Zelfs indien met de hierboven genoemde 'gedeeltelijk uiteenlopende doelstellingen' rekening wordt gehouden, geven diverse rechtsgeleerden aan dat beide begrippen juridisch hetzelfde dienen te worden beoordeeld.4 De vraag is of het HvJEU dat ook zo ziet. Het HvJEU heeft in het SCF-arrest - waarbij het ging om een tandarts die in de wachtkamer van zijn praktijk muziek liet horen - de auteursrechtelijke jurisprudentie als uitgangspunt gebruikt voor de beoordeling van de nabuurrechtelijke 'mededeling aan het publiek'. Blijkens het door het HvJEU gewezen auteursrechtelijke OSA-arrest, geldt dit uitgangspunt evenwel niet andersom.5 In het OSA-arrest - waarbij het ging over de doorgifte van werken via televisie- en radio‑ toestellen in de kamers van een kuuroord - was aangevoerd dat de ‘mededeling’ zoals in dat arrest aan de orde, dezelfde kenmerken had als de ‘mededeling’ in het SCF-arrest. Het HvJEU geeft in r.o. 35 aan: ‘In dit verband kan worden volstaan met op te merken dat de aan het reeds aangehaalde arrest SCF ontleende beginselen niet relevant zijn in de onderhavige zaak, aangezien deze zaak geen betrekking heeft op het in artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 bedoelde auteursrecht, maar op een aan uitvoerend kunstenaars en producenten van fonogrammen toekomend recht van vergoedende aard, dat is neergelegd in artikel 8, lid 2, van richtlijn 92/100/EEG’ De daadwerkelijke betekenis van bovenstaande overweging is nog niet duidelijk. Dat blijkt wel uit de prejudiciële vragen zoals gesteld in de auteursrechtelijk en nabuurrechtelijk relevante Reha Training-zaak.6 In deze zaak gaat het over televisie-uitzendingen in de recreatieruimtes en de trainingsruimte van een revalidatiecentrum. Het Landgericht Köln komt - afhankelijk van de richtlijn waarop zij zich baseert - tot een verschillend resultaat met betrekking tot de invulling van het begrip ‘mededeling aan het publiek’. Het lijkt er op grond van de jurisprudentie - in ieder geval volgens het Landsgericht Köln - op dat het HvJEU de nabuurrechtelijke ‘mededeling aan het publiek’ beperkter wenst uit te leggen dan de auteursrechtelijke ‘mededeling aan het publiek’.7 Mogelijk houdt de afwijkende uitleg van de begrippen verband met de verschillende rechtsgronden waarop de rechten gebaseerd zijn. Zo geeft het auteursrecht bescherming aan onder meer de creatieve werken van de bedenkers van bijvoorbeeld muziek. De naburige rechten dienen er vooral toe om de 'overwegend niet of minder creatieve prestaties'8 van de vertolkers (onder meer de uitvoerende artiesten) van bijvoorbeeld diezelfde muziek te beschermen tegen ongeoorloofde reproductie en andere vormen van oneerlijk gebruik. Niet vereist is dat het resultaat van de vertolker een 'eigen intellectuele schepping' omvat. Er dient voor het ontstaan van een naburig recht sprake te zijn van een 'artistieke activiteit die moet blijkgeven van enige persoonlijke inbreng' , hetgeen betekent dat ook de nabuurrechtelijke maatstaf niet samenvalt met de auteursrechtelijke werktoets. In het SCF-arrest was er uiteindelijk geen sprake van een nabuurrechtelijke 'mededeling aan het publiek'. Op grond van de jurisprudentie en de verschillende rechtsgronden waarop het auteursrecht en de naburige rechten gebaseerd zijn, is het niet ondenkbaar dat een rechter - net zoals het Landgericht Köln in de Reha Training-zaak - oordeelt dat er wél sprake is van een auteursrechtelijke ‘mededeling aan het publiek’. Bij beide rechten gaat het in Nederland in de praktijk evenwel om een vergoedingsaanspraak. In het kader van de auteursrechten wordt de aanspraak uitgeoefend door Buma en bij de naburige rechten door Sena. Mogelijke vervolgvragen Auteursrechtdebat • Komt het Landgericht Köln juridisch gezien terecht tot een verschillend resultaat met betrekking tot de invulling van het begrip ‘mededeling aan het publiek’ in de zaak Reha Training? Heeft dit tevens tot gevolg dat in de SCF-zaak sprake is van een auteursrechtelijke 'mededeling aan het publiek'? • Doet het HvJEU er mogelijk verstandig aan om in de Reha Training-zaak de begrippen gelijk te trekken en daarbij mogelijk afstand te doen van het SCF-arrest? • Geeft het in deze bijdrage genoemde verschil in rechtsgronden een rechtvaardiging waarom onder omstandigheden bedenkers van muziek wel maar bijvoorbeeld uitvoerende artiesten geen aanspraak kunnen maken op een vergoeding? Aan welke omstandigheden komt daarbij gewicht toe? 1. Vgl. J.H. Spoor, D.W.F. Verkade, D.J.G. Visser, Auteursrecht, Deventer: Kluwer 2005, p. 655. 2. HvJEU 15 maart 2012, nr. C-135/10; NJ 2013/198, m.nt. P.B. Hugenholtz; IER 2012/36 (SCF/Marco Del Corso), r.o. 74. 3. Daarbij zij overigens opgemerkt dat de houders van naburige rechten voor onder meer de 'on-demand beschikbaarstelling' weer wel over een verbodsrecht beschikken. Dit laatste op grond van art. 3 lid 2 van Richtlijn 2001/29. Bij 'on-demand beschikbaarstelling' kan men denken aan diensten als Spotify. 4. Vgl. A-G Trstenjak in haar conclusie genomen voor HvJEU 15 maart 2012, nr. C-162/10; NJ 2013/198 m.nt. P.B. Hugenholtz; AMI 2012-3 nr. 9 m.nt. D.J.G. Visser; IER 2012/37 (PPL/Ierland) onder nummers 94-111 en D.J.G. Visser in zijn AMI-noot bij SCF en PPL/Ierland (AMI 2012-3 nr. 9). Visser geeft aan dat het in de praktijk bij beide aanspraken om vergoedingsaanspraken gaat. 5. HvJEU 27 februari 2014, nr. C-351/12, AMI 2014/5 nr. 13 (OSA/Léčebné lázně). 6. Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Köln (Duitsland) op 9 maart 2015 inzake Reha Training/GEMA, zaak C-117/15. 7. In die zin ook M. Leistner, ‘Copyright at the interface between EU law and national law: definition of “work” and “right of communication to the public”’, JIPLP, published online May 1, 2015, p. 9. 8. Aldus Hugenholtz in zijn NJ-noot onder het SCF-arrest (NJ 2013/198). 9. Hugenholtz zegt in dit kader over de naburige rechten in zijn NJ-noot onder het SCF-arrest (NJ 2013/198): ‘[…] Leistungsschutz (prestatiebescherming), noemen de Duitsers dat. Deze overwegend mededingingsrechtelijke rechtsgrond verklaart waarom de beschermingsomvang van de naburige rechten meer beperkt is dan die van het auteursrecht.’ 10. D.J.G. Visser, T&C Intellectuele eigendom (2013), art. 1 Wet op de naburige rechten, aant. 2. |