Auteursrecht  

IEF 14506

Screenshots en e-mailverkeer bewijzen makerschap van broncode

Rechtbank Amsterdam 9 december 2014, IEF 14506 (eiser tegen EverywhereIM Ltd.)
Auteursrecht. Broncode van apps. Makerschap. Bewijswaardering. Eiser is bij tussenvonnis in de gelegenheid gesteld om het bewijsvermoeden van art. 4 Aw te weerleggen. In dat kader zijn ten eerste screenshots met broncode overhandigt waarin de naam is vermeld van een partij die een deel van de code in opdracht van eiser heeft geschreven. Deze derde verklaart het auteursrecht hierop te hebben overgedragen aan eiser. E-mailverkeer tussen eiser en verweerder bevestigt eveneens dat eiser de broncode schreef. De app stuurt bovendien automatisch foutrapportages naar de eiser. Dat eiser deels terugvalt op open-sourcecode neemt niet weg dat de broncode een nieuw werk is. Daarmee is voldoende bewezen dat eiser de broncode naar eigen inzicht en ontwerp tot stand heeft gebracht. Ondergeschikte aanpassingen door verweerder, zoals kleuren en titels, doen daar niet aan af. De kantonrechter wijst de vorderingen van eiser toe.

2. [eiser] heeft screenshots overgelegd van de broncodes van de apps en erop gewezen dat de naam [handelsnaam] (handelsnaam van [eiser]) overal in de broncodes terugkomt (‘Copyright [jaartal, kantonrechter]. All rights reserved’). [eiser] heeft toegelicht dat hij samenwerkt met het bedrijf Sveak Ltd. Hij is naar eigen zeggen eigenaar van de broncodes die de medewerkers van dat bedrijf in zijn opdracht hebben vervaardigd. De namen van medewerkers van Sveak, althans hun alias, komen volgens [eiser] om die reden (ook) in de broncodes voor. Ter onderbouwing hiervan heeft hij een schriftelijke verklaring overgelegd van [naam] van Sveak. Deze schrijft onder meer: “I herewith declare that our company has worked with [handelsnaam] several times as developer for [handelsnaam].” [eiser] heeft er verder op gewezen dat bij de ontwikkeling van de broncodes zogenoemde ‘open source’ componenten heeft gebruikt en dat dat de reden is dat namen van de ontwikkelaars van die open source componenten in de broncodes staan vermeld.

3. Naar het oordeel van de kantonrechter ondersteunen deze omstandigheden het standpunt van [eiser] dat hij de broncodes van de apps naar eigen inzicht en eigen ontwerp tot stand heeft gebracht (al dan niet met hulp van medewerkers van Sveak). Dit wordt niet anders, doordat [eiser], zoals hij ook erkent, bij het schrijven van de broncodes op bepaalde onderdelen (‘open source’) programmatuur van derden heeft gebruikt, aangezien de wijze waarop hij die programmatuur heeft gerangschikt (telkens) een nieuw werk oplevert.

4. Belangrijker evenwel is nog dat ook uit de door [eiser] als productie 2 bij akte van 27 mei 2014 overgelegde emails blijkt dat het [eiser] is geweest die de broncodes van de apps heeft ontwikkeld. Zo schrijft [naam 2] van EverywhereIM op 16 mei 2011 aan [eiser] “zodra ie gereed is wil je mij dan de link doorsturen (…)”, en op 3 mei 2012 “dat ziet er goed uit zoals we het willen hebben” na ontvangst van, zo heeft EverywhereIM niet weersproken, een update van een app. De inhoud van deze berichten duidt erop dat [eiser] degene is die de broncodes van de apps schreef en deze, indien nodig, bijwerkte (‘updatete’).

6. Tot slot acht de kantonrechter van belang dat [eiser] stelt dat de apps tot op heden zo zijn ingericht dat indien er een werkingsprobleem is, de broncode van de betreffende app automatisch een bericht naar hem stuurt. EverywhereIM heeft deze stelling onweersproken gelaten. Ook hieruit blijkt dat [eiser] (en niet EverywhereIM) de broncodes van de apps tot stand bracht.

