DOSSIERS
Alle dossiers

Woord- en of beeldmerk  

IEF 9885

Fioruccis "Recht op naam" volgens nationaal recht

HvJ EU 5 juli 2011, zaak C-263/09 P (Edwin Co. Ltd tegen OHIM-Elio Fiorucci)

In navolging van T-165/06. Merkenrecht. Gemeenschapswoordmerk ELIO FIORUCCI (CTM, geregistreerd door Edwin Co. Ltd). Vordering tot nietigverklaring op grond van "recht op naam" volgens nationaal recht. Elio Fiorucci is een Italiaanse ontwerper. Hogere voorziening. Toetsing door Hof van uitlegging en toepassing van nationaal recht door Gerecht. Bevoegdheid van Gerecht om beslissing van kamer van beroep te herzien. Grenzen. Beslissing OHIM vernietigd, beroep voor het overige verworpen.

Recht op naam 32. Voor de beoordeling van de gegrondheid van de door rekwirante voorgestelde uitlegging dienen de formulering en de structuur van artikel 52, lid 2, van verordening nr. 40/94 in aanmerking te worden genomen.

33. Wat de formulering van deze bepaling betreft, dient te worden opgemerkt dat de woorden „recht op de naam” geen enkele steun bieden aan de door rekwirante voorgestelde restrictieve uitlegging, volgens welke deze bepaling enkel betrekking heeft op dit recht als een kenmerk van de persoonlijkheid en niet op de vermogensrechtelijke exploitatie van de naam.

34. De structuur van artikel 52, lid 2, van verordening nr. 40/94 [nietigheid o.g.v. ouder recht op naam] verzet zich tegen een dergelijke uitlegging. Volgens deze bepaling kan een gemeenschapsmerk immers worden nietig verklaard op vordering van een belanghebbende die „een ander ouder recht” doet gelden. Ter precisering van de aard van een dergelijk ouder recht somt deze bepaling vier rechten op. Door het gebruik van het bijwoord „met name” wordt evenwel erop gewezen dat het geen uitputtende lijst betreft. Onder de gegeven voorbeelden wordt naast het recht op de naam en het recht op een afbeelding melding gemaakt van het auteursrecht en het recht van industriële eigendom.

35. Uit deze niet-limitatieve opsomming blijkt dat de als voorbeeld aangehaalde rechten belangen van verschillende aard beogen te beschermen. Opgemerkt dient te worden dat voor bepaalde van deze rechten, zoals het auteursrecht en het industriële-eigendomsrecht, de economische aspecten zowel door de nationale rechtsordes als door het Unierecht worden beschermd tegen commerciële aantasting [zie met name richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten (PB L 157, blz. 45)].

36. Wanneer een recht op de naam wordt aangevoerd, is het derhalve – anders dan rekwirante aanvoert – niet mogelijk om op grond van de formulering en de structuur van artikel 52, lid 2, van verordening nr. 40/94 de toepassing van deze bepaling te beperken tot de loutere gevallen waarin de inschrijving van een gemeenschapsmerk in strijd is met een recht dat uitsluitend beoogt de naam als kenmerk van de persoonlijkheid van de belanghebbende te beschermen.

