DOSSIERS
Alle dossiers

Rechtspraak  

IEF 12134

IE-Klassiekers kwekersrecht

HR 22 mei 1955, BIE 1951, 70 (Spek’s Yellow)
Derden voortkwekingsmateriaal slechts in het verkeer brengen, als het voor de eerste maal als zodanig door de kweker in het verkeer is gebracht.

 

HR 20 januari 1961, BIE 1961, 27 (Sluis/Zwaan; Cherry Belle)
Tegen betaling voor proefneming verstrekken door de kweker van kleine hoeveelheid zaad is niet 'in het verkeer brengen'.

HR 7 mei 1971, BIE 1971, 70 (Handelsvereniging/Weston; Red Pontiac)
Een kweker heeft aan een door hem gewonnen aardappelras de naam „Red Pontiac" gegeven; deze naam is als benaming voor dit ras in het rassenregister ingeschreven op grond van een aanwijzing als bedoeld in art. 18, lid 1 sub b van de wet; daardoor is een mogelijk aan die kweker met betrekking tot die benaming voor gelijke of gelijksoortige waren toekomend recht op een merk van rechtswege vervallen.

HR 19 april 1974, BIE 1975, 28 (Sluis/Enkhuizer; Preresco)
Kwekersrecht alleen indien er eigenschap is, waardoor het ras zich duidelijk onderscheidt. Langer groen blijven is een van belang zijnde eigenschap.

HR 17 september 1982, BIE 1983, 40 (Hofstede/Visser; Hoblanche)
Wanneer niet kan worden vastgesteld, dat het door Durieux in Frankrijk in het verkeer gebrachte teeltmateriaal afkomstig is van't door Hofstede gewonnen product, komt de vraag aan de orde, of het andere ras van Durieux hetzij in Frankrijk aldus in het verkeer was gebracht, dat het algemeen bekend was geworden, hetzij die algemene bekendheid op andere gronden had verkregen.

HR 12 april 1985, BIE 1985, 56 (Van Winsen/vof Van Winsen&zonen; Elvira)
Het oprooien van de oorspronkelijk geleverde gladiolen bollen "Elvira" en uitplanten van de aan die knollen ontstane, nieuwe knollen in het nieuwe groeiseizoen, ten behoeve van de eigen professionele bloemproductie, betreft het teeltmateriaal voor gebruik in eigen bedrijf dat aan de voorafgaande toestemming van de houder van't kwekersrecht — op de oorspronkelijk geleverde bollen — is onderworpen; uitzondering op het zg. "farmer's privilege".

HR 23 februari 1990, BIE 1990, 99 (Verheijen/Enza Zaden; sla-ras Clarion)
In art. 40, lid 2 ZPW ligt voor kwekersrechtinbreuk niet het "desbewustheidsvereiste" van art. 43 Row. besloten. Verheijen Seeds had op eenvoudige wijze, verklaring van toeleverancier, kunnen aantonen dat het door haar verhandelde teeltmateriaal rechtmatig in het verkeer was gebracht.

HR 18 januari 2002, LJN AD4915 (Interplant/Oldenburger)
Als men de door Interplant gevorderde schade wil begroten aan de hand van concreet door Interplant geleden nadeel (de weg die Interplant zelf in deze zaak primair verdedigt), is inderdaad de door rechtbank en hof geaccepteerde tegenwerping dat er geen concreet nadeel was, bepaald aannemelijk.

HvJ EG 14 oktober 2004, zaak C-336/02 (STV/Brangewitz)
Gebruik van oogstproduct door landbouwers - Loonwerkers - Verplichting om aan houder van communautair kwekersrecht informatie te verstrekken.


Heeft u een afschrift van een 'klassieker' die nog niet digitaal beschikbaar is, of meent u dat een andere inhoudsindicatie treffender is, tipt u dan de redactie: redactie@ie-forum.nl.

IEF 12004

Informatieplicht van de loonwerker vóór afloop van verkoopseizoen (arrest)

HvJ EU 15 november 2012, zaak C-56/11 (Raiffeisen-Waren-Zentrale Rhein-Main)

Prejudiciële vragen gesteld door Oberlandesgericht Düsseldorf, Duitsland.

Zie IEF 11432 voor de conclusie A-G. Uitlegging van artikel 14, lid 3, zesde streepje, van verordening (EG) nr. 2100/94 en van artikel 9, leden 2 en 3, van verordening (EG) nr. 1768/95 geregelde informatieplicht van de loonwerker geldt alleen wanneer de houder van het kwekersrecht zijn informatieverzoek aan de loonwerker richt vóór afloop van het verkoopseizoen waarop het verzoek betrekking heeft en bij verschillende jaren: van het laatste economische seizoen. Vereisten inzake tijdstip en inhoud van informatieverzoek.

Het Hof verklaart voor recht:

1) Artikel 9, lid 3, van verordening (EG) nr. 1768/95 (...) moet aldus worden uitgelegd dat de informatieplicht van een loonwerker betreffende beschermde rassen ontstaat als het informatieverzoek over een gegeven verkoopseizoen wordt gedaan vóór het verstrijken van dit verkoopseizoen. Een dergelijke verplichting kan evenwel gelden voor informatie die teruggaat tot de aan het lopende seizoen voorgaande drie verkoopseizoenen, voor zover de houder van een communautair kwekersrecht een eerste verzoek over dezelfde rassen aan dezelfde loonwerker heeft gedaan in de loop van het eerste van de voorgaande verkoopseizoenen waarop het informatieverzoek betrekking heeft.

