DOSSIERS
Alle dossiers

Rechtspraak  

IEF 15119

Railpro spooronderhoud zeer gering soortgelijk aan Railpromo treinreizen

Vzr. Rechtbank Den Haag 16 juli 2015, IEF 15119; ECLI:NL:RBDHA:2015:8204 (Voestalpine Railpro tegen Railpromo)
Merkenrecht. Railpro (onder die merknaam) ondersteunt als infralogistiek bedrijf spoorwegbeheerders en -aannemers bij de aanleg en het onderhoud van het spoor. Railpromo organiseert op maat gemaakte reizen voor besloten gezelschappen. De twee extra letters ‘m’ en ‘o’ die samen een extra lettergreep vormen, zijn in auditief opzicht niet gelijk (de klemtoom ligt anders; railpro vs. railpromo). De afzet van de Railpro's railinfra-producten plaatsvindt via een kleine kring van specialisten in de spooraannemerij, wel geteld vier. Er is slechts een zeer geringe soortgelijkheid tussen de waren en diensten waarvoor de merken zijn ingeschreven. De vorderingen ex 2.20 sub a, b en c BVIE worden afgewezen.

4.5. Railpromo c.s. ontkent niet dat er sprake is van enige mate van visuele en auditieve overeenstemming tussen de Railpro-merken en de tekens zoals gebruikt, hoewel zij er terecht op wijst dat er ook verschillen zijn zoals de twee extra letters ‘m’ en ‘o’ die samen een extra lettergreep vormen en in ieder geval in auditief opzicht (de klemtoom ligt anders; railpro vs. railpromo) niet gelijk zijn. Van visuele gelijkenis is te minder sprake voor zover het gaat om een vergelijking tussen de ingeroepen beeldmerken en de tekens waar die worden gebruikt op de in 2.6. en 2.8. bedoelde wijze. Het naar voorlopig oordeel belangrijkste argument dat Railpromo c.s. in het kader van de overeenstemmingsvraag aanvoert is dat de merken en tekens in begripsmatige zin niet overeenstemmen. Het dominante - maar beschrijvende bestanddeel ‘rail’ in merken en tekens betekent spoor. Het bestanddeel ‘pro’ in de merken zal bij het in aanmerking komende publiek, daarover verschillen partijen onderling niet werkelijk van mening, worden begrepen als ‘voor’ (in de zin van : voor het spoor) of ‘professional’. Het bestanddeel ‘promo’ in de door Railpromo c.s. gebruikte tekens zal echter worden begrepen als ‘promotie’, zodat van begripsmatige overeenstemming tussen merken en tekens voorshands niet is uit te gaan. Wat de onderscheidendheid van de Railpro-merken betreft, geldt dat niet is weersproken dat deze door inburgering in elk geval enige mate van onderscheidende kracht hebben gekregen. Daarbij dient dan wel in beschouwing te worden genomen dat, zoals ter zitting duidelijk is geworden, de afzet van de railinfra-producten plaatsvindt via een kleine kring van specialisten in de spooraannemerij, wel geteld vier (of vijf – als Prorail als klant wordt meegeteld). De inburgering zal vooral daar doel hebben getroffen. Het onderscheidend vermogen wordt echter voorshands als gering aangemerkt. De mate van overeenstemming tussen merken en tekens wordt gezien het voorgaande eveneens gering geacht.

4.7. De hiervoor besproken omstandigheden afwegend, kan naar voorlopig oordeel niet worden gezegd dat er bij het in aanmerking komende publiek van de waren en diensten waarvoor de Railpro-merken zijn ingeschreven, i.e. de spooraannemerij, van wie meer oplettendheid mag worden verwacht, sprake is van reëel verwarringsgevaar.

c-grond
4.8. Voor een geslaagd beroep op artikel 2.20 lid 1 sub c BVIE / artikel 9 lid 1 sub c GMVo is onder meer vereist dat het om een bekend merk gaat. Dat de Railpro-merken bekende merken zouden zijn is door Railpromo c.s. (ook voor railinfra-producten) bestreden, terwijl Railpro dit, bijvoorbeeld door het overleggen van gegevens waaruit dit zou kunnen blijken, zoals een marktonderzoek, onvoldoende heeft onderbouwd. Gelet op een en ander is in dit geding van de bekendheid niet uit te gaan. Reeds daarop strandt het beroep.

handelsnaamrecht
4.9. Zoals hiervoor in het kader van het beroep op de Railpro-merken besproken zijn de diensten die Railpromo c.s. aanbiedt (georganiseerd personenvervoer) een geheel andere tak van sport dan de afzetmarkt van de railinfra-producten en goederenvervoer waarvoor de merken zijn ingeschreven. Vertaald naar het handelsnaamrecht betekent dit dat de aard van de beide ondernemingen dusdanig verschillend is dat er bij het relevante publiek geen verwarring als bedoeld in de Handelsnaamwet is te duchten, zodat het beroep op het handelsnaamrecht reeds hierop strandt.

