Neppelenbroek betoogt dat “de voorstelling, als ware de elektronische verkrijging van digitale bestanden een eigendomsoverdracht, niet kan worden volgehouden. Het proces is veeleer te kenmerken als een keten van originaire eigendomsverlies en -verkrijging. Over een elektronisch exemplaar als stoffelijke zaak kan alleen zinvol gesproken worden als van een drager waarvan de gegevens een onzelfstandig bestanddeel zijn. Dit betekent niet dat het proces van downloaden van digitale gegevens niet in hoge mate vergelijkbaar is met een eigendomsoverdracht.”
“Op zichzelf kunnen gegevens niet worden aangemerkt als een zaak. In materiële zin zijn gegevens wel stoffelijk en kunnen ze onzelfstandig bestanddeel uitmaken van de drager waarop de gegevens zijn vastgelegd.”
“Niet iedere verplaatsing van iets wat eerst aan A toebehoorde en vervolgens aan B staat gelijk aan een eigendomsoverdracht. (…) De zaak van A (de server, waarop de muziekbestanden zijn vastgelegd) is en blijft van A terwijl de computer waarop de gekopieerde bestanden worden vastgelegd de zaak is en blijft van B. De gekopieerde muziekbestanden waren eerst nagetrokken bij de computer van A. Tijdens het transport doen de gegevenspakketjes vele computers aan. Men zou kunnen zeggen dat de respectieve eigenaars van die computers voor een fractie van een seconde door natrekking eigenaar worden van de langsflitsende pakketjes, maar dat heeft weinig vermogensrechtelijke betekenis. Uiteindelijk, aan het einde van de keten van originaire verkrijgingen, wordt B door natrekking (art. 5:14 BW) de eigenaar van de muziekbestanden. Zijn computer is ten opzichte van de muziekbestanden immers als hoofdzaak aan te merken.”
“Van der Steur wekt onterecht de indruk dat tussen het moment van verzending van de gegevens en het neerslaan van de gegevens op de computer een moment van eigendomsoverdracht ligt. Zo min als in het geval van het tanken van de benzine is er een 'daartussen': het eigendomsverlies bij A wordt onmiddellijk gevolgd door de originaire eigendomsverkrijging van B. Als B vervolgens een kopie van de muziekbestanden maakt en deze vastlegt op zijn cd-schijfje, wordt hij daarvan eigenaar op basis van artikel 5:16 lid 1 BW. Hij maakt het exemplaar immers voor zichzelf van materialen waarvan hijzelf eigenaar is.”
“B wordt echter niet door overdracht eigenaar, maar door originaire verkrijging, natrekking.
Het is zinloos voor A om een recht van revindicatie in te roepen, bijvoorbeeld als B zonder toestemming zou hebben gedownload. Kleve kan het tegenovergestelde betogen nu hij het downloaden als een eigendomsoverdracht ziet en de materiële gegevens niet als bestanddeel, maar als een zelfstandige zaak.”
“Het kooprecht (art. 7:1 BW) kan niet direct van toepassing zijn nu er geen sprake is van een eigendomsoverdracht. Bij de 'betaalde download' van muziekbestanden kan het kooprecht alleen naar analogie worden toegepast.”
“De uitputtingsregel van artikel 12b Aw kan bij downloaden geen toepassing vinden, nu er geen sprake is van een eigendomsoverdracht. Dit betekent dat als B zonder auteursrechtelijke toestemming zijn exemplaar met de aangeschafte muziekbestanden aan derden zou doorverkopen, dit als een auteursrechtelijk verboden openbaarmakingshandeling wordt beschouwd. Op deze consequentie van het 'Europese' auteursrecht is, mijns inziens terecht, kritiek geuit door Tjong Tjin Tai.”
“In enkele gevallen lijkt het alleen nog theoretisch interessant om van eigendomsverkrijging te spreken. De bescherming van computerprogrammatuur (zie art. 45i en j Aw) en auteursrechtelijk beschermde databanken (art. 13 jo 24a Aw) gaat zover dat niet alleen de bevoegdheid om over het exemplaar te beschikken, maar ook het recht om deze producten te gebruiken afhankelijk is gesteld van auteursrechtelijke toestemming. Bij deze informatieproducten betekent eigenaar zijn van het exemplaar niet meer dan dat men de feitelijke mogelijkheid heeft om over de gegevens te beschikken. Juridisch legitimeert de eigendom echter tot niets.”
Lees meer in het NJB.