Handelsnaamrecht  

IEF 8817

Dat de situatie dermate onduidelijk is

Vzr. Rechtbank Haarlem, 1 april 2010, KG ZA 10-86, Krimpenerwaard Detachering B.V. tegen Firma Blok V.O.F.

Handelsnaamrecht. Domeinnamen. Stukgelopen samenwerking. Via Domjur.nl: “Eiser Krimpenerwaard houdt zich bezig met het detacheren en opleiden van verkeersregelaars en stelt verkeersregelaars ter beschikking. Tot voor kort werkte zij samen met firma Blok c.s. Krimpenerwaard vordert een verbod op het gebruik van de handelsnamen VKRS; vkrc.nl en Verkeersregelaar Centrale te staken en gestaakt te houden en overdracht van 20 domeinnamen met de elementen “verkeersregelaar” en “centrale”, waaronder vkrc.nl en verkeersregelaarscentrale.nl.” De voorzieningenrechter komt tot geen andere conclusie dan dat het onderhavige geschil niet geschikt is om daarvoor een voorlopige voorziening in kort geding te treffen en weigert de gevraagde voorzieningen.

5.6. Welke afspraken tussen partijen zijn gemaakt is niet komen vast te staan. De voorzieningenrechter stelt vast dat met betrekking tot de vergoeding voor gewerkte uren van [gedaagde 2] ook werkzaamheden door [gedaagde 2] zijn verricht waarvoor geen facturen zijn verzonden. Anderzijds acht de voorzieningenrechter voorstelbaar dat tussen partijen een afspraak bestond dat [gedaagde 2] voor iedere ingezette verkeersregelaar een bedrag van € 1,25 betaald kreeg, met daarbij een mogelijkheid gemaakte kosten te declareren.
Voorts stelt de voorzieningenrechter vast dat tussen partijen niet in geschil is dat [gedaagde 2] het huidige logo voor VKRC heeft ontworpen, maar Krimpenerwaard stelt dat zij daartoe opdracht heeft gegeven, terwijl Blok c.s. stellen dat dit mede ten behoeve van henzelf was aangezien [gedaagde 2] geen vergoeding hiervoor van Krimpenerwaard heeft ontvangen. Met betrekking tot de domeinnamen is komen vast te staan dat [gedaagde 2] de registratie van de eerste vier domeinnamen, zoals hiervoor in 3.1, onder IV vermeld, aan Krimpenerwaard in rekening heeft gebracht. Ten aanzien van de overige 16 genoemde domeinnamen is vooralsnog gelet op de betwisting door Krimpenerwaard echter niet komen vast te staan of, en zo ja door wie de kosten voor de registratie daarvan zijn voldaan, nu daarvan geen stukken zijn overgelegd. Voorts zijn geen stukken overgelegd waaruit kan blijken welke domeinnamen ten behoeve van wie zijn geregistreerd.

Daar komt bij dat ten aanzien van de handelsnaamrechten Krimpenerwaard weliswaar terecht aanvoert dat voor de vraag of sprake is van handelsnaaminbreuk van belang is vast te stellen welke onderneming als eerste de handelsnaam heeft gebruikt, maar aan de hand van hetgeen in dit kort geding door partijen naar voren is gebracht valt niet vast te stellen wie als eerste de handelsnamen heeft gebruikt, en ten behoeve van welke onderneming dat is geschied. De offerte van een internethost gericht aan [gedaagde 2], met in de adressering de vermelding van de naam De Verkeersregelaar Centrale, is daarvoor volstrekt onvoldoende en evenmin kan het eerste gebruik worden afgeleid uit de inschrijving van de handelsnaam in het handelsregister.
Tot slot geldt met betrekking tot de roerende zaken waarvan Krimpenerwaard teruggave vordert dat uit de overgelegde stukken onvoldoende blijkt dat deze zaken zich bij Blok c.s. bevinden, nu niet valt uit te sluiten dat de roerende zaken op andere wijze zijn zoekgeraakt, of door andere werknemers niet zijn ingeleverd.

5.7. Nu niet is vast te stellen welke afspraken partijen hebben gemaakt en partijen hun stellingen over en weer betwisten, komen zowel de vorderingen in conventie als ook de vorderingen in reconventie niet voor toewijzing in aanmerking. Daarbij overweegt de voorzieningenrechter dat de situatie dermate onduidelijk is dat ook voor eventueel op te leggen ordemaatregelen geen aanleiding lijkt te bestaan. De voorzieningenrechter neemt daarbij in aanmerking dat blijkens de onweersproken stelling van Blok c.s. Krimpenerwaard niet heeft gereageerd op het aanbod van Blok c.s. om bepaalde onderdelen van datgene wat volgens Blok c.s. tot het vermogen van het samenwerkingsverband behoort, te weten de handelsnaam VKRC met gelijkluidende domeinnamen en e-mailadressen, aan Krimpenerwaard over te dragen. Voorts hebben Blok c.s. ter zitting aangevoerd dat zij desgevraagd voorafgaand aan het kort geding geen bezwaar hadden gehad om de domeinnaam www.algemeneverkeersregelaarscentrale.nl en de daarop gelijkende domeinnamen aan Krimpenerwaard over te dragen, maar voor het eerst van die vordering van Krimpenerwaard uit de dagvaarding kennis hebben genomen.

5.8. De voorzieningenrechter komt tot geen andere conclusie dan dat het onderhavige geschil niet geschikt is om daarvoor een voorlopige voorziening in kort geding te treffen.

Lees het vonnis hier.

IEF 8812

Op hetzelfde adres onder dezelfde naam

Rechtbank Almelo, 21 april 2010, LJN: BM2858, De maatschap Praktijk voor Fysio- en Manuele Therapie “Wesselerbrink” c.s. tegen De maatschap Praktijk voor Fysiotherapie en Manuele Therapie Wesselerbrink c.s.

Handelsnaamwet. Stukgelopen samenwerking. Twee maatschappen van fysiotherapeuten gevestigd op hetzelfde adres onder dezelfde naam. Gestelde inbreuk op handelsnaam. Geen spoedeisendheid. 
 
8. Omdat [gedaagde sub 6] bij brief van 18 december 2009 heeft aangekondigd dat de nieuwe maatschap, gedaagde sub 1, zich onder dezelfde naam op de huidige locatie wil gaan profileren en onderscheiden door middel van een eigen praktijklogo, eigen afspraakkaartjes, briefpapier etc. is er volgens eisers vanaf december 2009 sprake van een inbreuk op de handelsnaam van de oude maatschap en is verwarringsgevaar te duchten. Volgens eisers zou hierin het spoedeisend belang bij de gevorderde voorziening gelegen zijn.

9. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter hebben eisers, gelet op de gemotiveerde betwisting door gedaagden, het spoedeisend belang bij de gevorderde voorziening onvoldoende onderbouwd. Volgens eisers brengen de inbreuk en het te duchten verwarringsgevaar schadelijke gevolgen voor eisers met zich. Echter, door eisers zijn geen concrete voorbeelden van verwarring aangedragen en is evenmin onderbouwd waar de schadelijke gevolgen voor eisers uit zouden kunnen bestaan. Gelet hierop en gelet op het feit dat gedaagden sub 2 tot en met 6 al ruim zeventien jaar en gedaagde sub 1 al ruim 3 jaar de naam van de oude maatschap gebruiken en onder deze naam werkzaam zijn, zal de voorzieningenrechter de door eisers gevorderde voorziening wegens het ontbreken van spoedeisend belang afwijzen.

Lees het vonnis hier.

IEF 8790

Het Maandagmerk

Rechtbank Amsterdam, 21 april 2010, HA ZA 09-844, S. tegen H. (met dank aan Bjorn Schipper, Bousie)

Merkenrecht. Geschil over de organisatie van het evenement MONDAY en de hieraan verbonden IE rechten, waaronder de rechten op het merk MONDAY. Conventie: bijdrage aan organisatie impliceert geen aanspraak op deze rechten. Ook geen aanspraak op deel van de exploitatie opbrengsten. Geen merkenrechtelijk voorgebruik. Gedeeltelijke veroordeling in de volledige proceskosten. Reconventie: merkinbreuk aangenomen. Onrechtmatige daad m.b.t. het doen van negatieve uitlatingen over het evenement MONDAY en het oproepen van (potentiële) bezoekers om vooral niet naar het evenement te gaan. Geen auteursrechtinbreuk nu auteursrechtelijk beschermde trekken op communicatie uitingen zoals huisstijl en webdesign niet duidelijk zijn gemaakt. Geen handelsnaaminbreuk. Beslagen onrechtmatig gelegd. Compensatie van de proceskosten.

4.4. S. stelt voorts dat H. onrechtmatig handelt doordat zij achter de rug van S. om het Benelux woordmerk MONDAY op haar eigen naam heeft laten registreren. Deze rechten zouden als voorgebruiker aan S. toekomen. S. stelt niet waaruit dit voorgebruik bestaat en waaruit het voorgebruik zou moeten blijken. Omdat van voorgebruik door S. niet is gebleken, is zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet duidelijk waarom het depot jegens S. onrechtmatig zou zijn. Het enkele feit dat S. bij de totstandkoming van het concept op enigerlei wijze betrokken is geweest en daarover ook met derden sprak, is daartoe - zo S. dit al aan haar vordering ten grondslag wenst te leggen - onvoldoende. Het enkele voorbijzien aan eventuele daaruit voortvloeiende rechten van S. (wat die ook mogen zijn) leidt niet tot het oordeel dat H. onrechtmatig jegens S. handelt omdat zij te kwader trouw heeft gedeponeerd, gelijk S. stelt. Zo is gesteld noch gebleken dat er in het kader van de samenwerking afspraken zijn gemaakt over de introductie van het merk MONDAY. Dit had wel op de weg van S. gelegen, nu zij zich beroept op de kwade trouw van H. Het is dan aan S. te stellen en te bewijzen dat en waarom sprake is van kwade trouw aan de zijde van H.. Dat heeft zij niet, althans in onvoldoende mate, gedaan. Ook de vordering op grond van onrechtmatige daad wordt om die reden afgewezen.

(…)

4.8.  H. vordert een inbreukverbod. Zij baseert dit op aan haar toekomende auteursrechten er/of handelsnaarnrechten en/of merkrechten in verband met de organisatie van het evenement MONDAY en/of het teken MONDAY. Voor zover het gevorderde verbod wordt gebaseerd op aan  H. toekomende auteursrechten, overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank begrijpt op grond van de brief van 28 januari 2009 van de advocaat van  H. en het verhandelde ter zitting dat  H. stelt auteursrechthebbende te zijn op de aan de domeinnaam partvonmondav.nl gekoppelde website en alle overige communicatie-uitingen rondom de evenementen, zoals content, lay-out, huisstijl en merchandise.  H. heeft evenwel verzuimd te stellen wat de auteursrechtelijk beschermde trekken zijn die maken dat sprake is van auteursrechtelijk beschermde werken. Ook is niet gesteld welke van die auteursrechtelijk beschermde trekken door S. zijn overgenomen. Dit had (gelet ook op de betwisting door S.) wel op haar weg gelegen. De op het auteursrecht gebaseerde vorderingen zullen daarom worden afgewezen.

4.9. Ook de op het handelsnaamsrecht gebaseerde vorderingen zullen worden afgewezen. H. stelt dat haar handelsnaamsrechten toekomen, maar de rechtbank is van het voeren van de handelsnaam Monday door  H. niet gebleken. Ditzelfde geldt voor zover  H. stelt dat S. die handelsnaam Monday voert. Voor zover producties zijn overgelegd, waarin de aanduiding Monday voorkomt, gaat het om verwijzingen naar het evenement bij de Siupperclub of betreft het - gelijk  H. zelf stelt - merkgebruik en niet de aanduiding van de onderneming van  H. 

4.10. De inbreuk op de merkrechten van  H. wordt niet anders betwist dan met de stelling dat  H. geen toestemming had het merk te deponeren en  H. het merk in strijd met gemaakte afspraken voor zichzelf gebruikt. Uit hetgeen de rechtbank op dit punt in conventie heeft overwogen, volgt dat het depot van  H. niet te kwader trouw is verricht. Van handelen in strijd met enige afspraak is de rechtbank niet gebleken. Nu de merkinbreuk overigens niet wordt betwist, dient de daarop gebaseerde vordering te worden toegewezen.

Lees het vonnis hier.

IEF 8753

Het meest gebruikte apparaat

Vzr. Rechtbank Arnhem, 12 april 2010, KG ZA 10-182, Switch Automatisering B.V. tegen Switchit V.O.F. c.s. (met dank aan Gert Jan van de Kamp, CS Advocaten).

Handelsnaamrecht. Handelsnamen en domeinnamen Switchit maken inbreuk op handelsnaamrecht van eiser Switch.

4.4. De voorzieningenrechter stelt vervolgens vast dat de handelsnaam switchit slechts in zeer geringe mate afwijkt van de handelsnaam Switch. Behoudens de toevoeging 'it' - waaraan geen doorslaggevende betekenis toekomt - is het dominerende en kenmerkende deel van beide handelsnaam (Switch) identiek.