Lees de uitspraak (pdf/html)
Op andere blogs:
www.domjur.nl

IEF 15102

Handelsnaam Zonwering-Lochem bevat algemeen beschrijvende woorden

Vzr. Rechtbank Gelderland 13 juli 2015, IEF 15102 (Zonwering-Lochem tegen Pieterse Zonwering)
Uitspraak ingezonden door Joost Becker en Esther Mommers, Dirkzwager. Handelsnaamrecht. Eiser is in 2004 opgericht. Pieterse is op 1995 opgericht. Roma - leverancier van zonweringsproducten die o.a. via Pieterse worden aangeboden - is domeinnaamhouder van zonwering.nl en 100 andere domeinnamen, waaronder o.a. zonwering-lochem.com. Pieterse treedt niet op een handelsnaamrechtelijke wijze naar buiten als zonwering-lochem.com. De grens van handelsnaambescherming wordt bereikt als het tot monopolisering van algemeen beschrijvende woorden leidt; daarvan is bij de term 'zonwering' met een plaatsnaam sprake. De vordering wordt afgewezen.

4.7 Of Pieterse Zonwering houder/beheerder van de domeinnaam www.zonwering-lochem.com is, doet dan ook niet terzake’.

’4.8 De vervolgvraag is of Pieterse Zonwering, geheel afzonderlijk van de handelsnaamrechten van Zonwering-Lochem, door het litigieuze gebruik van de domeinnaam www.zonwering-lochem.com heeft gehandeld in strijd met de in het maatschappelijk verkeer betamelijke zorgvuldigheid. […]
4.10 Te dien aanzien overweegt de voorzieningenrechter dat niet uitgesloten kan worden dat Pieterse Zonwering (die in dezelfde gemeente als Zonwering-Lochem is gevestigd) baat zou kunnen hebben bij het bestaan van de domeinnaam www.zonwering-lochem.com, althans daarvan zou kunnen profiteren, hetgeen onrechtmatig kan zijn jegens Zonwering-Lochem. Uit de door Zonwering-Lochem overgelegde productie 6 bij de dagvaarding, te weten een afschrift uit het Whois-register van SIDN, blijkt evenwel dat Roma Benelux en niet Pieterse Zonwering de domeinnaam www.zonwering-lochem.com heeft geregistreerd en houder daarvan is. Zonwering-Lochem dient zich met haar vorderingen in dit verband dan ook te wenden tot Roma Benelux.’

Op andere blogs:
www.domjur.nl

IEF 15093

Veel voetbalreisaanbieders met op elkaar lijkende, beschrijvende handelsnamen

Vzr. Rechtbank Noord-Holland 8 juli 2015, IEF 15093 (Voetbalreizen.com tegen EuroTravelSports)
Uitspraak ingezonden door Marc de Boer, Boekx advocaten. Handelsnaamrecht. Voetbalreizen.com biedt groepsreizen op maat aan voor reis, accommodatie en tickets voor voetbalwedstrijden. ETS biedt onder de handelsnaam voetbalreizenonline.com complete reizen aan naar sport- en voetbalwedstrijden. Vanwege de online dienstverlening is de vestigingsplaats van ondergeschikt belang, de websites zijn voldoende verschillend en in het logo van ETS staat naast Voetbalreizenonline.com "powered by Eurotravel Sports". Op deze markt van aanbieders met op elkaar lijkende beschrijvende domein/handelsnamen, valt te verwachten dat de consument het verschil, ondanks de overeenstemming eenvoudig zal opmerken. Er is geen sprake van handelsnaaminbreuk noch van onrechtmatig handelen.

Leestips: 4.9 - 4.14
Op andere blogs:
www.domjur.nl

IEF 15080

Livesafe is beschrijvende combinatie die de som niet ontstijgt

Hof Den Haag 18 november 2014, IEF 15080; ECLI:NL:GHDHA:2014:4655 (Livesafe tegen McAfee)
Merkenrecht. Handelsnaamrecht. Livesafe is eind 2011 opgericht en drijft een onderneming die alarmeringssystemen voor de veiligheid van mensen, dieren en objecten aanbiedt, waarbij gebruik wordt gemaakt van GPS signalen. Het McAfee LiveSafe pakket bevat beveiligingssoftware die bescherming biedt tegen virussen en is door middel van apps uit te breiden en kunnen op apparaten die van GPS zijn voorzien worden getraceerd. De voorzieningenrechter IEF 12932 oordeelde dat er geen verwarringsgevaar bestaat. Het Hof bekrachtigt het vonnis. Handelsnaamrechtelijk gezien is de aanduiding ‘LiveSafe’ door McAfee beschrijvend voor het product.

4.2 Naar voorlopig oordeel van het hof komen de vorderingen niet voor toewijzing op de aangevoerde merkenrechtelijke grondslag in aanmerking, reeds wegens gebrek aan overeenstemming tussen het ingeroepen merk en het aangevallen teken. Daartoe is het navolgende redengevend.


4.3 Het woordelement ‘Live’ kan worden uitgesproken als ‘liv’ en heeft dan (onder meer) de betekenis van ‘leven’, maar kan ook worden uitgesproken als ‘laiv’ en heeft dan (onder meer) de betekenis van ‘levend’ (of, indien verward met ‘life’ dat hetzelfde wordt uitgesproken, de betekenis van ‘het leven’). Naar voorlopig oordeel van het hof zal de gemiddelde consument de woordcombinatie Livesafe (waarbij niet ter discussie staat dat ‘safe’ zal worden opgevat als ‘veilig’), zeker in combinatie met het beeldelement – het gestileerde reddingvest – in alle gevallen, hoe ook uitgesproken, begrijpen als ‘veilig leven / levend’. In zoverre treft de derde grief van Livesafe doel.