2) Artikel 14, lid 3, zesde streepje, van verordening (EG) nr. 2100/94 (...), moet aldus worden uitgelegd dat bij het informatieverzoek van de houder van een communautair kwekersrecht aan een loonwerker geen bewijs tot staving van de daarin gegeven aanwijzingen dient te worden geleverd. Dat een landbouwer een contractteelt van een beschermd ras verricht, kan bovendien op zich alleen geen aanwijzing vormen dat een loonwerker het oogstproduct dat is verkregen door aanplanting van teeltmateriaal van dit ras, voor aanplanting heeft verwerkt of voornemens is te verwerken. Dat feit kan evenwel naargelang van de overige omstandigheden van de zaak de conclusie wettigen dat sprake is van een dergelijke aanwijzing, hetgeen de verwijzende rechter in het voor hem aanhangige geding dient na te gaan.

Gestelde vragen:

1. Geldt de in artikel 14, lid 3, zesde streepje, van verordening nr. 2100/941 en artikel 9, leden 2 en 3, van verordening nr. 1768/952 geregelde informatieplicht van de loonwerker alleen wanneer de houder van het kwekersrecht zijn informatieverzoek aan de loonwerker richt vóór afloop van het verkoopseizoen waarop het verzoek betrekking heeft (bij verschillende jaren: van het laatste seizoen)?

2. Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord:

Is er sprake van een "tijdig" informatieverzoek, wanneer de houder van het kwekersrecht in zijn verzoek stelt over aanwijzingen te beschikken dat de loonwerker oogstmateriaal, die een in het verzoek bij naam genoemde landbouwer door aanplanting van teeltmateriaal van het beschermde ras heeft verkregen, met het doel van aanplanting heeft verwerkt of voornemens is te verwerken, of moet aan de loonwerker bovendien het bewijs van de gestelde aanwijzingen (bijvoorbeeld door toezending van een kopie van de aanplantverklaring van de landbouwer) worden geleverd?

Kunnen de aanwijzingen aan de grondslag van de informatieplicht van de loonwerker volgen uit het feit dat de loonwerker als lasthebber van de houder van het kwekersrecht een vermeerderingsovereenkomst voor de productie van eetbaar zaad van het beschermde ras uitvoert, die de houder van het kwekersrecht heeft gesloten met een landbouwer die voor de vermeerdering zorgt, wanneer de landbouwer in het kader van de uitvoering van de vermeerderingsovereenkomst in feite de mogelijkheid heeft een deel van het teeltmateriaal te gebruiken voor aanplantingen?

IEF 11881

Ex parte tegen online veiling van plantmateriaal

Vzr. Rechtbank 's-Gravenhage 15 oktober 2012, KG RK 12-2144 (Hydrangea Breeders Association en Santho Beheer tegen LJ Trading v.o.f. en Troostwijk Veilingen B.V.)

Ex parte. Gemeenschapskwekersrecht. Aansprakelijkheid van veilinghuis als tussenpersoon.

Verzoekster sub 1)is houdster van het communautaire kwekersrecht voor de navolgende Hortensiarassen:- RED BEAUTY; - HBA 202911 (EARLY BLUE®); - HBA 206901 (HOT RED®).

Citaten uit't verzoek: Gerekwestreerde sub a) heeft recentelijk van de curator van het gefailleerde Botensia B.V. een grote hoeveelheid plantmateriaal (waaronder moederplanten en stekken) van verschillende Hortensiarassen gekocht en geleverd gekregen. Een aanzienlijk gedeelte van dit plantmateriaal is van de rassen waarop kwekersrechten van verzoeksters rusten. In de loop van augustus 2012 bleek dat Van de Bos op allerlei nieuwe locaties actief was met de teelt van Hortensiaplanten, waaronder ook de vermeerdering van Hortensia moederplanten en –stekken. Niet gehinderd door enig besef van het bestaan van kwekersrechten, heeft de curator hoeveelheden planten verkocht. De planten op de locatie in ’s-Gravendeel worden in opdracht van LJ Trading en/of de curator geveild door het veilinghuis Troostwijk. Deze (online) veiling is reeds aan de gang en zal sluiten op dinsdag 16 oktober a.s. om 14:00.

Voorzover echter het veilinghuis op grond hiervan niet als rechtstreekse inbreukmaker kan worden beschouwd, maar louter als tussenpersoon, kan ook op grond van art. 70 lid 2 ZPW tegen het veilinghuis een bevel worden uitgevaardigd om de verkoop van het inbreukmakende plantmateriaal, c.q. het aanbieden daarvan te staken. Mede op grond van art. 9 lid 4 jo 9 lid 1 Handhavingsrichtlijn, die mede zien op een verbod tegen tussenpersonen, moet het mogelijk worden geacht een ex parte bevel tegen tussenpersonen te verkrijgen. Het is niet noodzakelijk dat de tussenpersoon zelf inbreuk maakt. In art. 1019e Rv wordt weliswaar gesproken van een verbod “tegen de vermeende inbreukmaker”, maar vanwege deze woorden moet art. 1019e Rv niet zo beperkt worden uitgelegd dat geen verbod kan worden uitgesproken tegen tussenperso-nen die zelf geen inbreuk maken. Een dergelijke strikte interpretatie zou er immers toe leiden dat de gecreëerde additionele mogelijkheid om ook rechterlijke maatregelen tegen tussenperso-nen te treffen in de praktijk niets toevoegt (omdat dan reeds tegen de tussenpersoon kan worden opgetreden omdat hij ook zelf inbreuk maakt). In de rechtspraak zijn dan ook diverse gevallen bekend van ex parte bevelen tegen tussenpersonen die zelf geen inbreuk maakten.