schending van artikel 52, lid 2, sub a, van verordening nr. 40/94 en van artikel 8, lid 3, van de CPI
55 Wat in de eerste plaats de bewering betreft dat het Gerecht, door te oordelen dat artikel 8, lid 3, van de CPI de houder van een naam het recht verleent om het gebruik van deze naam als merk te verbieden, deze bepaling heeft geïnterpreteerd op een wijze die onverenigbaar is met de formulering ervan, dient eraan te worden herinnerd dat volgens de bewoordingen van deze bepaling algemeen bekende namen van personen „enkel [...] door de houder, of met de toestemming van deze laatste” als merk kunnen worden ingeschreven. Aangezien de formulering van artikel 8, lid 3, van de CPI de inschrijving van algemeen bekende namen van personen als merk afhankelijk stelt van de toestemming van de houder van de naam, kon het Gerecht, zonder onjuiste voorstelling van deze bewoordingen, daaruit afleiden dat de houder van een algemeen bekende naam het recht heeft om zich te verzetten tegen het gebruik van deze naam als merk wanneer hij betoogt dat hij geen toestemming voor de inschrijving van dat merk heeft gegeven.
56 Wat in de tweede plaats de grief betreft dat het Gerecht, door te oordelen dat artikel 8, lid 3, van de CPI van toepassing is ongeacht het gebied waarop de betrokken naam algemene bekendheid heeft verworven, deze bepaling heeft geïnterpreteerd op een wijze die onverenigbaar is met de bewoordingen ervan, dient te worden vastgesteld dat – zoals het Gerecht in punt 50 van het bestreden arrest heeft opgemerkt – de bewoordingen van deze bepaling, voor zover deze betrekking hebben op algemeen bekende persoonsnamen, geen onderscheid maken naar het gebied waarop deze algemene bekendheid is verworven. Door in punt 56 van het bestreden arrest te oordelen dat er geen rechtvaardiging is om de toepassing van artikel 8, lid 3, van de CPI uit te sluiten wanneer een algemeen bekende persoonsnaam reeds als merk is ingeschreven of gebruikt, heeft het Gerecht evenmin de inhoud van deze bepaling onjuist voorgesteld. Zoals het Gerecht heeft opgemerkt, stelt deze bepaling immers geen andere voorwaarde dan die inzake de algemene bekendheid van de betrokken persoonsnaam. 57 Wat de werken van de rechtsleer betreft, heeft het Gerecht in het kader van zijn wettigheidstoetsing de beoordeling ervan door de kamer van beroep onderzocht. Uit de punten 58 tot en met 60 van het bestreden arrest blijkt dat het Gerecht niet is voorbijgegaan aan het feit dat bepaalde standpunten waarop de kamer van beroep zich heeft gebaseerd, steun konden bieden aan de stelling van rekwirante. Het Gerecht heeft evenwel in punt 58 van dat arrest opgemerkt dat de opvatting die de kamer van beroep toeschreef aan Vanzetti, als auteur van een werk, door de auteur zelf werd betwist ter terechtzitting voor het Gerecht, waaraan deze heeft deelgenomen als advocaat van Fiorucci. Het Gerecht heeft voorts in punt 59 van ditzelfde arrest vastgesteld dat de bewoordingen die Ricolfi in zijn werken heeft gehanteerd, in het bijzonder de verwijzing naar „de algemene bekendheid [van een naam van een persoon] die het resultaat is van een eerste gebruik dat zeer vaak niet-commercieel is”, onvoldoende duidelijk was om een restrictieve uitlegging van artikel 8, lid 3, van de CPI te staven. In het geval van Ammendola, waarop punt 60 van dat arrest betrekking heeft, is het Gerecht van oordeel dat de mening van deze auteur op zich onvoldoende gezag had om de toepassing van artikel 8, lid 3, van de CPI afhankelijk te stellen van een voorwaarde die niet uit de bewoordingen zelf van deze bepaling voortvloeit. In deze omstandigheden kan het Gerecht evenmin worden verweten dat het deze voor hem overgelegde gegevens onjuist heeft voorgesteld.
ontoereikende motivering respectievelijk schending van artikel 63 van verordening nr. 40/94 en rechtsweigering
72 Hieruit volgt dat de aan het Gerecht toegekende bevoegdheid tot herziening niet impliceert dat het Gerecht bevoegd is om zijn eigen beoordeling in de plaats te stellen van die van de kamer van beroep, en a fortiori niet om over te gaan tot een beoordeling waarover die kamer van beroep nog geen standpunt heeft ingenomen. De uitoefening van de bevoegdheid tot herziening moet derhalve in beginsel beperkt blijven tot situaties waarin het Gerecht na toetsing van de beoordeling van de kamer van beroep in staat is om op basis van de elementen, feitelijk en rechtens, zoals deze zijn vastgesteld, te bepalen welke beslissing de kamer van beroep had moeten nemen.
73 In casu heeft de kamer van beroep de vernietiging van de beslissing van de nietigheidsafdeling gebaseerd op de loutere vaststelling dat Fiorucci, volgens de uitlegging die zij aan artikel 8, lid 3, van de CPI heeft gegeven, geen recht op de naam in de zin van artikel 52, lid 2, sub a, van verordening nr. 40/94 kon doen gelden. De kamer van beroep heeft zich dus niet uitgesproken over de invloed die de vermeende contractuele overdracht van het litigieuze merk aan rekwirante zou kunnen hebben op de geldigheid van dit merk.
74 In deze omstandigheden is het Gerecht terecht niet overgegaan tot het onderzoek van dit onderdeel van het betoog dat subsidiair door rekwirante werd ontwikkeld.
75 Voor zover rekwirante het Gerecht verwijt, het onderzoek van dit betoog niet uitdrukkelijk naar de kamer van beroep te hebben terugverwezen, hoeft enkel te worden opgemerkt dat in het kader van een voor het Hof ingesteld beroep tegen de beslissing van een kamer van beroep het BHIM overeenkomstig artikel 63, lid 6, van verordening nr. 40/94 de maatregelen dient te treffen die nodig zijn ter uitvoering van het arrest van het Hof. Door in punt 67 van het bestreden arrest, via een uitdrukkelijke verwijzing naar punt 64 van dat arrest, met klem erop te wijzen dat dit betoog door de kamer van beroep niet was onderzocht, heeft het Gerecht voorts een duidelijke aanwijzing gegeven wat de te treffen maatregelen betreft.

Lees het arrest hier (link).

