Auteursrecht  

IEF 15317

Ontbreken van vormgevingserfgoed leidt tot auteursrechtelijk beschermde werken

Vzr. Rechtbank Den Haag 8 oktober 2015, IEF 15317; ECLI:NL:RBDHA:2015:11590 (Biglight tegen eiser h.o.d.n. Spinlight)
Auteursrecht. Biglight behoort tot het Besselink familieconcern dat zich toelegt op de productie en handel van verlichtingsartikelen. Biglight biedt onder meer in haar catalogus lampenkappen aan. A heeft ook een catalogus opgenomen op de website. Biglight vindt dat A inbreuk maakt op haar auteursrechten op de betreffende lampenkappen en hun grafische weergaven. De voorzieningenrechter overweegt dat A geen vormgevingserfgoed heeft overlegd ter onderbouwing van zijn stelling dat auteursrechten niet geldig zouden zijn. Zodoende moeten de lampenkappen met nrs. 4,8,9,10,11 en 12 alsmede alle renderings als auteursrechtelijk te beschermen werken worden gekwalificeerd. Daarnaast lijken de lampenkappen van A erg veel op die van Biglight waarmee een vermoeden van ontlening is gegeven. Er is sprake van inbreuk op de auteursrechten van Biglight.

4.4. (...) Zoals ter zitting reeds benoemd, wreekt zich dat [A] geen vormgevingserfgoed heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn stelling dat de ingeroepen auteursrechten niet geldig zouden zijn. Anders dan [A] in nr. 18 van de pleitnota aanneemt, is het aan hem om dit onderbouwd te stellen en bij betwisting te bewijzen. Ofschoon de lampenkappen en renderings op het eerste gezicht niet bijster creatief overkomen, gaat het de taak van de rechter te buiten om bijvoorbeeld via internet vormgevingserfgoed te verzamelen. Zodoende moeten de stellingen van [A] dat voornoemde lampenkappen en renderings gebruikelijke vormen zouden betreffen en reeds door meerdere lampenmakers zouden zijn geproduceerd, bij gebreke aan enige onderbouwing als onvoldoende aannemelijk van de hand worden gewezen. Bij deze stand van zaken moeten de lampenkappen met nrs. 4, 8, 9, 10, 11 en 12 alsmede alle renderings als auteursrechtelijk te beschermen werken worden gekwalificeerd.

4.6. Gegeven de gelijkenis is het vermoeden dat sprake is van ontlening gegeven. [A] heeft nog aangevoerd dat hij de renderings door ene “ [X] ” heeft laten ontwikkelen – wellicht ten betoge dat geen sprake is van ontlening – maar hij heeft die stelling niet met enig bewijs onderbouwd zodat het vermoeden niet ontzenuwd is te achten. Dit geldt te minder als de volgende omstandigheid waarop door Biglight is gewezen in ogenschouw wordt genomen. De rechthoekige kap nr. 3 heeft Biglight slechts met snoeren online staan. Op aansluitingen van die snoeren lijkt bij de afbeeldingen van [A] wat te zijn weggehaald.

4.8. De slotsom luidt dat de vorderingen grotendeels terecht zijn toegewezen, met dien verstande dat het inbreukverbod zal worden beperkt tot de lampenkappen met nrs. 4, 8, 9, 10, 11 en 12 alsmede alle renderings. De spoedeisendheid van de verbodsvordering noch de opgave is in deze oppositie bestreden. Het spoedeisende belang om die opgave te doen vergezellen van een accountantsverklaring valt evenwel zonder nadere toelichting – die ontbreekt – niet in te zien, indachtig dat een en ander versterkt zal worden met een dwangsom en in een bodemprocedure deze opgaaf alsnog door een accountant gecontroleerd kan worden. De dwangsom zal worden gematigd tot € 500 per dag of overtreding en gemaximeerd tot € 50.000. Voor het overige wordt het verstekvonnis bekrachtigd (waarbij “inbreukmakende producten” in 3.1 en 3.2 betrekking heeft op de lampenkappen met nrs. 4, 8, 9, 10, 11 en 12). [A] is ook in deze oppositieprocedure als de hoofdzakelijk in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten van Biglight te veroordelen, welke onbestreden zijn.

Lees hier de pdf


IEF 15315

Geen sprake van auteursrechtinbreuk op de broncode van PLC-software

Rechtbank Oost-Brabant 30 september 2015, IEF 15315; ECLI:NL:RBOBR:2015:5626 (Premier Tech Chronos tegen Votech)
Auteursrecht. Onrechtmatige concurrentie. Zie eerder IEF11036. Chronos houdt zich bezig met ontwikkeling en productie van industriële verpakkingssystemen. Gedaagden zijn ex-medewerkers van Chronos en oprichters van Votech. Er bestond noch een concurrentie -noch een relatie- noch een geheimhoudingsbeding tussen Chronos en zijn ex-medewerkers. De rechtbank overweegt dat er geen sprake is van onrechtmatig gebruik ten aanzien van het klantenbestand met offerte - en projectgegevens van Chronos vanwege tekort aan concrete aanwijzingen. Daarnaast is er geen sprake van auteursrechtinbreuk op de broncode van de PLC-software en technische tekeningen van Chronos. Ook heeft Votech met betrekking tot de knowhow niet onrechtmatig gehandeld. Er is geen sprake van onrechtmatige concurrentie omdat Votech geen klanten afhandig heeft gemaakt, geen bestellingen of offertes heeft uitgebracht gedurende het dienstverband, geen personeel afhandig heeft gemaakt, geen verwarring heeft geschept tussen de twee bedrijven of misbruik heeft gemaakt van bedrijfsvertrouwelijke gegevens.