4.4 Het woord ‘Livesafe’ is beschrijvend voor software, telecommunicatie en veiligheidsdiensten voor de bescherming van goederen en personen, waarvoor het Livesafe merk mede is gedeponeerd. De woordcombinatie ontstijgt begripsmatig, auditief of visueel niet de som van haar afzonderlijke bestanddelen. Niet aannemelijk is gemaakt dat het teken een eigen betekenis heeft (gekregen) die los staat van haar bestanddelen. Dat geldt ook indien is uit te gaan van de betekenis ‘direct’ of ‘rechtstreeks’ die het woord ‘live’ ook kan hebben zoals Livesafe nog heeft aangevoerd, nog daargelaten dat dit niet juist voorkomt omdat de gemiddelde consument het bestanddeel ‘Live” in combinatie met het beeldelement nu juist zal opvatten in de betekenis van ‘(in) leven’ (zoals ook door Livesafe onderkend: zie appeldagvaarding, par. III.4-6). Het woord ‘livesafe’ bestaat aldus uitsluitend uit bestanddelen die zowel afzonderlijk als in combinatie verwijzen naar een kenmerk van deze ingeschreven waren en diensten en ontbeert derhalve onderscheidend vermogen. Grief 4 treft daarom geen doel. Het hof merkt daarbij op dat Livesafe zich (in hoger beroep) niet heeft beroepen op andere dan de hiervoor genoemde waren en diensten waarvoor het Livesafe merk is ingeschreven.

4.6 Vanwege de beeldelementen in het woord/beeldmerk Livesafe kan het merk niet ieder onderscheidend vermogen worden ontzegd. Daarmee ligt de vraag voor in hoeverre bij de beoordeling van de vraag naar overeenstemming tussen het merk zoals ingeschreven en het teken zoals dat wordt gebruikt, al dan niet rekening gehouden moet (of mag) worden met de niet onderscheidende beschrijvende elementen uit het ingeroepen merk, in dit geval het woordbestanddeel ‘Livesafe’. Het hof is van oordeel dat bij de hiervoor bedoelde overeenstemmingsvraag, de beschrijvende elementen in de zin van artikel 2.11 lid 1 onder c BVIE uit een samengesteld merk, die ieder onderscheidend vermogen ontberen, buiten beschouwing dienen te blijven, ook indien deze elementen in het samengestelde merk het dominante bestanddeel vormen. Indien met deze beschrijvende, niet onderscheidende elementen wel rekening gehouden zou worden, dan zou dat er immers toe leiden dat via de achterdeur – door de toevoeging van een enkel (juist niet dominant) beeldbestanddeel – toch bescherming voor een beschrijvend merk wordt verkregen, in weerwil van artikel 2.11 lid 1 onder c. Dit heeft bovendien het ongerijmde effect dat de beschermingsomvang van een samengesteld woord/beeldmerk met een beschrijvend woordbestanddeel juist groter is, naarmate het beeldelement minder dominant is. Ook zou de aldus verkregen bescherming van beschrijvende woordbestanddelen strijdig zijn met het doel van de absolute weigeringsgrond van artikel 2.11 lid 1 onder c BVIE, te weten het algemeen belang dat beschrijvende tekens door iedereen vrijelijk moeten kunnen worden gebruikt, het zogenoemde freihaltebedürfnis2. Voor zover het Gerecht van Eerste Aanleg hierover een andere opvatting zou hebben (zie de zaak ‘Micro’3 overweging 60 ‘… the word element ‘micro’ will be perceived by the relevant public as referring to the idea of something ‘small’ or to a ‘microphone’. In so far as the word element ‘micro’ is the dominant visual element of the mark applied for, it is clear that, notwithstanding the descriptiveness of the word element (…) there is a large degree of conceptual similarity between the signs at issue.’) deelt het hof deze niet om voornoemde redenen.

4.9
Naar voorlopig oordeel is de aanduiding ‘LiveSafe’ door McAfee als beschrijvend aan te merken voor het door haar onder die aanduiding aangeboden product (zie 2.9 hiervoor). Het gebruik van een beschrijvende productaanduiding, waardoor gevaar bestaat voor verwarring met de oudere handelsnaam van een ander, is in beginsel niet onrechtmatig, ook niet wanneer dit nadeel aan de ander toe kan brengen. Dat kan anders zijn indien sprake is van voldoende ernstige bijkomende omstandigheden.4 Van dergelijke omstandigheden is in het onderhavige geval evenwel geen sprake. Gegeven de ondernemingsactiviteiten van Livesafe, te weten het aanbieden van producten gericht op de fysieke beveiliging van personen en objecten door middel van een GPS tracker dan wel een, door middel van een app, als GPS tracker functionerende mobiele telefoon of tablet, behoefde McAfee zich naar voorlopig oordeel van het hof niet te onthouden van het gebruik van de beschrijvende aanduiding LiveSafe voor haar software product, dat primair gericht is op de beveiliging van digitale (persoons-)gegevens tegen virussen en diefstal. De toegenomen overeenstemming tussen de door Livesafe enerzijds en McAfee anderzijds aangeboden producten, waar Livesafe op heeft gewezen, is niet te wijten aan McAfee, maar aan Livesafe zelf. Pas nadat McAfee met haar LiveSafe product op de markt was gekomen is Livesafe ertoe over gegaan een software product op de markt te brengen waarmee zij dezelfde functionaliteit biedt als de McAfee LiveSafe software (zie pleitnota Livesafe par. 21 en 35,36).
IEF 15027