IEF 9882

Woordmerken met Mijn

WIPO Arbitration and Mediation Center 6 juni 2011 , Zaak-/rolnummer: DNL2011-0028 (Stichting de Nationale Sporttotalisator tegen ABC Plus) Arbiter: Wolter Wefers Bettink

Eiser is Stichting de Nationale Sporttotalisator, een loterij-organisator en houder van vijftiental woord/beeldmerken. Verweerder is ABC Plus, vastgoedontwikkelaar en houder van de domeinnamen: lottolot.nl, lottohetgrootsterisicoommiljonairteworden.nl, lottosdecembermarathon.nl, lotto6uit41.nl, lottosuperzaterdag.nl, luckylottolive.nl, totodivisie.nl en totodaagtjeuit.nl. Eiseres vordert overdracht van de domeinnaam. Verweerder voert verweer o.a. dat het woord Mijn al 30.000 heeft geïnvesteerd in dit 'project'. Verwarringwekkende overeenstemming. Geen recht of legitiem belang verweerder, niet te goeder trouw. Overdracht bevolen.

6. B. Verweerder stelt dat de ondeelbare naam “Mijnlotto” letters bevat waarmee onder andere een woord en/of familienaam kan worden gevormd niet impliceert dat “Mijnlotto” iets met kansspelen te maken heeft, noch met andere woordmerken zoals Lotto Sport en/of met woordmerken met Mijn.
7.A. De toevoeging “mijn” is een beschrijvend woord, dat aan de verwarringwekkende overeenstemming niet afdoet.

7.C. Ten overvloede wijst de Geschillenbeslechter er op dat gezien de bekendheid van de Merken, niet goed voorstelbaar is dat de Domeinnaam gebruikt kan worden voor een rechtmatig doel. Gebruik voor een vastgoedproject, zoals Verweerder kennelijk van plan was, zou naar alle waarschijnlijkheid gebruik te kwader trouw opleveren, daar Verweerder door zulk gebruik commercieel voordeel zou kunnen behalen door internetgebruikers naar diens website te leiden met gebruikmaking van de verwarring die kan ontstaan met de Merken van Eiser (artikel 3.2 onder d van de Regeling).

Lees de beslissing hier (link).

IEF 9881

Professioneel bezighoudt met het registreren

WIPO Arbitration and Mediation Center 27 mei 2011 , Zaak-/rolnummer: DNL2011-0024 (Wolff Bioscopen Holding B.V. tegen Helo Holdings LTD), arbiter: Remco M.R. Van Leeuwen

Eiser is Wolff Bioscopen Holding B.V., een bioscooponderneming, handelsnaamhouder en domeinnaamhouder www.bioswolff.nl. Verweerder is Helo Holdings LTD, houder van domeinnaam, die verwijst naar sites waarop concurrerende diensten worden aangeboden. Eiseres vordert overdracht van de domeinnaam, Helo heeft dit vaker doelbewust verwarring gecreeërd, zie DNL2010-0054. Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend. Identiek hoofdbestanddeel Wolff Bioscopen, verwarringwekkende overeenstemming. Geen recht of legitiem belang verweerder, niet te goeder trouw. Overdracht bevolen.

Deze internet gebruikers komen dan op de website van Verweerder terecht waar producten en diensten worden aangeboden die concurreren met de producten en diensten van Eiser. Bovendien is in 2010 in vier andere zaken geoordeeld dat Verweerder een domeinnaam te kwader trouw had geregistreerd (BinckBank N.V. v. Helo Holdings LTD, WIPO Zaaknr. DNL2010-0014; CEWE COLOR AG & Co. OHG v. Helo Holdings LTD, WIPO Zaaknr. DNL2010-0034; SPRL Trezia, supra; Société Air France v. Helo Holdings LTD, WIPO Zaaknr.DNL2010-0082). Het lijkt er derhalve op dat Verweerder zich professioneel bezighoudt met het registreren van domeinnamen die overeenstemmen met merken en handelsnamen van derden om uit de daardoor ontstane verwarring inkomsten te genereren.

Lees de beslissing hier (link).

IEF 9876

Not considered in isolation

OHIM Second Board of Appeal 15 april 2011, Zaak R 1689/2008-2 (Land Rover tegen LWMC Ltd.)

Met dank aan Neeltje Beens, BRight advocaten

Wellicht ten overvloede. Merkenrecht. Oppositie. Ouder Woord- en beeldmerken LANDROVER tegen aanvrage LANDWIND. Board of Appeal oordeelt in navolging van Opposition Division dat vorderingen zowel op grond van 8(1)(b) als artikel 8(5) CTMR wordt afgewezen. Beginwoord, gevormd door 4 letters, worden door consument niet apart, maar als onderdeel van geheel gelezen. Geen verwarring tussen de merken, zelfs niet ter onderscheiding van identieke goederen op dezelfde markt. LANDWIND wordt als merk ingeschreven voor alle aangeduide goederen en diensten.