Ten aanzien van het veilinghuis is voldoende aannemelijk gemaakt dat zij diensten als tussenpersoon verricht of dreigt te verrichten in de zin van artikel 70 lid 2 ZPW. Het ex parte verbod wordt toegekend voor zowel gerekwestreerde als ook het Veilinghuis voor de online veiling.

r.o. 2.3. Ten aanzien van het veilinghuis is echter wel voldoende aannemelijk gemaakt dat zij diensten als tussenpersoon verricht of dreigt te verrichten in de zin van artikel 70 lid 2 ZPW. De specifieke omstandigheden als omschreven in het verzoekschrift, met name onder nr. 17, worden voorshands voldoende geacht om ook een ex parte voorziening te rechtvaardigen jegens het veilinghuis. Doorslaggevend is daarbij de onzekerheid over wie thans eigenaar is van het te veilen of geveilde plantmateriaal, waarbij door de curator van Botensia BV kennelijk andere informatie wordt gegeven dan door het veilinghuis, terwijl volgens de toelichting namens verzoeksters wel duidelijk is dat het bewuste plantmateriaal via het veilinghuis wordt of zal worden verkocht. Om evenwel een al te vergaande aansprakelijk voor dwangsommen te voorkomen, zal het verbod worden beperkt tot het verlenen van diensten als tussenpersoon bij de verhandeling van inbreukmakend plantmateriaal, voor zover het het veilinghuis duidelijk is of had moeten zijn dat dit van in het verzoekschrift bij de illegale teelt of verhandeling daarvan betrokken rechtspersonen afkomstig is. Tevens zal het ex parte verbod worden beperkt tot de in het verzoek-schrift omschreven online veiling (en de afhandeling daarvan).


Dictum (ingekort):
De voorzieningenrechter:
3.1. beveelt gerekwestreerde het plegen van inbreuken op de in dit verzoek omschreven kwekersrechten van verzoeksters met onmiddellijke ingang te staken en gestaakt te houden (...) van plantmateriaal van de in dit verzoek beschreven kwekersrechtelijk beschermde Hortensiarassen te staken en gestaakt te houden;

3.2. verbiedt gerekwestreerde sub 2 diensten als tussenpersoon te verlenen in verband met de verkoop van het in het verzoekschrift omschreven plantmateriaal, voor zover het gerekwestreerde sub 2 duidelijk is of had moeten zijn dat dit van in het verzoekschrift bij de illegale teelt of verhandeling daarvan betrokken rechtspersonen afkomstig is een en ander voor zover het betreft de in het verzoekschrift omschreven online veiling

3.3. veroordeelt gerekwestreerden tot betaling van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van EURO 10.000 (zegge: tienduizend EURO) voor iedere overtreding van de onder 3.1 resp. 3.2 genoemde bevelen en/of verboden, alsmede een dwangsom van EURO 5.000 (zegge: vijfduizend EURO) voor iedere dag of dagdeel dat de overtreding van de onder 3.1 resp. 3.2 genoemde bevelen en/of verboden zal voortduren;

IEF 11880

Opzegging licentie vereist een bepaalde opzegtermijn

Rechtbank Middelburg 24 april 2012, LJN BY0234 (Enza zaden Benelux B.V. tegen Kwekerij van Antwerpen van Veen B.V.)

Als randvermelding.
Licentie Sunstreamtomaten. Duurovereenkomst opzegtermijn, geen zwaarwegende grond vereist voor opzegging.

Uit de aard en inhoud van de overeenkomst volgt niet dat opzegging slechts mogelijk was indien daarvoor voldoende zwaarwegende grond was zoals Agrocare stelt. Dat de gevolgen zeer nadelig zijn voor Agrocare is onvoldoende om te concluderen dat een zwaarwegend grond voor opzegging vereist was. Uit de eisen van redelijkheid en billijkheid volgt wel dat een bepaalde opzegtermijn in acht genomen moet worden. Het vonnis vult die omstandigheden in. De overeenkomst is tot stand gekomen op 17 augustus 2005 en zal met inachtneming van de opzegging termijn eindigen op 31 juli 2008. Nergens blijkt dat de algemene voorwaarden van Enza van toepassing zijn op de overeenkomst. Uit hun stellingen volgt dat de algemene voorwaarden en Speciale Ras Overeenkomst ten tijde van het sluiten van de overeenkomst niet aan de orde zijn geweest. De stelling van Enza dat het sluiten van een Speciale Ras Overeenkomst bij rassen als Arcanca en Sunstream gebruikelijk was, onder verwijzing naar de overeenkomst met betrekking tot het Aranca zaad is onvoldoende,

4.3.(...) Indien, zoals hier, wet en overeenkomst niet voorzien in een regeling van de opzegging, geldt dat de overeenkomst in beginsel opzegbaar is. De eisen van redelijkheid en billijkheid kunnen in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval meebrengen dat opzegging slechts mogelijk is indien een voldoende zwaarwegende grond voor de opzegging bestaat. Uit diezelfde eisen kan, eveneens in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval, voortvloeien dat een bepaalde opzegtermijn in acht moet worden genomen of dat de opzegging gepaard moet gaan met het aanbod tot betaling van een (schade)vergoeding. (HR 28 oktober 2011, LJN BQ9854).