Verhuur pand Eethuis Laila is geen handelsnaamgebruik

Vzr. Rechtbank Overijssel 22 mei 2015, IEF 15027; ECLI:NL:RBOVE:2015:2845 (Eethuis Laila)
Handelsnaamrecht. Eiser verhuurd 'Eethuis Laila' in Enschede aan diverse exploitanten. Gedaagden voeren de handelsnaam Eethuis Laila Plus. Eiser heeft weliswaar het pand de naam 'Eethuis Laila' meegegeven, althans het pand voorzien van die naam, maar dit neemt niet weg dat eiser geen onderneming voert onder de handelsnaam 'Eethuis Laila'. Omdat eiser slechts verhuurder is en niet de exploitant van horecaonderneming 'Laila', liggen de handelsnaamrechten niet bij eiser. Weigering van de voorzieningen.

4.3. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat de vorderingen van [eiser] onder I. en II. reeds hierom dienen te worden afgewezen. [eiser] heeft weliswaar het pand de naam 'Eethuis Laila' meegegeven, althans het pand voorzien van die naam, maar dit neemt niet weg dat [eiser] geen onderneming voert onder de handelsnaam 'Eethuis Laila'. Met de opvatting dat [eiser] dat hij met het vorenstaande de handelsnaam ‘Eethuis Laila’ aan zijn onderneming heeft verbonden, miskent hij dat nergens uit blijkt dat hij onder die handelsnaam handelt en dat is het criterium. Het zijn juist gedaagden, en voorganger(s), die de handelsnaam 'Eethuis Laila' hebben gevoerd. Daarenboven geldt dat ook ten aanzien van het gebruik van die handelsnaam geen voorbehoud is gemaakt door [eiser]. In de huurovereenkomst die door [eiser] en [gedaagde 2] en [gedaagde 3] is gesloten is slechts bepaald dat de huurovereenkomst betrekking heeft op de bedrijfsruimte gelegen en staande aan de Marktstraat 6 te Enschede, waarin thans de horecaonderneming “Laila” wordt gedreven, partijen genoegzaam bekend. De horecaonderneming “Laila” werd echter op dat moment gedreven door de heer en mevrouw [D], niet door [eiser]. [eiser] is slechts verhuurder, en niet de exploitant van horecaonderneming ‘Laila’. Nu niet is gebleken dat de handelsnaamrechten met betrekking tot de handelsnaam ‘Laila’ bij [eiser] liggen, kunnen de door hem gevorderde voorzieningen op grond van de handelsnaamwet niet worden toegewezen.
IEF 14978

Doorlinken gevelbeheer.nl is geen handelsnaamgebruik

Hof Arnhem-Leeuwarden 26 mei 2015, IEF 14978; ECLI:NL:GHARL:2015:3735 (Gevelbeheer tegen Kozijnbeheer)
Uitspraak ingezonden door Douglas Mensink Henk Bethlehem, Micta. Gevelbeheer vordert staking van gebruik van sinds 2000 door Kozijnbeheer geregistreerde domeinnaam en emailadressen die eindigen op gevelbeheer.nl. Deze domeinnaam wordt gebruikt om door te linken naar kozijnbeheer.nl en de website bevat niet de term gevelbeheer, er is dus geen sprake van handelsnaamgebruik. Nu Kozijn Beheer zich ook daadwerkelijk bezig houdt met werkzaamheden aan gevels, heeft Kozijnbeheer een rechtens te respecteren belang bij het gebruik. De vorderingen worden afgewezen.

3.6 Centraal in dit hoger beroep staat de vraag of het gebruik van de domeinnaam gevelbeheer.nl onrechtmatig jegens Gevelbeheer is. De rechtmatigheid van de registratie van de domeinnaam gevelbeheer.nl is geen onderwerp van debat. Vaststaat dat de domeinnaam door Kozijn Beheer rechtsgeldig is geregistreerd. onduidelijk is, gelet op hetgeen Gevelbeheer onder grief VI aanvoert, of zij ter onderbouwing van haar vorderingen zich tevens op haar handelsnaamrechten beroept. Artikel 5 van de Handelsnaamwet (Hnw) verbied! kort gezegd, het voeren van een handelsnaam die reeds door een ander rechtmatig wordt gevoerd indien daardoor, in verband met de aard van de ondernemingen en hun vestigingsplaats, bij het publiek verwarring tussen beide ondernemingen te duchten is.

Vaststaat dat Gevelbeheer haar naam als handelsnaam voert. Kozijn Beheer bestrijdt dat zij de naam "gevelbeheer" als handelsnaam voert. Volgens Kozijn Beheer kan het doorlinken van de domeinnaam gevelbeheer.nl naar kozijnbeheer.nl niet als het voeren van een handelsnaam worden gekwalificeerd.

