DOSSIERS
Alle dossiers

Woord- en of beeldmerk  

IEF 13839

Gerecht EU week 19

Gemeenschapsmerk. We beperken ons tot een wekelijks overzicht van de (voortgezette oppositie)beslissingen van het Gerecht EU. Ditmaal over:
A) PEDRO t. Pedro del Hierro - beroep afgewezen
B) SIMCA t. SIMCA - beroep afgewezen
C) PYROX t. PYROT - beroep afgewezen

Gerecht EU 8 mei 2014, zaak T-38/13 (Pedro) - dossier
A) Werkelijk gebruik. Geen verwarringsgevaar. Gemeenschapsmerk – Beroep ingesteld door de aanvrager van het woordmerk „PEDRO” voor waren en diensten van de klassen 18, 25 en 35, en strekkende tot vernietiging van beslissing Kamer van beroep van het (BHIM) houdende gedeeltelijke vernietiging van de beslissing van de oppositieafdeling waarbij de oppositie ingesteld door de houder van de zwart-witte communautaire en internationale beeldmerken met de woordelementen „Pedro del Hierro” voor waren en diensten van de klassen 3, 9, 14, 18, 25, 35 en 42 is afgewezen. Beroep wordt afgewezen.

Gerecht EU 8 mei 2014, zaak T-327/12 (Simca) - dossier
B) Nietigheidsprocedure – Gemeenschapswoordmerk Simca – Kwade trouw – Artikel 52, lid 1, sub b. Beroep tot vernietiging van beslissing kamer van beroep van BHIM houdende vernietiging van de beslissing van de nietigheidsafdeling en nietigverklaring van het woordmerk „Simca” voor waren van klasse 12 in het kader van de vordering tot nietigverklaring ingediend door de houder van het internationale en nationale merk „SIMCA”. Beroep wordt afgewezen.

55      Vastgesteld hoeft immers slechts te worden dat uit het arrest Chocoladefabriken Lindt & Sprüngli, punt 19 supra (punten 38‑42) blijkt dat bij de beoordeling van bestaan van kwade trouw van de aanvrager op het tijdstip van de indiening van de inschrijvingsaanvraag van een teken, bovendien rekening moet worden gehouden met zijn „oogmerk” om een derde te verhinderen om dit teken te blijven gebruiken, waarbij het Hof heeft opgemerkt dat dit oogmerk een subjectief gegeven was dat moest worden vastgesteld aan de hand van de objectieve omstandigheden van het concrete geval.

Gerecht EU 8 mei 2014, zaak T-575/12 (PYROX) - dossier
C) Verwarringsgevaar. Beroep ingesteld door de aanvrager van het beeldmerk met het woordelement „PYROX” voor waren van de klassen 4, 7 en 11, en strekkende tot vernietiging van de beslissingen kamer van beroep van het BHIM waarbij de beslissing van de oppositieafdeling tot gedeeltelijke afwijzing van de oppositie die is ingesteld door de houder van het nationale woordmerk „PYROT” voor waren van klasse 11 gedeeltelijk nietig is verklaard en de inschrijving van het aangevraagde merk integraal is geweigerd. Beroep wordt afgewezen.

101    Der hohe Aufmerksamkeitsgrad, den ein Teil der maßgeblichen Verkehrskreise an den Tag legt, genügt in Anbetracht der starken Ähnlichkeit, die hinsichtlich eines der geprüften relevanten Aspekte festgestellt worden ist, nicht, um die Verwechslungsgefahr zu vermeiden. Denn selbst die Verbraucher, die einen hohen Aufmerksamkeitsgrad an den Tag legen, könnten glauben, dass die in Rede stehenden Waren, die geringfügig ähnlich oder ähnlich sind, aus demselben Unternehmen oder aus wirtschaftlich miteinander verbundenen Unternehmen stammen. Daher hat der oben in Rn. 41 festgestellte Fehler hinsichtlich des Aufmerksamkeitsgrads der maßgeblichen Verkehrskreise keinen Einfluss auf die Rechtmäßigkeit der angefochtenen Entscheidung.

