DOSSIERS
Alle dossiers

Rechtspraak  

IEF 3151

Veroordeling in het kwadraat

Rechtbank Utrecht, 13 december 2006, HA ZA 06-1173, Kwadraat tegen MV Kwadraat (Met dank aan Diederik Stols, DLA Piper)
 
Niet zo spannend vonnis over merkrechten en handelsnaam "Kwadraat"; vorderingen Belgische eiser toegewezen
 
Kwadraat NV is een Belgische onderneming die sinds 1995 actief is op het gebied van woningbouw en die zich meer in het bijzonder bezighoudt met het ontwerpen, bouwen en verkopen van woningen. Daarnaast houdt Kwadraat zich bezig met projectbegeleiding. Zij heeft in 1999 het merk "K Kwadraat" bij het Benelux Merkenbureau gedeponeerd, voor onder meer bouwmaterialen, makelaardij in onroerende goederen, bouw, reparaties en installatiewerkzaamheden. MV Kwadraat houdt zich sinds 1996 onder de naam MV2 bezig met architectuur, projectbegeleiding en interieurontwerp. Op 12 april 200I heeft MV2 haar naam veranderd en staat zij in het handelsregister ingeschreven onder de naam MV Kwadraat B.V. Nadat Kwadraat bekend werd met het bestaan van MV Kwadraat, heeft zij bij brief van 31 januari 2006 MV Kwadraat gesommeerd om elk gebruik van de benaming "MV Kwadraat", alsook van elke gelijkende naam, te staken en gestaakt te houden en heeft zij haar in gebreke gesteld. MV Kwadraat heeft hieraan geen gevolg gegeven. In de procedure vordert Kwadraat een gebod tot staken van de merkinbreuk en wijziging van de handelsnaam.

 

De rechtbank stelt allereerst vast dat het merk K Kwadraat voldoende onderscheidend vermogen heeft voor de waren en diensten waarvoor het is ingeschreven. De rechtbank overweegt: "Het woord "Kwadraat" is immers in zijn algemeenheid niet beschrijvend of kenmerkend voor diensten in de bouwwereld of voor diensten op het gebied van de woningmarkt. De rechtbank hecht tevens belang aan het feit dat MV Kwadraat reeds zelf stelt dat er sprake is van weinig onderscheidend vermogen. Daarmee is gegeven dat MV Kwadraat op zichzelf genomen erkent dat het merk in ieder geval enig onderscheidend vermogen heeft."

Vervolgens neemt de rechtbank aan dat gedaagde het teken "MV kwadraat" gebruikt zoals bedoeld in artikel 2.20 lid 2 BVIE, nu zij haar producten en diensten onder deze naam aanbiedt en de naam MV kwadraat ook als domeinnaam op het internet gebruikt (www.mvkwadraat.nl). Ter comparitie is voorts gebleken dat het teken MV kwadraat ook voluit wordt gebruikt in stukken voor zakelijk gebruik, zoals op briefpapier en visitekaartjes en in de reclame.

Volgens de rechtbank is "kwadraat" het meest kenmerkende bestanddeel van het merk K kwadraat. De rechtbank neemt aan dat er sprake is van overeenstemming tussen merk en teken. Daarbij is volgens de rechtbank "uit visueel oogpunt" van belang dat MV Kwadraat vanaf 2001 naast haar logo "MV2" het woord "Kwadraat" voluit is gaan schrijven. Vanuit dit oogpunt is tevens van belang dat de onderneming bij de KvK staat ingeschreven onder de naam MV Kwadraat B.V. en op de website MV Kwadraat nagenoeg altijd voluit wordt geschreven. Ditzelfde geldt voor haar domeinnaam www.mvkwadraat.nl.

Nadat de rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van overeenstemmende activiteiten, neemt zij vervolgens aan dat er in casu sprake is van verwarringsgevaar. Daarbij verwerpt ze het verweer van gedaagde inzake de verschillende plaatsen waar beide partijen hun activiteiten uitvoeren: "Het betoog van MV Kwadraat dat er geen sprake is van verwarringsgevaar, omdat Kwadraat actief is in Vlaams-Brabant en MV Kwadraat actief is in Nederland, kan niet slagen. Hiertoe overweegt de rechtbank dat uit artikel 2.20 lid 1 sub b BVIE voortvloeit dat de merkhouder een uitsluitend recht heeft. Kwadraat kan dit recht dan ook inroepen tegenover ondernemingen binnen de drie verdragsluitende staten; ongeacht de mate van activiteit binnen die staten. Ook de stelling dat er geen sprake is van verwarringsgevaar, omdat beide ondernemingen reeds tien jaar actief zijn daadwerkelijke verwarringzich niet heeft voorgedaan, kan niet tot een andere conclusie leiden."