3.8 ln dit geval staat vast dat Kozijn Beheer uitsluitend onder die naam naar buiten treedt. Verder staat vast dat Kozijn Beheer de domeinnaam gevelbeheer.nl slechts gebruikt om een potentiële klant naar haar website kozijnbeheer.nl te leiden. Ook staat vast dat op de website van Kozijn Beheer de term "gevelbeheer" niet wordt gebruikt. Het hof is van oordeel dat onder deze omstandigheden geen sprake is van handelsnaamgebruik. Hierop stuiten de vorderingen, voor zover gegrond op de Handelsnaamwet, af.

3.12 Het hof overweegt als volgt. Het betoog van Gevelbeheer valt of staat met het door haar gestelde feit dat Kozijn Beheer de domeinnaam gevelbeheer.nl is gaan gebruiken op het moment dat Gevelbeheer bij het relevante publiek een zekere bekendheid had verworven. Dit door Kozijn Beheer weersproken feit wordt door Gevelbeheer niet nader onderbouwd, terwijl dit ingevolge artikel 150 Rv. op haar weg ligt. Gevelbeheer heeft van deze stelling ook geen bewijs aangeboden. Alleen al om die reden faalt haar betoog.

3.13 Ook de stelling van Gevelbeheer dat Kozijn Beheer door het gebruik van de domeinnaam gevelbeheer.nl de (potentiële) klanten van Gevelbeheer opzettelijk in de waan brengt met haar van te doen hebben, hetgeen naar het oordeel van het hof onrechtrnatig zou kunnen zijn, is door haar, gelet op de onderbouwde betwisting daarvan door Kozijn Beheer en het vaststaande feit dat Kozijn Beheer op haar website de naam "gevelbeheer" niet gebruikt, onvoldoende onderbouwd. Ook aan deze stelling gaat het hof dus voorbij.

3.14 Voor zover Gevelbeheer in het kader van artikel 6:162 BW zich nog op een algemene belangenafweging heeft willen beroepen, valt zonder nadere toelichting – die ontbreekt - niet in te zien dat haar belang bij het staken van de domeinnaam gevelbeheer.nl door Kozijn Beheer dient te prevaleren boven het belang van het gebruik van die domeinnaam door Kozijn Beheer. Het hof verwerpt in dit verband het betoog van Gevelbeheer dat Kozijn Beheer geen rechtens te respecteren belang heeft bij het gebruik van de domeinnaam gevelbeheer.nl, nu Kozijn Beheer zich ook daadwerkelijk bezig houdt met werkzaamheden aan gevels. De omstandigheid dat het woord "gevelbeheer" in het normale spraakgebruik en het Van Dale woordenboek niet voorkomt, acht het hof niet relevant omdat de samenstelling door de beschrijvende bestanddelen door het relevante publiek, zoals door Kozijn Beheer onweersproken is aangevoerd, zal worden opgevat als een omschrijving van de door Kozijn Beheer aangeboden werkzaamheden.

Lees de uitspraak (pdf/html)

Op andere blogs:
DomJur

IEF 14975

Lettercombinatie HOUT voldoende onderscheidend

Hof Arnhem-Leeuwarden 19 mei 2015, IEF 14975; ECLI:NL:GHARL:2015:3762 (Lettercombinatie hout)
Kort geding tot teruggave van in beslag genomen en in bewaring gestelde goederen en tot aanpassing van de handelsnaam. Vorderingen gedeeltelijk toegewezen. verbod tot ondernemersactiviteiten binnen Groningen en Drenthe onder de genoemde handelsnaam met lettercombinatie "hout". Appellante klaagt dat de rechtbank niet heeft toegewezen haar primaire eis dat geïntimeerde geen naam mag voeren met daarin de lettercombinatie “[naam]”. Gesteld noch gebleken is voorts dat geïntimeerde een handelsnaam gebruikt. De lettercombinatie is voldoende onderscheidend ten opzichte van appellante en de belangen zijn vooralsnog voldoende veilig gesteld.

6.8. Met grief VII klaagt [appellante] over de gedeeltelijke afwijzing van haar vordering tot het verbieden van een handelsnaam door [geïntimeerde].
Ten tijde van het geding in eerste aanleg was de handelsnaam van [appellante] “[appellante]” en die van [geïntimeerde] “[B.V. X]”.
De voorzieningenrechter heeft [appellante] verboden om “vanuit de provincies Groningen en Drenthe ondernemersactiviteiten op het gebied van het vervaardigen en/of verhandelen van houtproducten te ontplooien of voort te zetten onder enige handelsnaam met daarin voorkomende de woorden “[naam]” en “hout” en/of woordcombinaties die daarmee in hoofdzaak overeenstemmen, ongeacht het hoofdlettergebruik”.
Voorts heeft de voorzieningenrechter [geïntimeerde] bevolen haar statutaire naam te wijzigen zodanig dat, ongeacht het hoofdlettergebruik, daarin de woorden “[naam]” en “hout” niet meer voorkomen en hierin ook woordcombinaties die daarmee in hoofdzaak overeenstemmen niet meer voorkomen.
Tenslotte is [geïntimeerde] bevolen ervoor te zorgen dat zij in het handelsregister niet meer staat ingeschreven aan het adres [adres] te [vestigingsplaats] (het adres van [appellante]).

