DOSSIERS
Alle dossiers

Woord- en of beeldmerk  

IEF 27

Merkenrecht

Hof van Justitie spreekt zich uit over uitputting. In een procedure tussen Peak Holding AB en Axolin-Elinor ABheeft het Hof van Justitie EG bij arrest van 30 november 2004 geoordeeld dat van een merk voorziene waren niet kunnen worden geacht in de EER in de handel te zijn gebracht wanneer de merkhouder ze in de EER heeft ingevoerd om ze aldaar te verkopen of wanneer hij ze in zijn eigen winkels of in die van een gelieerde vennootschap aan de consumenten in de EER te koop heeft aangeboden, maar er niet in geslaagd is, ze te verkopen.

Arrest C-16/2003

„Merken – Richtlijn 89/104 EEG – Artikel 7, lid 1 – Uitputting van aan merk verbonden recht – In handel brengen van waren in EER door merkhouder – Begrip – Waren die aan consumenten te koop zijn aangeboden en vervolgens zijn teruggetrokken – Verkoop aan in EER gevestigde marktdeelnemer met verplichting tot in handel brengen van waren buiten EER – Wederverkoop van waren aan andere in EER gevestigde marktdeelnemer – Verhandeling in EER”

https://curia.eu.int/jurisp/cgi-bin/form.pl?lang=nl&Submit=Zoeken&docrequire=judgements&numaff=C-16%2F03&datefs=&datefe=&nomusuel=&domaine=&mots=&resmax=100

IEF 22

Merkenrecht

Arrest: Hof Arnhem, 26 oktober 2004, Levola Hengelo tegen Dorsvlegel. Hoger beroep "Emmermerken" voor yoghurtproducten. "Op basis van de resultaten van het amrktonderzoek is voorshands voldoende aannemelijk dat de gemiddelde consument de emmermerken is gaan identificeren met het yoghurtproduct van De Zuivelhoeve" Beeld/vormmerken hebben onderscheidend vermogen verkregen.

Lees arrestArrest Levola Dorsvlegel

IEF 21

Merkenrecht

Vonnis: zaak KG 04/1053, Rechtbank 's Gravenhage, 12 november 2004, Pretium tegen Yiggers. "Yiggers maakt gebruik van de dienst Adwords van de internet-zoekmachine Google (hierna ook ‘Google’). Bij het zoeken op ‘Pretium’ of een daarop gelijkende zoekterm op Google, verscheen tot voor kort de advertentie van Yiggers (...) Naar het oordeel van de voorzieningenrechter bestaat de inbreuk en het onrechtmatige handelen niet zo zeer uit het gebruiken van de tekens van eiseressen als zoektermen, als wel uit het koppelen van een advertentie aan een zoekwoord dat door de internetgebruiker wordt gebruikt. Lees vonnis

IEF 16

Merkenrecht

Bikemotion / Batavus (deel III)

Internetfietsenwinkel Bikemotion.nl stapt opnieuw naar de rechter om bij fabrikant Batavus af te dwingen dat hij fietsen van dat merk mag blijven verkopen. Dat heeft de rechtbank in Leeuwarden vrijdag bekendgemaakt. Het kort geding is al de derde rechtszaak in drie jaar over deze kwestie. Bikemotion.nl mag niet rechtstreeks bij Batavus inkopen. De fabrikant en de internetfietsenwinkel hebben vorig jaar wel afgesproken dat Bikemotion.nl via speciaalzaken Batavus-fietsen mag aanschaffen. Batavus wil de speciaalzaken vanaf 1 januari 2005 verbieden de fietsen door te verkopen aan derden, zoals Bikemotion. "Als Bikemotion.nl niets doet, kan vanaf dan geen Batavus meer worden verkocht", aldus advocaat J. van Rhijn van Bikemotion.nl.
IEF 8

Merkenrecht

Arrest GvEA (Met plaatjes!) : T-396/02, 10 november 2004, Storck / OHMI (Forme d'un bonbon) Onderscheidend vermogen door gebruik. Op grond van de hierboven geformuleerde overwegingen moet worden geconcludeerd dat de als bewijsstukken overgelegde omzetcijfers en cijfergegevens betreffende de reclamekosten weliswaar aantonen dat de snoepjes ‚Werther’s’ op de markt te koop worden aangeboden, maar niet dat de vorm ervan als merk wordt gebruikt. Lees arrest

IEF 7

Merkenrecht

Arrest GvEA  (Met plaatjes!): Zaak T-164/02, GvEA, 10 november 2004, Kaul/OHIM - Bayer (ARCOL - CAPOL)  Oppositieprocedure. Anders dan het BHIM met betrekking tot de procedure inter partes stelt, heeft de functionele continuïteit tussen de verschillende instanties van het BHIM dus niet tot gevolg dat een partij die bepaalde gegevens, feitelijk of rechtens, niet binnen de termijnen gesteld door de instantie die in eerste aanleg uitspraak doet, voor deze instantie heeft aangedragen, zich volgens artikel 74, lid 2, van verordening nr. 40/94 voor de kamer van beroep niet op deze gegevens kan beroepen. De functionele continuïteit heeft daarentegen wel tot gevolg dat een dergelijke partij zich voor de kamer van beroep op deze gegevens kan beroepen, mits voor deze instantie het bepaalde in artikel 74, lid 2, van deze verordening in acht wordt genomen. Lees arrest

IEF 4

Merkenrecht

Vonnis: Rechtbank 's Gravenhage, 1 september 2004 (bij vervroeging) Rolnummer 03/2105, Crazy Pianos tegen Rocket c.s.

