Blokkeren van elektronische toegang is geen databankinbreuk
Vzr. Rechtbank Noord-Holland 21 mei 2014, IEF 13878 (Creditline tegen Gerechtsdeurwaarder Baldinger)
Uitspraak ingezonden door Bert Gravendeel, Gravendeel advocaten. Databankenrecht. Hoger beroep is ingesteld. Baldinger is een gerechtsdeurwaarderskantoor; zij onderhoudt een website met een afgeschermd inloggedeelte via deurwaarderwijzer.nl. Met Creditline, een incassobureau, is een samenwerking, zodat inzage wordt gegeven in de dossiers met informatie. Vanwege vermoedelijke privacyschendingen is door Baldinger de toegang tot het afgeschermd gedeelte uitgeschakeld sinds maart 2014. Creditline vordert elektronische toegang tot de Databank op basis van haar databankenrecht en (voorschot op) schadevergoeding. Het blokkeren van de elektronische toegang is geen inbreuk op een verondersteld databankrecht. Beroepen op artikelen 4, 5b of 5c Dbw slagen niet.
Lees hier het kort geding van 18 juli 2014 (toewijzend).
Het niet functioneren van de zoekfunctie is een technisch gebrek, de algemene zoekfunctie via toetsencombinatie Control-F is feitelijk nog mogelijk. Geen voorschot.
4.2. Creditline beroept zich ter onderbouwing van haar vorderingen op handhaving van haar databankrecht. Creditline stelt daartoe dat de verzameling van gegevens in de eigen administratie van Creditline, waarin de gegevens van haar opdrachtgevers zijn opgenomen en door haar aangeduid als Databank-C, en de verzameling van gegevens in het eigen systeem van [A], door Creditline aangeduid als Databank-D, kwalificeren als databank in de zin van de Databankenwet. Creditline stelt dat zij producent, dan wel mede-producent is van Databank-D aangezien de gegevens door haar uit Databank-C aan [A] zijn verstrekt. Het blokkeren van de toegang tot Databank-D levert een schending van het databankrecht van Creditline, zo luidt haar betoog.
4.3. Ter zitting is aan de hand van de toelichting van partijen duidelijk geworden hoe het elektronische systeem van gegevens van [A] gevuld wordt. Creditline stelt gegevens van haar opdrachtgevers ter beschikking aan [A]. Die gegevens bestaan onder andere uit NAW-gegevens van de debiteur van de opdrachtgever, de hoogte van de vordering, kopieën van onbetaald gelaten facturen en kopieën van reeds verzonden sommatiebrieven aan de debiteur, relaties van de schuldenaar, de hoedanigheid van die relaties met eveneens de NAW-gegevens, inkomensgegevens van de debiteur en eventueel reeds gewezen vonnissen en beslagexploten. Deze informatie stelt Creditline deels ter beschikking via haar eigen website juridisch.creditline.nl, waarop [A] kan inloggen en vervolgens gegevens kan raadplegen en de facturen en sommatiebrieven kan downloaden als pdf-bestand en printen. Creditline levert ook deels dossiers per e-mail en per post aan, zoals bijvoorbeeld vonnissen van de rechtbank en reeds uitgebrachte exploten. Blijkens de onweersproken stelling van [A] voeren haar medewerkers al deze gegevens in het eigen systeem van [A] in door deze zelf in te typen. Vervolgens vult [A] de gegevens aan met statusberichten. In het systeem van [A] zijn ook andere dossiers van andere opdrachtgevers dan Creditline opgenomen.
4.4. Gelet op de hiervoor weergegeven feitelijke verwerking van gegevens is in onderhavig geval voorshands niet aannemelijk dat sprake is van schending van enig databankrecht. Blijkens de definitie in artikel 1 sub 1 onder a Dbw moet het gaan om een verzameling van gegevens die systematisch of methodisch geordend en afzonderlijk met elektronische middelen toegankelijk zijn en waarvan de verkrijging, de controle of de presentatie van de inhoud in kwalitatief of kwantitatief opzicht getuigt van een substantiële investering.
Zoals [A] terecht betoogt, is het de vraag of in onderhavig geval sprake is van de vereiste substantiële investering, aangezien de investering van Creditline ziet op het verkrijgen van opdrachtgevers, en niet op de verkrijging van de gegevens van onder meer de debiteuren van die opdrachtgevers. Voorts valt te betwijfelen of Creditline als producent van de veronderstelde Databank-D heeft te gelden. Met een beroep op artikel 6 lid 3 Dbw betoogt Creditline dat sprake is van een substantiële wijziging van de inhoud van de databank door toevoegingen die in kwalitatief en kwantitatief opzicht van substantiële investering getuigen. Daarmee betoogt Creditline dat een nieuw databankrecht is ontstaan en aldus de mutaties die [A] maakt in haar eigen systeem, Databank-D, databankrechtelijk aan Creditline toekomen.
De juistheid van het betoog van Creditline kan echter in het midden blijven. In het geval dat veronderstellenderwijs ervan uit wordt gegaan dat de gegevens van [A] die via de website deurwaarderwijzer.nl zijn te raadplegen, zijn aan te merken als een databank in de zin der wet, valt het blokkeren van de elektronische toegang daartoe niet aan te merken als een inbreuk op een verondersteld databankrecht van Creditline.4.5. Het beroep van Creditline op artikel 4 Dbw in dit verband kan haar niet baten.
Artikel 4 bepaalt dat de rechtmatige gebruiker van een databank welke op enigerlei wijze aan het publiek ter beschikking is gesteld, geen handelingen mag verrichten waardoor hij de normale exploitatie van de databank in gevaar brengt of ongerechtvaardigde schade aan de producent toebrengt.
Nog afgezien van de vraag of in onderhavig geval sprake is van een databank die op enigerlei wijze aan het publiek ter beschikking is gesteld, en de vraag, zoals hiervoor reeds overwogen, wie als producent heeft te gelden, valt niet in te zien dat sprake is van het in gevaar brengen van de normale exploitatie van de databank. Anders dan Creditline kennelijk bedoelt te betogen ziet het artikel niet op de schade die Creditline stelt te lijden doordat zij geen toegang heeft tot de gegevens.4.6. Het betoog van Creditline dat sprake is van strijd met artikel 5b Dbw gaat evenmin op. Genoemd artikel beoogt middelen ter identificatie van beschermd materiaal en van de rechthebbenden, met name op internet en andere elektronische netwerken, te beschermen tegen verwijdering of manipulatie. Dat van verwijdering of manipulatie van identificatiemiddelen in onderhavig geval sprake is, is gesteld noch gebleken. Nu van inbreuk op artikel 5b Dbw geen sprake is, kan het beroep van Creditline op artikel 5c lid 1 Dbw evenmin slagen.
Lees de uitspraak:
IEF 13878 (pdf)
ECLI:NL:RBNHO:2014:4720 (link)
Op andere blogs:
Hostingrecht