6.10. Het hof overweegt als volgt. Vaststaat dat [geïntimeerde] na het vonnis van de voorzieningenrechter haar statutaire naam heeft gewijzigd van [B.V. X] B.V. in [geïntimeerde] Voorts heeft [geïntimeerde] zich laten uitschrijven van het adres [adres] te [vestigingsplaats]. Gesteld noch gebleken is voorts dat [geïntimeerde] thans nog een handelsnaam gebruikt met daarin het woord “[naam]”. De lettercombinatie [geïntimeerde] is naar het oordeel van het hof voldoende onderscheidend ten opzichte van [appellante]. Naar het oordeel van het hof zijn de belangen van [appellante] aldus vooralsnog voldoende veilig gesteld. Door [appellante] is onvoldoende onderbouwd dat bij deze stand van zaken bij het publiek gevaar voor verwarring tussen beide ondernemingen is te duchten. Bij die stand van zaken faalt de grief.
IEF 14974

Voldoende inspanning door opdracht te geven tot verwijderen

Hof Amsterdam 19 mei 2015, IEF 14974; ECLI:NL:GHAMS:2015:1934 (Money4Wheels)
Executiegeschil. Domeinnaamrecht. Na einde van de samenwerking, staat in de vaststellingsovereenkomst dat appellant onder de naam money4wheels.com doorgaat. Bij vonnis in kort geding is geïntimeerde veroordeeld tot staking van domeinnamen met money4wheels erin. Het gebruik van de genoemde aanduidingen dient appellant te beëindigen en niet om de aanwezigheid van die aanduidingen op het internet ongedaan te maken. Appellant bevestigt dat hij niet heeft gevorderd de aanwezigheid van de naam Money4Wheels van het internet te (doen) verwijderen of ongedaan te maken. De veroordeling kan niet in ruime zin worden opgevat. Er is direct opdracht gegeven aan de samenwerkende partij om vermeldingen en merk/handelsnaam te verwijderen van de site. Geïntimeerde heeft zich voldoende ingespannen om aan veroordeling te voldoen; bekrachtiging.

3.3.2. Zoals door [appellant] gevorderd, heeft de voorzieningenrechter in het vonnis van 11 juni 2013 om redenen als hiervoor onder 2.1.7 vermeld [geïntimeerde] veroordeeld om ieder gebruik van de naam Money4Wheels (en/of een afgeleide daarvan) en van de domeinnamen www.money4wheelsautoverpanden.nl en www.money4wheelsverpanden.nl te staken en gestaakt te houden, alsmede om in de toekomst ieder gebruik van een domein-en/of handelsnaam, direct of indirect, met daarin een combinatie van de woorden Money4Wheels te staken en gestaakt te doen houden.
[appellant] heeft desgevraagd tijdens het pleidooi bevestigd dat hij niet heeft gevorderd de aanwezigheid van de naam Money4Wheels van het internet te (doen) verwijderen of ongedaan te maken, zodat de veroordeling dan ook niet in die (ruime, door [appellant] gewenste) zin kan worden opgevat. Daarom falen beide grieven.

3.4. (...)  Daarom is in de visie van [appellant] de conclusie van de voorzieningenrechter onjuist dat op dit moment onvoldoende duidelijk is of de gewraakte advertenties na het vonnis ondanks de inspanningen van [geïntimeerde] (met behulp van Searchtrends en Vanimedia) op het internet zijn blijven staan, dan wel dat deze later zijn geplaatst, waarbij het de vraag is of dat door [geïntimeerde] dan wel door [appellant] is gedaan (rov. 4.10).

3.4.1
Evenals in eerste aanleg is ook in hoger beroep onvoldoende duidelijk geworden wanneer en door wie de gewraakte advertenties op het internet zijn geplaatst. [appellant] heeft tijdens het pleidooi desgevraagd geantwoord dat niet valt na te gaan wanneer de advertenties zijn geplaatst. Hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd over het gebruik van metatags en de mogelijkheid deze te manipuleren vereist nader onderzoek, waarvoor de kortgedingprocedure zich niet leent. Tegen die achtergrond heeft de voorzieningenrechter terecht en op goede gronden belang gehecht aan de verklaringen van [Y] en [Z] van Searchtrends dat zij na de uitspraak in kort geding in juni 2013 op verzoek van [geïntimeerde] alle vermeldingen van de naam Money4wheels in advertenties op websites en/of als zoekterm die verwezen naar sites van [geïntimeerde] hebben opgespoord en verwijderd evenals aan de verklaring van [A] van Vanimedia dat hij in juli 2013 op verzoek van [geïntimeerde] heeft gecontroleerd of deze inderdaad waren verwijderd. De grieven hebben geen succes.