Uiteindelijk wordt gedaagde veroordeeld om de merkinbreuk en het gebruik van de handelsnaam te staken. De opgelegde dwangsommen zijn opvallend mild, 1.000 euro per dag met een maximum van 20.000 euro.
Lees het vonnis hier.

 

IEF 2993

Met ABS

abs.gifRechtbank Amsterdam, Sector Kanton - Locatie Amsterdam, 30 november 2006 B.V. International Business Seminars tegen de Universtiteit Van Amsterdam (met dank aan Jens van den Brink, Kennedy Van der Laan

Beschikking van de kantonrechter op artikel 6 Hnw-verzoek. Waarschijnlijk de eerste richtlijnconforme proceskostenveroordeling in een kantonzaak. Vermelding in het telefoonboek en de overgelegde (blanco) briefpapier en visitekaartje niet genoeg zijn voor gebruik als handelsnaam.

IBS verzorgt uitgaven en opleidingen op het terrein van marketing, management en reclame. IBS heeft een groot aantal handelsnamen ingeschreven, waaronder Amsterdam Business School, Amsterdam Business School IBS en Amsterdam Business School Publications. Vanaf september 2001 heeft de Faculteit Economie en Bedrijfskunde van de UvA onder de aanduiding Universiteit van Amsterdam graduate Business School opleidingen aangeboden. Begin 2005 is graduate uit de aanduiding verwijderd. De faculteit heeft het woordmerk ABS (Amsterdam Business School)  als Benelux-woordmerk laten registreren. 

IBS verzoekt UvA te veroordelen de door haar gevoerde handelsnaam Amsterdam Business School zodanig te wijzigen dat deze geen gelijkenis meer vertoont met dezelfde handelsnaam van IBS, althans zodanig te wijzigen dat geen verwarring meer mogelijk is. De kantonrechter wijst het verzoek af.

”Het meest verstrekkende verweer van UvA dat lBS geen onderneming onder de naam Amsterdam Business School drijft, treft doel. Van de zijde van de UvA is een rapport overgelegd, waarin verslag is gedaan van een gebruiksonderzoek voor Nederland van de handelsnaam Amsterdam Business School. Dit onderzoek heeft slechts opgeleverd dat sprake is van vermelding van de naam in de registratie bij de Kamer van Koophandel en de vermelding van Amsterdam Business School (IBS) in de telefoongidsen van 1997 tot en met 2000 en Amsterdam Business School (UK) ltd in 2006. De conclusie van dit onderzoek houdt verder in dat IBS Amsterdam Business School niet gebruikt noch heeft gebruikt voor welke activiteit dan ook.

Tegenover dit gemotiveerde verweer is IBS in gebreke feiten en omstandigheden naar voren te brengen die aannemelijk maken dat zij de naam Amsterdam Business School als handelsnaam in het economisch verkeer daadwerkelijk voor derden kenbaar heeft gebruikt. De registratie en de vermelding in de telefoongids zoals hiervoor weergegeven is daartoe immers onvoldoende, terwijl ook het overgelegde visitekaartje en het briefpapier slechts als aanwijzing kunnen dienen, maar voor het daadwerkelijk gebruik onvoldoende zijn. Daaruit kan immers niet worden afgeleid dat IBS met deze handelsnaam in voldoende mate tot het publiek doordringt.”

IBS wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure veroordeeld. Door UvA is met een terecht beroep op de Richtlijn 2000/48/EG betreffende de handhaving van intellectuele eigendomsrechten aanspraak gemaakt op een vergoeding van de redelijke kosten die zij heeft gemaakt, waaronder de vergoeding van de volledige advocaatkosten. Daar staat echter tegenover dat in de overgelegde kostenbegroting van de raadsman van UvA geen onderscheid is gemaakt tussen enerzijds de kosten die verband houden met het verweer en anderzijds de kosten die verband houden met het verzoeken van UvA, zoals zij deze in deze procedure in eerste instantie heeft ingediend en bij de laatste behandeling heeft ingetrokken. Daarmee staat niet vast dat de gevorderde kosten volledig zien op het verweer, zodat er geen plaats is voor volledige toewijzing van het gevorderde. Er is aanleiding de kosten die verband houden met het verweer in redelijkheid te begroten op € 6.000=.

