DOSSIERS
Alle dossiers

Rechtspraak  

IEF 13680

Vordering merken- en handelsnaamrecht op VANDENBERG verjaard

Ktr. Rechtbank Overijssel 12 maart 2014, ECLI:NL:RBOVE:2014:1518 (band Undercover Vandenberg)
Merkenrecht. Handelsnaamrecht. Zie eerder o.a. IEF 11631. Eiser heeft de band Undercover opgericht en onder de naam VANDENBERG een CD en DVD uitgebracht. Onder dezelfde naam Vandenberg heeft gedaagde een kampioenslied uitgebracht. De rechtbank oordeelt dat niet is gebleken dat eiser uit de band is vertrokken met enig recht op het beeldmerk, woordmerk of de handelsnaam. De mogelijkheid een vordering in te stellen is verjaard.

 

De beoordeling
13. Uitgangspunt voor de beoordeling is de periode 1982 tot en met 1985/1986, gedurende dewelke de band Vandenberg heeft bestaan.
Nadien is de band uiteengevallen, zijn de leden ieder huns weegs gegaan en is daarmede een einde gekomen aan dat samenwerkingsverband, dat als enige vorm van gemeenschap nog de meeste overeenkomsten vertoont met een maatschapsvorm.

14. Voor zover de rechtbank kan overzien is echter nimmer dat samenwerkingsverband noch het einde ervan op enigerlei wijze schriftelijk vastgelegd, laat staan dat enige vorm van scheiding en deling heeft plaatsgevonden, anders dan dat ieder lid met het zijne van dat moment is verdergegaan.

15. Gesteld noch gebleken is dat [eiser] in 1985, toen hij als zanger van de band werd vervangen door [S], althans in 1986 bij het einde van de band, als (voormalig) lid daarvan is vertrokken in voornoemde zin met enig recht op het beeldmerk, woordmerk of de handelsnaam “Vandenberg”.
Voor zover de vorderingen van [eiser] zo zouden moeten worden gelezen, dat zij strekken tot alsnog scheiden en delen van de band als samenwerkingsverband en toescheiding in dat kader aan [eiser] van het beeld-, woordmerk of handelsnaam “Vandenberg”, beroept
[gedaagde] zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op verjaring van de mogelijkheid een dergelijke vordering in te stellen.

16. Evenmin doet het opkomen van nagekomen baten uit hoofde van een uitgebracht verzamelalbum en dergelijke de band als samenwerkingsverband herleven, het verplicht (enkel) tot niet meer dan een (eerlijke) verdeling en betaling van die nagekomen revenuen onder de toenmalige leden van de voormalige band.

17. Bij gebreke van daartoe strekkend recht kan het op 5 juli 2011 op -kennelijk- initiatief van [eiser] namens de vier (voormalige) bandleden [eiser], [K], [Z] en
[gedaagde] deponeren van het woordmerk “Vandenberg” in het voorgaande geen verandering brengen.
Evenmin schept dat een mogelijkheid voor [eiser] om -anders dan voor zichzelf- in deze procedureenige vordering te formuleren.

Lees de uitspraak:
ECLI:NL:RBOVE:2014:1518 (link)
ECLI:NL:RBOVE:2014:1518 (pdf)

 

IEF 13661

IE-rechten op scheepsmodellen en rechtsvermoeden uit het merkenregister

Hof Arnhem-Leeuwarden 18 maart 2014, zaaknr. 200.135.499/01 (Nieko Beheer c.s. tegen Weiwerd Vastgoed B.V.)
Zie eerder Vzr. Rechtbank Noord-Nederland. Spoedappel waarin de vraag wordt voorgelegd aan wie de intellectuele eigendomsrechten toekomen op de door Kremer en Akkerman ontworpen scheepsmodellen en de naam Waarschip. Op de overdracht van een Benelux-merk is naar analogie van artikel 16 van de Verordening (EG) nr. 207/2009 Nederlands recht van toepassing. De ingeschreven merkhouder wordt vermoed rechthebbende te zijn. De ontbrekende beschikkingsbevoegdheid is door bekrachtiging niet geheeld (3:58 lid 1 BW). Vanwege het ontbreken van een schriftelijke akte kan niet worden aangenomen dat de auteursrechten van Kremer en Akkerman aan appellante zijn overgedragen. Op grond van artikel 8 lid 1 van de Verordening (EG) nr. 864/2007 dient het vermeend inbreukmakend handelen in Duitsland te worden beoordeeld naar Duits recht.

3.1.1 Nieko Beheer c.s. en Weiwerd Vastgoed c.s. houden zich bezig met de bouw en verkoop van schepen onder de naam Waarschip.

3.1.2 Kremer en Akkerman zijnde oorspronkelijke ontwerpers van deze schepen. In 1963 zijn zij onder de naam Waarschip een scheepswerf in ‘t Waar gestart. De werf heeft sindsdien Waarschepen geproduceerd en verkocht.

Rechthebbende Benelux-merk nr. 0578711
3.16 Naar het voorlopig oordeel van het hof kan niet worden aangenomen dat er een rechtsgeldige levering van het Benelux-merk 0578711 van Waarschip Holding B.V. aan Waarschip International Yachtservices B.V. heeft plaatsgevonden. Waarschip Internationaal Yachtservices B.V. heeft het merk dus ook niet rechtsgeldig kunnen leveren aan ’t Waar Beleggingen B.V. Daarmee is het in de eerste stap van de keten reeds misgegaan. De overige in de grieven 1 tot en V opgenomen klachten ter zake de rechtsgeldigheid van de gestelde keten van overdrachten behoeven daarom geen verdere bespreking.