4.2.3 (...) Er zijn voorts geen concrete aanwijzingen dat Votech c.s. gebruik maken/hebben gemaakt van het in Become-IT opgeslagen klantenbestand met daaraan gekoppeld de offerte- en projectgegevens van Chronos.
De stelling van Chronos dat er geen andere reden voor bestaat om het Become-IT bestand naar een extern medium te kopiëren, dan het gebruiken daarvan bij de opzet van de nieuwe onderneming, vindt dan ook geen steun in de feiten. Gelet op het verweer van Votech c.s. is de enkele bevinding van de partijdeskundige Evidentium onvoldoende om daaraan de conclusie te verbinden dat [gedaagde sub 2] en/of Votech c.s. op enige wijze onrechtmatig gebruik hebben gemaakt van het Become-IT bestand.

4.3.17. Zoals de rechtbank hiervoor onder 4.3.11. heeft overwogen, komt aan Chronos geen auteursrecht op het programma TW1284.r10 toe, aangezien dit programma is geschreven door [naam 3] . Voor zover Votech c.s. al inbreuk hebben gemaakt op het auteursrecht op de broncode van dit programma, betreft dit dan ook geen aan Chronos toekomend auteursrecht.

4.3.20. (...) Naar het oordeel van de rechtbank moet het er in rechte voor worden gehouden dat de klanten van Chronos, dan wel Votech c.s. als door hen gemachtigd, gerechtigd waren om ten behoeve van de interoperabiliteit van de machines van Chronos met de machines van Votech c.s. een kopie te maken van de PLC-software en deze aan Votech c.s. te sturen. Dat een aantal van deze kopieën vervolgens intern is doorgestuurd bij Votech levert naar het oordeel van de rechtbank geen ongeoorloofde verveelvoudiging op. Het in verband met de interoperabiliteit doorsturen van de PLC-programma’s door klanten en het intern doorsturen daarvan binnen Votech levert dan ook geen inbreuk op Chronos’ auteursrecht op de broncode van deze programma’s op.

4.3.23. De rechtbank overweegt als volgt. Uit niets blijkt dat Votech bij de ontwikkeling van haar PLC-software voor door haar geleverde machines gebruik heeft gemaakt van de broncode van Chronos. Voor zover het al zo zou zijn dat Votech c.s. zich hebben laten inspireren door de software van Chronos voor wat betreft de functionaliteiten, hetgeen Votech c.s. betwisten, levert dat geen inbreuk op het auteursrecht van Chronos op de broncode op. De stelling van Chronos dat uit de rapporten blijkt dat de software voor de opdracht bij [Petfood] is gebaseerd op Chronos-software is een blote stelling. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan de rechtbank uit geen van de rapporten opmaken dat dit het geval is, laat staan dat daarmee inbreuk zou zijn gemaakt op het auteursrecht op de broncode. Een elektrisch schema als zodanig is geen auteursrechtelijk beschermd werk.

4.4.2. (...) De conclusie is dan ook dat de technische tekeningen van Chronos auteursrechtelijke bescherming ontberen en dat het verveelvoudigen dan wel bewerken van deze tekeningen door Votech c.s. niet kan worden beschouwd als auteursrechtinbreuk.

4.5.4. De conclusie is dat Votech c.s. met betrekking tot de Knowhow niet onrechtmatig hebben gehandeld jegens Chronos.

4.6.28. De conclusie is dat het verwijt dat Votech c.s. Chronos onrechtmatige concurrentie aandoen, onterecht is.

4.8. De conclusie is, dat geen van de door Chronos aan Votech c.s. gedane verwijten terecht is. Dat betekent dan ook dat alle vorderingen moeten worden afgewezen.

Op andere blogs:
Dohmen

IEF 15310

Link op social media met automatische foto is nieuwe openbaarmaking

Ktr. Rechtbank Amsterdam 2 oktober 2015, IEF 15310 (Fotograaf tegen Myjour)
Uitspraak ingezonden door Quirijn Meijnen, LMO advocaten. Hyperlinken. Toepassing Svensson en Sanoma. Myjour is een 'online kiosk' waar de mogelijkheid is om losse artikelen uit kranten en tijdschriften voor een lage prijs te kopen. In Panorama is een artikel gepubliceerd met de foto van Holleeder, eiser is maker van die foto. Myjour heeft een hyperlink gedeeld via twitter en facebook waarbij de Holleeder-foto zichbaar is; door te klikken werd de internetgebruiker geleid naar een betaalmuur. Dat Panorama een licentievergoeding heeft betaald, volgt niet dat een derde deze foto mag (her)gebruiken, ook het beroep op citaatrecht vanwege het ontbreken van naam van de maker faalt. De foto is gewoon een zelfstandig bestand dat opnieuw openbaar gemaakt werd. Omdat fotograaf nooit eerder eerder een websitelicentie heeft afgeven, is er geen gebruikelijke te eisen vergoeding en wordt er onweersproken aangesloten bij de tarievenlijst van stichting FotoAnoniem.

3. De kantonrechter overweegt (...) Uit het Svensson-arrest volgt dat het aanbieden van hyperlinks beschouwd moet worden als een mededeling. Wanneer deze mededeling dezelfde werken betreft als de oorspronkelijke mededeling en dit op dezelfde technische wijze wordt verricht, is slechts sprake van een 'mededeling aan het publiek' als het een nieuw publiek betreft. (...)

4. De kantonrechter leidt hieruit af dat een hyperlink naar werken op een vrij toegankelijke websites in beginsel geen mededeling vormt aan een nieuw publiek. Het linken vormt daarmee geen openbaarmaking en is dus geen auteursrechtelijk voorbehouden handeling.