Lees het vonnis hier.

IEF 2978

Aanhoudend zon

sol.bmpRechtbank ‘s-Gravenhage 23 november 2006, KGZA 06-564. The Sun Company Benelux B.V. tegen Sol de Mallorca B.V.

Puur feitelijk executiegeschil over het gebruik van merk, handelsnaam en huisstijl, n.a.v. een kort geding vonnis van de Haagse Voorzieningenrechter van 22 juni 2006. 

Sun heeft een beeldmerk “The Sun Company” voor de diensten van een zonnestudio en nagelstyling. Bovendien is zij rechthebbende op de handelsnaam “The Sun Company”. Sun heeft voorts een huisstijl voor haar studio’s ontwikkeld. Sun heeft met Sol licentieovereenkomsten gesloten voor het gebruik van het merk, de handelsnaam en de huisstijl voor de zonnestudio's van Sol in Vlaardingen, Delft, Roosendaal en Tilburg. De licentieovereenkomsten zijn beëindigd per 1 januari 2006.

Op vordering van Sun is Sol bij het vonnis van 22 juni 2006 op daarin nader aangegeven gronden veroordeeld om binnen twee weken na betekening van het vonnis het gebruik van het merk, de handelsnaam en huisstijl van Sun te staken en gestaakt te houden op straffe van een dwangsom. Sun heeft het vonnis op 23 juni 2006 aan Sol laten betekenen, zodat het gebruik van het merk, de handelsnaam en de huisstijl gestaakt diende te zijn op 8 juli 2006. Een eerder executiegeschil van Sol met het verzoek om haar een ruimere termijn te gunnen was geen succes.

Sun heeft bij exploit van 14 augustus 2006 Sol gesommeerd tot betaling van proces- en executiekosten en van een bedrag van EUR 1.000.000,- aan verbeurde dwangsommen tot en met 10 augustus 2006. Sol heeft aan deze sommatie geen gehoor gegeven. Daarop heeft Sun executoriaal beslag laten leggen op de bankrekening en het bedrijfspand van Sol.

Sol vordert in dit executiegeschil primair schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van 22 juni 2006, althans van (de looptijd van) de dwangsommen, tot in een bodemprocedure de veerschuldigheid van de dwangsommen is vastgesteld, en opheffing van de beslagen. Subsidiair vordert zij matiging van de verbeurde dwangsommen tot in totaal EUR 25.000,-.

De Voorzieningenrechter volgt Sol grotendeels in haar stellingen en komt tot de conclusie dat vooralsnog moet worden aangenomen dat Sol mogelijk dwangsommen heeft verbeurd, maar alleen door het tweemaal afgeven van cadeaubonnen waarop het merk van Sun was afgebeeld en derhalve tot een aanzienlijk geringer bedrag dan waarvoor beslag was gelegd. Onder die omstandigheden bestaat aanleiding de ingezette executie van het vonnis van 22 juni 2006 tot het verkrijgen van betaling van een bedrag van EUR 1.000.000,- te schorsen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat executieverkoop van het bedrijfspand van Sol naar mag worden aangenomen ernstige gevolgen zou hebben voor de bedrijfsvoering van het filiaal te Delft. Nu de executie wordt geschorst, bestaat volgens de Voorzieningenrechter geen reden de gelegde beslagen op te heffen.

Lees het vonnis hier. Lees het eerdere vonnis hier.

 

IEF 2946

Pro-ces

pro.bmpRechtbank 's-Gravenhage, 16 november 2006, Arfaian Export-Import Handel GmbH tegen Wilbert Jan Paul Marie van Spaendonck.

Weinig opzienbarend vonnis inzake het registreren van een domeinnaam en handelsnaam door een groothandel in strijd met het merk- en handelsnaamrecht van de fabrikant.

Arfaian is producent en leverancier van tennisartikelen. Arfaian heeft in 1989 het woordmerk 'PRO'S PRO' gedeponeerd voor de klasse 18 en 28 en later, in 2006, ook voor klasse 7.