Overige Benelux-merkregistraties
3.23 Door Weiwerd Vastgoed c.s. is onweersproken gesteld dat een verbod op het gebruik van het merk WAARSCHIP leidt tot sluiting van hun bedrijf, terwijl de noodzakelijkheid van de gevraagde voorzieningen in 2013/2014 door Nieko Beheer c.s. niet nader is onderbouwd. Gelet op het lange stilzitten van Nieko Beheer en het ontbreken van duidelijke antwoorden van Nieko Beheer c.s. op de in het verweer opgeroepen rechtsvragen, wijst het hof de vorderingen op basis van de overige door Nieko Beheer c.s. genoemde Beneluxmerken af.

Handelsnaaminbreuk?
3.24 Nu onduidelijk is wat partijen in 2001 met betrekking tot het gebruik van de handelsnaam zijn overeengekomen, moet de vordering op basis van de Handelsnaamwet eveneens worden afgewezen.

Auteursrechtinbreuk?
3.26 Niet in geschil is dat het hier gaat om de scheepsmodellen die destijds in 1963 door Kremer en Akkerman zijn ontworpen. Evenmin is in geschil dat die scheepsmodellen moeten worden beschouwd als werken in de zin van de Auteurswet. Ingevolge artikel 2 lid 2 van de Auteurswet vereist de levering voor overdracht van de auteursrechten op bedoelde scheepsmodellen een (onderhandse) akte die door Kremer en Akkerman is ondertekend.

Door Nieko Beheer c.s. is geen stuk overgelegd dat kwalificeert als een (onderhandse) akte in vorenbedoelde zin. Bij het ontbreken van een dergelijke stuk moet het ervoor worden gehouden dat de auteursrechten op de betreffende Waarschip modellen thans nog steeds bij Kremer en Akkerman (en/of hun erfgenamen) berusten. De overige keten van overdrachten behoeft dus geen verdere bespreking.

Misleidende mededelingen?
3.27 Grief XIII klaagt erover dat de voorzieningenrechter niet is ingegaan op de gestelde misleiding ex artikel 6:194 BW. Volgens Nieko Beheer c.s. zijn de uitingen van Weiwerd Vastgoed c.s. op hcin website waarschip.com (prod. 5 Nieko Beheer c.s.) onjuist en derhalve misleidend. Het hof kan Nieko Beheer c.s. hierin niet volgen. Nu onduidelijk is wat partijen bij het uiteengaan in 2000 zijn overeengekomen, terwijl vaststaat dat H en N als onderdeel van de schikking Waarschip Werf B.V. hebben mogen voortzetten, kan niet worden aangenomen dat de door Nieko Beheer c.s. in hun inleidende dagvaarding onder sub 53 opgenomen citaten onjuist en misleidend zijn. Anders dan Weiwerd Vastgoed c.s. aanvoeren, wordt niet de suggestie gewekt dat er nog maar één onderneming over is die Waarschepen maakt. De uitingen maken voldoende duidelijk dat het om Waarschip Werf B.V. gaat. De grief faalt evenzeer.

Slaafse nabootsing?
3.28 Vanwege de hiervoor genoemde onduidelijkheid, kan evenmin worden aangenomen dat Weiwerd Vastgoed c.s. door de verhandeling van de Waarschepen onrechtmatig jegens Nieko Beheer c.s. handelen, zoals zij in de inleiding van de memorie van de grieven stellen. De Waarschepen van Weiwerd Vastgoed c.s. kunnen, anders dan Nieko Beheer c.s. betogen, niet beschouwd worden als ongeoorloofde nabootsingen van de Waarschepen die door Nieko Beheer c.s. op de markt worden gebracht. De Waarschepen van Weiwerd Vastgoed c.s. zijn immers ontleend aan de oorspronkelijke modellen van Kremer en Akkerman, terwijl niet is gebleken dat de rechten daarop exclusief aan Nieko Beheer c.s. toekomen.

IEF 13654

Beschermingsomvang is beperkt tot visuele aspect van WE R

Vzr. Rechtbank Gelderland 7 maart 2014, ECLI:NL:RBGEL:2014:1917 (WE R Music tegen WE ARE HARDSTYLE)
Uitspraak ingezonden door Boris von der Assen, Van Kaam advocaten. Merkenrecht. B heeft activiteiten in muziekproductie, muziekconcepten, artist management, is DJ onder de naam Brennan Heart en is houdster van woordmerk WE R (dat wordt uitgesproken als "we are". D organiseert dance evementen, waaronder "We are Hardstyle", waarvoor een beeldmerk is aangevraagd. Geen merkinbreuk, geen handelsnaamrechtinbreuk, geen onrechtmatige daad.

Onder b.
4.5. (...) Wat betreft het verwarringsgevaar, waarvan volgens B sprake is, geldt dat wel voorstelbaar is dat binnen een bepaalde scene, waar een bekend persoon zoals B als dj fungeert met een woordmerk dat wordt uitgesproken als "we are" verwarring kan ontstaan als een derde ook de woorden "we are" met een bepaalde toevoeging gebruikt in relatie tot hetzelfde genre muziek en de daarmee verbonden 'lifestyle', maar dat is niet relevant. De beschermingsomvang is immers, zoals overwogen, beperkt tot enkel het visuele aspect van "WE R".

Onder d:
4.7 (...) Aannemelijk is wel dat het woordmerk "WE R" binnen de hardstyle-scene bekendheid geniet. D gebruikt zijn teken "We are Hardstyle" echter niet structureel binnen die scene, maar, zo moet worden aangenomen, enkel voor de aanduiding van een door hem (jaarlijks) te organiseren dance event. Verder is van belang dat de mate van overeenstemming tussen het merk en het teken gering is en dat het woordmerk van B weinig onderscheidend vermogen heeft.