IEF 14497

Auteursrechtdebat: Blokkeren is niet de oplossing, wel een middel

Door Victor Bouman, Wieringa advocaten. Thema: blokkade. Een maand of twee geleden brak ik op deze plek een lans voor het blokkeren van websites die stelselmatig inbreuken op auteursrechten faciliteren [IEF 14267]. In mijn artikel betoogde ik dat een blokkering van The Pirate Bay wel degelijk effectief kan zijn bij de bestrijding van auteursrechteninbreuk, met name wanneer naast deze – inmiddels zelfs bij de spreekwoordelijke oma van Frank Melis bekende  – site ook concurrerende torrentsites achter een blokkade verdwijnen. Hoewel mijn pleidooi op bijval kon rekenen,  heeft Melis in zijn artikel van 24 oktober 2014 enige kritische kanttekeningen bij mijn stuk geplaatst. Ik zal daar in het onderstaande op ingaan.

In de basis ontlopen de meningen van Melis en mij over de effectiviteit van de blokkering van The Pirate Bay zoals deze tot en met januari 2014 gold elkaar niet zoveel. Ook ik realiseer mij dat een blokkering van alleen The Pirate Bay niet veel zin heeft: er bestaan legio andere sites die eenzelfde functie hebben, denk aan KickAssTorrents, Torrentz en Isohunt. Wellicht zijn deze minder bekend, maar als gevolg van de blokkade hebben zij hun bezoekersaantallen vermoedelijk flink zien stijgen. De strekking van mijn artikel was dan ook niet dat de blokkering van The Pirate Bay sec een goede maatregel is om het auteursrecht te handhaven, maar dat we blokkeren als maatregel niet zomaar ter zijde moeten schuiven op basis van de resultaten van één blokkade, die één site trof.

Dat betekent overigens ook weer niet dat ik met Melis van mening ben dat de blokkering van The Pirate Bay zonder meer ineffectief was. Terecht concludeert het Hof,  onder verwijzing naar het Baywatch-artikel  en het rapport Filesharing 2©12 , dat een deel van de downloaders zegt te zijn gestopt met downloaden, of in ieder geval te hebben geminderd, als gevolg van de blokkade van The Pirate Bay. Dat is een direct effect van de blokkering en reeds op die grond zou je kunnen stellen dat de blokkering zin had.

Bij de beoordeling of een maatregel effectief is, speelt uiteraard de vraag wat effectiviteit exact inhoudt. Wellicht lopen de noties van effectiviteit van Melis en mij sterk uiteen, maar het lijkt mij toch prima vol te houden dat er al sprake is van effectiviteit als een  deel van de gebruikers stopt met downloaden uit illegale bron. Daar staat misschien tegenover dat gedurende de blokkade abonnees die voorheen niet downloadden daarmee zijn begonnen (althans, dat is de verklaring die de auteurs van het Baywatch-artikel geven voor een lichte stijging die optrad na de aanvankelijke daling), maar van hen staat niet vast dat zij zijn gaan downloaden juist vanwege de blokkering.

Wanneer downloaden uit illegale bron écht moeilijker wordt gemaakt, door het blokkeren van alle sites die grote hoeveelheden inbreuken faciliteren, ligt het voor de hand dat de hiervoor genoemde effectiviteit sterk toeneemt. Uiteraard zal het blokkeren van grote torrentsites leiden tot de oprichting van nieuwe, dus is het zaak zo'n site snel te blokkeren  – in ieder geval voordat hij bekend is bij oma. Die snelheid kan wellicht worden bereikt door een commissie in te stellen, die oordeelt over het blokkeren van websites.  Om het draagvlak voor blokkeren te verbreden, zouden rechthebbenden de providers tegemoet moeten komen, bijvoorbeeld door hen facilitair te ondersteunen bij het blokkeren, en de kosten daarvan te compenseren.

Voor alle duidelijkheid: ik ben allerminst van mening dat blokkeren het ultieme middel is om auteursrechten online te handhaven. Blokkeren is hoe dan ook slechts een deel van de oplossing. De vaak genoemde legale alternatieven van de entertainmentindustrie vormen evenmin het ultieme middel, maar maken ongetwijfeld evenzeer deel uit van die oplossing. Juist de combinatie van methoden zal uiteindelijk kunnen leiden tot een aanmerkelijke teruggang van het aantal illegale downloads.