3.6.1
Gelet op de hiervoor onder 2.1.8 tot en met 2.1.12 weergegeven correspondentie en de door [appellant] in dit hoger beroep niet weersproken verklaringen van [Y] en [Z] van Searchtrends en [A] van Vanimedia is naar het voorlopig oordeel van het hof voldoende aannemelijk geworden dat [geïntimeerde] zich wel degelijk heeft ingespannen om de veroordeling na te komen. Het hof is niet gebleken van een welbewust weigeren van [geïntimeerde] om de domeinnamen www.money4wheelsautoverpanden.nl en www.money4wheelsverpanden.nl aan [appellant] over te dragen. In dat verband verwijst het hof naar het (onherroepelijk geworden) vonnis van 11 juni 2013, waarin de voorzieningenrechter in rov. 6.7 heeft overwogen dat de vordering van [appellant] tot overdracht van voornoemde domeinnamen niet voor toewijzing vatbaar is nu deze domeinnamen niet door [geïntimeerde] (maar door een derde) zijn geregistreerd.

Op andere blogs:
DomJur

IEF 14925

Oud-bestuurder Good Bears concurreert oneerlijk met nieuwe stichting

Vzr. Rechtbank Midden-Nederland, IEF 14925, (Stichting Good Bears tegen T, L en SLB)
Uitspraak ingezonden door Landine Varela, De Vos & Partners. Handelsnaamrecht. Domeinnaamrecht. Oneerlijke concurrentie. Merkenrecht. L is oud-bestuurder van de Nederlandse tak van non-profit organisatie Good Bears of The World, en handelt vervolgens onder de naam Stichting Troostbeer Nederland. L registreert een Benelux beeldmerk en verschillende domeinnamen die gebruik maken van de tekens Good Bears. De voorzieningenrechter acht oneerlijke concurrentie en inbreuk op handelsnaamrecht aanwezig en beveelt SLB om de domeinnamen die gebruikmaken van 'Good Bear' over te dragen. De Nederlandse Stichting Good Bears is als licentiehouder van het Amerikaanse merk niet bevoegd zelfstandig (en zonder toestemming) in rechte op te treden op grond van merkenrecht.

Handelsnaaminbreuk
4.5. Hoewel de beren die worden uitgedeeld aan kinderen die geestelijk en/of lichamelijk lijden ten gevolge van traumatische ervaringen ook wel troostberen worden genoemd is niet gebleken dat de Stichting mede handelt onder de naam troostbeer, troostberen of iets dergelijks. Bij de verdere beoordeling van het geschil zal dan ook slechts van handelsnaam Good Bears worden uitgegaan.

4.6. [...] Verder is aannemelijk dat de Stichting alsook SLB (en L) zich met name via internet richt  op hetzelfde publiek en met (onder meer) dezelfde waren/diensten (troostberen). Verder is ter zitting onweersproken gebleven dat zich reeds verwarring bij het publiek heeft voorgedaan.
Oneerlijke concurrentie
4.9. Met betrekking tot de vraag of L zich na de beëindiging van zijn bestuursfunctie onrechtmatig jegens de Stichting gehandeld heeft,  geldt het volgende. De Stichting heeft onbetwist gesteld dat in dit kader voor L de omstandigheden gelden die ook voor een ex-werknemer  gelden. De voorzieningenrechter zal dan ook beoordelen of L op stelselmatige en substantiële wijze het duurzaam bedrijfsdebiet van de Stichting afbreekt dat hij heeft helpen opbouwen, door zich te richten op de relatie waarmee hij tijdens zijn dienstverband een relatie heeft ontwikkeld of door middel van speciale kennis die hij bij de Stichting heeft verkregen.

4.10. Voormelde vraag dient bevestigend te worden beantwoord. [...] Bovendien heeft L. ter zitting zelf gesteld dat hij het gezicht en de contactpersoon van de Stichting naar de klanten was. Dit is des te meer van belang, nu beide partijen stellen dat de markt van troostberen klein is en ook weinig spelers kent.

4.11. Voor wat SLB betreft geldt dat de Stichting gemotiveerd heeft gesteld dat SLB L. faciliteert bij zijn onrechtmatige handelwijze en dat dit ook onrechtmatig jegens de Stichting te achten is. SLB heeft dit onvoldoende weersproken. [...]

Merkenrecht

4.15. Een licentiehouder is echter niet bevoegd om zelfstandig in rechte op te treden tegen een derde die inbreuk op een merk maakt. Alleen met toestemming van de merkhouder mag hij zelfstandig in een procedure vorderen dat deze derde ophoudt om in strijd met het merkrecht te handelen. Dat de Stichting een dergelijke toestemming heeft is niet gebleken.

Overdracht overige gegevens en het doen van een door een gecertificeerde opgave

4.17. Voor een deel van de gegevens mag worden aangenomen dat deze vallen onder de inboedel van inmiddels gefailleerde De Tolboom B.V. en dat L. daar thans niet vrij over kan beschikken. Niet aannemelijk is echter dat dit voor alle  bescheiden geldt.  Voor zover L wel vrij over deze gegevens kan beschikken, dient hij ze aan L af te geven.

