Auteursrecht  

IEF 9539

Aanhangsel Handelingen II 2010-2011, nr. 2004

Naar mij is gebleken

Kamerstukken. Auteursrecht. Antwoorden op de schriftelijke vragen van de leden Hennis-Plasschaert, Taverne en Van der Steur (allen VVD) en anvullende vragen van het lid Gesthuizen (SP) aan de minister van Veiligheid en Justitie over inbeslagname servers door Stichting Brein. (ingezonden 23 februari 2011, kenmerk 2011Z03793 en 2011Z03851)

2, 3 en 4. Klopt het dat Stichting Brein servers in beslag heeft genomen zonder gerechtelijk bevel? (…)

Naar mij is gebleken, gaat het hier om servers van een derde die bij een provider waren ondergebracht. Stichting Brein heeft deze provider gesommeerd om de servers aan hen te overhandigen. De provider heeft aan deze sommatie voldaan. Volgens Stichting Brein is de sommatie gebaseerd op artikel 28 van de Auteurswet. Dit artikel geeft de bevoegdheid aan de auteursrechthebbende om roerende zaken, die in strijd met het aan hem toekomende auteursrecht zijn openbaar gemaakt of een niet geoorloofde verveelvoudiging vormen of die materialen of werktuigen zijn die voornamelijk bij de schepping of vervaardiging van deze zaken zijn gebruikt, als zijn eigendom op te eisen. In de situatie die door het aangehaalde bericht is beschreven, was daarom geen sprake van een beslaglegging.(…)

Lees alle vragen en antwoorden hier.

IEF 9538

Aanhangsel Handelingen II 2010-2011, nr. 1547

De directeur als componist

Kamervragen. Auteursrecht. Antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Smeets (PvdA) aan de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie over radiobazen die betaald krijgen voor liedjes die ze nooit geschreven hebben (ingezonden 28 januari 2011).

2: Wat is de reden dat de radiodirecteuren, zoals die van Radio 538 en Sky Radio, meetekenen met de echte componisten om dan naar verluidt de inkomsten weer door te geven aan deze echte componisten? Waarom zou dat handiger zijn?

De in het krantenartikel genoemde radiostations hebben gesteld dat de muziekwerken uitsluitend jingles en tunes betreffen. (…) Op grond van artikel 6 van de statuten van Buma staat het lidmaatschap slechts open voor natuurlijke personen die auteur, erfgenaam of legataris zijn, of uitgever zijn of een leidinggevende functie vervullen in een uitgeversbedrijf. (…) De rechtspersoon die als werkgever ingevolge artikel 7 van de Auteurswet wordt aangemerkt als de maker, kan zich derhalve thans niet als lid bij Buma aanmelden. Om die reden is er door de radiostations voor gekozen de directeur, zijnde een natuurlijk persoon, op te geven als componist. Een bestuurscommissie van Buma is verzocht een advies uit te brengen aan het bestuur over de vraag of fictieve makers in aanmerking zouden moeten komen voor lidmaatschap. En zo ja, op welke wijze dit dient te geschieden. Ik zal het College van Toezicht Auteursrechten verzoeken aandacht aan deze kwestie te besteden. (…)

Lees alle vragen en antwoorden hier (pdf officiële bekendmakingen) (pdf volgt)

IEF 9532

Vzr. Rechtbank Breda, 8 april 2011, LJN: BQ0583, Van de Rakt tegen Chassé Theater N.V.

Een liggend, naakt vrouwenlichaam

met gelijktijdige dank aan Rutger van Rompaey, QuestIE

Auteursrecht. Inbreuk door technisch bepaalde ontlening. Chassé Theater hangt een door een medewerker gemaakte foto op die sterk overeenkomt met de eerder door het theater aangekochte foto (‘maanlicht’) van eiseres (afbeelding boven). Eiseres stelt dat het theater hiermee inbreuk maakt op haar auteursrecht en de voorzieningenrechter volgt haar in deze stelling.

Een liggende naakte vrouw is weliswaar een veelvoorkomend thema in de kunst (vele afbeeldingen zijn als prior art overgelegd) en de inbreukmakende afbeelding had ook heel goed een nieuw en oorspronkelijk werk kunnen zijn, als uit de omstandigheden van het geval niet zou zijn gebleken was dat in dit geval feitelijk sprake is van, kort gezegd, een technisch bepaalde ontlening.