Victor Bouman

pdf-versie

IEF 14487

Het online zetten van gedigitaliseerd erfgoedarchief Gemeente Leiden

Rechtbank Den Haag 17 december 2014, IEF 14487 (Lira-Pictoright tegen Gemeente Leiden)
Uitspraak ingezonden door Dylan Griffiths, Griffiths advocaten. Auteursrecht. Stelplicht. 16n Aw, 15h Aw, verweesde werken. De Gemeente Leiden heeft het archief van Erfgoed Leiden en Omstreken van 1720 tot 2006 gedigitaliseerd. Daarvoor is toestemming van de uitgevers verkregen, maar niet van de freelance journalisten en fotografen. Na dagvaarding heeft de Gemeente opgesomde werken op zwart gezet. Voor de toewijzing van de als collectieve actie gevorderde staking is niet vereist dat ieder afzonderlijke aangeslotene en/of per werk gesteld en onderbouwd wordt dat er voorbehouden handelingen zijn verricht. Het beroep op de exceptie van 16n Auteurswet (restauratie, dreigend verval en raadpleegbaar houden) wordt geaccepteerd, maar er is geen noodzaak voor het online beschikbaar stellen. De Gemeente erkent dat zij niet heeft voldaan aan de eisen die in de Verweesde Werkenrichtlijn aan dat onderzoek worden gesteld. Vorderingen worden toegewezen.

Stelplicht
4.7. Lira en Pictoright hebben er op gewezen dat het digitale archief, ondanks het regionale karakter ervan, ook veel werken van indirect aangeslotenen zal bevatten. Dat komt omdat een deel van de gearchiveerde kranten ook algemeen en internationaal nieuws bracht, waarvoor gebruik werd gemaakt van werken van buitenlandsefreelance journalisten. De Gemeente heeft daar tegen in gebracht dat zij voor het gebruik van die werken “in het algemeen” toestemming heeft verkregen, in de vorm van een licentie van de uitgever van de betreffende kranten. Zij heeft echter niet gesteld dat de betreffende kranten toestemming van de betreffendefreeÏance journalisten hebben verkregen voor de verveelvoudiging en openbaarmaking in het digitale archief van hun licentienemer. Zeker bij werken opgenomen in oudere jaargangen ligt dat ook niet voor de hand. Ook bij deze categorie werken is er derhalve ten minste een deel (van de volgens Lira en Pictoright vele werken van indirect aangeslotenen) in het digitale archief waarvoor geen voorafgaande toestemming is verkregen.

4.11. (...) Aannemelijk is daarom dat de Gemeente het bestaande krantenarchief heeft gedigitaliseerd met — in ieder geval mede — het doel om een kopie van al die kranten voor het archief te behouden. Lira en Pictoright hebben betoogd dat niet is voldaan aan de vereisten van artikel 16n Aw, alleen al omdat de Gemeente zelf heeft gesteld dat preservering één van de doelstellingen was van de digitalisering en niet het enige doel, zoals dat artikeL vereist. De rechtbank volgt dit betoog van Lira en Pictoright niet. Gelet op de doelstelling van artikel 1 6n Aw dient dit artikel naar haar oordeel zo uitgelegd te worden, dat iedere verveelvoudiging voor zover die nodig is voor het behoud van een exemplaar, onder de uitzondering valt. Dat impliceert dat de digitale kopieën die de Gemeente van alle papieren kranten heeft gemaakt, verveelvoudigingen zijn die geen inbreuk maken op de exclusieve rechten van de auteursrechthebbenden. In zoverre slaagt het verweer van de Gemeente. Dat geldt echter niet voor het online aan het publiek ter beschikking stellen van het digitale archief.

4.12. De Gemeente heeft nog betoogd dat er geen verschil is tussen het raadplegen van een archief ten kantore van het archief zelf en het online raadplegen. Voor zover zij met dat betoog een beroep heeft willen doen op de uitzondering van artikel 1 5h Aw, geldt het volgende. Die exceptie is uitdrukkelijk beperkt tot raadpleging van werken in archieven door middel van daarvoor bestemde terminals in de gebouwen van het archief. Uit die wettelijke beperking volgt al dat het online raadplegen van het digitale archief niet gelijk gesteld kan worden aan raadpleging in het gebouw van het archief. Lira en Pictoright stellen ook niet dat de Gemeente inbreuk maakt op auteursrechten van aangeslotenen door het openbaar maken van werken via terminals in de gebouwen van het archief. Het beroep van de Gemeente op deze exceptie kan haar derhalve niet baten.