9. De kantonrechter overweegt dat vaststaat dat de hyperlink boven de foto door Myjour is geplaatst. Myjour heeft aangegeven op de hoogte te zijn van de door haar gestelde automatische plaatsing van beeldmateriaal en de mogelijkheid om deze automatische handeling uit te zetten. Daaruit volgt dat de gestelde automatische plaatsing een door Myjour bewust gebruikte dienst betreft. Hieruit volgt dat de openbaarmaking van de foto aan Myjour moet worden toegerekend.

Op andere blogs:
Intellectuele Eigendom Nijmegen

IEF 15302

Google moet persoonsgegevens verkoper illegale e-books afstaan aan BREIN

Vzr. Rechtbank Den Haag 5 oktober 2015, IEF 15302; ECLI:NL:RBDHA:2015:11408 (Stichting BREIN tegen Google)
Uitspraak ingezonden door Dirk Visser en Patty de Leeuwe, Visser Schaap & Kreijger. Uit het persbericht: Google moet aan stichting BREIN de persoonsgegevens leveren van iemand die illegale e-books verkocht via Google Play. Dat heeft de Haagse kortgedingrechter bepaald in een kort geding dat BREIN had aangespannen tegen het bedrijf. De stichting die voor haar leden opkomt tegen piraterij op internet heeft volgens de rechter aannemelijk gemaakt dat er inderdaad sprake is van inbreuk op auteursrechten door de verkoop van e-books van onder meer Harry Mulisch, John Grisham en Tommy Wieringa tegen een prijs van 2,21 euro.

Afweging tussen eigendom, vrij ondernemerschap en privacy: De kortgedingrechter beveelt de afgifte van de persoons- en adresgegevens van de houder van het Google Play-account Flȃmanca Hollanda, die de e-books verkocht, op grond van de Auteurswet. Om tot deze beslissing te komen, heeft de rechter de grondrechten van de betrokken partijen tegen elkaar afgewogen. Dat zijn enerzijds het recht op bescherming van eigendom van (de auteurs die aangesloten zijn bij) de stichting BREIN en het tegengaan van inbreuken op rechten van intellectuele eigendom. Dat is anderzijds het recht van Google op vrij ondernemerschap en van de accounthouder van Flȃmanca Hollanda op vrije meningsuiting, waaronder het belang om anoniem te blijven en het recht op privacy/eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.

BREIN heeft een reëel belang bij verkrijging van de identificerende gegevens, namelijk de effectieve handhaving van de auteursrechten van haar leden, waarop inbreuk wordt gemaakt. Zij kan die inbreuk stoppen door de persoon of personen achter Flȃmanca Hollanda daarop aan te spreken. Google is voor BREIN het enige aanknopingspunt om deze houder te achterhalen. De daartegenover staande belangen van de houder van Flȃmanca Hollanda leggen volgens de rechter weinig gewicht in de schaal. Google heeft niet duidelijk gemaakt welk zwaarwegend belang zij heeft waardoor de rechter tot een andere afweging zou moeten komen. De inbreuk op de vrijheid van ondernemerschap van Google is minimaal: zij hoeft enkel de gegevens ter beschikking te stellen die zij op dit moment nog heeft.

Op andere blogs:
MediaReport

IEF 15299

Prejudiciële vragen: is er sprake van een mededeling aan het publiek wanneer een mediaspeler met add-ons auteursrechtelijk beschermd materiaal zonder toestemming direct toegankelijk maakt?

Rechtbank Midden-Nederland 30 september 2015, IEF 15299; C-527/15; ECLI:NL:RBMNE:2015:7192 (Stichting Brein tegen Filmspeler)
Uitspraak ingezonden door Dirk Visser en Patty de Leeuwe, Visser Schaap & Kreijger en Jurian van Groenendaal en Fulco Blokhuis, Boekx. Auteursrecht. Add-ons. X heeft op een mediaspeler add-ons geïnstalleerd waarin zich hyperlinks bevinden die indien aangeklikt, linken naar websites die door derden worden beheerd. Op deze streamingwebsites zijn films, series en wedstrijden vrij toegankelijk gemaakt. Brein heeft enkele streamingssites gesommeerd te staken met hem beschikbaar stellen van auteursrechtelijk beschermd materiaal. Daarnaast heeft Brein de hosting provider van de verschillende websites aangeschreven. De rechtbank is van oordeel dat de vraag of het aanbieden en verkopen van de filmspeler waarop door X add-ons zijn geïnstalleerd die hyperlinks bevatten naar websites waarop auteursrechtelijke werken zonder toestemming van de rechthebbenden toegankelijk zijn gemaakt, kwalificeert als een mededeling aan het publiek in de zin van de Auteursrecht-richtlijn, zich leent voor een prejudiciële vraag aan het HvJ EU.