De directeur van het theater formuleerde het zelf in een eerdere email als volgt:  “Als uw foto geschikt zou zijn voor het bespreekbureau waren we vervolgens zeker met u in contact gekomen. Maar hoe mooi uw foto ook is, wij hadden deze niet kunnen gebruiken voor het bespreekbureau.”  In de woorden van de rechter is de foto  “niet het gevolg van een creatieve keuze van de maker, maar het gevolg van de louter functionele eisen, die Chassé heeft gesteld aan de opdracht die zij aan [medewerker Chassé] heeft verstrekt. Dat het model in de Afbeelding niet in het midden maar boven het midden van de Afbeelding is geplaatst is niet een creatieve keuze, maar het gevolg van een technische noodzaak omdat het noodzakelijk was dat onderin de Afbeelding een deur kon worden gemonteerd. Ook de verschillen in formaat en belichting zijn niet zozeer het resultaat van een creatieve keuze, maar het gevolg van het voldoen aan de eisen die door Chassé zijn gesteld (…)

De voorzieningenrechter concludeert dat het hoogst waarschijnlijk is dat de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat sprake is van inbreuk ex artikel 13 Auteurswet en dat eiseres zich daartegen op grond van artikel 1 Auteurswet kan verzetten. Het Chassé Theater dient de foto derhalve te verwijderen.

1.1. Op verzoek van Chassé en met instemming van [eiseres] heeft de voorzieningenrechter in aanwezigheid van partijen zowel de foto van [eiseres] “Maanlicht” als de foto die is afgebeeld op de wand van het bespreekbureau van het Chassé theater ter plaatse bezichtigd. In aansluiting daarop heeft -eveneens met instemming van beide partijen- in een ruimte van het Chassé theater de mondelinge behandeling plaats gevonden.

 (…)

7.3. Vooraf verdient opmerking dat in kunstuitingen het concept van een liggend, naakt vrouwenlichaam een veel voorkomend basisgegeven is. De vele door beide partijen overgelegde afbeeldingen van voornamelijk tekeningen, schilderwerken en beelden met een naakte liggende vrouw als onderwerp, illustreren dit. Een essentieel gemeenschappelijk kenmerk in veel van deze kunstuitingen wordt gevormd door het horizontale, golvende verloop van de contouren van een op de zij liggend vrouwenlichaam.
Als basisgegeven is dat element om die reden als zodanig niet geschikt om te kunnen worden aangemerkt als een element dat auteursrechtelijk is beschermd en daarom niet zou mogen worden overgenomen. Navolging van dit basisgegeven staat om die reden in beginsel vrij zolang in het nieuwe werk, andere elementen zodanig domineren dat het nieuwe werk een eigen, oorspronkelijk karakter heeft en het persoonlijk stempel van de maker draagt. In zoverre volgt de voorzieningenrechter het verweer van Chassé.

7.4. Dit wordt anders bij vergelijking van de totaalindrukken van het Werk en de Afbeelding. Daar dringt zich de conclusie op dat de Afbeelding in zodanige mate de auteursrechtelijk beschermde elementen van het Werk vertoont dat de totaalindrukken die de beide werken maken, te weinig verschillen voor het oordeel dat de Afbeelding als een zelfstandig werk met een eigen oorspronkelijk karakter dat het persoonlijk stempel van de maker draagt, kan worden aangemerkt. (…)

7.5. De verschillen die kunnen worden aangewezen tussen het Werk en de Afbeelding zijn ofwel van ondergeschikt belang, ofwel niet het gevolg van een creatieve keuze van de maker, maar het gevolg van de louter functionele eisen, die Chassé heeft gesteld aan de opdracht die zij aan [medewerker Chassé] heeft verstrekt. Dat het model in de Afbeelding niet in het midden maar boven het midden van de Afbeelding is geplaatst is niet een creatieve keuze, maar het gevolg van een technische noodzaak omdat het noodzakelijk was dat onderin de Afbeelding een deur kon worden gemonteerd. Ook de verschillen in formaat en belichting zijn niet zozeer het resultaat van een creatieve keuze, maar het gevolg van het voldoen aan de eisen die door Chassé zijn gesteld, namelijk dat de belichting minder donker moest en de Afbeelding moest passen op de achterwand van het bespreekbureau.
Als eigen creatieve inbreng door de maker kan worden toegegeven dat het gebruik van kolengruis voor de achtergrond als oorspronkelijk kan worden aangemerkt.
De verschillen in de achtergrond, te weten korrelig gruis bij de Afbeelding ten opzichte van een slecht zichtbare divan bij het Werk hebben echter nauwelijks effect op de totaalindruk van het Werk en van de Afbeelding. Dat de achtergrond van ondergeschikte betekenis is voor de totaalindrukken van zowel het Werk als van de Afbeelding is een gevolg van het aansluiten door [medewerker Chassé] bij de donkere ondergrond die [eiseres] heeft gebruikt in het Werk waardoor de aandacht wordt getrokken naar het onderwerp van zowel het Werk als van de Afbeelding, namelijk de liggende naakte vrouw.