Van Spaendonck heeft een groothandel en postorderbedrijf in tennis- en golfartikelen en verkoopt producten van Arfaian onder het merk PRO'S PRO, voornamelijk bespanmachines, maar ook producten van andere fabrikanten en merken. Van Spaendonck heeft de domeinnamen www.prospro.nl en www.prospro.be op zijn naam laten registreren. De homepagina van www.prospro.nl vermeldt onder meer: “Welkom op de website van Pro's Pro. Wij bieden u vrijwel alles op het gebied van tennis (…). Alle producten op de Pro Pro's website zijn te bestellen via (…) dealer Spaendonck Sport. (…) Klik op de onderstaande link om naar de online webshop te gaan.” Om producten te bestellen dient te worden doorgeklikt naar www.spaendoncksport.nl of www.bestin.nl. Verder heeft Van Spaendonck in het handelsregister de handelsnaam Pro's Pro.nl laten vermelden.

 

Van Spaendonck bestrijdt dat Arfaian een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorzieningen. Volgens Van Spaendonck heeft hij in de week waarin de zitting plaatsvond verzocht de handelsnaam in het handelsregister door te halen. Het gebruik van de domeinnaam www.prospro.nl en van de handelsnaam duurt niettemin tot heden voort. Daaruit volgt een spoedeisend belang van Arfaian aan die, naar zij stelt, inbreuk op haar rechten een einde te maken.

Partijen zijn het er kennelijk over eens dat de domeinnamen moeten worden aangemerkt als gebruik van het merk, anders dan ter onderscheiding van waren.

Arfaian meent dat Van Spaendonck door het gebruik van de domeinnamen ongerechtvaardigd voordeel uit het merk van Arfaian trekt. Arfaian stelt terecht dat de consument door de bekendheid met het merk naar de domeinnaam/website www.prospro.nl of www.prospro.be geleid zal worden en vervolgens naar de webwinkels van Van Spaendonck.

Het ongerechtvaardigd karakter van dit voordeel wordt niet weggenomen doordat
Van Spaendonck - op eigen initiatief - in het merk zou hebben geïnvesteerd door daarvoor in Nederland reclame te maken. Evenmin is van belang dat Van Spaendonck zich bereid heeft verklaard de website zodanig aan te passen dat geen verwarring kan ontstaan tussen zijn onderneming en die van Van Spaendonck.

Van Spaendonck beroept zich erop dat Arfaian al jaren weet dat hij de domeinnamen gebruikt en dat Arfaian daarom haar recht heeft verwerkt tegen dat gebruik op te treden. Dit verweer gaat niet op. Rechtsverwerking kan niet worden aangenomen uitsluitend op de grond dat gedurende een zekere periode is nagelaten tegen aantasting van het recht op te treden. De gestelde toestemming is door Arfaian betwist en door Van Spaendonck niet aannemelijk gemaakt. Van die toestemming kan daarom in deze procedure niet worden uitgegaan.

Van Spaendonck heeft gewezen op het belang dat hij heeft bij het behoud van de
domeinnaam www.prospro.nl gezien de omzet die hij daarmee genereert. De
voorzieningenrechter wil dat aannemen, maar dat belang staat aan toewijzing van het gevorderde verbod niet in de weg.

Gelet op het voorgaande moet het gevorderde verbod op het gebruik en de gevorderde overdracht van de domeinnamen www.prospro.nl en www.prospro.be worden toegewezen als hierna vermeld, echter met bepaling van een ruimere termijn.

Lees het vonnis hier.

IEF 2851

Budweiser

(merk versus handelsnaam onder TRIPs)

HvJ EG 16 november 2004, zaak C-245/02, Anheuser Busch/Budejovicky Budvar; Budweiser
Artikel 16 en 17 TRIPs

Gebruik van een handelsnaam kan merkgebruik opleveren in de zin van art. 16 TRIPs. Een jonger merk kan zich niet verzetten tegen een oudere handelsnaam.

Anheuser Busch vroeg in Finland op grond van haar woordmerk Budweiser o.a. een verbod op het voeren van de handelsnaam ‘Budweiser Budvar’ door Budejovicky Budvar (zie afbeeldingen).