4.6. (…) Volgens vaste jurisprudentie wordt de grens van de bescherming van beschrijvende handelsnamen echter bereikt als de gevraagde bescherming zou leiden tot monopolisering van algemeen beschrijvende woorden, zodanig dat anderen die niet meer zouden kunnen gebruiken als aanduiding van hun onderneming. Voorshands geoordeeld is daarvan in dit geval geen sprake. Het woord Switch is niet zuiver beschrijvend voor de soort onderneming die Switch voert. Ook als, naar Switchit stelt, een 'switch' het meest gebruikte apparaat is in de ICT-branche (een apparaat in de infrastructuur van een computernetwerk), maakt dat niet dat in het kader van het Handelsnaamrecht de handelsnaam Switch voor een ICT-onderneming niet onderscheidend zou zijn. (…)

4.8. Gelet op de geringe mate waarin de handelsnaam Switchit afwijkt van de handelsnaam Switch, in verband met hetgeen hiervoor is overwogen omtrent de aard van beide ondernemingen en het feit dat Switch ook feitelijk actief is in de omgeving van de vestigingsplaats van Switchit, is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in voltooide mate aannemelijk dat bij het relevante publiek verwarring is te duchten tussen Switch en Switchit. Het relevante publiek kan gemakkelijk in de veronderstelling komen dat er een bedrijfsmatige band bestaat tussen Switch en Switchit.

4.1 1. Mede gelet op hetgeen hiervoor onder 4.8 is overwogen. is de voorzieningenrechter vervolgens voorshands van oordeel dat door het als handelsnaam gebruiken van de domeinnaam www.switchit.nl bij het publiek verwarring is te duchten tussen de onderneming van Switch en die van Switchit. (…) Dit heeft tot gevolg dat Switchit ook de domeinnaam www.switchit.nl voert in strijd met het bepaalde in artikel 5 Hnw.

Lees het vonnis hier.

IEF 8746

Feitelijk slechts refererend gebruik

Vzr. Rechtbank Amsterdam, 7 april 2010, KG ZA 10-502, European Aeronautic Defence and Space Company EADS N.V. en Airbus Operations GMBH tegen Stichting EADS Investors Compensation Foundation  (met dank aan Annemieke Kappert, Kennedy Van der Laan).

Merkenrecht. Handelsnaamrecht. Refererend merkgebruik. Eisers maken bezwaar tegen de naam van gedaagde, een stichting die namens verschillende investeerders een collectieve actie start tegen EADS. Vorderingen afgewezen. Geen inbreuk ‘sub d’, geen gebruik als handelsnaam (geen oogmerk van materieel voordeel), geen onrechtmatige daad.

Merkenrecht: 4.5. Vooralsnog is aannemelijk dat de stichting - in tegenstelling tot hetgeen eiseressen hebben gesteld - een geldige reden heeft om het teken EADS op in haar naam te gebruiken. Er is een geldige reden voor de stichting om een teken te gebruiken dat aan haar publiek duidelijk maakt wat haar doel is. De stichting zal in haar naam een verwijzing mogen gebruiken om duidelijk te maken waar zij voor staat teneinde mogelijk gedupeerde investeerders te bereiken. Zij heeft in eerste instantie gekozen daarvoor de naam stichting EADS AIRBUS COMPENSATION FOUNDATION te gebruiken en nadien de naam gewijzigd in stichting EADS INVESTORS COMPENSATION FOUNDATION. Door deze wijziging heeft zij al een concessie gedaan. Het gebruik van de term EADS kan als enigszins refererend worden beschouwd en dient ertoe een link te leggen met haar doelstelling. Van het bestaan van een gelijkwaardig alternatief is vooralsnog niet gebleken. Dat er in de praktijk stichtingen van belangenbehartigers bestaan zoals de Stichting Hypotheekleed of Stichting Leaseverlies die een meer generieke omschrijving in haar naam gebruiken, doet niet af aan het belang van de stichting het teken EADS te gebruiken. Aannemelijk is dat de stichtingen met een meer generieke omschrijving immers gemeen hebben dat de belangen waar zij voor opkomen in het algemeen al meer bekendheid genieten zodat een verwijzing naar het betreffende product of de onderneming niet nodig is. Ook de omstandigheid dat er andere wijzen zijn om publiek te informeren en deelnemers te werven zoals het gebruik van een website doet niet aan af aan de omstandigheid dat de stichting belang heeft bij het gebruik van het teken EADS in haar huidige naam.

4.6. De stichting maakt met het gebruik van het teken EADS feitelijk slechts refererend gebruik van dit teken om aandacht te trekken van mogelijk gedupeerde investeerders. Er wordt geen concurrentie-voordeel uit getrokken. Onder deze omstandigheden kan niet worden gesproken van een ongerechtvaardigd voordeel dat door de stichting door dit gebruik wordt behaald.

4.7. Vooralsnog is ook niet voldoende aannemelijk geworden dat het publiek een verband zal leggen tussen het merk EADS en de diensten van de stichting. (…) In die zin wordt geen afbreuk gedaan aan het onderscheidend vermogen.

4.8. Eiseressen stellen vervolgens dat het gebruik van het teken EADS in combinatie met het woord "Compensation" in de naam van de stichting op een negatieve wijze aan de zintuigen van het publiek appelleert en dat daarmee de aantrekkingskracht van het merk EADS vermindert. Dit standpunt wordt niet gevolgd. Het gebruik van het merk EADS in combinatie met woord "compensation" heeft niet per definitie de door eiseressen gestelde negatieve uitstraling. Uit deze combinatie van woorden kan immers niet worden afgeleid dat EADS heeft erkend onrechtmatig te hebben gehandeld en een schadevergoedingsverplichting heeft geaccepteerd. De naam Stichting EADS Investors Compensation Foundation suggereert dat vooralsnog niet. Ook wordt met deze naam niet de indruk gewekt dat EADS de stichting heeft opgericht, dan wel dat dit in samenspraak is gebeurd. Juist door het gebruik van het teken EADS in samenhang met de andere in de naam gebruikte temen wordt duidelijk wat het doel van de stichting is. Niet aannemelijk is dat door dit gebruik de aantrekkingskracht en de goodwill van het merk EADS vermindert. De stichting verwijst zoals zij heeft aangevoerd met het woord "investors" ook duidelijk naar de investeerders van EADS hetgeen beter aansluit bij de doelstelling van de stichting. Door het weglaten van het teken Airbus is het gevaar voor eventuele reputatieschade aan het Airbus concern, dat niet direct in de statuten van de stichting wordt genoemd, geweken. Een en ander leidt tot de slotsom dat de stichting door het gebruik van het teken EADS geen afbreuk doet aan de reputatie van EADS en niet handelt zoals in artikel 2.20, eerste lid sub d BVIE vermeld. Er derhalve geen sprake is van merkinbreuk op grond van dit artikel.