7.6. Aldus komt de voorzieningenrechter tot het voorlopig oordeel dat bij het maken van De Afbeelding niet slechts sprake is geweest van inspiratie door het Werk, doch van het overnemen van auteursrechtelijk beschermde elementen van het werk in een zodanige mate dat een vermoeden van ontlening moet worden aangenomen.
Dat vermoeden wordt versterkt door de mededelingen in het emailbericht van de algemeen directeur van Chassé aan [eiseres] van 27 januari 2011, zoals hiervoor weergegeven (…).

7.7. Uit al het voorgaande volgt dat de voorzieningenrechter het hoogst waarschijnlijk oordeelt, dat de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat sprake is van inbreuk ex artikel 13 Auteurswet en dat [eiseres] zich daartegen op grond van artikel 1 Auteurswet kan verzetten. De gevraagde voorzieningen zijn dan ook in beginsel toewijsbaar.

Lees het vonnis hier. PDF grosse hier.

IEF 9531

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 30 maart 2011, KG ZA 11-33, Pantofola d'Oro c.s. tegen Spa Rucanor Europe B.V. c.s.

Bumperkleven

Auteursrecht. Merkenrecht. Na merkenrechtelijk kielzogvaren nu ook auteursrechtelijk bumperkleven. Geschil m.b.t. Sportschoenen, althans sneakers, die ‘met name bedoeld zijn als “modieuze en hippe schoenen voor dagelijks gebruik.” Gedaagde i.c. Rucanor en eiseres Pantofola sloten eerder een vaststellingsovereenkomst m.b.t. Ruconors ‘twee-strepen-drie-sterren-logo’ en het gebruik door Pantofalo van sterren en strepen. In casu stelt Pantofola dat het nu Rucanor is die inbreuk maakt op Pantofalo’s sterren-en-strepen-merken en auteursrechten op schoenmodellen.

De merkenrechtelijke vorderingen worden afgewezen, nu er een serieuze kans bestaat dat haar (Benelux) sterren-en-strepen-merk als ongeldig zal worden doorgehaald, aangezien “de sterren elk onderscheidend vermogen missen voor de waren waarvoor het merk is ingeschreven.”

Nu niet komen vast te staan dat de Pantofola sneakers worden ‘geanticipeerd’ door het vormgevingserfgoed, neemt de voorzieningenrechter voorshands wel aan dat de Pantofalo sneakers in aanmerking komen voor auteursrechtelijke bescherming. Bij vergelijking van de., zoals Pantofolo het noemt, ‘inbreukpaartjes’ concludeert de voorzieningenrechter vervolgens dat bij vier van de zeven paren inderdaad sprake is van ontlening en inbreuk op het auteursrecht van Pantofolo. “Het lijkt er naar voorlopig oordeel inderdaad op dat Rucanor c.s., zoals Pantofola dat heeft verwoord, nadat het toenmalige geschil in der minne was geregeld, is gaan ‘bumperkleven’.”

Lees het vonnis hier.

IEF 9529

Rechtbank ’s-Gravenhage, 6 april 2011, HA ZA 09-3475, GB-Trade B.V. tegen Edco Eindhoven B.V.

Dat zij desondanks te goeder trouw is

Auteursrecht. Modellenrecht. Eiseres BD Trade stelt dat gedaagde Edco inbreuk maakt op haar auteurs- en gemeenschapsmodelrechten m.b.t. een houder voor navigatiesystemen (GPS Car Cushion). De beide houders wekken naar mening van de rechtbank dezelfde algemene indruk, maar Edco stelt dat van  namaak, althans ontlening, geen sprake is en beroept zich op voorgebruik. De rechtbank stelt Edco in de gelegenheid om dit voorgebruik te bewijzen en houdt de zaak aan. “Nu (…) vast is komen te staan dat de GPS Car Cushion al op de markt was vóór die datum, dient Edco te bewijzen dat zij, desondanks te goeder trouw is en de All Ride houder geen namaak is, of te wel niet is ontleend aan de GPS Car Cushion.”