IER 2005/23, m.nt. HMHS

 

1‘De [TRIPs-overeenkomst] is van toepassing in geval van conflict tussen een merk en een teken dat daarop beweerdelijk inbreuk maakt, wanneer dit conflict vóór de datum van toepassing van de TRIPs-overeenkomst is ontstaan, maar na die datum heeft voortgeduurd.
2Een handelsnaam kan een teken in de zin van artikel 16, lid 1, eerste volzin, van de TRIPs-overeenkomst vormen. Deze bepaling beoogt de houder van een merk het uitsluitende recht te verlenen om het gebruik ervan door een derde te beletten indien het betrokken gebruik afbreuk doet of kan doen aan de functies van het merk, met name de essentiële functie ervan, de consument de herkomst van de waar te waarborgen.

De in artikel 17 TRIPs bedoelde uitzonderingen hebben met name tot doel, de derde toe te staan om ter aanduiding van zijn handelsnaam gebruik te maken van een teken dat gelijk is aan of overeenstemt met het merk, op voorwaarde evenwel dat dit gebruik strookt met de eerlijke gebruiken in nijverheid en handel.
3Een handelsnaam die niet is ingeschreven noch algemeen gangbaar is in de lidstaat waar het merk is ingeschreven en waar bescherming daarvan ten opzichte van de betrokken handelsnaam wordt gevorderd, kan worden beschouwd als een bestaand eerder recht in de zin van artikel 16, lid 1, derde volzin TRIPs, indien de houder van de handelsnaam beschikt over een binnen de materiële en temporele werkingssfeer van die overeenkomst vallend recht, dat is ontstaan vóór het recht op het merk waarmee dit recht wordt geacht in conflict te raken en dat hem toestaat een teken te gebruiken dat gelijk is aan of overeenstemt met dit merk.’ (Dictum)
IEF 2751

Voor kinderen

hvk.bmpRechtbank Amsterdam, 12 oktober 2006, KG 06-1529 P. Stichting Een Hart Voor Kinderen tegen Stichting Hart Voor Kinderen – Care For Kids.(Met dank aan Wendela Veenhoven, Versteeg Wigman Sprey)

Voornamelijk handelsnaamrechtelijk geschil. Amsterdams KG vonnis met richtlijnconforme proceskostenveroordeling (in tegenstelling tot dit Amsterdamse KG vonnis, waarin zo’n veroordeling in KG nog werd uitgesloten)."
 
Eiseres, opgericht op 9 juni 2004, is een charitatieve stichting met als doelstelling het bevorderen van de ontwikkeling en het welzijn van hoog sensitieve kinderen en voert de (handels)naam ‘Een Hart voor Kinderen’. Eiseres heeft Beneluxregistraties van twee beeldmerken. Gedaagde heeft tot doel het bieden van hulp aan (kans)arme kinderen in derdewereldlanden en voert de (handels)naam ‘Stichting Hart voor kinderen’, waaraan zij sinds medio 2006 ‘Care for Kids’ heeft toegevoegd.
 
De stichtingen zijn aan te merken als een ondernemingen in de zin van artikel 1 van de Handelsnaamwet, maar volgens de voorzieningenrechter is verwarringsgevaar onvoldoende aannemelijk.

“(…)Een hart voor kinderen” moet dan ook als beschrijvend worden aangemerkt voor een stichting die zich inzet voor kinderen. Eiseres kan dan ook niet door het gebruik van deze woorden als handelsnaam deze woorden monopoliseren. Nu eiseres eerder dan gedaagde onder de naam “Een hart voor kinderen” naar buiten optrad, mag van gedaagde wel verwacht worden dat zij ter voorkoming van verwarring bij het gebruik van deze woorden in haar eigen handelsnaam zoveel mogelijk afstand van de handelsnaam van eiseres houdt. Gedaagde heeft dit gedaan door het weglaten van het lidwoord “een” en door de toevoeging van de woorden “Care for Kids” aan haar eigen naam.

Nu partijen zich bovendien richten op een andere doelgroep (hoog sensitieve kinderen in Nederland of kansarme kinderen in derdewereldlanden) en niet in dezelfde plaats gevestigd zijn, is onvoldoende aannemelijk dat er gevaar voor verwarring tussen beide stichtingen te vrezen valt. Het beroep op de handelsnaam wordt dan ook verworpen.”

“Eiseres heeft een beeldmerk gedeponeerd. Anders dan zij meent kan niet worden aangenomen dat aan de woorden in dat beeldmerk bescherming toekomt los van het daarbijbehorende beeld. Voorshands wordt aangenomen dat de woorden dusdanig beschrijvend zijn dat wegens het ontbreken van onderscheidend vermogen de inschrijving van ‘Een Hart voor Kinderen’ als woordmerk zou zijn geweigerd. Toewijzing van de vordering op grond van artikel 2.20 BVIE zou erop neerkomen dat via de omweg van een beeldmerk bescherming zou worden geboden aan een woordcombinatie, die niet als woordmerk is en hoogstwaarschijnlijk ook niet kan worden ingeschreven.”