59 In the present case, the earlier word marks consist of two words, the first one ('LAND') being identical to the beginnings of the word mark applied for ('LANDWIND'). However, these marks have a different structure and composition. The earlier figurative trade marks also have a different nature, and consequently differ in the figurative element, when compared to the mark applied for. It has already been found aboven (see para. 32) that the signs at issue are not similar. The fact that the word 'LAND' is not an element on its own in the mark applied for as well as the different composition of the marks, introduce important visual and phonetic differences in the overall impression of the marks. Thus, the similarities between the conflicting trade marks cannot enable consumers to establish a link between them since the 'LAND' element of the earlier marks has no independent distinctive rol in the sign applied for. The beginning 'LAND' in contested mark will not be considered by the consumer in isolation but as an integrating part of the sole word 'LANDWIND'. Moreover, as explained above, the enhanced distinctiveness of the earlier marks affects the mark 'LAND ROVER' as a whole and not the 'LAND' element alone. Consequently, the Board considers that the mere coincidence of the marks in their beginnings based on these four letters, taking into account their role in the overall impression of the signs, cannot lead to the conlude that the publish will establish a link between the marks, even when they identify identical goods on the same market (see for this reasoning, judgment of 17 February 2011, T-10/09, 'F1 Live', para 67)

IEF 9870

Ook het gebruik van initialen

Vrz. Rechtbank 's-Gravenhage 1 juli 2011, KG ZA 11-420 (Cofra Holding A.G. en C&A Nederland tegen gedaagde)

Met gelijktijdige dank aan Rogier Overbeek, Kennedy Van der Laan

Merkenrecht. Gemeenschapsmerk. Handelsnaamrecht. Verwateringsgevaar. Eigen naam. Arrondissement 's-Gravenhage bevoegd naar 4.6 BVIE. Zeer bekend merk 9(1)(c) GMVo en 2.20 lid 1 sub c BVIE; verwarringsgevaar hoeft niet te bestaan. In voldoende mate overeenstemming G&A DESIGN en C&A merken, dominante element is auditief en visueel bepaalde gelijkenis. Eigen naam tegen bekende merken geen eerlijk handelsgebruik (12 sub a GMV o en 2.23 lid 1 sub a BVIE). Vorderingen toegewezen, bijzonder: KvK-inschrijving aanpassen.

4.3. Gelet op het voorgaande kan in het midden blijven of het gebruik van het G&A DESIGN-teken ook leidt tot verwarring bij de consument, zoals C&A heeft gesteld en [Gedaagde] gemotiveerd heeft betwist. Voor het aannemen van afbreuk aan het onderscheidend vermogen van de C&A-merken in de zin van de artikelen 9 lid 1 sub c GMVo en 2.20 lid 1 sub c BVIE is het bestaan van verwarringsgevaar namelijk geen vereiste (o.m. HvJ EG 23 oktober 2003, C-408/01, Adidas-Salomon).

Overeenstemmend teken 4.4. Naar voorlopig oordeel stemt het teken G&A DESIGN in voldoende mate overeen met de C&A-merken om te kunnen spreken van een overeenstemmend teken in de zin van de artikelen 9 lid 1 sub c GMVo en art. 2.20 lid 1 sub c BVIE. Het meest onderscheidende en dominante element van het teken G&A DESIGN, te weten het element G&A, vertoont namelijk auditief en visueel een bepaalde gelijkenis met de C&A-merken.

Dezelfde waren 4.7. Naar voorlopig oordeel gebruikt [Gedaagde] het teken G&A DESIGN voor identieke waren. Het in dit verband door [Gedaagde] aangevoerde verweer dat het uiterlijk en de kwaliteit van de door hem verhandelde kleding en schoenen niet identiek is aan het uiterlijk en de kwaliteit van de onder de C&A-merken verhandelde kleding, moet worden verworpen. Ten eerste heeft het Hof van Justitie beslist dat in het kader van een beoordeling van de vraag of er sprake is van een inbreuk, moet worden uitgegaan van de waren en diensten waarvoor het merk is ingeschreven (HvJ EG 27 november 2008, C-252/07, Intel). Onder de vrij algemene categorieën “kleding” en “schoenen” waarvoor de C&A-merken zijn ingeschreven, vallen de producten van [Gedaagde] onmiskenbaar. Ten tweede moet op basis van de door C&A in het geding gebrachte foto’s voorshands worden aangenomen dat ten minste een deel van de door [Gedaagde] onder het teken G&A DESIGN verhandelde collectie vergelijkbaar is met de specifieke kleding en schoenen waarvoor C&A de C&Amerken gebruikt en dat er een aanzienlijke overlap is in het relevante publiek, te weten de doelgroepen waarop C&A en [Gedaagde] zich richten. Die feitelijke overlap vergroot naar voorlopig oordeel het risico dat het gebruik van het G&A DESIGN-teken afbreuk zal doen aan de C&A-merken.