IEF 13824

Onderdeel Doughnuts niet verwaarloosbaar in BIMBO DOUGHNUTS-merk

HvJ EU 8 mei 2014, zaak C-591/12P (Bimbo/BHIM) - dossier
Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht EU waarbij het Gerecht het beroep ingesteld door aanvrager van het woordmerk „BIMBO DOUGHNUTS” afwees. De oppositie met een beroep op internationale en nationale woordmerken „DONUT”, „DOGHNUTS” en „DONUTS” in dezelfde klasse 30, was gegrond. Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009. Verwarringsgevaar. De hogere voorziening wordt afgewezen. Het Gerecht EU stelde al dat het bestanddeel „bimbo” een dominerende plaats had en het bestanddeel „doughnuts” niet verwaarloosbaar was in de totaalindruk, zodat het bij vergelijking in beschouwing moest worden genomen.

29 Het Gerecht is dus niet tot de conclusie gekomen dat er verwarringsgevaar bestond op basis van de loutere vaststelling dat het bestanddeel „doughnuts” in het aangevraagde merk een zelfstandige onderscheidende plaats heeft, maar heeft het bestaan van bedoeld gevaar afgeleid uit een globale beoordeling die de verschillende fasen van het onderzoek omvatte die naar voor komen uit de in de punten 19 tot en met 25 van het onderhavige arrest gememoreerde rechtspraak en in het kader waarvan het de in casu relevante factoren in beschouwing heeft genomen. Het Gerecht heeft artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 dus juist toegepast.

37 Wat ten slotte de in punt 16 van het onderhavige arrest samengevatte argumentatie betreft, moet worden vastgesteld dat de door het Gerecht in punt 97 van het bestreden arrest gebezigde begrippen „ondeelbaar geheel” en „logische eenheid” overeenstemmen met het begrip „eenheid met een andere betekenis”, dat door het Hof is gebruikt in de rechtspraak waarnaar in punt 25 van het onderhavige arrest wordt verwezen.

45 Om te beginnen kan, zoals de advocaat-generaal in de punten 37 tot en met 42 van zijn conclusie heeft opgemerkt, gelet op de redenering in met name de punten 91 tot en met 100 van het bestreden arrest, het Gerecht niet worden verweten dat het het verwarringsgevaar tussen de conflicterende tekens automatisch zou hebben afgeleid uit de vaststelling dat het bestanddeel „doughnuts” een zelfstandige onderscheidende plaats heeft in het merk waarvoor om inschrijving werd verzocht. 46 Blijkens die punten heeft het Gerecht immers een globale beoordeling van het verwarringsgevaar verricht en heeft het daartoe rekening gehouden met de specifieke factoren van het concrete geval. Bovendien is die beoordeling gebaseerd op een gedetailleerd onderzoek, in de punten 52 tot en met 89 van het bestreden arrest, van alle door Bimbo aangevoerde aspecten en inzonderheid op de bekendheid van dat merk. Het desbetreffende betoog van Bimbo voor het Hof is dus gebaseerd op een onjuiste lezing van dat arrest, en moet derhalve worden verworpen.
IEF 13818

BBIE serie april 2014

Merkenrecht. We beperken ons tot een maandelijks overzicht van de oppositiebeslissingen van het BBIE. Recentelijk heeft het BBIE een serie van 7 oppositiebeslissingen gepubliceerd die wellicht de moeite waard is om door te nemen. Zie voorgaand bericht in deze serie: BBIE-serie maart 2014.

24-04
SENSATION
HAIR ZENZATION HAIR DANCE EVENT
Afgew.
nl
24-04
SENSATION
Hair Zenzation
Toegew.
nl
24-04
'T BIER VAN HIER
Cristal. Vers bier van hier.
Afgew.
nl
18-04
DELTACHEESE
CAMPEREILANDER ZUIVEL (H)EERLIJK IJSSELDELTA
Afgew.
nl
14-04
VVAA
VVA
Afgew.
nl
07-04
DATEV
Tatev
Gedeelt.
nl
07-04
MONCLER
MONCLER
Gedeelt.
fr

Behoefte aan een verdere analyse? Tip de redactie: redactie@ie-forum.nl

IEF 13815

Leverancier, tevens ex-werknemer, van gedaagde is partijdig

HR 2 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1067 (eiser tegen Hallmark Cards)
Deskundigenbericht. Eiser is ontwerper/uitvinder van een BLACK BOX waarin wenskaarten en andere voorwerpen kunnen worden opgeborgen. Nu vordert eiser schadevordering uit hoofde van nakoming inspanningsverplichting door rechthebbende na overdracht van rechten uit octrooi en Benelux merkdepot. De Hoge Raad oordeelt dat eiser de melding van onpartijdigheid van de deskundige tijdig was gedaan: in het eerste gedingstuk na deponering deskundigenrapport. De deskundige heeft tot en met 1993 bij Hallmarks rechtsvoorganger gewerkt en is nu internationaal leverancier voor Hallmark (artt. 194 en 198 lid 1 Rv). Hof heeft ten onrechte deels het deskundigenrapport aan zijn oordeel ten grondslag gelegd en het arrest wordt vernietigd.