“(…) onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat gedaagde haar naam gebruikt om in te haken op de bekendheid van eiseres bij het publiek.

Eiseres zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding. De vergoeding voor advocaatkosten zullen, conform de richtlijn 2004/48/EG, worden vastgesteld volgens de door gedaagde overgelegde, en door eiseres niet betwiste, specificatie.
 
Lees het  vonnis hier.

IEF 2644

Grote gelijkenis nodig

bih.bmpRechtbank Leeuwarden , 9 augustus 2005, LJN: AU7060. Boatimport Holland B.V. tegen gedaagde.

De handelsnaam Bootimport.nl kan bestaan naast de oudere handelsnaam Boatimportholland.nl.  Weinig spectaculaire uitspraak van ongeveer een jaar oud, vandaag gepubliceerd op rechtspraak.nl.
 
Het in de beide handelsnamen voorkomende woord "bootimport", dan wel "boatimport" is feitelijk slechts een beschrijving van de activiteit van de ondernemingen van partijen -te weten het importeren van boten- en heeft daarmee slechts een zwak onderscheidend vermogen. gedaagde heeft ook onweersproken gesteld -en met voorbeelden van internetsites onderbouwd- dat de naam "bootimport" een algemene en veelvoorkomende naam is voor bedrijven die boten importeren. In de handelsnamen is voor het overige een grote gelijkenis nodig, wil er verwarringsgevaar als bedoeld in artikel 5 Handelsnaamwet te duchten zijn.

Behalve het woord "bootimport"/"boatimport" bestaat er echter geen enkele gelijkenis tussen de beide handelsnamen; bij de één zijn de (overigens eveneens weinig onderscheidende) woorden "Holland B.V." toegevoegd, terwijl bij de ander een duidelijke verwijzing naar een internetsite plaatsvindt door middel van de toevoeging ".nl". Voor zover partijen naast de Oudhuijzer 560 al hetzelfde type boten verkopen -hetgeen door gedaagde is weersproken- kan aan het voorgaande nog worden toegevoegd dat partijen verschillende vestigingsplaatsen en een andere categorie afnemers hebben.

Weliswaar heeft Boatimport Holland B.V. aangevoerd dat er daadwerkelijk verwarring tussen de beide ondernemingen heeft plaatsgevonden -zo zou een bestelling voor gedaagde bij Boatimport Holland B.V. terecht zijn gekomen- maar gedaagde heeft deze stelling gemotiveerd betwist, zodat in het kader van dit kort geding niet van de juistheid van die stelling kan worden uitgegaan. Met gedaagde is de rechtbank van oordeel dat de ter zitting getoonde logo's van partijen -die van Boatimport Holland B.V. bestaande uit een afbeelding van een speedboot en die van gedaagde uit een (andere) afbeelding van een speedboot in combinatie met een zwaardvis- zo verschillend zijn dat verwarringsgevaar niet te duchten is, ook niet in combinatie met de handelsnaam van partijen. De vordering zal dus worden afgewezen.

Lees het vonnis hier.

IEF 2623

Punt

Gerechtshof Den Haag, 15 juni 2006, rol nummer 05/1107.Nokta Telecom V.O.F. tegen Nokia Corporation

In juni 2005 oordeelde de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag dat er sprake is van auditieve en visuele gelijkenis tussen het bekende merk NOKIA en de door gedaagde gebruikte handelsnaam Nokta Telecom en de domeinnaam www.noktatelecom.nl.

 Nokta voert aan dat zij het teken NOKTA niet als merk, maar als onderdeel van hun handelsnaam en hun domeinnaam gebruiken.  Het Hof oordeelthet teken 'nokta' wordt gebruikt als onderdeel van een handelsnaam. Hoewel een handelsnaam mede kan dienen ter onderscheiding van waren of diensten (in de zin van art. 13A lid 1 sub b en c BMW) is er in casu geen sprake van merkgebruik. Nokia  heeft niet aannemelijk gemaakt  dat het publiek het gebruik van de handelsnaam NOKTA TELECOM in fiete opvat als gebruik van een teken waarmee de diensten van Nokta worden onderscheiden.. Het gebruik van Nokta als onderdeel van de domeinnaam levert volgens het hof gebruik als handelsnaam, en geen merkgebruik op.