Prejudiciële vragen die gesteld zijn:
1) Moet artikel 3 lid 1 van de Auteursrecht-richtlijn aldus worden uitgelegd dat er sprake is van “een mededeling aan het publiek” in de zin van die bepaling, wanneer iemand een product (mediaspeler) verkoopt waarin door hem add-ons zijn geïnstalleerd die hyperlinks bevatten naar websites waarop auteursrechtelijke beschermde werken, zoals films, series en live-uitzendingen, zonder toestemming van de rechthebbenden, direct toegankelijk zijn gemaakt?
2) Maakt het daarbij verschil
- of de auteursrechtelijk beschermde werken in het geheel nog niet eerder of uitsluitend via een abonnement met toestemming van de rechthebbenden op internet openbaar zijn gemaakt?
- of de add-ons die hyperlinks bevatten naar websites waarop auteursrechtelijk beschermde werken zonder toestemming van de rechthebbenden direct toegankelijk zijn gemaakt, vrij beschikbaar zijn en ook door de gebruikers zelf in de mediaspeler te installeren zijn?
- of de websites en dus de daarop - zonder toestemming van de rechthebbenden - toegankelijk gemaakte auteursrechtelijk beschermde werken, ook zonder de mediaspeler door het publiek te benaderen zijn?
3) Dient artikel 5 Auteursrecht-richtlijn (Richtlijn 2001/29/EG) aldus te worden uitgelegd dat geen sprake is van “rechtmatig gebruik” in de zin van het eerste lid sub b van die bepaling, indien een tijdelijke reproductie wordt gemaakt door een eindgebruiker bij het streamen van een auteursrechtelijk beschermd werk van een website van een derde waarop dit auteursrechtelijk beschermde werk zonder toestemming van de rechthebbende(n) wordt aangeboden?
4) Indien het antwoord op vraag 1) ontkennend luidt, is het maken van een tijdelijke reproductie door een eindgebruiker bij het streamen van een auteursrechtelijk beschermd werk van een website waarop dit auteursrechtelijk beschermde werk zonder toestemming van de rechthebbende(n) wordt aangeboden, dan strijdig met de “driestappentoets” bedoeld in artikel 5 lid 5 Auteursrecht-richtlijn (Richtlijn 2001/29/EG)?

Lees de uitspraak (pdf/html)

Op andere blogs:
Minbuza

IEF 15298

Rotterdam Paviljoen levert geen auteursrechtinbreuk op met betrekking tot het Drijvend Paviljoen en Drijvende Stad

Rechtbank Rotterdam 30 september 2015, IEF 15298 (Deltasync tegen Delta Archineering)
Uitspraak ingezonden door Gino van Roeyen en Monique Hennekens, BANNING. Auteursrecht. Partijen strijden over onder andere de vraag aan wie het auteursrecht toekomt op het Rotterdam Paviljoen, het Drijvend Paviljoen en de Drijvende Stad. DeltaSync vordert ongedaanmaking van een door een bindend adviseur opgestelde vaststellingsovereenkomst zonder daartoe van DeltaSync verkregen opdracht. In reconventie beschuldigen Delta Archineering en X DeltaSync van auteursrechtinbreuk met betrekking tot het Drijvend Paviljoen en Drijvende Stad. Rechtbank gaat in op vragen van auteursrecht rondom in teamverband verband vervaardigde werken en wie daarvan auteursrechthebbende is en op welke grond(en). De rechtbank vernietigt het bindend advies. De rechtbank stelt vast dat DeltaSync (mede) auteursrechthebbende is van het Rotterdam Paviljoen. In reconventie wordt geoordeeld dat X auteursrechthebbende is van de Drijvende Stad en het Drijvend Paviljoen, maar dat het Rotterdam Paviljoen geen auteursrechtinbreuk oplevert. Van auteursrechtinbreuk is wel sprake voor wat betreft het zonder bronvermelding door DeltaSync overnemen van afbeeldingen van het Drijvend Paviljoen. Voor de vaststelling van de schade in reconventie verwijst de rechtbank partijen naar de schadestaatprocedure.

2.38. Bij de beoordeling van de vraag wie als maker moet worden beschouwd van het architectonisch ontwerp van het Drijvend Paviljoen komt het derhalve, net als bij de Drijvende Stad, aan of op de vraag of X van Delta Archineering dit ontwerp zelfstandig heeft gemaakt dan wel of hij dit samen met andere teamleden heeft vervaardigd.

2.41. Gelet op dit ontwikkelingsproces in de tijd en het feit dat het Drijvend Paviljoen gelijk is aan het ontwerp als door Delta Archineering ingeleverd en gepresenteerd als zijn afstudeerproject in 2007, is de rechtbank van oordeel dat X van Delta Archineering de maker is van het Drijvend Paviljoen.
2.52 Dat X van Delta Archineering door de publicatie van afbeeldingen van het Drijvend Paviljoen zonder vermelding van naam enige schade heeft geleden, acht de rechtbank voldoende aannemelijk. Over de omvang daarvan kan op basis van de stukken geen enkele inschatting worden gemaakt (...).

2.106. De rechtbank heeft vastgesteld dat DeltaSync geldt als mederechthebbende op dat werk. De door DeltaSync gevraagde verklaring voor recht kan dus worden toegewezen voor zover het betrekking heeft op dit paviljoen en met dien verstand dat niet voor recht kan worden verklaard dat het auteursrecht aan DeltaSync toekomt, wel dat het auteursrecht aan haar of mede aan haar toekomt.    
IEF 15292

Voor de exploitant dient een verzwaarde motiveringsplicht te gelden bij de betwisting van de ernstige onevenredigheid

Door Mira Herens, NVJ Advocaten & juristen. Thema: Wet Auteurscontractenrecht. Op grond van artikel 25d kan de maker in rechte een aanvullende billijke vergoeding vorderen van zijn wederpartij, indien de overeengekomen vergoeding gelet op de wederzijdse prestaties een ernstige onevenredigheid vertoont in verhouding tot de opbrengst van de exploitatie van het werk. De maker draagt hiervoor, als eisende partij, de stelplicht en zo nodig de bewijslast. Betwist de wederpartij de ernst van de onevenredigheid dan dient de maker feiten aan te dragen waaruit objectief kan worden vastgesteld dat de onevenredigheid dermate ernstig is dat hij recht heeft op een aanvullende vergoeding. Dit stelt de maker voor serieuze bewijsproblemen, omdat hij geen kennis heeft – en niet kan hebben – van de prestaties van de wederpartij zoals vervaardigings- en promotiekosten. Evenmin kent de maker de opbrengst van het werk, inzage in de financiën van de wederpartij heeft hij immers niet.