4.6. (…) De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de All Ride houder bij de geïnformeerde gebruiker dezelfde algemene indruk wekt als het Gemeenschapsmodel en als zodanig binnen de draagwijdte van de bescherming van het Gemeenschapsmodel valt als bepaald in artikel 10 GModVo.

4.8. Of sprake is van een recht van voorgebruik dient te worden getoetst aan de hand van artikel 22 lid 1 GModVo. Hierin is bepaald dat iedere derde die kan aantonen dat hij vóór de datum van de aanvrage, te goeder trouw een aanvang heeft gemaakt met, of serieuze en daadwerkelijke voorbereidingen heeft getroffen tot het gebruik, in de Gemeenschap, van een model dat onder de aan het ingeschreven Gemeenschapsmodel verleende bescherming valt en geen namaak is van dat Gemeenschapsmodel, zich kan beroepen op een recht van voorgebruik. (…)

4.12. Uit artikel 22 lid 1 GModVo vloeit voort dat op Edco de bewijslast rust dat zij te goeder trouw is en dat de All Ride houder geen namaak is van het Gemeenschapsmodel. Edco heeft haar stellingen dienaangaande, nader gemotiveerd naar aanleiding van de hiervoor onder 4.9 vermelde gemotiveerde betwisting door GB-Trade. Gelet hierop rust op Edco de last tot het leveren van bewijs van haar stelling dat zij te goeder trouw is en dat de All Ride houder geen namaak is van het Gemeenschapsmodel. Overeenkomstig haar aanbod zal Edco daartoe in de gelegenheid worden gesteld. Nu door GB-Trade niet is betwist dat het ontwerp van de All Ride houder van Edco dateert van 18 oktober 2007 en vast is komen te staan dat de GPS Car Cushion al op de markt was vóór die datum, dient Edco te bewijzen dat zij, desondanks te goeder trouw is en de All Ride houder geen namaak is, of te wel niet is ontleend aan de GPS Car Cushion.

4.14. Indien Edco niet slaagt in het hiervoor genoemde bewijs, dan is de conclusie dat Edco geen recht van voorgebruik heeft en is er sprake van inbreuk op het recht van GBTrade op het Gemeenschapsmodel. De (meer) subsidiaire grondslagen van de vorderingen van GB-Trade behoeven in dat geval geen nadere bespreking.

Lees het vonnis hier.

IEF 9521

Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 30 maart 2011, LJN: BP9521, Strafzaak vervalsing

Het auteursrecht van kunst gemaakt door Klaas Gubbels

\Strafrecht. Auteursrecht (art. 31a en 31b Auteurswet, art. 326 en 326b Sr). De verdachte wordt voor het verkopen van valse schilderijen van Klaas Gubbels veroordeeld tot 5 maanden gevangenisstraf, onttrekking aan het verkeer en schadevergoeding.

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

1. hij in de periode van 1 januari 2004 tot en met 29 oktober 2006 in Nederland, opzettelijk schilderijen en aquarellen, waarin met inbreuk op eens anders auteursrecht (te weten van Klaas Gubbels) beeltenissen waren vervat, openlijk ter verspreiding heeft aangeboden en ter verspreiding voorhanden heeft gehad en bewaard heeft uit winstbejag, terwijl hij van het plegen van dit misdrijf daar toen zijn beroep heeft gemaakt;

(…) 3. hij in de periode van 1 januari 2004 tot en met 29 oktober 2006 in Nederland, opzettelijk 41 schilderijen en aquarellen, waarop telkens valselijk de naam of het naamsteken is geplaatst, te koop heeft aangeboden en heeft afgeleverd en ten verkoop in voorraad heeft gehad, als waren die schilderijen en aquarellen telkens van de hand van degene wiens naam of teken daarop valselijk was aangebracht, te weten Klaas Gubbels.

(…) De verdachte heeft erkend dat hij in de periode van 1 januari 2004 tot en met 29 oktober 2006 (in totaal) 44 valse werken van Klaas Gubbels heeft verkocht aan (…) Hij heeft voorts verklaard dat hij ervan uitgaat dat het auteursrecht van kunst gemaakt door Klaas Gubbels bij laatstgenoemde berust en hij heeft erkend dat hij weet dat het anderen niet is toegestaan om de naam Klaas Gubbels onder een werk te zetten dat lijkt op het werk van Klaas Gubbels (V01-03 pag. 2).