Lees de uitspraak:
KG ZA 14-36 (pdf)
ECLI:NL:RBGEL:2014:1917 (pdf)
ECLI:NL:RBGEL:2014:1917 (link)

Op andere blogs:
DomJur

IEF 13640

Geen recht handelsnaam Helldorfer Binnenstad bij bedrijfsovername

Vzr. Rechtbank Gelderland 21 januari 2014, ECLI:NL:RBGEL:2014:1248 (Helldorfer Antiek tegen Helldorfer Binnenstad)
Handelsnaamrecht. Vader van Helldorfer heeft ongeveer 85 jaar geleden een juwelierswinkel geopend. Twee zoons hebben het overgenomen en zijn deels verhuisd. Na verkoop van een van de locaties, staat in een artikel "Helldorfer terug in stad" aangekondigd, met verwijzing naar de locatie waar vader Helldorfer is begonnen. Uit de akte volgt dat de koper "Helldorfer Presikhaaf" mocht voeren, maar de bedrijfsovername van de tweede vestiging gaf geen soortgelijk recht voor "Helldorfer Binnenstad". Een beroep op non-usus van de naam in de binnenstad van Arnhem baat niet. Staking wordt bevolen.

4.4. Veenemans heeft zich erop beroepen dat Helldorfer niet de bescherming van art. 5 Hnw kan inroepen, omdat het gebruik van de naam ‘Helldorfer’ als handelsnaam door Helldorfer niet ouder is dan het gebruik van de naam ‘Helldorfer’ als handelsnaam door hem en zijn rechtsvoorgangers, aangezien die naam nu eenmaal door vader Helldorfer als handelsnaam voor een juweliersbedrijf is gevoerd en na opsplitsing van het bedrijf tussen de twee zoons Helldorfer door beiden als (onderdeel van de) handelsnaam gevoerd is gaan worden. Dat standpunt moet worden verworpen. Uit de akte van 1975 moet worden geconcludeerd dat in 1975 ‘Helldorfer Presikhaaf’ als een nieuwe handelsnaam is ontstaan ter onderscheiding van andere Helldorfervestigingen die aan Helldorfer verbleven. Veenemans kreeg in 1990 het recht de handelsnaam ‘Helldorfer Presikhaaf’ te voeren voor het bedrijf in Presikhaaf. Er is niets gesteld of gebleken waaruit volgt dat hij daarmee ook het meeromvattende recht kreeg de naam ‘Helldorfer’ al of niet in combinatie met andere aanduidingen als handelsnaam (al dan niet voor vestigingen op andere plaatsen) te voeren. Het gebruik van de naam ‘Helldorfer’, in het gebruik waarvan Helldorfer niet tot specifieke combinaties, zoals Helldorfer Presikhaaf, werd beperkt, als kenmerkend bestanddeel van handelsnamen in combinatie met ‘antiek, antiquair, juwelier, horlogerie’ e.d. is als zodanig ouder dan de handelsnaam Helldorfer Presikhaaf. Daarbij komt dan nog de omstandigheid - waarover de partijen geen debat hebben gevoerd - dat de besloten vennootschap Helldorfer Binnenstad B.V. als rechtspersoon kennelijk nooit eerder de naam Helldorfer, in welke combinatie dan ook, heeft gevoerd en daartoe evenmin ooit gerechtigd is geweest.

4.6. Veenemans heeft zich erop beroepen dat hij op grond van de akte van 1975 gerechtigd is ‘Helldorfer Binnenstad’ te gebruiken voor een vestiging in de binnenstad omdat de identiteit daaruit duidelijk blijkt en Helldorfer daar niet meer is gevestigd en hij -Veenemans- dus niet binnen een straal van 2,5 kilometer van het bedrijf van Helldorfer in Oosterbeek is gevestigd. Dat moet worden verworpen omdat niets is gesteld of gebleken waaruit volgt dat Veenemans in rechten of verplichtingen uit de overeenkomst van 1975 is getreden. Aangenomen moet wel worden dat Veenemans in 1990 in het kader van de bedrijfsovername het recht kreeg de handelsnaam ‘Helldorfer Presikhaaf’ voor een juweliersbedrijf in Presikhaaf te voeren, maar dat hij in de rechten en verplichtingen uit de akte van 1975 is getreden in plaats van [broer] is iets heel anders en blijkt uit niets.

4.7. Verder heeft Veenemans zich erop beroepen dat het recht van Helldorfer op het gebruik van de naam ‘Helldorfer’ als (onderdeel van) een handelsnaam door niet gebruik (non usus) is verloren gegaan. Dat beroep heeft Veenemans voor het eerst bij dupliek bij de mondelinge behandeling gedaan, wat ontijdig is met het oog op adequaat verweer van Helldorfer daartegen. Maar Helldorfer heeft dat overigens wel gemotiveerd weersproken door erop te wijzen dat hij, nadat hij zijn bedrijf in de Bakkerstraat in 2008 had overgedaan aan [naam], hij het juweliers/antiquairsbedrijf is blijven uitoefenen in Rozendaal totdat hij in 2011 zijn huidige bedrijf in Oosterbeek begon. Daarbij verdient overigens aantekening dat als onweersproken vast staat dat [naam] van 2008 tot 2010 in de Bakkerstraat de naam ‘Helldorfer’ is blijven voeren. Bovendien moet worden aangenomen dat de naam ‘Helldorfer’ voor een juweliersbedrijf in de binnenstad een zo grote bekendheid geniet dat ook indien die tijdelijk buiten gebruik zou zijn geweest het recht van Helldorfer op het voeren van die handelsnaam niet teniet is gegaan.