4.4.  Gelet op het vorenstaande en gezien de discussie tussen partijen zal de rechtbank eerst beoordelen of in casu een zwaarwegende grond voor opzegging vereist was. Uit voornoemd arrest van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat niet te snel mag worden aangenomen dat de partij die een overeenkomst opzegt een zwaarwegende grond voor die opzegging zal dienen te hebben. Een zwaarwegende grond zal bijvoorbeeld vereist zijn in een situatie waarin de opgezegde partij voor haar bedrijfsvoering in overwegende mate afhankelijk is van de voortzetting van de overeenkomst. Zulks is in casu gesteld noch gebleken. De stelling van Enza dat Agro Care in haar algemene bedrijfsvoering niet afhankelijk is van de overeenkomst is door Agro Care ook niet gemotiveerd betwist.

Voorts is ook niet gebleken dat Agro Care voor de teelt van Sunstreamtomaten afhankelijk is van de overeenkomst. De stelling van Agro Care dat zij voor levering van het Sunstreamzaad afhankelijk is van Enza, is gelet op haar eigen mededeling dat zij de betreffende zaden de afgelopen jaren toen zij niet geleverd kreeg van Enza uit het buitenland heeft betrokken en toch in staat is geweest diverse hectaren (in 2011 zelfs 13 hectare) Sunstreamtomaten te telen, niet houdbaar.

(...)

De enkele omstandigheid dat de opzegging van de overeenkomst een nadelig effect heeft voor Agro Care en voor haar schade oplevert is eveneens onvoldoende om te kunnen concluderen dat een zwaarwegende grond voor opzegging vereist was. Met de nadelige gevolgen van het beëindigen van de overeenkomst voor Agro Care dient rekening te worden gehouden middels de in acht te nemen opzegtermijn, zoals hierna zal worden overwogen.

4.9.  De gevorderde verklaring voor recht dat op de overeenkomst tot levering van Sunstreamzaad de voorwaarden die zijn opgenomen in de Speciale Ras Overeenkomst en Enza’s algemene voorwaarden van toepassing zijn en dat Agro Care daaraan gebonden is, is niet toewijsbaar. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. Zoals hiervoor is overwogen, is de overeenkomst tussen partijen door opzegging beëindigd. Nergens uit blijkt dat de Speciale Ras Overeenkomst deel heeft uitgemaakt van hetgeen partijen waren overeengekomen. Uit hun stellingen volgt dat de algemene voorwaarden en Speciale Ras Overeenkomst ten tijde van het sluiten van de overeenkomst op 17 augustus 2005 niet aan de orde zijn geweest. De enkele stelling van Enza dat het sluiten van een Speciale Ras Overeenkomst bij rassen als Arcanca en Sunstream gebruikelijk was, onder verwijzing naar de overeenkomst met betrekking tot het Aranca zaad is onvoldoende, zeker nu door Agro Care onweersproken is gesteld dat de Speciale Ras Overeenkomst betreffende het Arancazaad niet bij aanvang van de levering daarvan aan Agro Care is gesloten, maar pas vele jaren later.

4.10.  Vast staat dat partijen bij het sluiten van de overeenkomst (nog) geen overeenstemming hadden bereikt omtrent de prijs van de door Enza aan Agro Care te leveren Sunstreamzaden. (...)

De rechtbank is van oordeel dat gelet op de stellingen van partijen zowel in de onderhavige procedure als in de procedure bij de rechtbank Alkmaar als onvoldoende weersproken is komen vast te staan dat Red Star vanwege haar bijdrage in de ontwikkeling van het Sunstreamras een speciale positie inneemt ten opzichte van Enza en dat er tussen Enza en Red Star exclusiviteitsafspraken golden betreffende het Sunstreamzaad.

Bij het bepalen van de door Agro Care aan Enza te betalen prijs voor het Sunstreamzaad kan dan ook niet worden uitgegaan van de prijs die Enza bij Red Star Trading in rekening brengt. Voorts staat als onweersproken vast dat er ten tijde van het sluiten van de overeenkomst tussen partijen prijslijsten waren waarop de voor anderen dan Red Star geldende prijs voor het Sunstreamzaad vermeld stond. De rechtbank is van oordeel dat de op deze lijsten vermelde prijs, eventueel verhoogd met de indexering, een belangrijk uitgangspunt dient te zijn voor de door Agro Care voor het Sunstreamzaad te betalen prijs.

De rechtbank zal een comparitie van partijen bevelen om aan de hand van voornoemde uitgangspunten met partijen te onderzoeken of zij tot een vergelijk kunnen komen omtrent de door Agro Care aan Enza te betalen prijs voor het Sunstreamzaad in de jaren dat Enza dit zaad aan Agro Care geleverd heeft. De rechtbank verzoekt Enza daartoe, overeenkomstig haar daaromtrent ter gelegenheid van het pleidooi op 31 januari 2012 gedane aanbod, inzichtelijk te maken hoe de prijs van het Sunstreamzaad tot stand komt en deze uitleg samen met de hiervoor genoemde prijslijsten een week voorafgaand aan de zitting aan de rechtbank en de wederpartij te doen toekomen.

5.  De beslissing

De rechtbank
5.1.  verklaart voor recht dat de overeenkomst tussen Enza en Agro Care, indien en voor zover in kracht van gewijsde komt vast te staan dat deze tussen Enza en Agro Care op 17 augustus 2005 tot stand is gekomen, door Enza’s opzegging bij brief van 11 juni 2007 is geëindigd op 31 juli 2008; 

IEF 11763

Nietigverklaring van de aanpassing van de beschrijving van het plantenras

Gerecht EU 18 september 2012, in de zaken T‑133/08, T-134/08, T-177/08 and T-249/09 (Schräder tegen CPVO)

Complex en nog niet in het Nederlands beschikbaar. Kwekersrecht. Nietigverklaring van de aanpassing van de beschrijving van het plantenras Lemon Symphony. Decision by the CPVO to adapt, of its own motion, the official description of the variety LEMON SYMPHONY.