Lees het vonnis hier (link)

IEF 9520

Vzr. Rechtbank Breda 23 februari 2011, KG ZA 10-715 (Goossens Meubelen c.s. tegen Pronto Wonen Nederland B.V. c.s.)

Als concrete vrucht aanwezig

Met dank aan Sharinne Ibrahim, Boels Zanders)

Auteursrecht. Modellenrecht. Dressoirs. Quint (afbeelding boven) tegen Hannover. Vorderingen afgewezen. De modelrechtelijke vordering wordt afgewezen nu eiser zelf aangeeft het dressoir al langer dan 12 maanden voor het depot al te hebben verhandeld, waardoor nietigheid voor de hand ligt. De auteursrechtelijke vordering wordt eveneens afgewezen. Eisers brengen met het dressoir “niets of nauwelijks nieuws op de markt brengen” en de totaalindrukken van beide dressoirs stemmen bovendien ook niet met elkaar overeen.

Modellenrecht: 4.6. De modellen van het dressoir Quint en het TV-dressoir Quint zijn door Goossens C.S. op 27 november 2006 bij het BVIE als model gedeponeerd. Volgens de eigen stellingen van Goossens C.S. waren de dressoirs waarvan zij thans de modelrechtelijke bescherming inroepen, als "concrete vrucht" in de toonzaal aanwezig per december 2004 en is op 1 maart 2005 de eerste verkooporder genoteerd. Beide dressoirs staan afgebeeld in de brochure van Goossens wonen en slapen 05/06. Uit het voorgaande volgt dat de modellen van de Quint dressoirs geruime tijd vóór de datum waarop zij werden gedeponeerd als model reeds bekend waren en dat tussen de datum van openbaring van de modellen en het tijdstip van depot een periode ligt die langer is dan de termijn van 12 maanden, vermeld in artikel 3.3 lid 4 sub a. Aannemelijk is dan ook dat in een bodemprocedure de nietigheid van die modelrechten met een beroep op artikel 3.23 lid 1 sub b BVIE met succes kan worden ingeroepen. Op modelrechtelijke grondslag komen de vorderingen dus niet voor toewijzing in aanmerking.

Auteursrecht: 4.12. Vooropgesteld wordt dat voor ieder onderdeel van een serie meubelen moet worden beoordeeld of aan de hiervoor genoemde vereisten voor auteursrechtelijke bescherming is voldaan. In het onderhavige geval staan twee werken ter beoordeling: het dressoir Quint en het TV-dressoir Quint. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is niet aannemelijk dat de twee Quint dressoirs van Goossens waarop de vordering ziet in hun geheel, of in onderdelen aan deze eisen voldoen. Pronto c.s. hebben door overlegging van een groot aantal producties, voor zover die zien op modellen die voor december 2004 op de markt waren, concreet kunnen illustreren en daarmee aannemelijk gemaakt dat enig nader onderzoek in bodemgeschil zal uitwijzen dat Goossens c.s. niets of nauwelijks nieuws op de markt brengen. (…) Uit al die afbeeldingen blijkt dat een dergelijke stijl de heersende trend is. Ook de Quint dressoirs zijn ontworpen in deze stijl van strakke vormgeving gecombineerd met dikke panelen, welke stijl is ingezet met het ontwerp van de Bigfoot Table in 1995. Een dergelijke stijl kan niet worden gemonopoliseerd. Hetzelfde geldt voor de grondvorm van de dressoirs, en de indeling van de voorzijde, die veel voorkomen.

4.13. Een uitzondering zou mogelijk kunnen gelden voor de opmerkelijke handgrepen van het dressoir Quint. Indien de handgrepen van het Quint dressoir in aanmerking zouden komen voor auteursrechtelijke bescherming dan heeft te gelden dat het Hannover dressoir handgrepen heeft die qua uiterlijk en positionering totaal afwijkend zijn. (…) Naar voorlopig oordeel wordt de elegante, rustgevende uitstraling van het Quint dressoir
met name veroorzaakt door het uiterlijk van de handgrepen van het Quint dressoir (…)
Het dressoir Hannover heeft daarentegen een uitstraling die veel minder elegant en rustig is. Dit is het gevolg van het andere uiterlijk van de handgrepen van het dressoir Hannover (…). Vergelijking van beide dressoirs wijst dan ook uit dat het Quint dressoir een andere totaalindruk maakt dan het Hannover dressoir. Derhalve is niet aannemelijk dat van auteursrechtelijke inbreuk sprake zou kunnen zijn. Het voorgaande geldt eveneens voor de TV-dressoirs.