De vraag rijst dan hoe de maker zijn recht efficiënt kan handhaven? Om überhaupt te kunnen beargumenteren dat sprake is van een ernstige onevenredigheid moet de maker op zijn minst feiten omtrent de opbrengst hebben. Een begrip dat de wetgever niet verder heeft gedefinieerd, helaas. Ook moet de maker feitelijk bewijs hebben waaruit de omvang van de prestatie van de wederpartij kan worden afgeleid. Deze informatie over opbrengst en prestatie is alleen bekend bij de wederpartij, die ‘zit’ als het ware op informatie die essentieel is voor de maker. In een procedure kan de maker zijn stelling dus nauwelijks feitelijk onderbouwen. Het gevolg is dat de exploitant de betwisting ook niet concreet hoeft te onderbouwen, tussen stelplicht en betwisting bestaat immers een wisselwerking. Hoe concreter de stelling, hoe concreter de betwisting. Aangezien de maker zijn stelling nauwelijks feitelijk kan onderbouwen, kan de exploitant volstaan met het zogenaamde nee, want verweer. Nee, de maker heeft geen recht op een aanvullende vergoeding, want de onevenredigheid is niet ernstig. Ingevolge artikel 150 Rv is het vervolgens de maker die hiervan de bewijslast draagt.

Onevenredigheid, zo de maker die al aannemelijk kan maken, is niet voldoende. Het moet gaan om ernstige onevenredigheid waarmee de wetgever heeft bedoeld, zo vermeldt de memorie van toelichting, dat de exploitant genoegzaam in de gelegenheid wordt gesteld om de gedane investering terug te verdienen. Die investering is bij de maker onbekend waardoor hij de ernst van de onevenredigheid nimmer kan bewijzen. De maker verkeert dus direct in bewijsnood en zal zijn vordering zien stranden omdat de feiten onvoldoende vaststaan. De bestsellerbepaling is één van de instrumenten die de wetgever heeft ingevoerd ter versteviging van de positie van de maker. Het is dan redelijk en wenselijk dat de bewijslast van de maker wordt verlicht door bij de betwisting de motiveringsplicht van de exploitant te verzwaren.

Dit betekent dat de exploitant voldoende feitelijk gegevens moet verstrekken ter motivering van zijn betwisting van de ernst van de onevenredigheid, teneinde de maker aanknopingspunten te verschaffen voor bewijslevering van zijn stelling. Het gaat erom dat de maker voldoende gegevens krijgt aangereikt, zodat hij zijn vordering behoorlijk kan onderbouwen. Dat dienen ten minste gegevens te zijn over de opbrengst van het werk en over de gedane investeringen voor de exploitatie van dat werk. Met deze gegevens kan de maker zijn stelling onderbouwen dat sprake is van een ernstige onevenredigheid, bijvoorbeeld door te stellen dat de gedane investeringen bij de gerealiseerde opbrengst genoegzaam zijn terugverdiend. Verstrekt de exploitant dergelijke informatie niet of niet voldoende – waardoor de maker dus onvoldoende aanknopingspunten heeft – dan kan de rechter daar de consequentie aan verbinden dat de stelling van de maker niet voldoende gemotiveerd is betwist, ergo: de ernst van de onevenredigheid staat dan vast.

Om deze reden is de verzwaarde motiveringsplicht te verkiezen boven een algemene informatieplicht voor de exploitant waarvoor deze ‘sanctie’ niet geldt. In die situatie heeft de exploitant namelijk baat bij het verstrekken van ingewikkelde informatie – denk aan ondoorzichtige begrotingen – die het de maker nog steeds zeer moeilijk maakt om zijn stelling te onderbouwen waardoor de bewijsnood feitelijk blijft bestaan.

Anders gezegd, bij de verzwaarde motiveringsplicht heeft de exploitant belang bij het verstrekken van heldere informatie. Wil de maker zijn recht op de bestellersvergoeding efficiënt kunnen handhaven dan is het wenselijk de motiveringsplicht van de exploitant te verzwaren.

IEF 15296

Aap claimt copyright

Bijdrage ingezonden door Bas Kist, Chiever. Amerika blijft het land van de onbegrensde mogelijkheden. Vorige week maandag spande een aap een rechtszaak aan om de auteursrechten van een foto op te eisen. Een aap? Ja, een levensechte makaak uit de oerwouden van Indonesië.

APEN-SELFIE
Even wat voorgeschiedenis. Toen fotograaf David Slater in 2011 op het eiland Sulawesi een groep makaak-apen wilde fotograferen, ging één van de apen er in een onbewaakt ogenblik met zijn toestel vandoor. Het beest schoot een aantal foto’s, waaronder een prachtige selfie. Sindsdien claimt Slater de auteursrechten op deze selfie en vraagt hij geld voor elke nieuwe publicatie van de foto.

APEN-AANKLACHT
Daar is de PETA, People for Ethical Treatment of Animals, het niet mee eens. PETA heeft nu namens de aap, die inmiddels Naruto wordt genoemd, een rechtszaak aangespannen. Bovenaan de dagvaarding wordt Naruto daadwerkelijk als eiser genoemd. De aap claimt niet alleen de auteursrechten van de foto, maar eist ook een fikse schadevergoeding.

PUBLIEK DOMEIN?
Er ligt nu een aantal interessante vragen op het bordje van de rechter. Kan een aap wel een rechtszaak aanspannen? Liggen de rechten op de foto nu bij Slater, de eigenaar van het toestel, of toch bij Naruto? Of vallen ze misschien gewoon in het publieke domein?