Afbreuk 4.8. Gegeven de hiervoor geconstateerde overeenstemming tussen de merken en het teken, de overeenstemming tussen de producten en het zeer grote onderscheidende vermogen en de zeer grote bekendheid van de C&A-merken, moet voorshands worden aangenomen dat het publiek een verband zal leggen tussen de C&A-merken en het teken G&A DESIGN, in die zin dat het G&A DESIGN-teken de C&A-merken in gedachten oproept bij de gemiddelde consument van de kleding en schoenen waarvoor de C&Amerken zijn ingeschreven, zeker wanneer het teken wordt uitgesproken. Diezelfde factoren brengen naar voorlopig oordeel mee dat er afbreuk wordt gedaan aan het onderscheidend vermogen van de C&A-merken in die zin dat die merken verwateren.

Eigen naam 4.10. Het verweer van [Gedaagde] dat het element “G&A” verwijst naar de initialen van zijn eigen naam ([Voornaam Gedaagde] [Achternaam Gedaagde]) kan niet slagen. De voorzieningenrechter begrijpt dat Gedaagde] hiermee een beroep heeft willen doen op een geldige reden in de zin van de artikelen 9 lid 1 sub c GMVo en art. 2.20 lid 1 sub c BVIE en/of op de beperking op het merkenrecht voor het gebruik van een eigen naam in de zin van de artikelen 12 sub a GMVo en art. 2.23 lid 1 sub a BVIE. Daargelaten of onder deze uitzonderingen ook het gebruik van initialen valt, kan het beroep op die bepalingen om de volgende reden niet slagen. C&A heeft er in dit verband – onweersproken – op gewezen dat er geen enkele reden bestaat voor de toevoeging van het &-symbool aan die initialen, terwijl die toevoeging wel aanzienlijk bijdraagt aan de overeenstemming met de C&A-merken en daarmee aan de mate waarin het publiek een verband zal leggen tussen de producten van [Gedaagde] en C&A. Gegeven de bekendheid van de C&A-merken, had [Gedaagde] zich daarvan bewust moeten zijn en dat besef had hem moeten weerhouden van het gebruik van het teken G&A DESIGN. Dat brengt naar voorlopig oordeel mee dat de gestelde reden voor het gebruik van het teken niet geldig is in de zin van de artikelen 9 lid 1 sub c GMVo en art. 2.20 lid 1 sub c BVIE en dat dit gebruik niet overeenstemt met de eerlijke handelsgebruiken
in de zin van de artikelen 12 sub a GMVo en art. 2.23 lid 1 sub a BVIE.

Lees het vonnis hier (pdf)

IEF 9866

Overlegging gebruiksbewijzen

BBIE 6 juni 2011, oppositienr. 2003371 (Stichting Protestans Christelijk Ziekenhuis Ikazia tegen Rachid El Kodady)

Merkenrecht. Woord/beeldmerk Ikazia ziekenhuis tegen woord/beeldmerk Multi Maatzorg. Oppositiebeslissing. verzoek tot overlegging gebruiksbewijzen is gegrond. Beoordeling van bewijs, jaarrekening, jaarverslagen en facturen op normaal gebruik. Geen normaal gebruik voor de aanduide diensten. Oppositie afgewezen, merk wordt ingeschreven

29. Aangezien het ingeroepen recht meer dan vijf jaar voorafgaand aan de datum van publicatie van de aanvraag werd ingeschreven, is het verzoek tot overlegging van gebruiksbewijzen gegrond.

37. Uit de ingediende stukken blijkt niet dat het ingeroepen recht in de relevante periode normaal is gebruikt in de Benelux voor de aangeduide diensten. Om die reden komt het Bureau niet meer toe aan de beoordeling van het verwarringsgevaar.

41. Aangezien het normaal gebruik van het ingeroepen recht niet is aangetoond, dient het verwarringsgevaar niet nader te worden onderzocht.

Lees beslissing hier (link naar pdf)

IEF 9863

"Eine bestimmte Technologie"

Gerecht EU 30 juni 2011, zaak T-463/08 (Imagion AG tegen OHIM)

Merkenrecht. Aanvrage gemeenschapswoordmerk DYNAMIC HD (film, telecommunicatie, datadragers). Absolute weigeringsgrond: ontbreken van onderscheidend vermogen, omdat het een technische (industrie)standaard betreft. Ook niet verkregen door het gebruik van het teken. Art. 7(1)(b) en 7(3) GMVo 207/2009. Bevestiging afwijzing door OHIM, afwijzing van klacht.

OHIM 22      Zwar sind die Dienstleistungen in den Klassen 35 und 38 für den allgemeinen Verbrauch bestimmt. Jedoch richten sich die Dienstleistungen in Klasse 41 sowohl an den Endverbraucher als auch an Fachkreise des elektronischen und des audiovisuellen Bereichs, und die Dienstleistungen in Klasse 42 wenden sich an ein Fachpublikum im Bereich der audiovisuellen Techniken (vgl. in diesem Sinne Urteil des Gerichts vom 2. Juli 2002, SAT.1/HABM [SAT.2], T‑323/00, Slg. 2002, II‑2839, Randnr. 38). Daher ist in Übereinstimmung mit der Beschwerdekammer (Randnr. 16 der angefochtenen Entscheidung) festzustellen, dass sich die angesprochenen Verkehrskreise sowohl aus dem Endverbraucher, der als durchschnittlich informiert und angemessen aufmerksam und verständig anzusehen ist, als auch aus Fachkreisen des elektronischen und audiovisuellen Sektors zusammensetzen. Die Unterscheidungskraft der angemeldeten Marke ist daher unter Berücksichtigung der mutmaßlichen Wahrnehmung dieser Verkehrskreise zu beurteilen.