3.2.3 (...) [eiser] stelt dat de deskundige tot en met 1993 bij Hallmark’s rechtsvoorgangster heeft gewerkt en dat Hallmark internationaal afnemer is van het bedrijf van de deskundige. Naar het oordeel van het hof is bedoeld dienstverband zo lang geleden geëindigd dat dat op zichzelf onvoldoende is om te twijfelen aan de onpartijdigheid van de deskundige. Wel gaat het hof, als onvoldoende betwist, ervan uit dat vanuit het Amerikaanse Hallmark-concern zaken zijn gedaan met het bedrijf van de deskundige. Het hof acht deze zakelijke relatie, zeker in combinatie met eerdergenoemd dienstverband, niet gelukkig. Het hof laat de laatste zin van pagina 14 en de pagina’s 16 tot en met 19 van het deskundigenrapport, die volgens [eiser] suggestief zijn, buiten beschouwing, maar ziet onvoldoende reden om ook de pagina’s 1 tot en met 15, behoudens de laatste zin van pagina 14, buiten beschouwing te laten. Blijkens zijn eigen stellingen is [eiser] tijdens de bespreking met de deskundige, dus voordat het rapport werd opgesteld, reeds op de hoogte gekomen van voormelde zakelijke relatie, maar hij heeft toen niet verzocht een andere deskundige te benoemen. Voorts heeft [eiser] wat betreft de pagina’s 1 tot en met 15 van het deskundigenrapport niet concreet gesteld dat deze getuigen van partijdigheid. (rov. 10)
3.3.2. [eiser] heeft ter onderbouwing van zijn twijfel aan de onpartijdigheid van de deskundige onder meer gewezen op het hiervoor genoemde dienstverband van de deskundige en op de hiervoor vermelde zakelijke relatie. Daarmee heeft hij voldoende omstandigheden gesteld die, objectief beschouwd, twijfel kunnen rechtvaardigen aan de onpartijdigheid van de deskundige in de zin van art. 198 lid 1 Rv. Door te oordelen dat [eiser] bovendien concreet diende aan te geven dat de door het hof bedoelde passages van het rapport getuigen van partijdigheid van de deskundige, heeft het hof blijk gegeven van een onjuiste opvatting omtrent de terzake op een partij rustende stelplicht. Veelal is immers niet naar buiten kenbaar op welke plaatsen of op welke wijze het rapport van een deskundige is beïnvloed door diens (gestelde) partijdigheid. Het hof diende dus te beoordelen of voormelde twijfel gerechtvaardigd was, alvorens (onderdelen van) het deskundigenrapport aan zijn oordeel ten grondslag te leggen. Nu van die beoordeling uit de bestreden uitspraak niet blijkt, slaagt het onderdeel.

Lees eerdere uitspraken hier:
ECLI:NL:GHSGR:2010:5377
ECLI:NL:GHSGR:2011:3041
ECLI:NL:GHDHA:2013:5332
ECLI:NL:HR:2014:1067

IEF 13802

Gerecht EU week 18

Gemeenschapsmerk. We beperken ons tot een wekelijks overzicht van de (voortgezette oppositie)beslissingen van het Gerecht EU. Ditmaal over:
A) Beroep BEYOND RETRO gedeeltelijk toegewezen (tegen BEYOND VINTAGE)
B) Beroep MENOCHRON afgewezen (tegen MENODRON)
C) Beroep ASOS afgewezen (tegen ASSOS)

Gerecht EU 30 april 2014, zaak T-170/12 (Beyond Vintage) - dossier
A. Beroep door de houder van het gemeenschapswoordmerk „BEYOND RETRO” voor waren en diensten van de klassen 25 en 35 ingesteld en strekkende tot vernietiging van beslissing in de gevoegde zaken houdende verwerping van het door verzoekster ingestelde beroep en vernietiging van de gedeeltelijke weigering van de oppositieafdeling om de aanvraag tot internationale inschrijving voor de Europese Unie van het woordmerk „BEYOND VINTAGE” voor waren en diensten van de klassen 14, 18 en 25 in het kader van de door verzoekster ingestelde oppositie gemeenschapsmerkrechtelijke bescherming te bieden. Beroep wordt gedeeltelijk toegewezen voor de klassen 18 en 25.