Handhaving auteursrecht onredelijk
4.14. Voor een geslaagd beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en biHijkheid als bedoeld in artikel 6:2 lid 2 BW is vereist dat toepassing van de Auteurswet in het onderhavige geval naar maatstaven van redelijkheid en billjkheid onaanvaardbaar zou zijn. Het gegeven dat het voor de Gemeente ondoenlijk was voorafgaand aan openbaarmaking van het digitale archief van alle auteursrechthebbenden toestemming te verkrijgen, is daarvoor onvoldoende. In de eerste plaats is er geen noodzaak voor de door de Gemeente gekozen wijze van openbaarmaking, in de zin dat het maatschappelijk gezien onaanvaardbaar zou zijn dat de Gemeente het archief digitaal niet online ter beschikking zou stellen. De rechtbank ziet in dat er een maatschappelijke behoefte bestaat aan de online beschikbaarstelling, maar dat is geen noodzaak. In de tweede plaats hebben Lira en Pictoright haar de mogelijkheid geboden toestemming te verkrijgen voor gebruik van de werken van haar aangeslotenen en haar te vrijwaren voor aanspraken van nietaangeslotenen. Dat de Gemeente niet bereid was de daarvoor gevraagde vergoeding te voldoen, staat haar Vrij. Er is echter geen sprake van een situatie waarin de Gemeente een inbreuk op auteursrecht uitsluitend kon voorkomen door een onevenredige hoeveelheid clearing werkzaamheden.

IEF 14482

Opdrachtgever van verpakkingsmateriaal met Amsterdamse grachtenpanden

Vzr. Rechtbank Amsterdam 12 december 2014, IEF 14482 (All in the house tegen gedaagde)
Auteursrecht op een in opdracht bewerkte/vervaardigd verpakkingsmateriaal in de vorm van Amsterdamse grachtenpanden. Gedaagde heeft voor AITH werkzaamheden uitgevoerd in opdracht  en dat het resultaat bij de opdrachtgever berichten ex 3.8 lid 2 en 3.29 BVIE. Gedaagde] stelt dat hij de huisjes eigenlijk van de grond af opnieuw heeft opgebouwd en dat hij daarin veel tijd heeft gestoken. Dat is aan de huisjes te zien, maar vertaalt zich slechts in een verbeterde vormgeving van een al bestaand werk. Het perfectioneren alvorens te verkleinen is te begrijpen vanuit zijn liefde voor het vak, maar komen niet ten laste van AITH. Gedaagde wordt verboden Heineken en Versunie te benaderen of mededelingen te doen via media, internet en social media over de de door hem bewerkte w-serie, b-serie en draagtray. Hij moet gehengen en gedogen dat AITH de IE-rechten op de producten uitoefent.

 4.2. Als onbetwist staat vast dat [gedaagde] zijn werkzaamheden voor AITH in opdracht heeft uitgevoerd. Op grond van het bepaalde in artikel 3.8 lid 2 jo artikel 3.29 van het Beneluxverdrag intellectuele eigendom (BVIE) geldt dat indien – zoals in het onderhavige geval – een ontwerper werkzaamheden verricht op grond van een overeenkomst van opdracht, de auteursrechten op het resultaat van die werkzaamheden bij de opdrachtgever berusten. Aan de in artikel 3.8 BVIE gestelde voorwaarde dat de opdracht moet zijn gegeven met de bedoeling het bestelde ontwerp te gebruiken in handel of nijverheid, is voldaan. Het is immers de bedoeling een (industrieel vervaardigde) oplage van de b-serie en de draagtray’s te verkopen aan Heineken.

4.3.
Maar er zijn ook andere aanwijzingen dat de auteursrechten op de b-serie en de draagtray’s bij AITH berusten. In de aanloop naar de opdracht heeft [gedaagde] per e-mail bij AITH geïnformeerd naar de Heineken-klus. In die e-mail heeft [gedaagde] meegedeeld geen gebruikersrechten (waarmee naar de voorzieningenrechter aanneemt wordt bedoeld: een licentievergoeding) te zullen rekenen “bij klussen waar de input al gemaakt is door derden”, maar wel als hij compleet nieuwe beelden maakt. Daaraan heeft hij toegevoegd dat hij denkt dat dat laatste bij Heineken niet het geval is, gezien de huisjes die al gemaakt zijn (zie 2.4).