4.8. Ten slotte heeft Veenemans zich op rechtsverwerking beroepen op de grond dat hij sinds 1990 de naam ‘Helldorfer’ voert als handelsnaam in de combinatie ‘Helldorfer Presikhaaf’ voor zijn bedrijf in Presikhaaf en als handelsnaam gebruikt op internet. Ook het beroep daarop gaat niet op. Dat Helldorfer niet tegen het gebruik van de handelsnaam ‘Helldorfer Presikhaaf’ door Veenemans is opgetreden ligt voor de hand omdat moet worden aangenomen dat die uit hoofde van de akte van 1975 rechtmatig werd gevoerd. In de gegeven omstandigheden mocht Veenemans daaruit niet afleiden dat het hem vrijstond de naam ‘Helldorfer’ ook als zodanig en/of in combinatie met andere aanduidingen te gebruiken en/of dat Helldorfer daartegen niet zou opkomen. Datzelfde geldt voor het gebruik van de naam Helldorfer op internet. Dat Helldorfer dat gebruik heeft gedoogd kan niet tot de conclusie leiden dat Veenemans mocht aannemen dat Helldorfer geen bezwaar zou hebben tegen het gebruik van de naam ‘Helldorfer’ voor een winkel in de binnenstad. Feiten of omstandigheden op grond waarvan Veenemans daarop heeft mogen vertrouwen zijn verder niet gesteld of gebleken.

Lees de uitspraak:
ECLI:NL:RBGEL:2014:1248 (link)
ECLI:NL:RBGEL:2014:1248 (pdf)

IEF 13633

Van der Valk kan plaatsnaam Eindhoven in handelsnaam niet monopoliseren

Rechtbank Oost-Brabant 5 maart 2014, ECLI:NL:RBOBR:2014:1112 (Van der Valk Eindhoven tegen Van der Valk Hotel Eindhoven-Best)
Handelsnamen. Geen verwarring. Eiseres vordert gedaagde te verbieden een handelsnaam te voeren die naast het element “Van der Valk” het element “Eindhoven” bevat. De rechtbank oordeelt dat gedaagde met de beoogde handelsnaam “Van der Valk-hotel Eindhoven-Best” voldoende afstand neemt en dat met name gezien de toevoeging van de plaatsnaam ‘Best'. Gevaar voor verwarring is niet te duchten. De aard van de ondernemingen en de geringe afstand maakt het oordeel niet anders. De rechtbank wijst alle vorderingen af.

4.2. Gedaagde heeft schriftelijk meegedeeld (zie hiervoor onder 2.3.), zoals ook ter comparitie van partijen door mr. P.S. Jonker is bevestigd, dat zij het voornemen heeft om de naam “Van der Valk-hotelEindhoven-Best” als haar handelsnaam te gaan voeren.

Ter toetsing ligt derhalve de vraag voor of gedaagde met de beoogde handelsnaam “Van der Valk-hotel Eindhoven-Best” inbreuk maakt op de handelsnamen van eiseres.

Vast staat dat alle vestigingen van de Van der Valk ondernemingen gerechtigd zijn om de merknaam “Van der Valk” en eenzelfde beeldmerk (de toekan) te gebruiken.

Eiseres erkent dat gedaagde gerechtigd is tot het gebruik van de elementen “Van der Valk” en “Hotel”, maar heeft bezwaar tegen de toevoeging “Eindhoven”, omdat dit volgens haar het meest kenmerkende en dominerende element is. Het enige onderscheidende element in de handelsnaam van de Van der Valk vestigingen is de plaatsaanduiding. Met de beoogde handelsnaam zal gedaagde verwarring scheppen bij het publiek, aangezien de aard van de ondernemingen identiek is, beide ondernemingen gebruik maken van het beeldmerk “de toekan”, gedaagde haar bedrijf zal gaan exploiteren binnen een straal van vijftien kilometer en partijen actief zullen zijn op dezelfde markt. Bovendien worden veel boekingen middels een zoekopdracht via internet verricht en de uitkomst van een dergelijke zoekopdracht zal al snel verwarrend zijn omdat dit tot twee verschillende vestigingen kan leiden, aldus eiseres.

Gedaagde heeft gemotiveerd betwist dat gevaar voor verwarring dreigt. Het gebruik door alle afzonderlijke Van der Valk ondernemingen van het basiselement “Van der Valk” in de diversehandelsnamen en woord- en beeldmerken, maakt het mogelijk dat genoemde handelsnamen naast elkaar kunnen bestaan zonder dat er verwarring dreigt. Voor het publiek is het volgens gedaagde allemaal één concern met allemaal verschillende vestigingen.

De rechtbank is van oordeel dat gedaagde met de beoogde handelsnaam “Van der Valk-hotelEindhoven-Best” voldoende afstand neemt van de handelsnamen van eiseres en dat met name gezien de toevoeging van de plaatsnaam ‘Best’ sprake is van meer dan een geringe afwijking. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiseres erkent dat alle Van der Valk vestigingen de naam “Van der Valk” en het woord “hotel” of “motel” in hun handelsnaam mogen gebruiken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat onder deze omstandigheden gevaar voor verwarring niet te duchten is. Voorts heeft gedaagde gemotiveerd betwist dat het gebruik van de beoogde handelsnaam zal leiden tot verwarring bij het publiek. Tegenover die gemotiveerde betwisting heeft eiseres haar stelling met betrekking tot het gevaar van verwarring onvoldoende onderbouwd. Dat de aard van de ondernemingen gelijk zal zijn en de afstand tussen de ondernemingen gering zal zijn, maakt het oordeel niet anders. Uit het voorgaande volgt dat naar het oordeel van de rechtbank evenmin sprake is van nodeloze verwarring en aldus onrechtmatig handelen van gedaagde op grond van artikel 6:162 BW.

Het onder 1 gevorderde, zowel primair als subsidiair, zal daarom worden afgewezen, evenals het onder 3. gevorderde.