23      Nach Ansicht der Beschwerdekammer wird der Verbraucher das Zeichen „ebenso wie die Begriffe VHS, CD, DVD, HD-DVD und Blu-Ray in generischer Weise als Hinweis auf eine bestimmte Technologie verstehen“.

Gerecht EU 30      Deshalb kann es das Zeichen DYNAMIC HD, das als eine neue Norm des audiovisuellen Bereichs gedacht ist, nicht ermöglichen, die Dienstleistungen der Klägerin in den Klassen 35, 38, 41 und 42 zu unterscheiden, die gerade dem Bereich der audiovisuellen Techniken und der Elektronik angehören.

32      In jedem Fall sind die Bestandteile „DYNAMIC“ und „HD“ als solche ohne Unterscheidungscharakter. Die Buchstabenkombination HD weist nämlich auf eine Norm hin, während im elektronischen Bereich der dynamische Charakter der von den Trägern gebotenen Funktionen häufig gefragt ist.

33      Ferner sind die Bestandteile „DYNAMIC“ und „HD“ nach den Regeln der englischen Grammatik aneinandergereiht. Daher weist die angemeldete Marke keinerlei zusätzliches Merkmal auf, das das Zeichen in seiner Gesamtheit geeignet erscheinen ließe, die Dienstleistungen der Klägerin von denjenigen anderer Unternehmen zu unterscheiden (vgl. in diesem Sinne Urteil des Gerichts vom 26. Oktober 2000, Harbinger/HABM [TRUSTEDLINK], T‑345/99, Slg. 2000, II‑3525, Randnr. 37).

IEF 9853

Beschrijf-het-zelf

Gerecht EU 28 juni 2011, Zaken T-475/09 tot en met T-483/09 (ATB Norte tegen OHIM - Bricocenter Italia)

Merkenrecht. Negen oppositieprocedures gebaseerd op oudere Gemeenschapsbeeldmerken ATB CENTROS DE BRICOLAGE BRICO CENTRO en CENTROS DE BRICOLAGE (voor bouwmarkten) tegen aantal Gemeenschapsmerkaanvragen met bestandeel BRICO CENTER (klik plaatje voor vergroting van aangevraagde/ingeroepen). Afgewezen door OHIM, deels toegewezen door Gerecht EU. De term ‘brico’ (doe-het-zelf) beschrijvend, maar zelfs dan kan het (zwak) onderscheidend vermogen bezitten waardoor bij identieke waren verwarringsgevaar kan ontstaan.

63      Cette conclusion n’est pas remise en cause par les autres arguments de l’OHMI et de l’intervenante. D’une part, concernant l’argumentation de l’OHMI relative au prétendu caractère distinctif très faible de la marque antérieure, il convient de relever que, contrairement aux affirmations de l’OHMI, tout en qualifiant l’élément « brico » et l’expression « brico center », ou des variations de celle-ci, de faiblement distinctifs, voire non distinctifs, la chambre de recours n’a pas expressément qualifié les marques antérieures de faiblement distinctives. Lors de l’appréciation globale du risque de confusion, elle n’a insisté que sur le degré de caractère distinctif des éléments des signes en cause. Or, il convient de souligner qu’il y a lieu de distinguer entre le facteur tiré du caractère distinctif de la marque antérieure, qui est lié à la protection accordée à une telle marque, et le caractère distinctif que possède l’élément d’une marque complexe, qui se rattache à la faculté de celui-ci de dominer l’impression d’ensemble produite par cette marque (ordonnance de la Cour du 27 avril 2006, L’Oréal/OHMI, C‑235/05 P, non publiée au Recueil, point 43). S’il est vrai qu’il convient d’examiner le caractère distinctif d’un élément d’une marque complexe dès le stade de l’appréciation de la similitude des signes, afin de déterminer les éventuels éléments dominants du signe, le degré de caractère distinctif de la marque antérieure est l’un des éléments à prendre en considération dans le cadre de l’appréciation globale du risque de confusion.