4.4. (...) Met de betaling voor drie extra dagen neemt [gedaagde] echter geen genoegen. [gedaagde] stelt dat hij de huisjes eigenlijk van de grond af opnieuw heeft opgebouwd en dat hij daarin veel tijd heeft gestoken. Dat vele werk is aan de huisjes af te zien, maar vertaalt zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter desondanks slechts in een verbeterde vormgeving van een al bestaand werk. De door [gedaagde] vervaardigde huisjes hebben niet een zodanig eigen en oorspronkelijk karakter dat –indien de werkzaamheden niet op basis van een overeenkomst van opdracht zouden zijn uitgevoerd – [gedaagde] met succes een beroep op het auteursrecht zou kunnen doen. De keuze van [gedaagde] om de huisjes te perfectioneren alvorens die te verkleinen is te begrijpen vanuit zijn liefde voor het vak, maar de kosten van de op eigen initiatief uitgevoerde werkzaamheden kan [gedaagde] niet zonder meer ten laste van AITH brengen, nu zij dat niet hebben afgesproken.

Een bijkomend probleem is dat [gedaagde] zich naar eigen zeggen maandenlang beschikbaar heeft gehouden voor de opdracht van AITH, die volgens hem lang op zich heeft laten wachten. Voor zover [gedaagde] inkomsten is misgelopen doordat hij andere opdrachten heeft geweigerd, is dat zijn eigen keuze geweest. Dat hij daartoe feitelijk gedwongen of gemanipuleerd is door [naam 1], zoals [gedaagde] stelt, is niet aannemelijk geworden. De schade die uit het weigeren van andere opdrachten voortvloeit, valt onder het ondernemersrisico van [gedaagde].

IEF 14470

Prejudiciële vragen over auteursrechtinbreuk door een derde via een wifi-netwerk

Prejudiciële vragen aan HvJ EU 3 november 2014, IEF 14470, zaak C-484/14 (McFadden)
Auteursrecht. IPKat: If a person offers [free] non-password-protected access to the Internet [this is what apparently Mr McFadden deliberately did, so that everybody could connect to his shop's WLAN], and an unknown user passes a piece of copyright-infringing music over that Internet connection [this is what happened four years ago], then can the person offering the Internet access be absolved of legal liability on the basis that he is but a ‘mere conduit’ under [Article 12 of] the EU’s ‘E-Commerce’ Directive 2000/31/EC [read in light of Recital 42 in the preamble to this very directive]?

Gestelde vragen:

1. Is the first half-sentence of Article 12(1) (...) in conjunction with Article 2(a) of Directive 2000/31/EC ('Directive on electronic commerce'), in conjunction with Article 1 point 2 of Directive 98/34/EC as amended by Directive 98/48/EC, to be interpreted as meaning that 'normally provided for remuneration' means that the national court must establish whether a. the person specifically concerned, who claims the status of service provider, normally provides this specific service for remuneration, or b. there are on the market any providers at all who provide this service or similar services for remuneration, or c. the majority of these or similar services are provided for remuneration?

2. Is the first half-sentence of Article 12(1) of (...) Directive on electronic commerce') to be interpreted as meaning that 'provision of access to a communication network' means that the only criterion for provision in conformity with the Directive is that access to a communication network (for example, the internet) should be successfully provided?

3. Is the first half-sentence of Article 12(1) (...) in conjunction with Article 2(b) of 'Directive on electronic commerce', to be interpreted as meaning that, for the purposes of 'provision' within the meaning of Article 2(b) of 'Directive on electronic commerce', the mere fact that the information society service is made available, that is to say, in this particular instance, that an open Wireless Local Area Network is put in place, is sufficient, or must the service be 'actively promoted', for example?

4. Is the first half-sentence of Article 12(1) of Directive 2000/31/EC of the European Parliament and of the Council of 8 June 2000 on certain legal aspects of information society services, in particular electronic commerce, in the Internal Market ('Directive on electronic commerce') to be interpreted as meaning that 'not liable for the information transmitted' precludes as a matter of principle, or in any event in relation to a first established copyright infringement, any claims for injunctive relief, damages or payment of the costs of the warning notice and court proceedings which the person affected by a copyright infringement pursues against the access provider?

5. Is the first half-sentence of Article 12(1) in conjunction with Article 12(3) of Directive 2000/31/EC of the European Parliament and of the Council of 8 June 2000 on certain legal aspects of information society services, in particular electronic commerce, in the Internal Market ('Directive on electronic commerce') to be interpreted as meaning that the Member States must not to allow the national court, in substantive proceedings against the access provider, to make an order requiring the access provider to refrain in future from enabling third parties to make a particular copyright-protected work available for electronic retrieval from online exchange platforms via a specific internet connection?