Handelsnaamrecht: 4.10. De stichting handelt volgens eiseressen tevens in strijd met artikel 5 en 5a HNW. Dat standpunt wordt niet gevolgd. Op grond van artikel 1 HNW wordt onder handelsnaam verstaan de naam waaronder een onderneming wordt gedreven. Van een onderneming is volgens de wet sprake indien in een georganiseerd verband het oogmerk om materieel voordeel te behalen aanwezig is. Er is weliswaar sprake van een georganiseerd verband, maar nu de stichting handelt met het doel vergoeding te verkrijgen om de beweerde door de investeerders geleden schade te compenseren, kan niet worden gezegd dat de stichting handelt met het oogmerk van materieel voordeel. Dat laatste impliceert immers dat er een commercieel voordeel wordt behaald. Op grond van het voorgaande kan niet worden gesproken van het voeren van een handelsnaam in de zin van de HNW. De hierop gegronde vordering wordt dan ook afgewezen.

Onrechtmatige daad: 4.1 1. Vervolgens is de vraag aan de orde of het handelen van de stichting door het gebruik van het teken EADS in haar naam als onrechtmatig handelen in de zin van artikel 6:162 BW is aan te merken. De stichting is in principe vrij een naam te kiezen waarmee zij kan verwijzen naar haar doelstelling. Zij mag daarbij, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn, geen inbreuk maken op intellectuele eigendomsrechten van derden. Uit het voorgaande volgt dat vooralsnog niet is komen vast te staan dat sprake is van reputatieschade of een andere inbreuk op een intellectueel eigendomsrecht van eiseressen. Daarnaast is ook niet aannemelijk dat eiseressen op enigerlei wijze schade hebben geleden door het handelen van de stichting. De stichting heeft slechts een klein bereik en het aantal gedupeerde investeerders die zij wil bereiken en zal bereiken, inmiddels zijn dat er in totaal 15, is relatief gering.

Lees het vonnis hier.

IEF 8724

De advocaat die geen samenwerkingsverband voert

Raad van State, 24 maart 2010, LJN: BL8726, Eiser tegen de Algemene Raad van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Handelsnaamrecht, althans handelsnaamzelfregulering. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank (Rechtbank Arnhem, Sector bestuursrecht, 2 juli 2009, IEF 8137). Eén advocaat mag zich niet ‘advocaten’ noemen. “Dat, naar [appellant] stelt, veel advocatenkantoren namen gebruiken die zijns inziens misleidend zijn, maakt dit niet anders.”

2.4.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat met artikel 7 van de verordening wordt beoogd dat de advocaat in zijn optreden naar buiten dient te vermijden dat hij een onjuiste voorstelling geeft ten aanzien van de samenwerking waarbij hij is betrokken. Met de Handelsnaamwet wordt beoogd misleiding als gevolg van het gebruik van een handelsnaam ten aanzien van de eigendom van een onderneming alsmede de rechtsvorm daarvan te voorkomen. De Afdeling is dan ook met de rechtbank van oordeel dat artikel 7, tweede lid, van de verordening geen bepalingen bevat over een onderwerp waarin reeds door of krachtens de Handelsnaamwet is voorzien. De toekomstige invoering van titel 7.13 van het Burgerlijk Wetboek maakt dit niet anders.

2.5.1. Vaststaat dat [appellant] sinds 2002 geen samenwerkingsverband meer onderhoudt als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder b, van de verordening, zodat het verbod van de eerste volzin van artikel 7, tweede lid, van de verordening op hem van toepassing is. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat door het voeren van de naam "[appellant] Advocaten" een samenwerkingsverband wordt gesuggereerd omdat deze naam suggereert dat meer dan één advocaat op het kantoor werkzaam is. Aangezien [appellant] deze naam wenst te blijven voeren, was hij gehouden ontheffing aan te vragen.

Dat, naar [appellant] stelt, veel advocatenkantoren namen gebruiken die zijns inziens misleidend zijn, maakt dit niet anders. Ingevolge artikel 8 van de verordening is een samenwerkingsverband in zijn optreden naar buiten verplicht een gemeenschappelijke naam te voeren en mag deze naam niet misleidend zijn. Dit artikel staat toe dat een gemeenschappelijke naam de naam van een of meer natuurlijke personen vermeldt die nu niet meer aan het samenwerkingsverband deelnemen maar vroeger wel. De verordening verplicht een samenwerkingsverband niet een gemeenschappelijke naam te voeren die alle namen van de aan dat verband deelnemende advocaten vermeldt. Voor zover hierdoor een onderscheid wordt gemaakt tussen de naamgeving voor samenwerkingsverbanden van advocaten en de advocaat die geen samenwerkingsverband voert, vloeit dit onderscheid rechtstreeks voort uit de verordening, die op dit punt niet onverbindend kan worden geoordeeld.

Lees de uitspraak hier.

IEF 8700

Bolle Jannen

Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 23 maart 2010, HD 200.035.393, Café Bolle Jan tegen Skihut Bolle Jan (met dank aan Marian van der Zijde, Holland Van Gijzen Eindhoven

Merkenrecht. Handelsnaamrecht. Geschil over de cafénaam (après skihut) Bolle Jan. Hof Den Bosch bekrachtigt het vonnis waarvan beroep (Vzr. Rechtbank ’s-Hertogenbosch, 28 april 2009, IEF 7854). Verwarring is niet aannemelijk.

Merkenrecht: De scheidslijn tussen de handelsnaam en gebruik van die naam ter onderscheiding van de aangeboden diensten is zeer dun; wel gebruik als merk. Onvoldoende aannemelijk dat het Amsterdamse Café Bolle Jan in Eersel en omgeving bekendheid geniet. Het feit dat het bezoekend publiek in dit geval zeer verschillend is kán één van de bij de toets of sprake is van verwarringsgevaar te betrekken omstandigheden zijn. Verwarring is mogelijk, maar gestelde verwarringsgevaar is niet zodanig onderbouwd dat het voldoende aannemelijk is geworden.

Handelsnaamrecht: Hoewel de merkenrechtelijke toets niet exact gelijk is aan de handelsnaamrechtelijke toets moet op dezelfde gronden als hiervoor bij de merkenrechtelijke toets van het verwarringsgevaar worden geoordeeld dat zodanige bekendheid onvoldoende aannemelijk is geworden.Media-aandacht voor deze zaak in eerste aanleg impliceert niet zonder meer landelijke bekendheid noch verwarringsgevaar. Media-aandacht kan eventueel verwarringsgevaar ook juist kan wegnemen.

1019h proceskosten: Indicatietarieven zijn indicatietarieven: uitgangspunt blijft dat de daadwerkelijk gemaakte kosten worden vergoed.