Wat er ook zij van de vraag of de combinatie van de op zich bekende (Engelse) woorden CRAZY en PIANOS als zodanig onderscheidend vermogen toekomt, het merk is in elk geval ingeburgerd (...) Ook het logo met daarin PARTY PIANOS stemt voldoende op auditieve en begrips-matige wijze overeen met het woordmerk CRAZY PIANOS leidend tot verwarringsgevaar en in elk geval tot het leggen van een verband tussen teken en merk, zodat sprake is van merkinbreuk volgens 13 A lid 1 onder b respectievelijk onder c BMW.

 

Lees het vonnis hier. lees en hier en brein hier

IEF 10473

Saint-Hubert 41/Hubert

HvJ EG 12 oktober 2004, zaak C-106/03 P (Verdial tegen OHIM; inzake Saint-Hubert 41/Hubert) - dossier

(verwarring)

Hogere voorziening – Gemeenschapsmerk – Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 – Verwarringsgevaar – Woord- en beeldmerk HUBERT – Oppositie door houder van nationaal woordmerk SAINT-HUBERT 41 – BHIM optredend als verweerder voor Gerecht / Gemeenschapsmerk – Beroepsprocedure – Beroep bij gemeenschapsrechter – Procedurele rol van Bureau – Oppositieprocedure – Bevoegdheid om voor Gerecht voorwerp van geschil te wijzigen – Geen (Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 133, lid 2; verordening nr. 40/94 van de Raad, art. 63, lid 2)

Woordbeeldmerk Hubert stemt onvoldoende overeen met het oudere Franse woordmerk ‘Saint-Hubert 41’ om verwarring aan te nemen ‘ongeacht de bekendheid van het oudere merk of de omstandigheid dat de betrokken waren of diensten dezelfde of soortgelijk zijn.’ (Ov. 54).

 

In een procedure betreffende een beroep tegen een beslissing van een kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) waarbij een op gevaar van verwarring met een ouder merk berustende oppositie tegen een inschrijving als gemeenschapsmerk is afgedaan, is het Bureau niet bevoegd om voor het Gerecht het voorwerp van het geschil, zoals dit uit de respectieve vorderingen en stellingen van de merkaanvrager en de opposant voortvloeit, te wijzigen.

 

Immers, ook al is het Bureau volgens artikel 133, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht verweerder in de procedure voor het Gerecht, het beroep bij dit laatste betreft het geschil tussen de aanvrager van de inschrijving en de houder van een ouder merk.

 

Bijgevolg zou elk oordeel volgens welk het Bureau bevoegd is om voor het Gerecht het voorwerp van het geschil te wijzigen, inbreuk maken op het gewettigde vertrouwen van de partij die voor de kamer van beroep in het gelijk is gesteld, dat de procedure voor het Gerecht overeenkomstig artikel 63, lid 2, van verordening nr. 40/94 tot doel heeft de wettigheid van de beslissing van deze kamer te toetsen.

IEF 10519

Oppervlak van glasplaat

HvJ EG 28 juni 2004, zaak C-445/02 P (Glaverbel tegen OHIM; oppervlak van glasplaat) - dossier

Merkweigering.
KMVS-IE NL06_Page_16_Image_0001.pngOok Gerecht EU 2007, IEF 4701. Glaverbel vraagt gemeenschapsmerk aan voor een dessin dat bedoeld is om te worden toegepast op glas voor sanitaire installaties (zie afbeelding).

Het Gerecht van Eerste Aanleg overwoog: ‘dat het dessin, bestaande uit een ontelbaar aantal streepjes, ongeacht het oppervlak van de plaat, samenvalt met het uiterlijk van de waar zelf, waarin de evidente kenmerken van de waar tot uiting komen, waardoor het dessin in de eerste plaats wordt opgevat als een technisch middel om het glas ondoorzichtig te maken. De complexe en fantasievolle aard van het aangevraagde dessin lijkt eerder een gevolg te zijn van een esthetische of decoratieve afwerking. Op grond van de algemene complexiteit van het dessin en de toepassing ervan op de buitenkant van de waar is het niet mogelijk, aldus het Gerecht verder, bijzondere details van dit dessin te onthouden, noch om het dessin waar te nemen zonder tegelijkertijd de wezenlijke kenmerken van de waar te zien. Tot slot laat het dessin niet steeds dezelfde indruk achter. Deze indruk varieert namelijk naar gelang van de hoek waaronder men de waar bekijkt, de lichtintensiteit en de kwaliteit van het glas.’ (Ov. 33).