Gerecht EU 29 april 2014, zaak T-473/11 (MENOCHRON) - dossier
B. Gemeenschapsmerk – Beroep ingesteld door de aanvrager van het woordmerk „MENOCHRON”, voor waren en diensten van de klassen 3, 5 en 35, strekkende tot vernietiging van beslissing waarbij is verworpen het beroep tegen de beslissing van de oppositieafdeling houdende weigering van inschrijving van dat merk in het kader van de oppositie van de houder van het woordmerk „MENODORON”, voor waren en diensten van de klassen 3, 5 en 44. Beroep wordt afgewezen.

Gerecht EU 29 april 2014, zaak T-647/11 (ASOS) - dossier
C. Gemeenschapsmerk – Beroep ingesteld door de aanvrager van het woordmerk „ASOS” voor waren en diensten van de klassen 3, 14, 18, 25 en 35 en strekkende tot vernietiging van de beslissing houdende gedeeltelijke verwerping van het beroep tegen de gedeeltelijke weigering van de oppositieafdeling om dat merk in te schrijven in het kader van de oppositie ingesteld door de houder van het gemeenschapswoordmerk „ASSOS” voor waren van de klassen 3, 12 en 25. Beroep afgewezen.

IEF 13800

Piloot in dienst handelt met merkregistratie zonder meer onrechtmatig

Vzr. Rechtbank Rotterdam 28 april 2014, IEF 13800 (VLM Airlines tegen Piloot)
Uitspraak ingezonden door Reindert van der Zaal en Emiel Jurjens, Kennedy Van der Laan. Handelsnaamrecht. Merkenrecht. Onrechtmatige daad. Gedaagde is piloot in dienst van VLM Airlines en heeft een arbeidsrechtelijk geschil met VLM Airlines. Tijdens de overname van VLM Airlines door een derde partij registreert gedaagde de merk- en handelsnaam VLM AIRLINES op eigen naam. Hij presenteert zich publiekelijk als rechthebbende op dit teken en correspondeert hierover met onder meer de overnemende partij. De voorzieningenrechter gebiedt staking van gebruik van het teken VLM AIRLINES en soortgelijke tekens, doen van verboden uitlatingen met de strekking dat hij rechthebbende is op dit teken en dat derden, waaronder VLM Airlines zelf, zijn toestemming voor gebruik van dit teken nodig hebben.

Leestip: 4.12.

IEF 13796

Een Python roept geen associatie met veiligheidsschoenen op

Vzr. Rechtbank Den Haag 25 april 2014, IEF 13796 (Daamen tegen Maxguard)
Merkenrecht. Daamen is houdster van Python Merken voor o.a. veiligheidsschoenen. Maxguard biedt via haar website een schoenmodel Python aan. Op grond van artikel 9 lid 1 sub b GMVo en 2.20 lid 1 sub b BVIE zijn de (Europese) stakingsvorderingen succesvol. Python (een slangensoort) roept niet de associatie van veiligheidsschoenen op of verwijst naar de bestemming van de waar, zodat het een groot merkenrechtelijk onderscheidend vermogen heeft. Maxguard c.s. moet een brief sturen naar alle afnemers van de veiligheidsschoen. Gevorderde adresgegevens van zakelijke afnemers, zijn wel toewijsbaar, echter zonder accountantscontrole.

Dat een derde partij eveneens onder de aanduiding python een model aanbiedt, staat het geven van een inbreukverbod in deze zaak niet in de weg.