6. Is the first half-sentence of Article 12(1) of Directive 2000/31/EC of the European Parliament and of the Council of 8 June 2000 on certain legal aspects of information society services, in particular electronic commerce, in the Internal Market ('Directive on electronic commerce') to be interpreted as meaning that, in the circumstances of the main proceedings, the provision contained in Article 14(1)(b) of Directive 2000/31/EC is to be applied mutatis mutandis to a claim for a prohibitory injunction?

7. Is the first half-sentence of Article 12(1) of Directive 2000/31/EC of the European Parliament and of the Council of 8 June 2000 on certain legal aspects of information society services, in particular electronic commerce, in the Internal Market ('Directive on electronic commerce') in conjunction with Article 2(b) of Directive 2000/31/EC of the European Parliament and of the Council of 8 June 2000 on certain legal aspects of information society services, in particular electronic commerce, in the Internal Market ('Directive on electronic commerce') to be interpreted as meaning that the requirements applicable to a service provider are confined to the condition that a service provider is any natural or legal person providing an information society service?

8. If Question 7 is answered in the negative, what additional requirements must be imposed on a service provider for the purposes of interpreting Article 2(b) of Directive 2000/31/EC of the European Parliament and of the Council of 8 June 2000 on certain legal aspects of information society services, in particular electronic commerce, in the Internal Market ('Directive on electronic commerce')?

9.
(a) Is the first half-sentence of Article 12(1) of Directive 2000/31/EC of the European Parliament and of the Council of 8 June 2000 on certain legal aspects of information society services, in particular electronic commerce, in the Internal Market ('Directive on electronic commerce'), taking into account the existing protection of intellectual property as a fundamental right forming part of the right to property (Article 17(2) of the Charter of Fundamental Rights of the European Union) and the provisions of the following directives on the protection of intellectual property, in particular copyright:

- Directive 2001/29/EC of the European Parliament and of the Council of 22 May 2001 on the harmonisation of certain aspects of copyright and related rights in the information society;

- Directive 2004/48/EC of the European Parliament and of the Council of 29 April 2004 on the enforcement of intellectual property rights, and taking into account the freedom of information and the fundamental right under EU law of the freedom to conduct a business (Article 16 of the Charter of Fundamental Rights of the European Union), to be interpreted as meaning that it does not preclude a decision of the national court, in substantive proceedings, whereby the access provider is ordered, with costs, to refrain in future from enabling third parties to make a particular copyright-protected work or parts thereof available for electronic retrieval from online exchange platforms via a specific internet connection and it is left to the access provider to determine what specific measures he will take in order to comply with that order?

(b) Does this also apply where the access provider is in fact able to comply with the prohibition imposed by the court only by terminating or password-protecting the internet connection or examining all communications passing through it in order to ascertain whether the particular copyright-protected work is unlawfully transmitted again, and this fact is apparent from the outset rather than coming to light only in the course of enforcement or penalty proceedings?

Op andere blogs:
IPKat

IEF 14463

Staking 'nepbrieven' over gewonnen reis op briefpapier

Vzr. Rechtbank Overijssel 5 december 2014, IEF 14463; ECLI:NL:RBOVE:2014:7120 (Vera Hotel tegen Noord-West-Touristik c.s.)
Uitspraak ingezonden door Derya Ada, Kneppelhout & Korthals. Auteursrecht. Handelsnaamrecht. Vera Hotel is een keten voor vakantiereizen naar Turkije. NW-Touristik heeft aan consumenten een brief gestuurd over het winnen van een reis naar de Turkse Riviera met een Vera Hotel-logo. Zij meent dat er een overeenkomst tot stand is gekomen met de (pseudo-)vertegenwoordiger met als doel de bezettingsgraad van hotelkamers buiten het seizoen te verbeteren. Het is onvoldoende aannemelijk dat de overeenkomst tot stand is gekomen. Vorderingen handelsnaamrecht, auteursrecht, domeinnaamrecht, rectificatie en opgave worden toegewezen. Proceskosten ex 1019h Rv van €75.597,70 worden gematigd tot €15.000.

Lees de uitspraak (pdf/html)

 

IEF 14462

'Verliefd op Ibiza' schendt auteursrecht

Bijdrage ingezonden door Bas Kist, Chiever. 2Houses B.V., de producent van de speelfilm Verliefd op Ibiza, heeft de auteursrechten geschonden van de makers van het bekende lied La Balade de Gens Heureux. Dat heeft de rechtbank Noord-Holland eind november 2014 bepaald [IEF 14416].