64      De surcroît, il convient de rappeler que, si le caractère distinctif de la marque antérieure doit être pris en compte pour apprécier le risque de confusion, il n’est qu’un élément parmi d’autres intervenant lors de cette appréciation. Ainsi, même en présence d’une marque antérieure à caractère distinctif faible, il peut exister un risque de confusion, notamment, en raison d’une similitude des signes et des produits ou des services visés [voir arrêt du Tribunal du 13 décembre 2007, Xentral/OHMI – Pages jaunes (PAGESJAUNES.COM), T‑134/06, Rec. p. II‑5213, point 70, et la jurisprudence citée]. Or, à supposer même que le terme « brico » puisse être considéré comme descriptif pour les services concernés et que, par conséquent, la marque antérieure soit elle-même considérée comme faiblement distinctive, le degré de similitude entre les services désignés par les marques en conflit mentionnés au point 16 de la décision attaquée, en l’espèce, ainsi que le degré de similitude entre celles-ci, considérés cumulativement, s’avèrent suffisamment élevés pour pouvoir conclure à l’existence d’un risque de confusion.

65      D’autre part, les arguments de l’OHMI et de l’intervenante relatifs aux conditions de commercialisation des services concernés et, en particulier concernant l’intervenante, à l’importance de l’aspect visuel des marques en conflit doivent également être rejetés. En effet, dans la description des services en cause visés par les marques antérieures et la marque demandée, il ne figure aucune limitation quant aux lieux de vente des services en cause. En outre, rien ne permet d’exclure que les services en cause ne fassent pas l’objet d’une communication orale, notamment lors d’opérations de démarchage téléphonique ou de publicité par voie radiophonique. Dès lors, il n’y a pas lieu d’attacher une importance particulière à la similitude visuelle entre les signes en conflit. En outre, même à considérer qu’il convienne de lui accorder davantage d’importance, il y a lieu de rappeler que les marques en conflit présentent une similitude visuelle élevée.

66      Il résulte de tout ce qui précède que c’est à tort que la chambre de recours a conclu à l’absence d’un risque de confusion entre les marques en conflit dans l’esprit du public pertinent, en ce qui concerne les services de « publicité », de « gestion des affaires commerciales » et d’« administration commerciale », visés par la marque demandée.

Lees de arresten hier (link).

IEF 9852

Logisch verklaarbaar

Vzr. Rechtbank Rotterdam 28 juni 2011, KG ZA 11-373 (Stichting Nationale Autopas tegen Jet Cars B.V.)

met dank aan Roma Witczak, Houthoff Buruma.

Sluit nauw aan bij LJN AV0673. Merkenrecht. Stukgelopen samenwerking. Stichting Nationale Autopas (NAP) bestrijdt kilometertellerfraudering. Deelnemende autobedrijven krijgen toegang tot de databank van NAP. De afgifte van een Autopas garandeert een 'logisch verklaarbare' kilometerstand. De opzegging van de overeenkomst met Jet Cars door NAP, echter Jet Cars blijft het NAP-merk voeren (BNL inschrijving 728547).

Of de overeenkomst is rechtmatig beëindigd, moet in arbitrageprocedure worden bepaald. NAP heeft (onweersproken) gesteld een bekend merk te zijn. Artikel 2.20 lid 1 sub c BVIE biedt bescherming tegen het ongerechtvaardigd voordeel trekken uit het onderscheidend vermogen van het merk en tegen het ongerechtvaardigd voordeel trekken uit de reputatie van het merk (of beide).

4.2 (…) De vraag of NAP de overeenkomst met Jet Cars op juiste gronden heeft beëindigd, zal derhalve in een eventueel nog aanhangig te maken arbitrageprocedure moeten worden beantwoord en maakt zodoende geen deel uit van de onderhavige procedure. Nu NAP de overeenkomst heeft beëindigd en thans (nog) niet in een daarvoor bedoelde arbitrageprocedure is komen vast te staan dat deze beëindiging in de gegeven omstandigheden niet geoorloofd was, wordt in het hiernavolgende uitgegaan van het gegeven dat de overeenkomst tussen NAP en Jet Cars per 29 september 2010 is beëindigd.

BVIE 2.20 (1) sub a en b 4.5. Tussen partijen staat niet ter discussie dat NAP merkhouder is van het beeldmerk (...) en het woordmerk (...), zodat in dit kort geding wordt aangenomen dat NAP in beginsel het inbreukmakend gebruik van haar logo door derde(n) kan verbieden. Het logo dat op de website van Jet Cars staat afgebeeld, betreft het logo van NAP en is dus gelijk aan het logo van NAP. Daarover bestaat tussen partijen ook geen verschil van mening. Voldoende gebleken is dat het logo door Jet Cars gebruikt wordt ter onderscheiding van haar eigen waren en diensten. De waren en diensten van NAP en waarvoor het logo door NAP wordt gebruikt, komen naar het zich thans laat aanzien niet overeen met de waren en diensten van Jet Cars. NAP houdt zich immers hoofdzakelijk bezig met het beheren van databases met betrekking tot historische gegevens van motorvoertuigen en het aan de hand van deze gegevens certificeren van deze motorvoertuigen, terwijl Jet Cars zich voornamelijk bezighoudt met de in- en verkoop van tweedehands motorvoertuigen. Weliswaar maakt Jet Cars daarbij gebruik van de diensten van NAP, maar zulks leidt vooralsnog niet tot het oordeel dat de waren en diensten van NAP en Jet Cars (grotendeels) gelijk zijn. Van een geval als bedoeld in artikel 2.20 lid 1 sub a en b BVIE is naar voorlopig oordeel reeds om die reden dan ook geen sprake. Het beroep op artikel 2.20 lid 1 sub a en b BVIE slaagt daarom niet.