Kernwoorden: Application for revocation of the Community plant variety right granted for the variety LEMON SYMPHONY. Application for annulment of the Community plant variety right granted for the variety LEMON SYMPHONY. Application for a Community plant variety right for the variety SUMOST 01. Summons to attend oral proceedings before the Board of Appeal of the CPVO. Period of notice to attend of at least one month.

Gerecht EU verklaart voor recht:
1. Dismisses the action brought against the decision of the Board of Appeal of the Community Plant Variety Office (CPVO) of 23 January 2009 (Case A 010/2007) concerning an application for annulment of the Community plant variety right granted for the variety LEMON SYMPHONY;
2. Sets aside the decision of the Board of Appeal of the CPVO of 4 December 2007 (Case A 007/2007) concerning a challenge to the decision by the CPVO to adapt, of its own motion, the official description of the variety LEMON SYMPHONY in the Register of Community Plant Variety Rights;
3. Dismisses the remainder of the action brought against that decision;
4. Sets aside the decision of the Board of Appeal of the CPVO of 4 December 2007 (Case A 006/2007) concerning an application for revocation of the Community plant variety right granted for the variety LEMON SYMPHONY;
5. Sets aside the decision of the Board of Appeal of the CPVO of 4 December 2007 (Case A 005/2007) concerning an application for the grant of a Community plant variety right for the variety SUMOST 01;
6. Orders each party to bear its own respective costs.

Aangevoerde middelen:
- schending van artikel 59, lid 2, van verordening (EG) nr. 1239/952 doordat verzoeker niet behoorlijk is opgeroepen voor de mondelinge behandeling;
- schending van artikel 75 van verordening nr. 2100/94 doordat verzoeker schriftelijk noch mondeling zijn standpunt heeft kunnen bepalen over het ontbreken van procesbelang bij het instellen van het beroep;
- schending van artikel 71, lid 1, juncto artikel 68 van verordening nr. 2100/94 doordat verzoeker rechtstreeks en individueel wordt geraakt door de beslissing waartegen beroep is ingesteld bij de kamer van beroep;
- inbreuk op artikel 73 van verordening nr. 2100/94 en op artikel 230 EG doordat verzoekers recht op rechterlijke toetsing van bestuurshandelingen is geschonden;
- schending van artikel 48 van verordening nr. 2100/94 wegens partijdigheid van een lid van de kamer van beroep.

IEF 11622

Niet voldaan aan stelplicht 'knowhow-licentie'

Rechtbank Breda 25 juli 2012, zaaknr. 226260/HA ZA 10-1995 (Multispike B.V. tegen Middenweg B.V.)

Uitspraak ingezonden door Lara van Huizen, Bird & Bird.

Kwekersrecht. Octrooirecht. Multispike adviseert tuinbouwbedrijven over, onder meer, de teelt van gewassen. De mededirecteur van Multispike heeft een werkwijze ontwikkeld voor het telen van orchideeën, de Multispike methode. Hierop is een octrooi verkregen, EP 1 956 886. Middenweg houdt zich bezig met de teelt van orchideeën. Tussen Middenweg en Multispike is een licentieovereenkomst tot stand gekomen. Op 31 december heeft Middenweg de licentieovereenkomst opgezegd. Beide octrooien (Nederlands en Europees) zijn vernietigd naar aanleiding van eerdere uitspraken van de rechtbank 's-Gravenhage. Multispike stelt in deze zaak dat Middenweg inbreuk maakt op haar octrooirecht en dat Middenweg tekort is geschoten in de nakoming van de licentieovereenkomst.

De rechtbank is van oordeel dat voor zover de knowhow de in het Nederlandse octrooi omschreven wijze betreft, het gebruik van deze knowhow niet kan leiden tot een verplichting tot betalen van een (licentie)vergoeding, nu deze knowhow openbaar is geweest. Door Multispike is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gesteld dat naast de in het octrooi omschreven werkwijze nog andere kennis/knowhow is overgedragen. Na opzegging van de overeenkomst gebruik blijven maken van de methode, zonder het betalen van een vergoeding, levert na het oordeel van de rechtbank geen toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de licentieovereenkomst op. De 'last resort' poging van Multispike waarbij een know-how licentie wordt geveinsd strandt. De rechtbank oordeelt dat het gelegde beslag van multispike onrechtmatig is. Er wordt een voorlopige schadevergoeding ad € 200.000,- toegekend door de rechtbank. De te betalen schadevergoeding van Multispike aan Middenweg moet worden bepaald in een schadestaatprocedure.

De rechtbank wijst de vorderingen van Multispike af en veroordeelt Multispike in het betalen van een schadevergoeding aan Middenweg, op te maken bij staat.