MUZIEKFRAGMENT VAN 5 SECONDEN
In de film, die in 2013 in première ging, komt een scene voor waarin hoofdrolspeler Jim Bakkum gedurende 5 seconden een fragment zingt van La Balade de Gens Heureux. In mei 2013 stuurde auteursrechtenorganisatie Stemra, dat de rechten beheert van de componisten van het nummer, de filmmaker een rekening van € 2.500,- voor dit gebruik. Daarop spande 2Houses B.V. een rechtszaak aan. Volgens 2Houses is dergelijk gebruik van een minimaal fragment een toegestane ‘incidentele verwerking’.

INCIDENTELE VERWERKING
Het begrip ‘incidentele verwerking’ werd in 2004 in de Nederlandse Auteurswet opgenomen. De bepaling is bedoeld om bijvoorbeeld filmmakers te vrijwaren van allerlei auteursrechtelijke claims. Immers, wie – bij wijze van voorbeeld – een speelfilm op het Leidseplein in Amsterdam opneemt, krijgt onvermijdelijk allerlei auteursrechtelijk beschermde werken in beeld, zoals een reclamebord of een originele stoel op een terras. Zolang deze zaken min of meer toevallig in beeld komen en van ondergeschikte betekenis zijn, is dit toegestaan.

NIET VAN ONDERGESCHIKTE BETEKENIS
Ook een kort muziekfragment kan onder deze regeling vallen. Echter, in dit geval oordeelde de rechter dat het muziekfragment voor de speelfilm niet van ondergeschikte betekenis is. Het herkenbare fragment, hoe kort ook, is bewust gekozen en sluit aan bij een verhaallijn uit de film. Het komt bovendien terug in de trailer en vergroot de waarde van de film. De producent zal voor het gebruik moeten betalen.

Bas Kist
Dit artikel werd eerder gepubliceerd in NRC Handelsblad Producent Verliefd op Ibiza moet betalen voor liedje NRC 09-12-2014

IEF 14458

Zoveel vraagtekens rondom vormgeving stoel

Vzr. Rechtbank Zeeland-West-Brabant 4 december 2014, IEF 14458 (Goossens tegen Nijman hodn Piet Klerkx)
Uitspraak ingezonden door Kim de Bonth, Holla Advocaten. Auteursrecht. Stoel. Eisers vorderen staking auteursrechtinbreuk door Jolan op de vormgeving van haar stoel Sturdy. Uit prior art is onvoldoende aannemelijk dat de combinatie van elementen nieuw en oorspronkelijk is. Iedere partij stellen dat zij als eerste een stoel op de markt hebben gebracht, maar de overlegde producties bewijzen dit onvoldoende, zodat op dit punt bewijsvoering noodzakelijk is, waarvoor een kort geding zich niet leent. Er is sprake van zoveel vraagtekens dat in dit kort geding niet aannemelijk is geworden dat het verbod op auteursrechtelijke grondslag zal worden toegewezen.

4.6. Gelet op de door Nijman overlegde foto's van prior art is vooralsnog onvoldoende aannemelijk dat de combinatie van de door eisers aangewezen kenmerkende elementen van de Sturdy is aan te merken als nieuw en oorspronkelijk. (...) De combinatie van de door eisers genoemde elementen in de stoel Sturdy lijkt ingegeven door de populariteit van een al enige jaren geleden ingezette trend van industriële vormgeving gecombineerd met een vintage uitstraling, waarbij elementen worden ontleend aan populaire ontwerpen uit de jaren '30 en '70 uit de vorige eeuw. De door Nijman als productie 2 overlegde foto's van achttien soortgelijke stoelen die in woonwinkels worden aangeboden komen qua vormgeving zozeer overeen met de Sturdy dat in enkele gevallen sprake lijkt te zijn van een één op één gelijkenis. De veelvoorkomende gelijkenis met de Sturdy is een aanwijzing dat sprake is van een heersende populaire stijl in meubelland. Daarbij wordt oud en modern samengevoegd tot een stoere combinatie. De voorzieningenrechter is van oordeel dat, in aanmerking nemend dat sprake is van een zeer omvangrijk Umfeld en van overname van elementen die bekend zijn uit prior art, in het onderhavige geval aan twijfel onderhevig is of de keuze voor de afzonderlijke elementen van de Sturdy, ook in combinatie, is terug te voeren op vrije en creatieve keuzes van de maker en derhalve is op zijn minst aan twijfel onderhevig of de Sturdy in zijn totaliteit een zodanig eigen en oorspronkelijk karakter heeft en zodanig persoonlijk stempel van de maker draagt, dat het als voortbrengsel in de zin van artikel 10 lid 1 onder 11^Auteurswet moet worden beschouwd.