 

Met betrekking tot 13A lid 1 sub d merkt het hof op  Nokia sinds de jaren 90 merkrechten heeft, Nokia een bekend merk is en dat Nokta haar winkels pas in 2002 heeft geopend. Daar de tekens voor wat betreft het kenmerkende gedeelte - Nokta - in ieder geval visueel overeenstemt met het merk Nokia en gebruikt wordt dan wel ingeschreven is voor dezelfde waren  en diensten, en dat Nokia als bekend merk een ruime beschermingsomvang heeft, acht het hof aannemelijk dat Nokta  ongerechtvaardigt voordeel heeft getrokken uit en/of ongerechtvaardigd afbeuk doet aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van het merk. Het feit dat 'nokta' een aanduiding is voor (tref)punt in de Turkse taal, levert ook bij het hof geen geldige reden voor gebruik  op.

Ten overvloede gaat het Hof nog in op de stelling van Nokta dat art. 5a Handelsnaamwet toepassing mist omdat er naar haar mening geen sprake van verwarringsgevaar is. Het Hof overweegt dat in de handelsnaam NOKTA TELECOM, NOKTA als het kenmerkende deel moet worden aangemerkt en dat de woorden 'nokia' en 'nokta' een visuele gelijkenis vertonen. Op grond van de activiteiten die beide ondernemingen verrichten, oordeelt het Hof dat er gevaar voor indirecte verwarring mogelijk is.

Het Hof verlengd wel de termijn waarbinnen Nokta het gebruik van de domeinnaam moet staken.

Lees het arrest hier. Eerder bericht + vonnsi rechtbank hier

IEF 2451

Koophuis

Gerechtshof Arnhem, 25 juli 2006, LJN: AY5841. Koophuis Nederland B.V. tegen Geïntimeerde. Kort maar krachtig arrest over de handelsnamen Koophuis en KoophuisMarkt

Het hof verenigt zich met de overwegingen van de rechtbank: In (...) het vonnis waarvan beroep heeft de voorzieningenrechter het beroep door Koophuis Nederland op bescherming uit hoofde van artikel 5 van de Handelsnaamwet met betrekking tot haar handelsnaam koophuis en haar domeinnaam koophuis.nl verworpen.

(...) In rov. 3.8 wordt geoordeeld dat de handelsnaam koophuis uit één algemeen gangbaar woord bestaat, dat het gebruik van zulk een in het normale taalgebruik gangbaar en min of meer beschrijvend woord, koophuis, als handelsnaam, ertoe leidt dat deze handelsnaam weinig tot geen onderscheidend vermogen heeft, dat de aan de handelsnaam koophuis toe te kennen bescherming derhalve niet groot is, in die zin dat niet al te snel kan worden geoordeeld dat van verwarringsgevaar sprake is wanneer een andere onderneming het woord koophuis met een toevoeging in haar handelsnaam opneemt, alsmede dat een andere opvatting ertoe zou leiden dat Koophuis Nederland een algemeen gangbaar woord als koophuis zou (kunnen) monopoliseren.

In het licht hiervan, aldus de voorzieningenrechter in rov. 3.9 van het bestreden vonnis, dient aan het door geïntimeerde aan het woord koophuis toegevoegde woord markt relevante betekenis te worden toegekend, in dier voege dat dit meebrengt dat het niet voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter zal beslissen dat bij het publiek verwarring tussen beide ondernemingen te duchten is, op de grond dat door geïntimeerde gevoerde handelsnaam KoophuisMarkt in onvoldoende mate afwijkt van de door Koophuis Nederland gevoerde handelsnaam koophuis." De voorzieningenrechter overweegt dat dit evenzeer geldt voor de door partijen (geïntimeerde respectievelijk Koophuis Nederland) als handelsnaam gevoerde domeinnamen koophuismarkt.nl en koophuis.nl. Het hof verenigt zich met deze overwegingen van de rechtbank.

Tevens neemt het hof aan dat, gelet op de bestrijding door geïntimeerde, in dit kort geding niet als voorlopig oordeel worden aangenomen dat van daadwerkelijke verwarring, zoals Koophuis Nederland betoogt, sprake is. Het hof bekrachtigt aldus het vonnis waarvan beroep.