4.3. Het enkele inschrijven van een handelsnaam in het Handelsregister valt niet te beschouwen als het voeren van een handelsnaam. Door de inschrijving in het Handelsregister van dezelfde handelsnamen als die van eiseres maakt gedaagde nog geen inbreuk op het handelsnaamrecht van eiseres. Het onder 2. gevorderde zal daarom eveneens worden afgewezen.

Lees hier de uitspraak:
ECLI:NL:RBOBR:2014:1112 (link)
ECLI:NL:RBOBR:2014:1112 (pdf)

IEF 13630

Proceskostenveroordeling omdat handelsnaam anders is dan in register

Rechtbank Noord-Nederland 4 maart 2014, ECLI:NL:RBNNE:2014:1026 (handelsnaam anders dan in register)
Als randvermelding. Proceskostenveroordeling. Handelsnaam. Verwarring. Hoewel eiser niet ontvankelijk is in zijn vordering wordt gedaagde veroordeeld in de proceskosten. Gedaagde voert een handelsnaam die niet in overeenstemming is met de inschrijving in het register van de Kamer van Koophandel. Gedaagde heeft nooit gereageerd op brieven van eiser, terwijl gedaagde eiser eenvoudig had kunnen wijzen op de juiste B.V. Tot slot is gedaagde onderdeel van een conglomeraat van B.V.'s en handelsnamen dat bijdraagt aan de verwarring.

Deze verwarring dient voor rekening en risico van gedaagde te komen.

4.3. Het op de overeenkomst genoemde KvK-nummer is niet te herleiden tot [gedaagde], maar tot [Y] De kantonrechter is van oordeel dat registratie in het handelsregister van de KvK het uitgangspunt is. Het ligt voor de hand dat, om te achterhalen met welke B.V. men te maken heeft, het handelsregister wordt geraadpleegd en dat het daarin aan het KvK-nummer gekoppelde bedrijf wordt aangehouden. De bedrijfsgegevens zijn immers met het oog op de rechtszekerheid bij de KvK neergelegd in dit register. Het valt in dat licht moeilijk te begrijpen waarom [eiser] niet (ook) [Y], het bedrijf dat gekoppeld is aan het in de overeenkomst genoemde KvK-nummer, heeft gedagvaard. Daarbij komt dat, zoals [eiser] in de conclusie van repliek onder nummer 11 zelf al aangeeft, de handelsnaam[X] niet alleen bij [gedaagde] maar ook bij de[A 1] is ondergebracht. Het valt dan ook niet in te zien waarop [eiser] zijn conclusie dat (alleen) [gedaagde] de activiteiten van [X] zou hebben voortgezet, baseert. Tot slot neemt de kantonrechter in overweging dat [gedaagde] ter verweer voert dat [Y] tot 3 december 2010 de naam [X] heeft gevoerd. Hoewel de weergave van de gegevens op het briefpapier op het moment van het sluiten van de overeenkomst dus niet correct was, had [eiser] om uitsluitsel te kunnen krijgen over het verband tussen [Y] en [X] in de historie van het handelsregister kunnen nagaan wat de gebruikte handelsnamen van [Y] zijn geweest. Dit heeft hij immers ook gedaan voor[A 1].

4.4. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het verweer van [gedaagde] slaagt. De vordering zal dus niet-ontvankelijk worden verklaard.

4.5. De kantonrechter ziet in de omstandigheden van dit geval aanleiding om, hoewel [eiser] niet ontvankelijk is in zijn vordering, [gedaagde] te veroordelen in de kosten van de procedure. Daarvoor is redengevend dat het aan [gedaagde] is te wijten dat [eiser] op het verkeerde been is gezet. Uit zowel de overeenkomst als de factuur blijkt dat [gedaagde] een handelsnaam gebruikte die niet blijkt uit het Uittreksel KvK. Slechts door de historische gegevens in het handelsregister na te lopen, kan duidelijk worden dat [X] in het verleden een handelsnaam is geweest van[Y]. [..]

Lees de uitspraak:
ECLI:NL:RBNNE:2014:1026 (link)
ECLI:NL:RBNNE:2014:1026 (pdf)

IEF 13603

Beeldmerken Horses.nl bieden geen bescherming tegen domeinnaamgebruik

Vzr. Rechtbank Gelderland 4 maart 2014, KG ZA 14-39, KG ZA 14-65 (Eisma c.s. tegen Macrider c.s.)
Uitspraak ingezonden door Rutger van Rompaey en Iris Jansen, Van Benthem & Keulen.
Merkenrecht. Beeldmerken. Domeinnaamrecht. Geen handelsnaamgebruik. Eisma is houdster van diverse beeldmerken Horses en horses.nl. Macrider heeft de domeinnaam horsestv.nl en voorheen inactieve domeinnaam horses.tv overgenomen en deze laten doorlinken. Deze domeinnaamaanduidingen zijn andere tekens dan de beeldmerken (ex sub a) en het gebruik van de internetadressen om de website van Macrider c.s. te bereiken is geen gebruik van het teken ter onderscheiding van waren of diensten (sub b en c).

De site is niet ingeburgerd in de Benelux, ondanks dat zij twintig jaar bestaat, 150.000 unieke bezoekers en 4000 volgers op facebook heeft en verbonden is aan twee speciale awards. Door het horses.nl-logo op kleding van de televisieploeg in een filmpje (proefuitzending) is geen sprake van handelsnaamgebruik. De vorderingen worden afgewezen.

4.9. Wat betreft het onderdeel van het beeldmerk, het woordelement 'horses', geldt het volgende . Dat element in het beeldmerk van Eisma Media Groep is redelijk prominent aanwezig. Het element 'horses' heeft echter op zichzelf geen onderscheidend vermogen omdat het beschrijvend is voor de diensten waarvoor de merken van Eisma Media Groep zijn ingeschreven, te weten het verstrekken/overbrengen van informatie over paarden en daaraan verwante onderwerpen.