Handelsnaam / dienstmerk: 4.6. De Skihut heeft betoogd dat Froger het merk "Café Bolle Jan" slechts als handelsnaam gebruikt en niet ter onderscheiding van haar horecadienst. Nog daargelaten dat merkenrechtelijk gebruik door Froger niet hoeft komen vast te staan nu sinds de inschrijving ervan minder dan vijfjaren zijn verstreken (artikel 2.26 lid 2 sub a BVIE), volgt het hof de Skihut niet in haar betoog. De scheidslijn tussen gebruik door een onderneming van haar handelsnaam en gebruik van die naam ter onderscheiding van de door die onderneming aangeboden diensten is zeer dun. Froger heeft gesteld dat het publiek de naam "Café Bolle Jan" ook zal opvatten als een aanduiding ter onderscheiding van de in/door die horeca-gelegenheid aangeboden horeca-dienst. (…) voorzover het publiek hier al over zal nadenken, zal het geen scherp onderscheid maken tussen de naam van de door de Skihut gedreven onderneming en de naam waaronder die onderneming horeca-diensten aanbiedt.
Gebruik door zowel Froger als de Skihut van een merk c.q. een teken ter onderscheiding van diensten, zoals bedoeld in artikel 2.20 lid 1 sub b BVIE, is derhalve voldoende aannemelijk geworden. Dat betekent ook dat de Skihut, die aan haar verworpen stelling dat van merkgebruik geen sprake is de conclusie verbindt dat de herkomstfunctie van de merken van Froger niet wordt aangetast, niet in deze conclusie kan worden gevolgd.

Bekend merk: 4.8.5. Het hof stelt voorop dat hoe bekender een merk is, des te eerder verwarringsgevaar moet worden aangenomen. Tegenover de gemotiveerde betwisting door de Skihut heeft Froger te weinig gesteld om voldoende aannemelijk te maken dat Café Bolle Jan in Eersel en omgeving bekendheid geniet. Het enkele feit dat dit café geëxploiteerd wordt door een zus van de bekende zanger René Froger en daarvóór door diens ouders rechtvaardigt nog niet de conclusie dat "Café Bolle Jan" in Eersel en omgeving bekend is. Dat is mogelijk wel anders ten aanzien van de naam "René Froger", maar die naam vormt geen onderdeel van de thans uit te voeren toets. (…)

Publiek /verwarringsgevaar: 4.8.6. Hoewel Froger er terecht op heeft gewezen dat het "relevante publiek" het publiek is dat gewoonlijk afnemer is van de betrokken waren of diensten zoals deze in de merkinschrijving voorkomen, in casu horeca-diensten, kan het feit dat het publiek van Café Bolle Jan (sterk) verschilt van het publiek dat de Après Skihut Bolle Jan aan doet wel een rol spelen bij de beantwoording van de vraag of in dit geval verwarringsgevaar is te duchten. Anders gezegd: beoordeeld zal moeten worden of de gemiddelde café-bezoeker - kort gezegd - Café Bolle Jan zal verwarren met Après Skihut Bolle Jan, maar het feit dat het bezoekend publiek in dit geval zeer verschillend is kán één van de bij de toets of sprake is van verwarringsgevaar te betrekken omstandigheden zijn. Daarbij is van belang wat de eisende partij ter onderbouwing van dit verwarringsgevaar heeft gesteld.

4.8.7. Naar het oordeel van het hof is dat onvoldoende in het licht van de volgende feiten en omstandigheden:
- de afstand tussen de verschillende locaties (Amsterdam en Eersel);
- het verschil in het type uitgaanslocatie; Froger heeft niet betwist dat Après Skihut Bolle Jan zich richt op Brabantse jongeren die woonachtig zijn in een landelijke omgeving en die niet snel buiten Brabant zullen gaan "stappen" en evenmin dat Après Skihut een groot partycentrum is in een klein Brabants dorp en aldus verschilt van een klein Amsterdams "bruin café" met een veel beperktere capaciteit;
- evenmin heeft Froger betwist dat in Après Skihut Bolle Jan een "Oostenrijkse" après-skiambiance wordt geboden die totaal verschillend is van de ambiance (van gezellig Amsterdams klein bruin café) in Café Bolle Jan;
- ook heeft Froger niet betwist dat Après Skihut Bolle Jan niet enkel Nederlandstalige muziek draait.

4.8.8. Al deze feiten en omstandigheden hoeven op zich niet in de weg te staan aan een oordeel dat van verwarringsgevaar sprake is. Wel kunnen zij relevant zijn - en zijn zij dat in casu - bij de beoordeling van de vraag of het gestelde verwarringsgevaar zodanig is onderbouwd dat het voldoende aannemelijk is geworden. Zoals overwogen is dat niet het geval.

4.8.9. Froger heeft nog gesteld dat de voorzieningenrechter door voor verwarringsgevaar een zekere mate van bekendheid van het merk in Eersel te vereisen heeft miskend dat de uit te voeren toets een abstracte benadering vereist en dat niet een concreet opgetreden verwarring behoeft te worden aangetoond. Nog daargelaten dat de voorzieningenrechter deze eis niet lijkt te hebben gesteld, hoeft weliswaar niet te blijken van concreet opgetreden verwarring maar moet het verwarringsgevaar wel voldoende aannemelijk zijn geworden. En - het zij herhaald - dat is het naar het voorlopig oordeel van het hof niet. Ook grief 4 faalt.

Verwateringschade / sub d: 4.10.3. Een concrete onderbouwing door Froger van het gestelde ongerechtvaardigde voordeel en de verwateringschade ontbreekt. Zij stelt in een reactie op het door de Skihut gevoerde venveer slechts dat hetgeen de Skihut stelt omtrent de uit het genoemde biermerk geputte inspiratie ongeloofwaardig is. Dat is onvoldoende, te meer in het licht van het feit dat de Skihut met stukken onderbouwd heeft aangevoerd dat zij van de merkhouder van het biermerk Bolle Jan Pilsener een licentie heeft verkregen en daarvoor ook heeft betaald. Evenmin is met de niet onderbouwde stelling van Froger dat "Café Bolle Jan een begrip in de Nederlandse horeca is" hetgeen het aantrekkelijk maakt om van de door Café Bolle Jan "opgebouwde reputatie te profiteren" voldoende om aan te nemen dat de Skihut daadwerkelijk en opzettelijk heeft geprofiteerd van de reputatie van Café Bolle Jan laat staan op een wijze die ongeoorloofd is. Dit klemt te meer nu voldoende aannemelijk is geworden dat het publiek dat de Apres Skihut bezoekt aanmerkelijk verschilt van het Café Bolle Jan bezoekende publiek. Het beroep op artikel 2.20 lid I sub d faalt daarom ook, evenals de daaraan gekoppelde grief