IEF 14457

Schikking Staat en De Thuiskopie 33,5 miljoen euro

Uit het persbericht: De Staat en Stichting de Thuiskopie hebben hun geschil beëindigd over de hoogte van de thuiskopieheffing in de jaren 2007-2012. Zij zijn het eens geworden over een door de Staat te betalen schadevergoeding van 33,5 miljoen euro aan Stichting de Thuiskopie. De gerechtelijke procedure die hierover tussen Stichting de Thuiskopie en de Staat loopt, zal worden beëindigd.
Lees verder

IEF 14455

Verticale prijsbinding geen toegestane opzeggingsgrond

Vzr. Rechtbank Den Haag 13 november 2014, IEF 14455 (Tronios tegen Dertronics)
Contractenrecht. Mededingingsrecht. Merkenrecht. Tronios drijft een groothandel en Dertronics heeft een detailhandel in elektronische apparatuur. Tronios communiceert de MAP- (Minimum Advertising Price) en RIP- (Retail Internet Price) prijzen van haar producten en wenst graag aanpassing van de minimumprijzen op de site van Dertronics, herhaaldelijk wordt hier niet aan voldaan en wordt de samenwerking beëindigd. Op basis van het mededingingsrecht is het opleggen van verticale prijsbinding niet toegestaan. De overeenkomst is in stand gebleven en dat Dertronics is op grond van de onbepaalde duurovereenkomst gerechtigd gebruik te maken van de TRONIOS-merken en het verstrekte beeldmateriaal. De vorderingen worden afgewezen.

4.6. Dertronics stelt dat de feitelijke reden dat de Overeenkomst is opgezegd, is dat zij zich niet naar wens hield aan de MAP- en de RIP-prijzen die Tronios B.V. haar trachtte op te leggen. De voorzieningenrechter acht voorshands aannemelijk dat dit – en dus niet de door Tronios c.s. genoemde reden – de werkelijke grond is van de opzegging. Daartoe is redengevend dat uit de correspondentie tussen Tronios B.V. en Dertronics van vóór de opzegging van de Overeenkomst, steeds dit naar voren komt als het probleem dat het hete hangijzer is voor Tronios B.V., terwijl uit die correspondentie in het geheel niets blijkt van andere factoren die de relatie tussen Tronios B.V. en Dertronics onder druk deden staan.

4.7. Met Dertronics is de Voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat met het voorschrijven van het hanteren van door Tronios B.V. bepaalde prijzen als MAP (zijnde: Minimum Advertising Price) en RIP (zijnde: Retail Internet Price) een verticale prijsbinding tot stand wordt gebracht. Verticale prijsbinding wordt door het mededingingsrecht in beginsel niet toegestaan. Tronios c.s. heeft onvoldoende aangevoerd waaruit zou kunnen blijken dat onder de gegeven omstandigheden geen sprake is (van een vorm) van verticale prijsbinding dan wel sprake was (van een vorm) van toegelaten verticale prijsbinding. Gelet hierop is de voorzieningenrechter voorshands het oordeel toegedaan dat het feit dat een detaillist zich niet conformeert aan de minimumprijzen die een groothandel tracht op te leggen, een onoorbare grond vormt voor die groothandel om een duurovereenkomst voor onbepaalde tijd met deze detaillist te beëindigen. Alle gegeven omstandigheden bij elkaar genomen, maken dat hier Tronios B.V. geen beroep toekomt op de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid van artikel 6:248 lid 1 BW ter zake van de door haar beoogde opzegging van de Overeenkomst bij brief van 3 juni 2014. Die brief heeft daarmee niet het bedoelde effect gehad in de zin dat de Overeenkomst daarmee niet is geëindigd.

4.8. Nu gesteld noch gebleken is dat Tronios c.s. overigens de Overeenkomst heeft opgezegd of beëindigd, moet het er voorshands voor worden gehouden dat deze in stand is gebleven en dat Dertronics thans nog op grond van de Overeenkomst gerechtigd is gebruik te maken van de TRONIOS merken en het door Tronios B.V. verstrekte beeldmateriaal. De vorderingen stuiten daarop af.