Lees het vonnis hier (link en pdf).

IEF 9515

Een gezamenlijk creatief product

Rechtbank Amsterdam 30 maart 2011, LJN BR1985 (RVP Publishers B.V. tegen Ambo/Anthos Uitgevers B.V. &  X)

met dank aan Jan-Kees Govers, GoversvanZoest

Auteursrecht. Overeenkomst to uitgave. Eiser, uitgeverij RVP, stelt dat gedaagde, schrijfster  X. in strijd heeft gehandeld met een met haar gesloten overeenkomst tot uitgave van haar boek door niet mee te werken aan een verficatieproces m.b.t. de in het boek gestelde feiten. Eiser beroept zich ook op het auteursrecht op het geredigeerde, bewerkte manuscript. Het boek is uiteindelijk verschenen bij eveneens gedaagde uitgeverij Artemis, onderdeel van Ambo/Anthos.

De vorderingen worden afgewezen. Zelfs als  X. uit hoofde van de overeenkomst  gehouden was mee te werken aan het verificatieproces, dan is nog is niet komen vast te staan dat zij deze verplichting heeft geschonden.  X. mocht er daarnaast vanuit gaan dat het haar onder de gegeven omstandigheden vrijstond een andere uitgever te benaderen.

Met betrekking tot het auteursrecht oordeelt de rechtbank dat op het door een redacteur van eiser bewerkte versie van het manuscript een zelfstandig auteursrecht rust, dat niet kan worden aangemerkt als opdrachtgeversauteursrecht van de schrijfster, maar wel als een gezamenlijk auteursrecht, nu er sprake is van een onscheidbaar gezamenlijk werk (“een gezamenlijk creatief product”). De auteursrechtelijke vordering van RVP stranden echter geheel, nu deze gebaseerd zijn op de stelling dat RVP enig eigenaar is. 

Overeenkomst: 4.4. Veronderstellenderwijs ervan uitgaande dat RVP als uitgever in dit geval gehouden was tot het doen van verificatie (hetgeen door RVP wordt gesteld en door Artemis c.s. wordt betwist), volgt uit het voorgaande niet dat  X. RVP niet in staat heeft gesteld het verificatieproces uit te voeren. Het enkele feit dat  X. heeft geweigerd om toestemming te geven M2 aan haar ex-schoonfamilie voor te leggen, is daartoe onvoldoende. (…) Tussen partijen is immers niet langer in geschil (zie proces-verbaal van comparitie) dat  X. bewijsmateriaal aan RVP wel onder voorwaarden is aangeboden. Nu niet is gesteld of gebleken dat die voorwaarden dusdanig waren dat dit gelijk moet worden gesteld aan een weigering, wordt daaraan voorbij gegaan. 

4.5. Het voorgaande leidt ertoe dat voor zover  X. uit hoofde van de overeenkomst al jegens RVP gehouden was mee te werken aan het verificatieproces, niet is komen vast te staan dat zij deze verplichting heeft geschonden, zodat de vordering van RVP voor zover deze is gebaseerd op toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst door  X. niet toewijsbaar is.

Onrechtmatig handelen: 4.7. Vast staat dat  X. Artemis begin 2009 heeft benaderd. Dit is ruim een half jaar nadat  X. RVP (bij brief van 13 juni 2008) had bericht dat de overeenkomst was beëindigd en zij zich vrij voelde om naar een andere uitgever te gaan. Uit hetgeen door partijen is gesteld volgt niet dat RVP zich na die datum daartegen nog heeft verzet. Zo blijkt niet van een schriftelijke reactie, evenmin blijkt van handeling waaruit dit verzet kan worden afgeleid. RVP stelt alleen dat zij op 15 december 2008 heeft laten weten dat zij zich bereid houdt tot overleg, mocht een andere uitgever geïnteresseerd zijn en dat zij zich alle rechten voorbehoudt. Voor zover al moet worden aangenomen dat de overeenkomst niet rechtsgeldig is beëindigd, hetgeen RVP kennelijk betoogd, mocht  X. er onder deze omstandigheden wel van uitgaan dat het haar vrijstond een andere uitgever te benaderen. (…)

Auteursrecht: 4.14. In M2 [geredigeerde versie-IEF] zijn stukken en aspecten uit M1 [manuscript-IEF] overgenomen, maar -anders dan Artemis C.S. betoogt- is aan de bewerking ook een eigen karakter gegeven. Het gaat immers om meer dan een tekstcorrectie. Zo is er een indeling in hoofdstukken gemaakt en zijn stukken herschreven. De bewerking draagt als zodanig een eigen persoonlijk karakter en een persoonlijk stempel van de maker. De bewerking geniet dan ook auteursrechtelijke bescherming.