Dit artikel werd eerde gepubliceerd in NRC Handelsblad Aap Naruto eist schadevergoeding NRC 30-09-2015

IEF 15294

Geen persoonlijk stempel, want er is altijd iemand die de camera instelt en positie neemt

Rechtbank Amsterdam 30 september 2015, IEF 15294; ECLI:NL:RBAMS:2015:5852(Roadside tegen LAKS)
Uitspraak ingezonden door Irene de Jonge, BRight advocaten. Auteursrecht foto. Tijdens de door LAKS georganiseerde eindexamenklachtenlijn 2009 zijn enkele foto's gemaakt van medewerkers, die zijn in een voor een ieder toegankelijk flickr.com-album geplaatst. Roadside claimt auteursrechten voor het zonder toestemming, vergoeding en naamsvermelding plaatsen van deze foto's. Het is, aldus de rechtbank, onvoldoende dat de fotograaf de camera instelt, een positie inneemt, bepaalt wat er op de foto komt en bijvoorbeeld de scherpte-diepte instelt. Bij vrijwel iedere foto zal iemand dat moeten doen, maar daarmee draagt de foto nog niet het persoonlijk stempel van de fotograaf. Dat is pas het geval als de keuzes die worden gemaakt in een foto resulteren die zich zodanig van andere foto's onderscheidt, dat daaraan is af te zien dat de fotograaf persoonlijke keuzes heeft gemaakt. De vorderingen worden afgewezen.

3.3. De vorderingen van Roadside c.s. zijn gegrond op de stelling dat de door LAKS in het flickr-album gepubliceerde foto's van X werken zijn in de zin van Auteurswet en dat LAKS, door deze foto's zonder toestemming in het flickr.-album te plaatsen, deze werken heeft openbaargemaakt en aldus primair inbreuk heeft gemaakt op het exploitatie- en persoonlijkheidsrecht van Roadside of X, omdat Roadside als werkgever van X op grond van artikel 7 Aw wordt aangemerkt als de maker van de foto's.
4.3. Dat de foto's van X ontleend zijn aan andere werken is door LAKS niet gesteld. LAKS heeft echter wel gesteld dat de foto's banaal of triviaal zijn, althans niet het persoonlijk stempel van de maker dragen. Roadside c.s. heeft daartegenover gesteld dat het X is "die de camera instelt, een camerapositie inneemt, bepaalt wat er op de foto komt en bijvoorbeeld de scherptediepte kiest."

4.4. Nu Roadside c.s. zich op de rechtsgevolgen van haar stelling, dat de foto's het persoonlijk stempel van de maker dragen, beroept, dient zij voldoende feiten te stellen en bij betwisting te bewijzen die die stelling kunnen dragen.
Daarvoor is, naar het oordeel van de rechtbank, onvoldoende dat de fotograaf de camera instelt, een positie inneemt, bepaalt wat er op de foto komt en bijvoorbeeld de scherpte-diepte instelt. Bij vrijwel iedere foto zal iemand, (...) dat moeten doen, maar daarmee draagt de foto nog niet het persoonlijk stempel van de fotograaf. Dat is pas het geval als de keuzes die worden gemaakt in een foto resulteren die zich zodanig van andere foto's onderscheidt, dat daaraan is af te zien dat de fotograaf persoonlijke keuzes heeft gemaakt.

Op andere blogs:
PhotoQ
Intellectuele Eigendom Nijmegen
De Nieuwe Reporter
Mediareport

IEF 15288

CvTA Toezicht op Collectief Beheer Auteurs- en naburige rechten 2014

Uit de samenvatting: Tweede toezichtjaar nieuwe Wet toezicht De gewijzigde Wet toezicht ging per 1 juli 2013 in. Derhalve is 2014 het tweede (en eerste volledige) jaar waarin het College toezicht heeft gehouden op basis van deze nieuwe wet op de sector van het collectief beheer van auteurs- en naburige rechten. Evenals in 2013 stonden in dit toezichtjaar totaal 17 collectieve beheersorganisaties (CBO’s) onder toezicht. In juli 2014 heeft het CvTA de Minister van Veiligheid en Justitie (VenJ) geadviseerd ook de collectieve beheersorganisatie voor de inning en verdeling van auteursrechtelijke gelden betreffende de vertoning van filmwerken van de onafhankelijke producenten, StOPnl, onder het toezicht te plaatsen. StOPnl int sinds eind 2012 namens de onafhankelijke filmproducenten gelden bij kabelmaatschappijen (o.a. Ziggo, UPC, KPN) en heeft daarmee de rol van de CBO SEKAM (Stichting tot Exploitatie van Kabeltelevisierechten op Audiovisueel Materiaal) overgenomen. Ondanks bezwaren van StOPnl, zo zou het onder meer niet gaan om de inning van auteursrechtgelden, heeft de Minister van VenJ op 10 november 2014 StOPnl als CBO onder toezicht aangewezen (Staatsblad 2014, nr. 435). Hiertegen is StOPnl nog in 2014 in bezwaar gegaan. Inmiddels is er uitspraak gedaan. Per 1 januari 2015 staat StOPnl onder het toezicht van het College.