Handelsnaamrecht: 4.11.3.(...) Het hof neemt in het kader van de op de voet van artikel 5 Handelsnaamwet uit te voeren toets vooreerst de geografische ligging van beide ondernemingen in aanmerking. Die is zodanig dat zonder bijkomende omstandigheden geen verwarringsgevaar kan worden aangenomen. Zo'n bijkomende omstandigheid kan bekendheid van Café Bolle Jan in Eersel en omstreken zijn. Hoewel de merkenrechtelijke toets niet exact gelijk is aan de handelsnaamrechtelijke toets moet op dezelfde gronden als hiervoor bij de merkenrechtelijke toets van het verwarringsgevaar worden geoordeeld dat zodanige bekendheid onvoldoende aannemelijk is geworden. Dat wordt niet anders door het feit dat mensen uit het hele land betrokkenheid bij het overlijden van Jan Froger hebben getoond. Dat illustreert immers niet zonder meer dat Café Bolle Jan landelijk bekend is. Voorts brengt het enkele feit dat een onderneming een website heeft niet zonder meer met zich mee dat zij buiten de plaats van vestiging bekendheid geniet. En als beide ondernemingen websites hebben, zoals in casu, vloeit daaruit zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet voort dat sprake is van verwarringsgevaar. Tenslotte impliceert media-aandacht voor deze zaak in eerste aanleg niet zonder meer landelijke bekendheid noch verwarringsgevaar, noch daargelaten dat de Skihut in verband met dit laatste er terecht op heeft gewezen dat media-aandacht eventueel verwarringsgevaar ook juist kan wegnemen. Froger heeft tenslotte evenmin voldoende aannemelijk gemaakt dat als gevolg van gebruik door de Skihut van haar genoemde domeinnamen verwarringsgevaar is ontstaan.

4.1 1.4. Hetzelfde lot treft het beroep op artikel 5a van de Handelsnaamwet, omdat ook voor een geslaagd beroep op dit artikel voldoende aannemelijk moet zijn geworden dat als gevolg van het voeren door de Skihut van haar handelsnaam verwarringsgevaar is te duchten. Grief 6 faalt.

Proceskosten: 4.12. (…) Wat de in eerste aanleg toegewezen kosten betreft overweegt het hof als volgt. In haar zevende grief lijkt Froger te betogen dat het indicatietarief tot uitgangspunt dient te worden genomen en dat daarom niet valt in te zien waarom, nu het een eenvoudig kort geding betreft, meer dan € 6.000,-- toegewezen zou moeten worden. Het hof volgt Froger daarin niet. Nog daargelaten dat deze zaak mogelijk ook als niet (heel) eenvoudig zou kunnen worden gekwalificeerd blijft uitgangspunt dat de daadwerkelijk gemaakte kosten worden vergoed. Die kosten waren door de Skihut gespecificeerd en onderbouwd. De voorzieningenrechter heeft het aantal in rekening gebrachte uren drastisch gematigd. Het hof acht, gelet op het voorgaande, geen termen aanwezig voor een (nog) lagere begroting. Grief zeven faalt.

Lees het arrest hier.

IEF 8665

Op onrechtmatige wijze in verwarring worden gebracht

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 9 maart 2010, zaaknr. 200.017.357/01, Taartenwinkel.nl B.V. tegen GefeliciTAART B.V. (met dank aan Steffen Hagen, CMS Derks Star Busmann)

Handelsnaamrecht. Domeinnamen. Hof vernietigt kort geding vonnis waarvan beroep (vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 24 september 2008, IEF 7102). Taartenwinkel.nl (meervoud) maakt bezwaar tegen gebruik domeinnaam taartwinkel.nl (enkelvoud) door GefeliciTAART.  Enkel doorgeleiden domeinnaam is geen gebruik als handelsnaam. Wel onrechtmatig handelen. (“Uiteindelijk doorslaggevend [is] of het publiek door het gebruik van de betreffende aanduiding op onrechtmatige wijze in verwarring wordt gebracht”). Aanhaken bij bekendheid om zoveel mogelijk verkeer te generen. Geen 1019h proceskosten (rechtsgrond onrechtmatige daad).

Handelsnaam / doorlinken: 4. (…) Een domeinnaam kan echter tot handelsnaam worden wanneer de domeinnaam gebruikt wordt ter aanduiding van de onderneming, in welk verband rekening moet worden gehouden met de perceptie van het relevante publiek. In dat kader is onder meer van belang of, c.q. in hoeverre de domeinnaam overeenkomt met de handelsnaam van de domeinnaamhouder, alsmede de inhoud van de website die men door het intypen van de domeinnaam bereikt.

In dit geval staat vast dat GefeliciTAART slechts onder deze naam (GefeliciTAART) naar buiten treedt. Verder staat vast dat zij de domeinnaam taartwinkel.nl, evenals de (volgens haar honderden andere) domeinnamen die zij heeft geregistreerd, slechts gebruikt om potentiële klanten naar haar website www.gefeliciTAART.nl te leiden en dat men na het intoetsen van www.taartwinkel.nl direct wordt doorgeleid naar eerstgenoemde website. Met andere woorden, de website onder de domeinnaam taartwinkel.nl heeft geen inhoud. Het hof is voorshands van oordeel dat onder deze omstandigheden geen sprake is van handelsnaamgebruik. De domeinnaam taartwinkel.nl wordt aldus immers niet gebruikt ter aanduiding van de onderneming en ook niet als zodanig door het relevante publiek opgevat. Hierop stuit de vordering, voor zover geënt op artikel 5 Hnw., af.

Onrechtmatige daad: 7. (…) Het hof verwerpt het betoog van GefeliciTAART dat geen sprake kan zijn van onrechtmatig handelen omdat de aanduidingen taartwinkel en taartenwinkel beschrijvend zijn. In het kader van een beoordeling op grond van artikel 6: 162 BW is uiteindelijk doorslaggevend of het publiek door het gebruik van de betreffende aanduiding op onrechtmatige wijze in verwarring wordt gebracht. Het hof is voorshands van oordeel dat dat hier het geval is, mede in aanmerking nemende dat Taartenwinkel.nl, gelet op het aanzienlijke marktaandeel dat zij zich heeft weten te verwerven, bij het relevante publiek een zekere bekendheid heeft verworven.