5.3.3. Nog daargelaten dat Multispike onvoldoende stelt welke knowhow Middenweg na het opzeggen van de overeenkomst is blijven gebruiken, anders dan in het gebruik van cytokine, is de rechtbank van oordeel dat voor zover de knowhow de in het Nederlandse octrooi omschreven werkwijze heeft (de behandeling met cytokinine in combinatie met een koudeperiode), het gebruik van deze knowhow niet kan leiden tot een verplichting tot betaling van een (licentie)vergoeding, nu deze knowhow, naar Multispik ook erkent, openbaar is geweest. Bovendien is het gebruik van cytokinine als groeibevorderingsmiddel in combinatie met een koudeperiode een algemeen bekende methode, zoals Multispike eveneens erkent. Het ook na opzegging van de overeenkomst blijven gebruiken van deze methode, zelfs indien sprake is van het toepassen van een bepaalde concentratie van cytokinine, zonder daarvoor aan Orchid Gardens een vergoeding te betalen, levert naar het oordeel van de rechtbank geen toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de licentieovereenkomst op. Dat [B] naast de in het octrooi omschreven werkwijze nog andere kennis/knowhow heeft overgedragen, is door Multispike onvoldoende gesteld. Dit wordt in de licentieovereenkomst ook niet omschreven. Gezien het verweer van Middenweg, dat die knowhow in ieder geval niet kan betreffen het gecombineerde gebruik van cytokinine en een koudeperiode en evenmin de door Multispike in de dagvaarding in de paragrafen 2.5-2.8 opgesomde maatregelen, aangezien al die toepassingen waren geclaimd in de conclusies van het Nederlands octrooi den door de rechtbank Den Haag niet als nieuw in inventief zijn bevonden, kan Multispike niet volstaan, gelijk zij bij pleidooi doet, met de niet nader geconcretiseerde opmerking dat het gaat om de wijze van gebruik en de toepassing van de methode, zoals de concentratie cytokinine, de hoeveelheid, duur en de omstandigheden waaronder het middel Multispike moet worden toegepast. Het had op de weg van Multispike gelegen om ter voldoening aan haar stelplicht nader te concretiseren wat onder de door haar gestelde knowhow moet worden verstaan en in hoeverre deze knowhow meer omvat dan waarvoor [B] een octrooi heeft aangevraagd. Nu Multispike dit heeft nagelaten concludeert de rechtbank dat Multispike niet heeft voldaan aan haar stelplicht, zodat voor bewijslevering geen plaats is.

5.4. Uit hetgeen in conventie is overwogen vloeit voort dat het door Multispike gelegd conservatoir beslag als onrechtmatig moet worden aangemerkt. Aannemelijk is dat Middenweg ten gevolge van deze beslaglegging schade heeft geleden en dat Multispike aansprakelijk is voor die door Middenweg geleden schade. Ter bepaling van de omvang van de door Middenweg geleden schade zal de zaak worden verwezen naar een schadestaatprocedure.

 

 

IEF 11580

Marketingrichtlijnen groentezaad zijn geldig

HvJ 12 juli 2012, zaak C-59/11 (Association Kokopelli)

Prejudiciële vraag gesteld door Cour d'appel de Nancy, Frankrijk.
Als randvermelding.
In de handel brengen en marketing van van groentezaad.

Uit't perscommuniqué 97/12: The directives on the marketing of vegetable seed are valid. The directives do take into account the economic interests of sellers of ‘old varieties’ in so far as they allow such varieties to be marketed under certain conditions.

(...) By today’s judgment, the Court rules that the validity of the two directives is not affected by certain principles of EU law or by the EU's commitments arising from the International Treaty on Plant Genetic Resources for Food and Agriculture (ITPGRFA).

Antwoord: Bij het onderzoek van de prejudiciële vraag is niet gebleken van feiten of omstandigheden die afbreuk kunnen doen aan de geldigheid van richtlijn 2002/55/EG van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het in de handel brengen van groentezaad en richtlijn 2009/145/EG van de Commissie van 26 november 2009 tot vaststelling van bepaalde afwijkingen voor de toelating van landrassen en rassen van groenten die van oudsher op bepaalde plaatsen en in bepaalde gebieden worden gekweekt en die door genetische erosie worden bedreigd, en van groenterassen die geen intrinsieke waarde hebben voor de commerciële productie van gewassen maar die ontwikkeld zijn voor teelt onder bijzondere omstandigheden, en voor het in de handel brengen van zaaizaad van die landrassen en rassen.

 

Uit het persbericht: (...) Thus, the Court rules that the acceptance regime for vegetable seed does not go beyond what is necessary to achieve those objectives. The requirement of listing in the official catalogues and the related acceptance criteria ensure that seed of a given variety has  the qualities necessary to ensure a high level of agricultural production that is of good quality, reliable and maintained over time. In those circumstances, and particularly in light of the broad discretion  which the EU legislature has in the area of the common agricultural policy, it could legitimately take the view that other measures, such  as labelling, would not  enable the same result to be achieved. A less restrictive measure, such as labelling, would not be as effective, since it would allow the sale and,  therefore, the sowing of seed that is potentially harmful or not conducive to optimum agricultural production. Therefore, the principle of proportionality has not been breached.

Next, the Court observes that the directives at issue take into account the economic interests of traders, such as Kokopelli, who offer for sale ‘old varieties’ that do not satisfy the conditions for inclusion in the official catalogues, in that those directives do not rule out the marketing of such  varieties. Admittedly, geographical, quantitative and packaging restrictions are provided for with regard to seed of conservation varieties and of varieties developed for growing under particular  conditions, but those restrictions nevertheless fall within the scope of the conservation of plant genetic resources. The Court observes that the EU legislature was not pursuing the liberalisation of the market for seed of ‘old varieties’ but was seeking to ease the rules of acceptance while preventing the emergence of a parallel market for such seed, which was likely to constitute an impediment to the internal market for seed of vegetable varieties.