Op andere blogs:
DomJur

IEF 13554

In turbospoedappel wordt schorsing tenuitvoerlegging verbod op naam Nederlands Symfonieorkest vernietigd

Hof Amsterdam 18 februari 2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:402 (Stichting Nederlands Philharmonisch Orkest tegen Stichting Nederlands Symfonieorkest)
Uitspraak ingezonden door Lars Bakers en Annelot Sitsen, Bingh advocaten.

Schorsing tenuitvoerlegging. Turbospoedappel. In kort geding [IEF 11168] werd NedSym bevolen de inbreuk op de merkrechten van NedPho met betrekking tot het gebruik van het teken Nederlands Symfonieorkenst te staken en gestaakt te houden. Bij arrest [IEF 12802] is de vordering van NedPho toegewezen, omdat er afspraken uit 1996/97 bestaan op grond waarvan NedPho ervan uit mocht gaan dat NedSym nimmer de naam Nederlands Symfonieorkest zou gaan gebruiken. Bij kort geding [IEF 13477] oordeelde de voorzieningenrechter dat het - in afwachting van de bodemprocedure - te ver gaat NedSym te dwingen tot een naamswijziging, de tenuitvoerlegging werd geschorst. De grieven in dit appel treffen doel. Het vonnis waarvan beroep wordt vernietigd en de vorderingen van NedSym worden alsnog afgewezen.

3.5. Voor zover NedSym zich zou willen beroepen op een noodtoestand, erin bestaande dat de naamswijziging op korte termijn tot zeer hoge, achteraf mogelijk onnodige, kosten zou leiden, gaat dat beroep niet op. Vanaf de brief van november 2011 (zie 3.1 .(vii))) en het door NedPho aangespannen kort geding (zie 3.1 .(x))) weet NedSym dat NedPho zich verzet tegen de naamswijziging. Het arrest van het hof impliceert dat het NedSym ook al in november 2011 verboden was de naam Nederlands Symfonie Orkest te voeren. Het arrest is op zodanig tijdstip uitgesproken dat de voorbereidingen voor het seizoen 2013/2014 in redelijkheid niet waren terug te draaien zodat de veroordeling is uitgesproken met betrekking tot (de voorbereiding van) het seizoen 2014/2015. Door het alleszins duidelijke arrest naast zich neer te leggen en desondanks, zonder deugdelijke reden, er bij de voorbereidingshandelingen voor het seizoen 2014/2015 van uit te gaan dat zij de naam Nederlands Symfonie Orkest zou kunnen blijven voeren, heeft NedSym eventuele schade die uit tenuitvoerlegging van het arrest van 25 juni 2013, op zeer korte termijn, zou ontstaan, volledig aan zichzelf te wijten en kan zij een eventuele noodtoestand aan NedPho niet tegenwerpen.

3.6. NedSym heeft zich tevens beroepen op de (nieuwe) feiten dat door haar na het arrest van 25 juni 2013 een bodemprocedure is gestart en dat op haar verzoek een voorlopig getuigenverhoor zal worden gehouden. Ook dit betoog kan NedSym niet baten. Naar mag worden aangenomen heeft het hof zijn beslissing van 25 juni 2013 gegeven tegen de achtergrond van een mogelijke bodemprocedure waarin hetzelfde geschil aan de orde zou zijn. Omdat voldoende aannemelijk was dat NedPho in deze procedure in het gelijk gesteld zou worden, heeft het hof de veroordeling uitgesproken. Dit zo zijnde valt niet in te zien dat het enkele gegeven dat de bodemprocedure, die het hof voor ogen heeft gehad, inmiddels door NedSym is aangevangen en dat in februari/maart 2014 in het kader van een voorlopig getuigenverhoor getuigen zullen worden gehoord en een comparitie van partijen zal plaatsvinden, reden kan opleveren de executie te verbieden. Het hof laat daarbij nog buiten beschouwing dat, nadat de dagvaarding in de bodemzaak was uitgebracht, één van de te horen getuigen, de voormalig directeur van NedSym, een schriftelijke verklaring heeft doen uitgaan die omtrent de in 1996/97 gemaakte afspraken het standpunt daaromtrent van NedPho en niet dat van NedSym - lijkt te onderschrijven.

3.7. Ten aanzien van het beroep op vernietigbaarheid van de overeenkomst wegens dwaling of bedrog heeft te gelden dat, wat er — na zovele jaren — zij van de kansen daarvan, het beroep is gegrond op feiten en omstandigheden die ten tijde van het kort geding in 2010/2011 reeds bekend waren. Het verweer had daarom reeds toen moeten worden gevoerd.

3.8. Daargelaten de vraag of de tussen partijen in 1996/97 gesloten overeenkomst naar zijn aard opzegbaar is, moet worden geoordeeld dat, tegen de achtergrond dat partijen naar de kennelijke strekking een overeenkomst voor langere duur zijn overeengekomen en dat na een kort geding in twee instanties met betrekking tot (de voorbereiding van) het seizoen 2014/2015 een verbod tot het voeren van de naam van Nederlands Symfonie Orkest was uitgesproken, een opzegging met een zeer korte termijn (bij brief van 6 september 2013 tegen 1januari 2014) in redelijkheid niet tot gevolg kan hebben dat NedSym het arrest van het hof naast zich neer zou kunnen leggen. Ook dit argument kan NedSym daarom niet baten.