De domeinnaam taartwinkel.nl vertoont zoveel gelijkenis met de handelsnaam (en domeinnaam) Taartenwinkel.nl, dat de kans dat consument, op zoek naar het bedrijf van Taartenwinkel.nl, taartwinkel.nl intypt, aanzienlijk is. GefeliciTAART heeft ook erkend dat haar streven mede is gericht op het, met gebruikmaking van de bekendheid en reputatie van haar concurrenten en de mogelijkheid van vergissing bij het publiek, genereren van zoveel mogelijk internetverkeer naar de eigen website. Dat dit het geval is blijkt ook uit haar registratie van de domeinnamen taartservice.nl en taartland.nl. Het hof is voorshands van oordeel dat een dergelijke handelwijze de grenzen van eerlijke mededinging te buiten gaat en dus onrechtmatig is. De omstandigheid dat de aanduidingen taartwinkel en taartenwinkel van huis uit een beschrijvend karakter hebben doet daaraan, gelet op de verwarring die (in verband met de bekendheid en reputatie van Taartenwinkel.nl bij het relevante publiek) door het gebruik van de domeinnaam taartwinkel.nl wordt gewekt, niet af.

Het hof is voorts, anders dan de voorzieningenrechter, voorshands van oordeel dat de omstandigheid dat de consument direct wordt doorgelinkt naar de website van GefeliciTAART niet afdoet aan de verwarring. immers, hoewel de consument zich waarschijnlijk zal realiseren dat hij zich niet op de site van Taartenwinkel.nl bevindt, is bepaald niet ondenkbaar dat hij meent dat de beide ondernemingen aan elkaar gelieerd zijn. Dit gevaar voor verwarring wordt nog vergroot doordat beide ondernemingen dezelfde (soort) producten verkopen en diensten verlenen en beide hun statutaire vestigingsplaats in Haarlem hebben.

8. Uit het voorgaande vloeit voort dat de vorderingen, voor zover gegrond op onrechtmatige daad, voor toewijzing in aanmerking komen als na te melden.

Lees het arrest hier.

IEF 8631

Bewust een daarop lijkende domeinnaam

Rechtbank Utrecht, 19 februari 2010, KG ZA 09-1349, Spakenburg Paling B.V. tegen Jaak B.V. c.s. (met dank aan Silvia van Schaik, CMS Derks Star Busmann).

Handelsnaamrecht. Domeinnamen. “Het geschil wordt gevormd door de vraag of Jaak C.S. het gebruik van de domeinnamen "palingspakenburg.nl" en "palingspakenburg.com" moeten staken wegens vermeende inbreuk op de door Spakenburg Paling [o.a. paling.nl] gestelde rechten.” Vorderingen toegewezen. “De enkele omkering in de volgorde van de gebruikte - identieke - namen is echter onvoldoende om een meer dan gering verschil te kunnen aannemen.” Gebruik als handelsnaam. Domeinnamen zijn te kwader trouw verworven: “de conclusie kan niet anders luiden dan dat zij bewust een daarop lijkende domeinnaam heeft willen houden.” Overdracht.

4.3. Met betrekking tot de gestelde inbreuk op het handelsnaamrecht van Spakenburg Paling wordt het volgende overwogen. Een gering onderscheidend vermogen kan er toe leiden dat een handelsnaam relatief weinig bescherming geniet omdat gangbare woorden en zuiver beschrijvende elementen niet in de vorm van een handelsnaam kunnen worden gemonopoliseerd. Er is echter geen rechtsregel die eist dat een handelsnaam onderscheidend vermogen heeft. Spakenburg Paling heeft haar handelsnaam in het handelsregister doen inschrijven en Jaak C.S. hebben in onvoldoende mate aannemelijk gemaakt dat deze handelsnaam niet wordt gebruikt. Aldus komt Spakenburg Paling voor bescherming als handelsnaam in aanmerking. Het gebruik door Jacob van Jan van de domeinnamen kan voorts worden aangemerkt als gebruik als handelsnaam.

4.4. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de handelsnaam van Spakenburg Paling en de domeinnamen in kwestie niet geheel identiek zijn. De enkele omkering in de volgorde van de gebruikte - identieke - namen is echter onvoldoende om een meer dan gering verschil te kunnen aannemen. Nu bovendien de bezoeker van de websites die aan deze domeinnamen zijn gekoppeld, terechtkomt bij een onderneming in exact dezelfde branche als die van Spakenburg Paling, is bij het publiek verwarring tussen beide ondernemingen te duchten. Deze verwarring wordt niet voorkomen door het enkele feit dat de bezoeker van de betreffende website kan constateren dat de website van Jacob van Jan wordt bezocht. De domeinnamen maken derhalve inbreuk op het handelsnaamrecht van Spakenburg Paling. Het gebruik van deze domeinnamen dient derhalve te worden gestaakt. De vordering tot het gestaakt houden van enige domeinnaam die elementen van de handelsnaam van Spakenburg Paling bevat, is te onbepaald en te verstrekkend. De afzonderlijke elementen van de handelsnaam kunnen immers niet worden gemonopoliseerd. Om die reden zal dit onderdeel van de vordering worden afgewezen.

(…)

4.6. Uit het hiervoor overwogene vloeit voort dat Spakenburg Paling zich terecht beroept op artikel 5 van de Handelsnaamwet en dat haar vorderingen voor zover op haar handelsnaamrecht gegrond, als na te melden worden toegewezen. Deze vorderingen zullen, voor zover deze op haar merkrechten zijn gegrond, worden afgewezen.

4.7. Spakenburg Paling heeft daarnaast voldoende aannemelijk gemaakt dat Jacob van Jan dan wel J.J. Koelewijn onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door bewust en te kwader trouw de bedoelde domeinnamen te verwerven. Jacob van Jan was immers bekend met de handelsnaam die Spakenburg Paling bezigde en de conclusie kan niet anders luiden dan dat zij bewust een daarop lijkende domeinnaam heeft willen houden. Denkbaar is immers dat er voldoende alternatieven voorhanden die het mogelijk maken een andere domeinnaam te registreren die recht doet aan de branche waarin Jacob van Jan werkzaam is, dan wel een van beide elementen bevat. In hoeverre de verstoorde familieverhoudingen een rol spelen, zoals door Spakenburg Paling is gesteld, is voorshands onvoldoende duidelijk en kan in het kader van het onderhavige kort geding wellicht ook beter buiten beschouwing blijven.

4.8. Uit het voorgaande volgt dat de vordering strekkende tot overdracht van de domeinnamen aan Spakenburg Paling zal worden toegewezen. Nu Jacob van Jan geen verweer heeft gevoerd tegen het kosteloos rerouten van deze domeinnamen naar de website "paling.nl", is deze vordering eveneens voor toewijzing vatbaar.

Lees het vonnis hier.