Op andere blogs:
DomJur

IEF 14906

Geen spoedeisend belang bij het vastleggen van vaststelingsovereenkomst

Vzr. Rechtbank Den Haag 21 april 2015, IEF 14906 (Barplanet tegen Mijn Kroeg)
Procesrecht. Handelsnaamrecht. Barplanet levert pop-up bars, voorzien van personeel en benodigdheden. Mijn Kroeg exploiteert via een webapplicatie een uitgaansgids, tot voor kort onder de naam ‘Barplanet.com’ en organiseert promotionele activiteiten en ‘beerpongwedstrijden’. Barplanet verzette zich tegen het gebruik van zijn handelsnaam, waarna Mijn Kroeg een Beneluxwoordmerk heeft laten registreren. Een dag voor de mondelinge behandeling in kort geding hebben partijen een gedeeltelijke schikking bereikt: Mijn Kroeg heeft onder meer het merk door laten halen. In feite is het enige belang bij het gevorderde bevel tot nakoming van de vaststellingsovereenkomst dat Barplanet daarmee een executoriale titel verkrijgt om de aangezegde boetes te kunnen executeren. De voorzieningenrechter wijst het gevorderde af, wegens ontbreken van het spoedeisend belang.

3.2. Barplanet legt aan haar primaire vorderingen ten grondslag dat mijn Kroeg niet tijdig heeft voldaan aan de op haar rustende verplichtingen uit hoofde van de vaststellingsovereenkomst.

3.3. Aan haar subsidiaire vordering legt Barplanet ten grondslag dat Mijn Kroeg de handelsnamen Barplanet en Barplanet.com in strijd met artikel 5 Handelsnaamwet (hierna: Hnw) heeft gebruikt.

Bevoegdheid

4.1. Mijn Kroeg heeft de exceptie van onbevoegdheid van de voorzieningenrechter opgeworpen en gesteld dat de bevoegdheid door Barplanet ten onrechte wordt gebaseerd op onrechtmatige daad ex artikel 6:162 BW jo artikel 102 Rv, terwijl de grondslag van haar vordering handelsnaaminbreuk ex artikel 5 Hnw is.

4.2. De voorzieningenrechter verwerpt dit verweer. De bevoegdheid om kennis te nemen van de primaire vordering tot nakoming is niet bestreden, zodat de voorzieningenrechter al daarom bevoegd is om van deze vordering kennis te nemen. Ten aanzien van het subsidiair gevorderde geldt dat Mijn Kroeg miskent dat een handelsnaaminbreuk kwalificeert als een onrechtmatige daad ex artikel 102 Rv (en overigens ook als onrechtmatige daad in de zin van artikel 6:162 BW maar dat is niet relevant voor de vaststelling van de relatieve bevoegdheid). De gestelde handelsnaaminbreuk vindt plaats onder meer via een op heel Nederland en derhalve ook op dit arrondissement gerichte website, zodat deze voorzieningenrechter op grond van artikel 102 Rv bevoegd is om kennis te nemen van de conventionele subsidiaire vordering.

Spoedeisend belang
4.4. Het meest verstrekkende verweer van Mijn Kroeg is dat Barplanet onvoldoende (spoedeisend) belang heeft bij de gevorderde voorlopige maatregelen. Mijn Kroeg voert aan dat zij grotendeels heeft voldaan aan de verplichtingen in de vaststellingsovereenkomst en dat ten aanzien van het overige onduidelijkheid bestaat over de afspraken. Een geschil over een al dan niet op te leggen boete heeft naar stelling van Mijn Kroeg geen spoedeisend karakter.

4.6. In de onderhavige zaak is naar voorlopig oordeel geen sprake van voldoende (spoedeisend) belang bij de gevorderde voorlopige voorzieningen. Daartoe is ten aanzien van het primair gevorderde het volgende redengevend.

4.7. Ter zitting is gebleken dat tussen partijen niet (langer) in geschil is dat zij – behoudens de twee discussiepunten – afspraken hebben gemaakt in de vaststellingsovereenkomst om het geschil over het gebruik van de tekens Barplanet en Barplanet.com door Mijn Kroeg te beëindigen.

4.8. [...] Barplanet stelt zich echter op het standpunt dat Mijn Kroeg daarbij niet de afgesproken termijnen in acht heeft genomen wat betekent dat zij wat betreft het te laat nakomen van het bepaalde in artikel 1A ingevolge artikel 1C van de vaststellingsovereenkomst een boete verschuldigd is van € 262.500,-.

4.9. In feite is het enige belang, en dat erkent Barplanet ook, bij het gevorderde bevel tot nakoming van de vaststellingsovereenkomst dat deze alsnog zoals bepaald in artikel 4 wordt vastgelegd in een proces-verbaal zodat Barplanet daarmee een executoriale titel verkrijgt om de aangezegde boetes te kunnen executeren. De vraag of Mijn Kroeg enige boete verschuldigd is, ligt in dit kort geding niet voor. Daargelaten dat Mijn Kroeg gemotiveerd heeft betwist enige boete verschuldigd te zijn en heeft betwist dat de boetebepaling voldoende bepaald is, is het belang van Barplanet in het vastleggen van de vaststellingsovereenkomst in een proces-verbaal ter verkrijging van een executoriale titel ten aanzien van de boetes naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet spoedeisend. Voor zover vastlegging van de vaststellingsovereenkomst in een proces-verbaal er al toe zou leiden dat Barplanet een executoriale titel verkrijgt ten aanzien van boetes die reeds aangezegd zijn, heeft Barplanet niet aannemelijk gemaakt dat zij bij het executeren van die boetes enig spoedeisend belang heeft. Barplanet heeft niet gesteld dat en waarom ten aanzien van de reeds aangezegde boetes geen beslissing in een bodemprocedure kan worden afgewacht.