Lees het arrest hier.

IEF 2449

Naamgever

Rechtbank Haarlem, 5 juli 2006, HA ZA 05-1450. L* c.s. tegen L* c.s. Interessant vonnis over schending van een geheimhoudings – en relatiebeding na de verbreking van een samenwerking en over de vraag of het gebruik van de naam van de oorspronkelijke naamgever in emailverkeer kan worden beschouwd als het voeren van een handelsnaam.

L* beëindigde in  december 2004 de samenwerking met L* en N* met de ondertekening van een vaststellingsovereenkomst. Op basis van deze overeenkomst is het L* en N* verboden de naam L* als handelsnaam en/of domeinnaam in welke vorm dan ook te hanteren. Daarnaast bevat de vaststellingsovereenkomst ook een geheimhoudings - en relatiebeding.

L* begint in 2005 voor zichzelf met P*.. Op de website van P* kondigt L* onder meer aan dat hij “Na ruim 10 jaar betrokken te zijn geweest als oprichter/eigenaar/naamgever en later als Managing Partner bij L* B.V. heeft hij besloten om zijn jarenlange specialisatie op het gebied van werving, selectie en executive search als core-competentie centraal te stellen en de volle aandacht te geven om daarmee het hoge kwaliteitsniveau dat voor deze activiteiten is vereist te kunnen blijven garanderen“. Onder de tab “laatste nieuws” staat: “P* is een doorstart van G. F. L*”. Onder dit kopje zet L* uiteen waarom hij voor zichzelf is begonnen.

In april 2005 heeft L* vanaf zijn e-mailadres gfl*@****.nl een mailing verzonden aan onder meer drie relaties die voorkomen op de L*-lijst. De contactpersoon bij S* heeftop deze e-mail op 28 april 2005 gereageerd met de tekst: “Hoe is het met je? Ik zie opeens geen L* meer. Wat is er gebeurd? Kan het interessant zijn om mijn CV bij jullie in het bestand te plaatsen?”

L* heeft hierop gereageerd: “Uw reactie is niet geheel onbegrijpelijk. Ik heb als oprichter/eigenaar en later als Partner per 1 januari jl. afscheid genomen van L* om onder de naam P*  B.V. een herstart te maken met professionele arbeidsbemiddeling. De redenen hierachter zijn er een aantal, doch de belangrijkste is dat mijn opvattingen betreffende het kwaliteitsniveau van de dienstverlening niet door mijn partners werd gedeeld. De versnippering van de activiteiten over te veel verschillende soorten dienstverlening is hier mede debet aan. Dan rest slechts een oplossing en dat is apart van elkaar verder. Dat men nog steeds de naam L*  voert is een juridische consequentie geweest, doch in moreel opzicht verre van netjes. De markt reageert daar dan ook heel vreemd op, doch dat is verder hun zaak”. De contactpersoon van S*  heeft deze mail aan L*  doorgestuurd.

Volgens de rechtbank is de naamsvermelding in de e-mail niet in strijd met het verbod tot het voeren van de handelsnaam. “De omstandigheid dat bij het versturen van een e-mail de naam van de verzender bij de ontvanger in beeld komt, in dit geval de eigen naam G.F. L*  is in het e-mailverkeer niet ongebruikelijk en kan niet leiden tot de conclusie dat L* onder de handelsnaam L* naar buiten is getreden.”

Er is wel sprake van schending van het relatiebeding. “Hoewel de mailing en het ontwerp van de bijlage op zich niet als wervend voor L* s eigen bedrijf zijn te beschouwen, is het enkele feit dat L* met deze mail cliënten van L*, die op de L*-lijst voorkomen, heeft benaderd, reeds een overtreding van het relatiebeding.”

Het is L* op grond van het geheimhoudingsbeding is toegestaan om in neutrale bewoordingen mededelingen te doen aangaande zijn vertrek bij L*. In casu is dat echter niet altijd het geval.

De rechter matigt de boetes, omdat het aannemelijk is dat de schade, zoals die door L* wordt vastgesteld, gering zal zijn. De rechtbank acht het niet nodig dat L*, N* en P* worden verboden zich in de toekomst te zullen moeten onthouden van het expliciet refereren aan L*. In de vaststellingsovereenkomst is een dergelijk verbod al geregeld. Dat geldt ook voor de gevorderde dwangsommen.

Lees het vonnis hier