IEF 8627

Als handelsnaam de persoonsnaam van een ander voeren

Vzr Rechtbank ’s-Gravenhage, 24 februari 2010, KG ZA 10-10, Jacobus Toet B.V. tegen Jacobus Toet h.o.d.n. De Kaviarist

Handelsnaamrecht / Persoonsnaamrecht. Na faillissement Jacobus Toet Holding B.V. koopt de huidige eigenaar van Jacobus Toet B.V. de merkrechten en handelsnaamrechten Jacobus Toet van de curator. De natuurlijke persoon Jacobus Toet was aanvankelijk “los-vast” als “ambassadeur” werkzaam voor de nieuwe B.V. maar is in ‘mei 2010’ (lees 2009) een eenmanszaak onder de handelsnaam De Kaviarist gestart. Het geschil betreft uitlatingen van de Kaviarist in de media (“Er is maar één Jacobus Toet”) en de stelling dat De Kaviarist meelift op het debiet van Jacobus Toet B.V.

Vorderingen afgewezen. Beide partijen zijn gerechtigd de naam Jacobus Toet te gebruiken, de een als handelsnaam, de ander als persoonsnaam en “tezamen leidt dit tot een feitelijk gebruik dat weliswaar toegelaten is, maar niettemin mogelijk verwarrend of misleidend is. Een en ander brengt naar voorlopig oordeel ook mee dat Jacobus Toet een moreel belang heeft toe te kunnen zien op de wijze waarop het gebruik van zijn persoonsnaam als handelsnaam door Toet BV wordt voortgezet. Geen inbreuk handelsnaamrechten. Geen onrechtmatige daad: Toet B.V. voorshands onvoldoende inzichtelijk gemaakt dat de gewraakte uitspraken zo onjuist zijn of zo onzorgvuldig zijn gedaan dat zij gerectificeerd dienen te worden.

Handelsnaam / persoonsnaam: 4.3. De voorzieningenrechter merkt hierover op dat een onderneming die als handelsnaam de persoonsnaam van een ander voert in beginsel het publiek misleidt omdat in strijd met de werkelijkheid wordt gesuggereerd dat de onderneming geheel of gedeeltelijk die ander toebehoort. Uit artikel 3 lid 3 Handelsnaamwet (Hnw) volgt evenwel dat dit toelaatbaar is indien de handelsnaam en de onderneming afkomstig zijn van iemand die de handelsnaam rechtmatig heeft gevoerd. Deze uitzondering doet zich in casus voor. Jacobus Toet heeft immers voor zijn voormalige onderneming rechtmatig de handelsnaam ‘Jacobus Toet’ gevoerd. Als uitvloeisel van het faillissement zijn de onderneming met de handelsnaam overgedragen aan Toet B.V. Toet B.V. voert daardoor rechtmatig de handelsnaam ‘Jacobus Toet’ voor haar onderneming.

4.4. Van verwarring zou sprake kunnen zijn indien Jacobus Toet voor zijn nieuwe onderneming de handelsnaam ‘Jacobus Toet’ zou gaan gebruiken (artikel 5 Hnw). Die bepaling sluit niet uit dat Jacobus Toet zijn eigen persoonsnaam gebruikt bijvoorbeeld om naar zichzelf te verwijzen. Niet toelaatbaar is het gebruik van zijn persoonsnaam om naar zijn huidige onderneming te verwijzen.

4.5. De voorzieningenrechter constateert wel dat nadat partijen in mei 2009 de samenwerking hebben gestaakt er een ongemakkelijke situatie is ontstaan, enerzijds omdat Toet BV de handelsnaam ‘Jacobus Toet’ gebruikt en daarmee enigerlei kwaliteitsuitstraling beoogt en anderzijds ziet Jacobus Toet dat zijn persoonsnaam wordt gebruikt zonder dat hij door een samenwerking de mogelijkheid heeft een vorm van kwaliteitscontrole uit te oefenen. Tezamen leidt dit tot een feitelijk gebruik dat weliswaar toegelaten is, maar niettemin mogelijk verwarrend of misleidend is. Een en ander brengt naar voorlopig oordeel ook mee dat Jacobus Toet een moreel belang heeft toe te kunnen zien op de wijze waarop het gebruik van zijn persoonsnaam als handelsnaam door Toet BV wordt voortgezet.

(…)

4.16. Toet B.V. heeft naar het voorlopig oordeel van de Voorzieningenrechter onvoldoende gemotiveerd gesteld dat de Kaviarist zijn persoonsnaam Jacobus Toet als handelsnaam gebruikt. De door haar overgelegde producties laten immers zien dat Jacobus Toet zijn onderneming consequent presenteert als ‘de Kaviarist’. Weliswaar noemt hij zichzelf – als de ondernemer achter de Kaviarist – daarbij veelal in een adem bij zijn persoonsnaam ‘Jacobus Toet’, maar Toet B.V. heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij daarbij grenzen heeft onderschreden waardoor het gebruik van de persoonsnaam als handelsnaamgebruik moet worden gekwalificeerd.

4.17. Toet B.V. heeft wel aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een zekere vorm van verwarring. Naar voorlopig oordeel is dat van onvoldoende gewicht om op grond van artikel 5 HNW een inbreuk op de handelsnaam te veronderstellen. De verwarring waar Toet B.V. zich aan stoort is feitelijk een gevolg van de geoorloofde misleiding harerzijds. Door gebruik van de handelsnaam ‘Jacobus Toet’ kan het publiek immers denken dat zij bij Toet B.V. kaviaar krijgt van of onder regie van Jacobus Toet. Dat is feitelijk niet juist; Toet B.V. biedt kaviaar aan onder de handelsnaam ‘Jacobus Toet’.

4.18. Naar voorlopig oordeel maakt de Kaviarist dan ook geen inbreuk op het handelsnaamrecht van Toet B.V.

Onrechtmatige daad: 4.11. Voorshands ziet de voorzieningenrechter in het door de Kaviarist aangevoerde morele belang, zoals hierboven beschreven onder 4.5, een grond die de op zich ingrijpende bemoeienis met het niveau van vak- en warenkennis bij Toet B.V. rechtvaardigt. (…)

4.12. Het kort geding is naar zijn aard ongeschikt om vaststellingen te doen met betrekking tot de juistheid van de beweringen van Jacobus Toet. De Kaviarist heeft evenwel feiten en omstandigheden aangedragen, waaronder het resultaat van een testaankoop, die tezamen indiceren dat zijn uitspraken niet perse geheel zonder grond zijn. In het zeer uitvoerige interview heeft de Kaviarist ook een onderbouwing van zijn uitspraken gegeven. Toet BV heeft daartegenover weinig aangedragen, in het weerwoord bij het artikel of in deze procedure, om de verdachtmakingen te ontzenuwen. 

4.14. Tegen de achtergrond van deze gezamenlijke omstandigheden heeft Toet B.V. voorshands onvoldoende inzichtelijk gemaakt dat de gewraakte uitspraken zo onjuist zijn of zo onzorgvuldig zijn gedaan dat zij gerectificeerd dienen te worden. Het sub 1 gevorderde zal daarom worden afgewezen.

Lees het vonnis hier.