4.21. De voorzieningenrechter acht het te verstrekkend om Maxguard c.s. te verbieden de veiligheidsschoenen model “Python” en “Blue Python” die zij nog in voorraad heeft te verhandelen. Nadat de aanduidingen “Python” en “Blue Python” van de labels aan de schoenen en van de dozen waarin de betreffende schoenen zijn verpakt, zijn verwijderd, kunnen deze immers worden verhandeld zonder dat Maxguard c.s. daardoor merkinbreuk maakt en zonder dat daardoor enig belang van Daamen wordt geschaad. Derhalve wordt ook de vordering onder IV afgewezen.

4.23. Anders dan Daamen heeft gesteld, ontbreekt bij de vordering onder VI voorshands oordelend grotendeels voormelde nauwe verwantschap met de hoofdvordering. Desub ii, iii en iv gevorderde opgave van aantallen ingekochte en verkochte producten, met inkoop- en verkoopprijzen en voorraadinformatie versterkt het inbreukverbod niet. Wat betreft deze informatie wordt de vordering sub VI dan ook afgewezen. De sub VI onder i gevorderde adresgegevens van zakelijke afnemers, zijn wel toewijsbaar, echter zonder accountantscontrole, omdat deze informatie gelet op de toe te wijzen rectificatiebrieven, dient ter controle dat aan genoemd bevel wordt voldaan.

De voorzieningenrechter:
5.1. beveelt Maxguard c.s. binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis iedere inbreuk op het Gemeenschapsmerk in de Europese Unie en iedere inbreuk op Beneluxmerk PYTHON A en Beneluxmerk PYTHON B in de Benelux, te staken en gestaakt te houden, waaronder het aanbieden, in de handel brengen en daartoe in voorraad hebben van veiligheidsschoenen onder het teken PYTHON en/of BLUE PYTHON;

Lees hier de uitspraak:
IEF 13796 (pdf)
ECLI (link)

 

IEF 13791

Prejudiciële vragen over bewijs van het hebben van een reputatie in één lidstaat

Prejudiciële vragen gesteld aan HvJ EU april 2014, zaak C-125/14 (Iron & Smith) - dossier
Merkenrecht. Gestelde vragen: 1. Is it sufficient, for the purposes of proving that a Community trade mark has a reputation within the meaning of Article 4(3) of the Directive for that mark to have a reputation in one Member State, including where the national trade mark application which has been opposed on the basis of such a reputation has been lodged in a country other than that Member State?

 

2. May the principles laid down by the Court of Justice of the European Union regarding the genuine use of a Community trade mark be applied in the context of the territorial criteria used when examining the reputation of such a mark?
3. If the proprietor of an earlier Community trade mark has proved that that mark has a reputation in countries other than the Member State in which the national trade mark application has been lodged - which cover a substantial part of the territory of the European Union – may he also be required, notwithstanding that fact, to adduce conclusive proof in relation to that Member State?
4. If the answer to the previous question is no, bearing in mind the specific features of the internal market, may a mark used intensively in a substantial part of the European Union be unknown to the relevant national consumer and therefore the other condition for the ground precluding registration in accordance with Article 4(3) of the Directive not be met, since there is no likelihood of detriment to, or unfair advantage being taken of, a mark’s repute or distinctive character? If so, what facts must the Community trade mark proprietor prove in order for that second condition to be met?
IEF 13790

Restanten van een voormalig dealerschap

Rechtbank Den Haag 23 april 2014, IEF 13790 (Audi c.s. tegen Connemills)
Merkinbreuk. Domeinnaam staken. Connemills verhandelt, onderhoudt en repareert auto's van Audi c.s. vanuit een bedrijfspand waarop de merken van Audi c.s. vermeld staan. Diverse domeinnamen eindigend op -groningen.nl bevatten de merknamen van eisers. Connemills en X zijn niet als dealer aangesloten en de SEAT-uitingen zijn restanten van een voormalig dealerschap. Het verstekvonnis wordt bekrachtigd. Het gebruik van een domeinnaam met de woordmerken in combinatie met plaatsnaam, centrum, center of naam van X wordt verboden.