4.6. Voor een beroep op artikel 2.20 lid 1 sub c BVIE is, naast de voorwaarden dat het teken gelijk is aan of overeenstemt met het merk en in het economisch verkeer gebruikt wordt voor waren of diensten, die niet soortglijk zijn aan die waarvoor merk is ingeschreven, vereist dat 1) het merk bekend is binnen het Benelux-gebied en 2) dat door het gebruik, zonder geldige reden, van het teken ongerechtvaardigd voordeel wordt getrokken uit of afbreuk wordt gedaan aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van het merk.

BVIE 2.20 (1) sub c 4.8 Artikel 2.20 lid 1 sub c BVIE biedt bescherming tegen het ongerechtvaardigd voordeel trekken uit het onderscheidend vermogen van het merk en tegen het ongerechtvaardigd voordeel trekken uit de reputatie van het merk (of beide). NAP stelt zich op het standpunt dat Jet Cars ongerechtvaardigd voordeel trekt uit de reputatie van het NAP-logo, omdat zij geheel ten onrechte meelift op en profiteert van de reputatie van NAP als betrouwbare en solide organisatie die het terugdraaien van kilometertellers actief tegengaat. Jet Cars heeft niet weersproken dat zij ongerechtvaardigd voordeel trekt uit of afbreuk doet aan de reputatie van NAP door het NAP-logo op haar website te tonen. Daar komt bij dat Jet Cars door het opnemen van het NAP-logo op haar website bij haar (potentiële) klanten een bepaalde kwaliteit met betrekking tot de betrouwbaarheid van de kilometertellers suggereert, terwijl juist twijfels bij deze kwaliteit voor NAP reden was om de overeenkomst met Jet Cars te beëindigen. Voldoende aannemelijk is dat het bestaansrecht van NAP met name afhangt van een goede en betrouwbare reputatie. Naar voorlopig oordeel heeft NAP er dan ook belang bij dat gebruik van haar logo op de website van Jet Cars wordt gestaakt.

4.9. Omdat er na 29 september 2010 niet langer een overeenkomst tussen NAP en Jet Cars bestaat, maakt Jet Cars sindsdien zonder recht of titel gebruik van het logo van NAP. Gesteld, noch gebleken is dat sprake is van een geldige reden die gebruik van dat logo door Jet Cars evenwel zou kunnen rechtvaardigen.

Lees het vonnis hier (pdf).

IEF 9849

Voorgeschreven volgorde

Gerecht EU 28 juni 2011, Zaak T-487/09 (ReValue Immobilienberatung GmbH tegen OHIM)

Gemeenschapsmerkenrecht. Aanvraag woordmerk ReValue (voor klasse 35, 36 en 42). Deels afwijzing aanmelding, Absolute weigeringsgrond. Beschrijvend karakter voor de klasse 42 vastgoed, Motiveringsplicht art. 75 GMVo 207/2009. Afgewezen; er is geen voorgeschreven volgorde om te toetsen om over het beschrijvende karakter te oordelen. Zonder verder overleg van stukken kan ReValue beschrijvend voorkomen voor de aangevraagde diensten.

42. Was erstens das Vorbringen anbelangt, dass die Prüfung der grafischen Aspekte der Anmeldemarke „nachgeschoben“ sei, ist festzustellen, dass es keine Verpflichtung gibt, die Merkmale einer Marke in einer bestimmten Reihenfolge zu prüfen. Somit war die Beschwerdekammer berechtigt, zunächst eine Beurteilung des beschreibenden Charakters des Wortes „revalue“ vorzunehmen, da dieses in der Anmeldemarke leicht zu erkennen war, und danach den Einfluss der grafischen Elemente auf dieses Wort zu untersuchen, da diese Untersuchung nicht nur formalen Charakter hatte (vgl. oben, Randnrn. 36 und 38). [red. geaccentueerde betekent volgorde]

43. Zweitens kann, was die sich nach Ansicht der Klägerin aus der Gestaltung der Anmeldemarke ergebende „optische Zäsur“ betrifft, selbst wenn man annimmt, dass diese tatsächlich bei einigen Verbrauchern bewirkt, dass sie das Wort „revalue“ in zwei Schritten lesen, eine Beeinflussung dieser Verbraucher durch die Bedeutung dieses Wortes in seiner Gesamtheit nicht ausgeschlossen werden, da es in dem die Anmeldemarke bildenden Zeichen leicht lesbar bleibt.

Lees het arrest hier (link)