Het Gerecht heeft hieruit geconcludeerd, dat het teken geen aanduiding van de herkomst van de waar bevat voor het relevante publiek, dat zowel vaklui in de bouwsector als het grote publiek omvat.

Verklaringen van vaklui en consumenten dat zij het glas wel als afkomstig van Glaverbel herkennen doen daar volgens het Gerecht niet aan af. Dit betreft feitelijke waarderingen waar het HvJ EG niet over oordeelt.

33 Het overwoog aldaar dat het dessin, bestaande uit een ontelbaar aantal streepjes, ongeacht het oppervlak van de plaat, samenvalt met het uiterlijk van de waar zelf, waarin de evidente kenmerken van de waar tot uiting komen, waardoor het dessin in de eerste plaats wordt opgevat als een technisch middel om het glas ondoorzichtig te maken. De complexe en fantasievolle aard van het aangevraagde dessin lijkt eerder een gevolg te zijn van een esthetische of decoratieve afwerking. Op grond van de algemene complexiteit van het dessin en de toepassing ervan op de buitenkant van de waar is het niet mogelijk, aldus het Gerecht verder, bijzondere details van dit dessin te onthouden, noch om het dessin waar te nemen zonder tegelijkertijd de wezenlijke kenmerken van de waar te zien. Tot slot laat het dessin niet steeds dezelfde indruk achter. Deze indruk varieert namelijk naar gelang van de hoek waaronder men de waar bekijkt, de lichtintensiteit en de kwaliteit van het glas.

IEF 10476

MATRATZEN CONCORD markt / MATRATZEN

HvJ EG 28 April 2004, zaak C-3/03 P (Matratzen Concord tegen OHIM/Hukla; inzake Matratzen) - dossier

(verwarring)

Hogere voorziening - Gemeenschapsmerk - Verordening (EG) nr. 40/94 - Overeenstemming tussen twee merken - Gevaar voor verwarring - Aanvraag tot inschrijving van beeldmerk met woord "Matratzen" als gemeenschapsmerk - Ouder woordmerk MATRATZEN

Hukla stelde op basis van haar Spaanse merk ‘Matratzen’ oppositie in tegen registratie van een woord-beeldmerk als gemeenschapsmerk MATRATZEN voor matrassen door Matratzen Concord.

Het Gerecht: het woord ‘Matratzen’ is het dominerende bestanddeel;  de twee merken stemmen voor het relevante publiek visueel en auditief overeen. Ten slotte heeft het Gerecht beslist dat de mate van overeenstemming van de betrokken merken en de mate van gelijksoortigheid van de door deze merken aangeduide waren tezamen genomen hoog genoeg zijn en dat de kamer van beroep daarom terecht gevaar van verwarring tussen de betrokken merken heeft aangenomen.

Het Gerecht heeft:

‘terecht gepreciseerd dat bij de beoordeling van de overeenstemming van twee merken niet slechts één bestanddeel van een samengesteld merk mag worden beschouwd en vergeleken met een ander merk, maar dat de betrokken merken juist elk in hun geheel met elkaar moeten worden vergeleken. Volgens het Gerecht sluit dit niet uit dat de totaalindruk die door een samengesteld merk wordt opgeroepen bij het relevante publiek, in bepaalde omstandigheden door een of meer van de bestanddelen ervan kan worden gedomineerd.’ (Ov. 32).

1. In het kader van de toepassing van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 inzake het gemeenschapsmerk mag bij de beoordeling van de overeenstemming van twee merken niet slechts één bestanddeel van een samengesteld merk worden beschouwd en vergeleken met een ander merk, maar moeten de betrokken merken juist elk in hun geheel met elkaar worden vergeleken. Dit sluit niet uit dat de totaalindruk die door een samengesteld merk bij het relevante publiek wordt opgeroepen, in bepaalde omstandigheden door een of meer van de bestanddelen ervan kan worden gedomineerd. (cf. punt 32)

 

2. De beoordeling van de feiten door het Gerecht, op grond waarvan het tot de conclusie komt dat het woordbestanddeel in een woord‑ en beeldmerk waarvan inschrijving als gemeenschapsmerk wordt aangevraagd, het dominerende bestanddeel van het betrokken merk is, levert geen rechtsvraag op die als zodanig vatbaar is voor toetsing door het Hof in hogere voorziening. (cf. punt 34)

 

3. Het aan de merkhouder toegekende recht om zich te verzetten tegen elk gebruik van dit merk dat afbreuk zou kunnen doen aan de herkomstgarantie, dat de hoofdfunctie van het merk vormt, behoort tot het specifieke voorwerp van het merkrecht, waarvan de bescherming afwijkingen van het beginsel van het vrij verkeer van goederen kan rechtvaardigen.

 

Het beginsel van het vrije verkeer van goederen verbiedt een lidstaat niet om een teken dat in de taal van een andere lidstaat beschrijvend is voor de betrokken waren of diensten, als nationaal merk in te schrijven, en verbiedt evenmin de houder van een dergelijk merk om bij gevaar van verwarring tussen dit nationale merk en een aangevraagd gemeenschapsmerk oppositie tegen de inschrijving van dit laatste in te stellen. (cf. punten 41‑42)