4.15. Artemis c.s. stelt zich vervolgens op het standpunt dat  X. de rechthebbende is van de auteursrechten op de bewerking omdat zij als maker van de bewerking moet worden aangemerkt, nu de bewerking onder haar leiding en toezicht tot stand is gekomen. Het beroep van  X. op artikel 6 Auteurswet faalt. (…) Volgens  X. zijn alle veranderingen met haar toestemming tot stand gekomen en hebben zij daarbij nauw samengewerkt, maar daarmee is nog niet voldaan aan het vereiste van artikel 6 Aw. Onvoldoende is gesteld of gebleken dat Den Drijver alleen uitvoerder was.

4.16. Ter beoordeling staat dan nog de vraag of met de bewerking sprake is van een gezamenlijk werk. Van een gemeenschappelijk (gezamenlijk) werk is sprake als de verschillende elementen niet scheidbaar zijn. Van onscheidbaarheid wordt gesproken als de samenwerking zo ver gaat dat de auteurs (in overleg) elkaars concepten aan elkaar aanpassen en corrigeren, waardoor onderdeel voor onderdeel van een gezamenlijk creatief product gesproken kan worden. Volgens  X. was de samenwerking tussen [redacteur] en haar zodanig dat gesproken kan worden van een gezamenlijke bewerking. Alles werd aldus X. in overleg tussen [redacteur] en X. veranderd. (…) Nu RVP heeft nagelaten feiten en omstandigheden aan te voeren waaruit volgt dat sprake is van scheidbaarheid en RVP evenmin voldoende heeft weersproken dat X. ook zelf stukken heeft herschreven en bijgeschreven, is niet komen vast te staan dat ten aanzien van de bewerking sprake is van één creatie door [redacteur], en gaat de rechtbank ervan uit dat sprake is van een gemeenschappelijk werk.

4.17. Het voorgaande leidt ertoe dat [redacteur] en X. gezamenlijk eigenaar zijn van het auteursrecht op de bewerking. Voor zover [redacteur] zijn aandeel daarin al rechtsgeldig heeft overgedragen aan RVP, zijn zij alleen mede eigenaar van het auteursrecht op de bewerking en alleen al om die reden stranden de door RVP ingestelde vorderingen. Deze zijn immers gebaseerd op de stelling dat RVP (enig) eigenaar is van het auteursrecht op de bewerking.

Lees het vonnis hier en LJN.

IEF 9509

Sprake van betalingsonwil

\Gerechtshof ’s-Gravenhage 29 maart 2011,  LJN BP 9443 (Stichting De Thuiskopie tegen Gedaagde) met dank aan Hanneke Holthuis, Griffiths Advocaten.

Auteursrecht. Thuiskopiezaak. Bestuurdersaansprakelijkheid in geval van import van blanco dragers, zonder afdracht thuiskopievergoeding. 1019h niet van toepassing, maar wel toewijzing begrote (onbetwiste) proceskosten: “Het \'gewone\' liquidatietarief is immers niet bindend.”

6. (…) Dit betekent dat als vaststaand moet worden aangenomen dat [gedaagde] bewust geen thuiskopievergoeding heeft afgestaan en dat dus van het begin af aan sprake was van betalingsonwil. Aangezien de enige natuurlijke persoon binnen [bedrijf x] was en hij blijkens zijn verklaring ter comparitie in de eerste aanleg \'zelf alles binnen [bedrijf x] heeft gedaan\' moet die betalingsonwil van hem afkomstig zijn. Meewegend dat het - naar Thuiskopie onweersproken heeft gesteld onder 7 MvG - hier ging om maar liefst 48 importen betreffende in totaal 110.000,- blanco informatiedragers, is naar het oordeel van het hof sprake van een zodanig onzorgvuldig handelen van [gedaagde] jegens Thuiskopie dat hem daarvan persoonlijk een voldoende ernstig verwijt valt te maken, ongeacht of hij wist of behoorde te begrijpen dat [bedrijf x] geen verhaal zou bieden. (…) [gedaagde] is dus op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk voor het in rov. 3 omschreven nadeel van Thuiskopie. (€56.403,27)