Ontwikkelingen in en rond het collectief beheer Ook in 2014 stond de sector van het collectief beheer van auteurs- en naburige rechten onder druk van verschillende economische, maatschappelijke en technologische ontwikkelingen. Een aantal belangrijke ontwikkelingen voor de context waarin de sector functioneerde was in 2014:

A. Toenemende online verspreiding van muziek, film en literatuur. Met de veranderende markt dienen de CBO’s hun organisaties aan te passen aan de ontwikkelingen van bijvoorbeeld Video-on-demand (o.a. Uitzending gemist, Netflix) en streamingdiensten, zoals Spotify en Itunes. Voor onder andere Buma Stemra betekende dit dat zij in toenemende mate heeft ingespeeld op de gefragmentariseerde en complexe Europese markt. Op de nieuwe Europese regelgeving die in 2014 is vastgesteld (kort- weg: de Richtlijn Collectief Beheer) en naar verwachting begin 2016 vertaald zal worden naar nationale regelgeving voor de zogeheten multi-territoriale licentieverlening in de online markt zullen de CBO’s moeten inspelen. Buma Stemra doet dit onder andere door samen te werken met Europese partners in samenwerkingsinitiatieven zoals ICE (International Copyright Enterprise), waarbij een gezamenlijke (internationale) database wordt opgezet voor een efficiënter rechtenbeheer om daarmee beter de internationale concurrentie te kunnen aangaan.

B. Flexibel Rechtenbeheer: Een tweede belangrijk element uit de in 2014 door de EU vastgestelde Richtlijn collectief beheer betreft het verankeren van vrijheden van rechthebbenden om hun rechten of categorieën van rechten bij een CBO onder te brengen of zelf te beheren. Naar aanleiding van een interventie door de ACM (Autoriteit Consument en Markt) in 2014 en in aanloop naar de implementatie van de EU Richtlijn begin 2016 maakt Buma Stemra het voor auteurs vanaf 1 januari 2015 mogelijk om vijf categorieën rechten (Podia/Events, RTV & Simulcasting, Achtergrondmuziek, Mechanisch en Online) uit te sluiten van het collectieve beheer. De auteur kan dus in de praktijk kiezen om voor één bepaald werk bijvoorbeeld de radio- en tv-rechten door Buma Stemra te laten beheren en de online rechten zelf te innen.

C. Schikkingen Staat Vergoedingen Thuiskopie: Eind 2014 hebben de Staat en Stichting de Thuiskopie hun geschil over de hoogte van de thuiskopieheffing over de periode 2007-2012 beëindigd. De Staat betaalde de Stichting de Thuiskopie een schadevergoeding van € 33,5 mln. over deze periode ter compensatie voor het onterecht ‘bevriezen’ van de thuiskopieregeling voor mp3-spelers (o.a. smartphones en tablets) en harddiskrecorders. Deze werden in de regeling 2007-2012 uitgesloten van een vergoeding. In de nieuwe regeling, die per 1 januari 2013 van kracht is geworden, worden naast de al langer bestaande vergoedingen voor ongebruikte cd’s en dvd’s, wel vergoedingen voor bijvoorbeeld computers, smartphones en tablets geïnd. Eén en ander volgde op een aantal juridische procedures tegen de Staat. Niet alleen Stichting de Thuiskopie startte in 2009 een juridische procedure tegen de Staat, maar ook Norma (de CBO voor de naburige rechten van uitvoerend kunstenaars, acteurs en musici) startte afzonderlijk een dergelijke procedure tegen de Staat. Met Norma schikte de Staat voor een bedrag van € 10 mln. over de periode 2007- 2012. De schikking heeft het incassovolume van Stichting de Thuiskopie in 2014 (€ 69 mln.) aanzienlijk doen toenemen ten opzichte van 2013 (€ 31 mln.). Een gedeelte van deze incasso is eind 2014 ook direct uitgekeerd, zodat de incasso in 2014 bij de CBO’s die gelden ontvangen van Stichting de Thuiskopie ook aanzienlijk toenam. Van de schadevergoeding van € 33,5 mln. is € 15 mln. uitgekeerd onder rechthebbenden via verdelende CBO’s. Een bedrag van € 18,5 mln. van deze schadevergoeding is in 2014 nog niet verdeeld. Stichting de Thuiskopie heeft in 2014 overigens gelden gereserveerd voor mogelijke claims voortkomend uit andere juridische procedures en kon nog geen gelden uitkeren afkomstig uit de incasso van de nieuwe regeling (per 1 januari 2013) omdat een nieuwe verdeelsleutel hiervoor nog niet is vastgesteld.

D. Andere juridische procedures rond Stichting Thuiskopie en de thuiskopieregeling: Naast een geschil tussen de CBO’s en de Staat over de thuiskopieregeling, lopen er al enkele jaren verschillende juridische procedures tussen de betalingsplichtigen (de industrie van cd’s/dvd’s en mp3-spelers) en Stichting de Thuiskopie. De industrie is van oordeel dat zij al jaren teveel betaalt voor de thuiskopieheffing en is van mening dat niet betaald behoeft te worden voor het maken van kopieën uit illegale bron, waardoor feitelijk een correctie zou moeten plaatsvinden op de hoogte van de heffing. Verder is zij van mening dat alleen betaald behoeft te worden voor privégebruik, niet voor het maken van kopieën voor zakelijk gebruik, hetgeen eveneens zou moeten leiden tot een minder hoge heffing. In april 2014 heeft het EU Hof uitspraak gedaan dat de thuiskopieheffing niet bedoeld kan zijn voor kopiëren uit illegale bron. Dit heeft onder andere tot gevolg gehad dat in de nieuwe Thuiskopieregeling, die vanaf 1 januari 2015 van kracht is, hiermee rekening wordt gehouden. Verder hebben de juridische procedures tot gevolg dat Stichting de Thuiskopie reserves uit de incasso aanhoudt voor eventuele claims van de industrie voor heffingen in het verleden. Overigens hebben sommige producenten en importeurs van ‘geluid- en beelddragers’ in het verleden maar een gedeelte van de heffing betaald. Dit is voor Stichting de Thuiskopie aanleiding geweest jegens hen een juridische procedure te starten. Al met al kan deze onzekere situatie rond Stichting de Thuiskopie, vooral als gevolg van de vele juridische procedures, niet te lang blijven bestaan, omdat rechthebbenden ervan uit moeten kunnen gaan dat Stichting de Thuiskopie onbelemmerd zijn werk moet kunnen doen.