3.9. Ten slotte constateert het hof dat ook anderszins niet kan worden geoordeeld dat NedPho, door het arrest ten uitvoer te willen leggen, misbruik maakt van bevoegdheid. NedPho heeft, ter bescherming van zijn naamsbekendheid en omdat het op nakoming door NedSym van de gemaakte afspraken heeft mogen vertrouwen, een reëel belang bij tenuitvoerlegging van het arrest. De belangen van NedSym, om het (in strijd met de afspraken zijnde) gebruik nog te mogen continueren, zijn in vergelijking daarmee niet onevenredig groot.

Lees hier de uitspraak:
200.141.211/01 SKG (pdf)
ECLI:NL:GHAMS:2014:402 (pdf)

IEF 13523

Overeenkomst van opdracht impliceert exclusieve auteursrechtlicentie lesmateriaal

Vzr. Rechtbank Amsterdam 7 februari 2014, KG ZA 14-33 (Stichting Wetenschapsoriëntatie Nederland tegen Stichting WON Akademie, X, Y)
Uitspraak ingezonden door Jaap Versteeg, Versteeg Wigman Sprey advocaten.
Auteursrecht. Werkgeversauteursrecht/opdracht. Handelsnaamrecht. Domeinnamen. X en Y hebben op basis van een overeenkomst van opdracht werkzaamheden verricht voor Stichting Wetenschapsoriëntatie Nederland. Zij besloten verder te gaan onder de paraplu van de Stichting WON Akademie. Stichting Wetenschapsoriëntatie vordert succesvol Stichting WON Akademie te gebieden haar statutaire naam te wijzigen; het lesmateriaal zonder toestemming te gebruiken; en de domeinnamen over dragen.

De domeinnaam www.wonakademie.nl had Y geregistreerd op eigen naam. Het is voldoende aannemelijk dat Y deze domeinnaam niet voor zichzelf, doch voor eiser heeft geregistreerd. De werken (het lesmateriaal) zijn vervaardigd ten behoeve van Stichting Wetenschapsoriëntatie. Voldoende aannemelijk is dat hierbij aanwijzingen van het bestuur zijn gegeven, verantwoording is afgelegd en een vergoeding is ontvangen. De voorzieningenrechter leidt hieruit af dat de overeenkomst van opdracht zo moet worden uitgelegd dat er aan Stichting Wetenschapsoriëntatie een exclusieve licentie voor onbepaalde tijd is verleend.

5.1 Vaststaat dat Stichting Wetenschapsoriëntatie Nederland sinds januari 2012 naar buiten treedt onder de handelsnaam WON Akademie. Zij geniet dan ook bescherming op grond van de Handelsnaamwet tegen later gebruik door gedaagden van deze handelsnaam. Voorts is voldoende aannemelijk dat Y de domeinnamen www.wonakademie.nl en www.platformwon.nl niet voor zichzelf doch voor Stichting Wetenschapsoriëntatie heeft geregistreerd. De desbetreffende domeinnamen alsmede de daaraan gekoppelde website zijn dan ook eigendom van Stichting Wetenschapsoriëntatie Nederland. Op grond hiervan [..] liggen de vorderingen [..] in conventie voor toewijzing gereed. Gedaagden hebben weliswaar aangevoerd dat gezien hun toezeggingen een veroordeling [..] niet in de rede ligt, maar zij zullen hierin niet worden gevolgd. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is het kapen door gedaagden van de handelsnaam van Stichting Wetenschapsoriëntatie Nederland (met de daarbij behorende website) dermate in strijd met de Handelsnaamwet en dermate onrechtmatig dat Stichting Wetenschapsoriëntatie Nederland -zolang aan de toezegging van gedaagden geen uitvoering is gegeven- een groot en spoedeisend belang houdt bij toewijzing van de hiervoor genoemde vorderingen.

5.5 [..] Centraal hierbij staat de vraag welke partijen gerechtigd zijn de door X vervaardigde werken (waarvan niet in geschil is dat het auteursrechtelijk beschermde werken betreft) te verveelvoudigen en/of openbaar te maken. De voorzieningenrechter is hierover voorshands van oordeel dat X als maker van de werken in de zin van artikel 1 van de Auteurswet (Aw) kan worden aangemerkt en dat de auteursrechten haar toekomen. Er is immers geen sprake van een overdracht van de auteursrechten aan Stichting Wetenschapsoriëntatie Nederland. [..] Evenmin is sprake van "werkgeversauteursrecht" als bedoeld in artikel 7 Aw; X was ten tijde van het vervaardigen van de werken niet in loondienst van Stichting Wetenschapsoriëntatie Nederland. Evenmin kan voorshands worden geoordeeld dat de auteursrechten Stichting Wetenschapsoriëntatie Nederland op grond van artikel 8 Aw toekomen; de naam van de natuurlijke persoon X is als maker vermeld op de werken.