Furthermore, the Court  finds that the directives at issue do not breach the principles of equal treatment, the freedom to pursue an economic activity and the free movement of goods, or  the EU's commitments arising from the ITPGRFA.

Vraag: „[Z]ijn de richtlijnen 98/95/EG, 2002/53/EG en 2002/55/EG van de Raad en richtlijn 2009/145 van de Commissie geldig in het licht van de volgende fundamentele rechten en beginselen van de Europese Unie, te weten het beginsel van de vrije uitoefening van economische activiteiten, het evenredigheidsbeginsel, het gelijkheids‑ of het non-discriminatiebeginsel, en het beginsel van het vrije verkeer van goederen, alsmede in het licht van de uit het [internationaal verdrag] voortvloeiende verbintenissen, in het bijzonder voor zover deze richtlijnen beperkingen stellen aan de productie en het in de handel brengen van zaai‑ en pootgoed van oude rassen?”

IEF 11573

Toelaten van nieuw (virusvrij) plantenmateriaal

Conclusie A-G HvJ EU 12 juli 2012, zaak C-534/10 P (Brookfield New Zealand en Elaris/CBP en Schniga)

Kwekersrecht. Conclusie tot afwijzing van de hogere voorziening.

Hogere voorziening ingesteld na Gerecht EU T-135/08 (IEF 9099), houdende nietigverklaring van de geldige inschrijving van het communautaire kwekersrecht voor het appelras 'Gala-Schnitzer'. Middel: onrechtmatig onderzoek naar de feiten; overtreding Verordening (EEG) 2001/94 inzake het communautaire kwekersrecht.

De conclusie luidt dat het toelaten van nieuw (virusvrij) plantenmateriaal in dezelfde aanvraag in plaats van het afwijzen van die aanvraag, geen overtreding van Verordening 2001/94 oplevert. Het Communautair bureau voor plantenrassen (CBP) had het recht om dit materiaal toe te laten, ten behoeve van het onderzoek.

57. Gelet op die feitelijke beoordeling, die als zodanig niet kan worden bestreden in hogere voorziening bij het Hof en volgens welke er derhalve onduidelijkheid bestond over het feit dat het voor het technisch onderzoek over te leggen materiaal virusvrij moest zijn, kon het Gerecht mijns inziens, gelet op de hierboven genoemde beginselen van behoorlijk bestuur en rechtszekerheid(11) – zonder blijk te geven van een onjuiste rechtsopvatting – concluderen dat het binnen de beoordelingsbevoegdheid van het CBP viel om in zijn e-mail van 13 juni 2001 de onnauwkeurigheid van zijn eerdere verzoeken op dit punt te verhelpen en toe te staan dat nieuw virusvrij materiaal werd overgelegd.

58. Voor zover rekwiranten zich voorts beroepen op schending van artikel 80 van verordening nr. 2100/94, dat voorziet in een procedure voor herstel in de vorige toestand, volstaat de opmerking, ten eerste dat KSB niet overeenkomstig die bepaling een verzoek daartoe heeft ingediend, en ten tweede dat – zoals het CBP terecht heeft opgemerkt – de voorwaarde van die bepaling, niet-naleving van een termijn, nooit geheel is vervuld gelet op de onduidelijkheid betreffende de uiterste termijn voor het overleggen van het plantenmateriaal. Aangezien het CBP, zoals blijkt uit het bovenstaande, kon toestaan dat binnen een en dezelfde aanvraagprocedure en zonder afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag nieuw plantenmateriaal werd overgelegd, was het niet nodig om op grond van artikel 80 van verordening nr. 2100/94 het recht om plantenmateriaal over te leggen te herstellen.

IEF 11567

Openbaarheid bestuursdocumenten inzake gebruik beschermd ras

Rechtbank van Koophandel Brussel 22 juni 2012, AR nr A/11/03197 (Agrico U.A./NV Breeders Trust tegen Federaal Agentschap voor Veiligheid van de Voedselketen)

Uitspraak ingezonden door Philippe de Jong, Altius.

Kwekersrecht en de wet openbaarheid bestuursdocumenten. Agrico is licentiehouder van het communautair kwekersrecht voor het aardappelras Fontane, Breeders gaat illegaal vermeerderen en verhandelen van aardappelpootgoed tegen. Eisers verzoeken toegang tot beschikbare informatie inzake het gebruik van materiaal van het beschermde ras Fontane door derden (o.b.v. 14(3) kwekersrechtverordening en 11 Verordening 1768/95 (EG) uitvoeringsbepalingen betreffende de afwijking ten gunste van landbouwers en de wet openbaarheid van bestuursdocumenten)

Omdat eiseres slechts licentiehouder is en geen kwekersrechthouder wordt het verzoek geweigerd. Volgens 104(1) KwekersrechtVo wordt de exclusieve licentiehouder gelijkgesteld met de houder van het kwekersrecht. Alsnog weigert FAVV de informatie op basis van de wet bescherming persoonlijke levenssfeer (ook voor de ondernemingsgegevens). De rechtbank oordeelt dat de eisers in hun hoedanigheid van exclusieve licentiehouder, door de houder van het communautair kwekersrecht gelast, de relevante informatie verstrekt dienen te krijgen.

Het MB van 30 augustus 1999 en het KB van 18 augustus 2010 verplichten immers verweerder ertoe deze informatie in het kader van haar opdracht te verzamelen. Hij beschikt daardoor al over de informatie op het ogenblik dat deze wordt gevraagd. Verweerder bewijst ook niet welk extra werk of kosten hij heeft moeten leveren of maken. Daarenboven hebben eiseressen zelfs aangeboden om deze kosten te vergoeden.