E. Kabelgelden: In 2014 werd voortgang gemaakt met de voorbereiding van een nieuwe ‘auteurscontractenwet’. Deze wet maakt het mogelijk dat de makers van film- werken (scenarioschrijvers, regisseurs en acteurs) rechtstreeks recht hebben op een billijke vergoeding van exploitanten (o.a. kabelaars UPC, Ziggo, KPN), naast ‘het vermoeden’ van overdracht van dergelijke rechten naar de filmproducent. Deze wet beoogt een eind te maken aan de situatie zoals die eind 2012 is ontstaan als gevolg van een rechterlijke uitspraak. Als gevolg van deze uitspraak staakten de kabelaars hun vergoedingen aan de regisseurs en scenarioschrijvers (vertegenwoordigd door respectievelijk Vevam en Lira). Hierop startten Vevam, Norma en Lira juridische procedures, naast de komst van de nieuwe auteurscontractenwet. De nieuwe auteurscontractenwet is eerst in februari 2015 door de Tweede Kamer vastgesteld en heeft kracht vanaf 1 juli 2015, zodat deze nog geen betekenis had voor de incasso in 2014. Lira, Vevam en Norma zullen zo mogelijk via juridische procedures of via onderhandeling trachten de gemiste incasso over 2013 en 2014 alsnog te realiseren. Het CvTA zal hierover zo mogelijk in het jaarrapport 2015 verslag doen.

F. Reprorechtgelden: In 2014 heeft Stichting Reprorecht uitvoering gegeven aan een nieuwe regeling voor vergoedingen voor fotokopiëren (bestaand) en digitaal kopiëren (nieuw) die per 1 januari 2013 van kracht werd. Hiertoe werd in 2013 overeenstemming bereikt met VNO-NCW en MKB-Nederland. Gelet op het feit dat Stichting Reprorecht bij het bedrijfsleven éénmaal per twee jaar incasseert en de incasso over de periode 2013/2014 in 2013 vertraging opliep, is deze incasso in 2014 uitgevoerd. Dit heeft niet alleen tot een forse stijging van de incasso van Reprorecht geleid (€ 21 mln. in 2014 ten opzichte van € 12 mln. in 2013), maar ook bij CBO’s die gelden ontvangen van Stichting Reprorecht, zoals Lira (schrijvers) en Pictoright (beeldmakers).

G. Buma/Stemra: Het aandeel van de incasso van Buma/ Stemra in het geheel van incasso van het collectief beheer van auteurs- en naburige rechten is ook in 2014 fors. Het aandeel van Buma/Stemra in de totale incasso van de 17 collectieve beheersorganisaties (circa € 421 mln. in 2013) bedraagt ruim € 190 mln.; ruim 45%. De incasso van Buma (openbaarmakingsrechten) stijgt al enige jaren als gevolg van toenemende inkomsten uit radio en tv en online (streamingdiensten zoals Spotify en Netflix). De totale incasso van Buma bedraagt circa € 158 mln. in 2014. Hoewel de incasso van Stemra (reproductierechten) gestaag daalt als gevolg van een verschuiving in het gebruik van traditionele dragers (cd en dvd) naar digitale producten en een verschuiving binnen de digitale producten van downloaden naar streaming, is de incasso van Stemra licht gestegen (€ 32 mln. in 2014 t.o.v. € 28 mln. in 2013). Dit is een gevolg van het ‘Thuiskopie-effect’. Al met al staat het businessmodel van Stemra al enige jaren onder druk. Eerder aangelegde reserves raken op. Het CvTA volgt met belangstelling de koers die het bestuur van Buma/Stemra uitzet voor de toekomst van Stemra. Tegen deze achtergrond heeft het CvTA het functioneren van de 17 CBO’s voor het tweede jaar integraal getoetst ten opzichte van de normen waaraan deze organisaties dienen te voldoen. Hierdoor is een vergelijking tussen de CBO’s onderling, maar ook ten opzichte van het voorafgaande jaar (2013) mogelijk. Net als in 2013 deden zich vele veranderingen in en rond de sector voor. Met name de ontwikkelingen rondom de Stichting de Thuiskopie en de kabelgelden (die in 2015 in wetgeving resulteerde) hebben een positieve invloed op de sector gehad en heeft een aantal CBO’s (Vevam, Lira, Norma) die in 2013 nog zwaar onder druk stonden ‘lucht gegeven’. In 2014 voldoen veel CBO’s al in grote mate aan de vereisten van de in 2013 ingevoerde wet, maar aanpassingen blijven noodzakelijk ook ten aanzien van de beheerskosten. Niet alleen om in te spelen op nieuwe ontwikkelingen en uitdagingen in de markt voor het collectief beheer van auteurs- en naburige rechten, maar ook om ‘klaar te staan’ voor de nieuwe eisen als gevolg van de EU-Richtlijn collectief beheer die in 2016 zal worden geïmplementeerd. Het CvTA dankt de CBO’s en brancheorganisatie VOI©E voor de inspanningen die zij in 2014 en na afloop van dat boekjaar in 2015 hebben geleverd om voor de 2e maal een ‘Staat van de sector van het collectief beheer’ te kunnen presenteren. Hieronder zijn de hoofdlijnen van het toezicht op deze organisaties in 2014 weergegeven.