5.6 [..] Zij heeft de werken vervaardigd ten behoeve van Stichting Wetenschapsoriëntatie Nederland, niet ten behoeve van zichzelf. Voldoende aannemelijk is dat zij hierbij (in enige mate) aanwijzingen van het bestuur ontving en dat zij aan het bestuur verantwoording diende af te leggen over haar werkzaamheden. Bovendien is haar door Stichting Wetenschapsoriëntatie Nederland een vergoeding betaald voor haar werkzaamheden. De voorzieningenrechter leidt hieruit voorshands af dat de overeenkomst van opdracht tussen Stichting Wetenschapsoriëntatie Nederland en X (zie 2.5), waarin is opgenomen "Daarnaast levert zij bijdragen  aan de ontwikkeling  van onderzoeksthema's "zo moet worden uitgelegd dat X (impliciet) een exclusieve licentie voor onbepaalde  tijd aan Stichting Wetenschapsoriëntatie Nederland heeft verleend voor het gebruik maken van de werken. Voor deze uitleg kan steun worden gevonden in de vermeldingen die zijn opgenomen in de werken van X (zie 2.8) waaruit volgt dat de werken uitsluitend zijn bestemd voor gebruik binnen de WON Akademie en de daarbij aangesloten scholen en dat voor anderen geldt dat toestemming van de WON Akademie is vereist voor (onder meer) het verveelvoudigen of openbaar maken van de werken. Indien X de exploitatie van haar werken exclusief voor zichzelf had willen behouden, had het op haar weg als auteursrechthebbende gelegen om hierover met Stichting Wetenschapsoriëntatie Nederland expliciete afspraken te maken. Zij heeft dit niet gedaan. Ter zitting heeft X het standpunt ingenomen dat zij haar werken aan Stichting Wetenschapsoriëntatie Nederland heeft verhuurd in de zin van artikel 12 lid 1 onder 3 en lid 2 Aw en dat aan deze verhuurrelatie een einde is gekomen nu ook de overeenkomst van opdracht is beëindigd. Ook hier geldt dat indien X een tijdelijke ter beschikking stelling van haar werken aan Stichting Wetenschapsoriëntatie Nederland zou hebben beoogd, zij dit expliciet had dienen af te spreken. Van een afspraak tot tijdelijke verhuur is in dit geding niet gebleken.

5.7 Uit het voorgaande vloeit voort dat de vordering [..] voor toewijzing gereed ligt.
IEF 13515

Vergunning AFM maakt dat activiteiten wezenlijk verschillen

Vzr. Rechtbank Amsterdam 21 januari 2014, ECLI:NL:RBAMS:2014:179 (Fact Financial Services B.V. tegen Fact Accountants Adviseurs B.V.)

Handelsnaamrecht. Geen verwarring. Fact Financial Services vordert Fact Accountants & Adviseurs te veroordelen iedere handelsnaaminbreuk te staken. Beide partijen zijn actief binnen de financiële dienstverlening. Hun activiteiten verschillen echter op wezenlijke onderdelen van elkaar. Fact Accountants Adviseurs B.V. beschikt voor haar werkzaamheden over een noodzakelijke vergunning van de AFM. Een dergelijke vergunning heeft Fact Financial Services niet tot haar beschikking. Dit maakt dat zij niet dezelfde werkzaamheden kan uitvoeren. Daarnaast zijn de werkzaamheden van Fact Financial Services algemener van aard. Mede door de plaats van vestiging van beide ondernemingen, welke meer dan 100 km van elkaar is, is er bij het publiek geen verwarring te duchten. Het beroep op artikel 5 Handelsnaamwet gaat dan ook niet op.
4.3. Beide partijen zijn actief binnen de financiële dienstverlening. Fact Accountants & Adviseurs heeft echter voldoende aannemelijk gemaakt dat haar activiteiten op wezenlijke onderdelen afwijken van en beperkter zijn dan die van Fact Financial Services. In dit kader heeft Fact Accountants & Adviseurs onbetwist aangevoerd dat het grootste deel van haar werkzaamheden bestaat uit accountantswerkzaamheden, te weten het controleren van jaarrekeningen en het afgeven van accountantsverklaringen en dat haar cliëntenbestand met name bestaat uit kleine en middelgrote vermogensbeheerders die onder toezicht staan van DNB en AFM. Voor deze werkzaamheden beschikt Fact Accountants & Adviseurs over een noodzakelijke vergunning van AFM. Fact Financial Services beschikt niet over een dergelijke vergunning en kan dus niet die werkzaamheden uitvoeren die Fact Accountants & Adviseurs ten behoeve van haar cliëntenbestand uitvoert. Fact Financial Services is werkzaam als een algemeen administratiekantoor; zij verricht werkzaamheden op een breder terrein dan Fact Financial Services ten behoeve van een breder cliëntenbestand (MKB-bedrijven in zijn algemeenheid, niet specifiek vermogensbeheerders). Zoals onder 3.2 van dit vonnis weergegeven verleent Fact Financial Services naar eigen zeggen financiële, administratieve en fiscale diensten, waaronder accounting en advisering. Daarnaast verzorgt zij salarisadministraties en adviseert zij op het gebied van salarissen, loonbelasting en sociale verzekeringen. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter zal de aard van beide ondernemingen er dan ook niet toe leiden dat bij het publiek verwarring is te duchten.

4.4. Ook de plaats waar beide ondernemingen zijn gevestigd (meer dan 100 kilometer van elkaar) zal er voorshands niet toe leiden dat bij het publiek verwarring is te duchten. Beide partijen hebben ter zitting kenbaar gemaakt dat hun cliëntenbestand vooral is gevestigd in de eigen regio. Dat beide partijen beschikken over een website op het internet, en dat een dergelijke website in geheel Nederland kan worden geraadpleegd, brengt niet automatisch met zich mee dat ook hun ‘werkgebied’ over heel Nederland is verspreid. Weliswaar is het met een website op het internet gemakkelijker dan vroeger om in geheel Nederland cliënten te werven, maar het had op de weg van Fact Financial Services als eisende partij gelegen om in dit kort geding aannemelijk te maken (bijvoorbeeld aan de hand van een overzicht van haar eigen cliënten) dat haar werkgebied zich daadwerkelijk uitstrekt over geheel Nederland. Zij is hierin niet geslaagd. Dat Fact Accountants & Adviseurs in haar brief van 18 september 2013 (zie 2.4) heeft opgenomen twee cliënten te hebben in Goes en Breda, maakt het voorgaande niet anders. Ter zitting heeft Fact Accountants & Adviseurs hierover immers verklaard dat dit twee cliënten betreft die Fact Financial Services, vanwege het ontbreken van de vereiste vergunning, niet zou kunnen bedienen.

Op andere blogs:
DomJur