De weigering van verweerder tot mededeling van de gevraagd relevante informatie, is onterecht (pagina 5).

Dictum
De rechtbank verklaart de vordering toelaatbaar en gegrond en zegt dat verweerder gehouden was en is aan eiseressen die in hun hoedanigheid van exclusieve licentiehouder en derde, door de houder van het communautair kwekersrecht hiertoe gelast en die in zijn opdracht optreedt, op hun schriftelijk verzoek, de relevantie informatie te verstrekken in overeenstemming met artikel 14(3) van Verordening (EG) Nr 2100/94 van 27 juli 1994 en hij dit slechts kan weigeren op een der gronden van artikel 11(2) van Verordening Nr 1768/95 van 24 juli 1995.

IEF 11534

"Passende" kwekersrechtvergoeding (Geistbeck-arrest)

HvJ EU 5 juli 2012, zaak C-509/10 (Geistbeck en Geistbeck tegen Saatgut-Treuhandverwaltungs GmbH)

Prejudiciele vragen gesteld door het Bundesgerichtshof, Duitsland.

In navolging van IEF 11128 (Concl AG). Kwekersrecht. Over de gepaste vergoeding, die een landbouwer aan de houder van een communautair kwekersrecht in overeenstemming met de verordening betaald. Deze vergoeding wordt gebaseerd op het gemiddelde bedrag van de vergoeding, die in hetzelfde gebied wordt gevraagd, voor het genereren van een overeenkomstige hoeveelheid van het onder licentie geproduceerd teeltmateriaal van de beschermde rassen van de betrokken plantensoorten.

Verkort antwoord: De „passende vergoeding” die krachtens artikel 94 Communautaire kwekersrechtverordening dient te worden betaald (...) moet worden berekend op basis van het bedrag van de vergoeding die in hetzelfde gebied moet worden betaald voor het in licentie produceren van teeltmateriaal van beschermde rassen van het betrokken gewas.

Volledig Antwoord: 1) De „passende vergoeding” die krachtens artikel 94, lid 1, van verordening (EG) nr. 2100/94 van de Raad van 27 juli 1994 inzake het communautaire kwekersrecht dient te worden betaald door een landbouwer die door aanplanting verkregen teeltmateriaal van een beschermd ras heeft gebruikt zonder de verplichtingen na te komen die op hem rusten uit hoofde van artikel 14, lid 3, van deze verordening, gelezen in samenhang met artikel 8 van verordening (EG) nr. 1768/95 van de Commissie van 24 juli 1995 houdende vaststelling, overeenkomstig artikel 14, lid 3, van verordening nr. 2100/94, van uitvoeringsbepalingen betreffende de afwijking ten gunste van landbouwers, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 2605/98 van de Commissie van 3 december 1998, moet worden berekend op basis van het bedrag van de vergoeding die in hetzelfde gebied moet worden betaald voor het in licentie produceren van teeltmateriaal van beschermde rassen van het betrokken gewas.

2) De betaling van een vergoeding voor de kosten die zijn gemaakt voor het toezicht op de eerbiediging van de rechten van de houder van een kwekersrecht kan niet worden opgenomen in de berekening van de „passende vergoeding” bedoeld in artikel 94, lid 1, van verordening nr. 2100/94.

Vragen:
1) Moet de passende vergoeding die een landbouwer overeenkomstig artikel 94, lid 1, van [de basisverordening] aan de houder van een communautair kwekersrecht dient te betalen, omdat hij door aanplanting verkregen teeltmateriaal van een beschermd ras heeft gebruikt zonder naleving van de verplichtingen waarin is voorzien bij artikel 14, lid 3, van [de basisverordening] en artikel 8 van [de uitvoeringsverordening], worden berekend op basis van het gemiddelde bedrag van de vergoeding die in rekening wordt gebracht voor het in hetzelfde gebied in licentie produceren van een overeenkomstige hoeveelheid teeltmateriaal van beschermde rassen van het betrokken gewas, dan wel op basis van de (lagere) vergoeding die overeenkomstig artikel 14, lid 3, vierde streepje, van [de basisverordening] en artikel 5 van [de uitvoeringsverordening] moet worden betaald in het geval van een toegestane aanplanting?

2) Kan, indien slechts moet worden uitgegaan van de vergoeding voor een toegestane aanplanting, de houder van het kwekersrecht in de hierboven bedoelde situatie bij een eenmalige onrechtmatige inbreuk de hem overeenkomstig artikel 94, lid 2, van [de basisverordening] te vergoeden schade forfaitair berekenen op basis van de vergoeding voor het in licentie produceren van teeltmateriaal?

3) Mogen – of moeten zelfs – bij de berekening van de overeenkomstig 94, lid 1, van [de basisverordening] te betalen passende vergoeding of van de overeenkomstig artikel 94, lid 2, van deze verordening te betalen vergoeding voor alle andere schade, de kosten verbonden aan de bijzonder uitgebreide controlemiddelen aangewend door een organisatie die de rechten van een groot aantal houders van kwekersrechten behartigt, aldus in aanmerking worden genomen dat het dubbele van de gewoonlijk overeengekomen vergoeding respectievelijk van de overeenkomstig artikel 14, lid 3, vierde streepje, van [de basisverordening] te betalen vergoeding wordt toegekend?”

Op andere blogs:
IPKat (How Farmers Should Pay Up for Infringing Protected Plant Variety Rights - Geistbeck Summary)