4.6. Volgens artikel 2.23 lid 1 BVIE en artikel 12 GMVo kan de merkhouder zich onder meer niet verzetten tegen gebruik in het economisch verkeer door een derde van diens naam en van het merk, wanneer dit nodig is om de bestemming van een waar of dienst, met name als accessoire of onderdeel, aan te geven. Deze beperking geldt echter slechts voor zover sprake is van eerlijk gebruik in nijverheid en handel. Van eerlijk gebruik als hier bedoeld is geen sprake wanneer het merk door een derde zo wordt gebruikt dat de indruk kan ontstaan dat er een commerciële band tussen die derde en de merkhouder bestaat, en met name dat de onderneming van de derde tot het distributienet van de merkhouder behoort of dat een bijzondere band tussen de twee ondernemingen bestaat.2 Connemills en [X] beroepen zich op deze beperking van het merkenrecht waar het de registratie en het gebruik van de domeinnamen betreft; Audi c.s. en Pon’s Automobielhandel bestrijden dat deze beperking van toepassing is.

4.7. De rechtbank overweegt dat door Connemills en [X] niets, althans niets voldoende onderbouwd, is aangevoerd dat meebrengt dat een noodzaak bestaat om de merken van Audi c.s. te gebruiken om de bestemming van een waar of dienst aan te geven op de wijze waarop zij dat doen door gebruik van de domeinnamen en door het gebruik van de tekens op of aan de pui van het bedrijfspand. In het licht van de stelling van Audi c.s. en Pon’s Automobielhandel dat het publiek in de domeinnamen een band met Audi c.s. zal zien, had het op de weg van Connemills en [X] gelegen om een dergelijke indruk van het in aanmerking komende publiek onderbouwd te betwisten. Nu overigens daar door Connemills en [X] niets tegenin is gebracht, volgt uit het voorgaande dat het gebruik van de domeinnamen audi-groningen.nl, vw-groningen.nl, volkswagen-groningen.nl, seatgroningen. nl ook als inbreuk op de (desbetreffende) merken van Audi c.s. zijn aan te merken. Hetzelfde geldt voor het gebruik van de tekens op of aan de pui van het bedrijfspand.

IEF 13759

Havana voor rum heeft beperkt onderscheidend vermogen

Gem. Hof 5 april 2014, IEF 13759 (Havana Club tegen Sabor Havana)
Uitspraak ingezonden door Rudi Oomen, Oomen & Offringa Advocaten. Eerder is het gevraagde verbod afgewezen [IEF 12399]. Hoewel auditief het bestanddeel Havana in het oog springt en begripsmatig Club en Sabor een overeenstemmende indruk oproept, is de totaalindruk afwijkend. Het woord Havana - hoofdstad van Cuba, een bekend 'rumland' - heeft beperkt onderscheidend vermogen. De vermelding "Aruban Rum" op de fles maken de herkomst van de rum voldoende duidelijk. Het hof bevestigt het vonnis.

4.4. Hoewel auditief het bestanddeel Havana in beide merken in het oog springt en de combinatie van Havana met de bestanddelen Club en Sabor begripsmatig eveneens in zeker mate een overeenstemmende indruk oproept, is de totaalindruk van de merken dermate afwijkend dat naar het oordeel van het Hof geen sprake is van direct verwarringsgevaar. Van belang is daarbij dat de merken visueel weinig overeenstemming. Het Hof verenigt zich op dit punt met het oordeel van het GEA en de overwegingen daartoe (r.o. 4.8 van het bestreden vonnis) en maakt die tot de zijne.
Indirect is naar het oordeel van het Hof evenmin sprake van verwarringsgevaar. Daartoe overweegt het Hof dat het woord Havana (als naam van de hoofdstad van Cuba, een land dat onder meer bekend staat om zijn rum) beperkt onderscheidende kracht heeft.

4.5. Gelet op het voorgaande acht het Hof de kans dat het ingeschreven merk Havana Sabor [red. bedoeld is Sabor Havana] en de flessen rum van merk Havana Sabor [red. = Sabor Havana] in verband gebracht worden met de producten van Havana Club gering. Hierdoor valt het risico dat voordeel wordt getrokken uit de bekendheid van het merk Havana Club te verwaarlozen. Voor wat betreft de door Havana Club aangevoerde verwarringsgevaar over de herkomst van de rum, overweegt het Hof dat de vermelding "Aruban Rum" op de fles van Havana Sabor [red. = Sabor Havana] en de garantiezegel op de fles van Havana Club, inhoudende dat de rum is geproduceerd op basis van Cubaanse methodes, het in aanmerking komende publiek voldoende duidelijk maken dat de rum een verschillende herkomst heeft. Zulks mede gelet op de verschillende kleuren van bedoelde vermelding en de garantiezegel.