1019h proceskosten: 6. Thuiskopie heeft haar kosten begroot op basis van artikel 1019h Rv. [gedaagde] heeft die begroting als zodanig niet betwist, zodat - ook al is artikel 1019h Rv hier niet van toepassing nu het hier een vordering uit onrechtmatige daad betreft-  het hof van die begroting zal uitgaan. Het \'gewone\' liquidatietarief is immers niet bindend. De begroting van de proceskosten van Thuiskopie zal plaatsvinden op basis van de niet-betwiste opgaven van Thuiskopie (…). (€11.420,91)

Lees het arrest hier (link en pdf)

IEF 9502

De inbreukvraag is dus niet aan de orde

Hof ’s-Gravenhage 29 maart 2011, LJN BP9443 ([Naam] tegen De Thuiskopie)
 
Auteursrecht. Vordering Thuiskopie tegen importeur. Gedeeltelijke vernietiging vonnis waarvan beroep. Geen 1019h proceskosten in dergelijke Thuiskopie-zaken: 1019h  is alleen van toepassing voorzover de inbreukvraag aan de orde is, hetgeen in deze zaak niet het geval is. Maximering dwangsommen. 

Importeur: 4.10  (…) Voor zover zij de CD\'s en DVD\'s uit het buitenland betrekt, doet zij dat dus door bestellingen in het buitenland te plaatsten. Onder deze omstandigheden dient zij als importeur te worden aangemerkt, ongeacht of het feitelijk vervoer op haar bestelling wordt verricht door haarzelf, de verkoper of een derde.

4.13  Nu de blanco gegevensdragers door [appellant sub 1] zijn geïmporteerd en [appellant sub 1] de door Thuiskopie daarover berekende thuiskopievergoeding niet heeft betwist, is vordering i. van Thuiskopie toewijsbaar tot € 7.221,- zoals de rechtbank heeft beslist.

Maximering dwangsommen: 7.4   (…) nochtans wel aanleiding voor maximering. Thuiskopie heeft zich hiertegen verzet op, zo begrijpt het hof, de grond dat, nu [appellant sub 1] al het bedrag van € 720.000,- aan dwangsommen heeft verbeurd, maximering tot onder dat bedrag tot gevolg zou hebben dat er voor de toekomst geen prikkel voor [appellant sub 1] tot nakoming meer bestaat. Het hof zal, rekening houdend met enerzijds dit steekhoudende bezwaar van Thuiskopie en anderzijds [appellant sub 1]s belang dat hij geen buitensporige bedragen aan dwangsom kan verbeuren, de dwangsomveroordeling \'per categorie\' voor het verleden maximeren op € 20.000,- en voor de toekomst op € 40.000,-.

Proceskosten: 8.6  Deze vraag is aan de orde waar in een procedure wordt opgetreden tegen een inbreuk of waar een verklaring voor recht van niet-inbreuk wordt gevraagd. Ook is de inbreukvraag bijvoorbeeld aan de orde in een executiegeschil waarin het gaat om de vraag of een eerder gegeven inbreukverbod wordt nageleefd (Hof Den Haag 19 mei 2009), alsmede in nietigheids- en oppositieprocedures voor zover die samenhangen met een concrete (voorgenomen) inbreukactie (Hof Den Haag 13 juli 2010, LJN BN4723; Hof Den Haag 30 maart 2010, LJN BM6017). In laatstgenoemde procedures is immers in feite sprake van een vooruitgeschoven inbreukverweer. Datzelfde geldt voor een procedure waarin een zogenaamd \'wapperverbod\' wordt gevorderd op de grond dat er geen inbreuk wordt gemaakt.

8.7  In het onderhavige geval gaat het om de inning van een thuiskopievergoeding ex art. 16c Auteurswet, die [appellant sub 1] als importeur ingevolge lid 2 van dat artikel verplicht is te betalen. Het niet-betalen van die vergoeding brengt niet mee dat [appellant sub 1] zonder toestemming handelingen (heeft) verricht die zijn voorbehouden aan de rechthebbende. De inbreukvraag is dus niet aan de orde. Bijgevolg is art. 1019h Rv. niet van toepassing. In zoverre is grief 11 terecht voorgesteld. Het hof zal [appellant sub 1] veroordelen in de proceskosten op basis van het liquidatietarief. Nu het liquidatietarief een forfaitair tarief is, falen de overige onderdelen van grief 11.

Lees het arrest hier.