DOSSIERS
Alle dossiers

Woord- en of beeldmerk  

IEF 12003

Conclusie A-G over het begrip derde die houder is van later ingeschreven merk

Conclusie A-G Mengozzi HvJ EU 15 november 2012, zaak C-561/11 (Fédération Cynologique Internationale)

Prejudiciële vragen gesteld door Juzgado de lo Mercantil, Alicante (Spanje).

Uitlegging van verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk. Inbreuk of dreigende inbreuk op een gemeenschapsmerk. Aan het gemeenschapsmerk verbonden uitsluitend recht, over het begrip „derde”.

Conclusie:

Artikel 9, lid 1, van verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk moet aldus worden uitgelegd dat, in geval van een geschil betreffende schending van het door een gemeenschapsmerk verleende uitsluitende recht, het recht om derden het gebruik van dit merk te verbieden, zich uitstrekt tot iedere derde die een teken gebruikt dat tot verwarring kan leiden, daaronder begrepen de derde die houder is van een later ingeschreven gemeenschapsmerk.

Vraag:

„Strekt het recht om derden het gebruik van een teken in het economische verkeer te verbieden als bedoeld in artikel 9, lid 1, van [verordening (EG) nr. 207/2009] zich in een procedure wegens inbreuk op het aan een gemeenschapsmerk verbonden uitsluitende recht uit tot iedere derde die een teken gebruikt dat verwarring kan doen ontstaan (doordat het overeenstemt met het gemeenschapsmerk en gebruikt wordt voor [soortgelijke] diensten of waren), of valt een dergelijke derde die gebruik maakt van dat teken dat [voor verwarring kan zorgen en] op zijn naam als gemeenschapsmerk is ingeschreven, daar integendeel niet onder zolang die jongere merkinschrijving niet nietig is verklaard?”

Op andere blogs:
IPKat (Community trade mark law goes to the dogs)
Marques (Dogfight over Community trade marks: AG opines)

IEF 12002

Gerecht EU week 45

Gemeenschapsmerkenrecht. We beperken ons tot een wekelijks overzicht van de (voortgezette oppositie)beslissingen van het Gerecht EU. Ditmaal over:

(A) bij visuele en fonetisch overeenstemming behoeft geen dominant onderdeel (Impulso creador)
(B) Afkorting GG is beschrijvend voor Großes Gewächs-wijn
(C)  Geen verwarringsgevaar bij merken met gemeenschappelijk element niet te bewijzen met algemene verwijzing naar lijst Gerecht EU-uitspraken

Gerecht EU 14 november 2012, zaak T-555/11 (Evonik Industries / OHMI - Impulso Industrial Alternativo (Impulso creador)(tesa / OHMI))

(A) Gemeenschapsmerk – Beroep ingesteld door de aanvrager van het woordmerk „Impulso creador”, voor waren en diensten van onder meer de klassen 35, 36, 37 en 42, strekkende tot vernietiging van beslissing R 1101/20102 van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 20 juni 2011, waarbij is verworpen het beroep tegen de beslissing van de oppositieafdeling houdende gedeeltelijke weigering van inschrijving van dat merk in het kader van oppositie van de houder van het nationale en het gemeenschapsbeeldmerk die het woordelement „IMPULSO” bevatten, voor diensten van de klassen 35 en 42. Het beroep wordt afgewezen, visueel en fonetisch zijn de tekens gelijk, daarbij is het niet van belang of het onderdeel Impulso dominant is.

32 It follows from all the aforegoing considerations that, irrespective of the answer to the question whether the word ‘impulso’ must be considered to be the dominant element of the marks in question, they are similar from an overall visual and phonetic perspective.

39 (...) In any event, the applicant has failed to show how attaching the slightest importance to the phonetic aspect of the signs in question influenced the overall assessment of the likelihood of confusion.

Gerecht EU 15 november 2012, zaak T-278/09 (Verband Deutscher Prädikats- und Qualitätsweingüter / OHMI (GG))

(B) Gemeenschapsmerk – Vernietiging van beslissing R 1568/20081 van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 30 april 2009 tot verwerping van het beroep tegen de beslissing van de onderzoeker waarbij de inschrijving van het woordmerk „GG”, voor waren van klasse 33, is geweigerd. De hoofdletters „GG“ wordt in de wijnsector gebruikt voor de Duitse uitdrukking „Großes Gewächs“. Het beroep wordt afgewezen.

55 Erstens verhindert, selbst wenn die Abkürzung, wie der Kläger geltend macht, nur von seinen Mitgliedern für den Ausdruck „Großes Gewächs“ verwendet wird, dieser Umstand nicht, dass die Öffentlichkeit oder die Fachleute des Weinsektors über das Internet oder andere Quellen Zugang zu dieser Information haben und sie als solche verstehen, d. h. als eine im Weinsektor für den fraglichen Ausdruck verwendete Abkürzung. Die Beschwerdekammer hat daher in Randnr. 23 der angefochtenen Entscheidung zu Recht festgestellt, dass die bloße Verwendung des Wortzeichens GG durch den Kläger und seine Mitglieder als beschreibende Angabe für die von der Anmeldung erfassten Waren nichts daran ändert, dass dieses Zeichen beschreibend ist.

Gerecht EU 13 november 2012, zaak T-555/11(tesa / OHMI - Superquímica (tesa TACK))

(C) Gemeenschapsmerk – Beroep door de aanvrager van het beeldmerk bevattende de woordbestanddelen „tesa TACK” voor waren van klasse 16 ingesteld en strekkende tot vernietiging van beslissing R 866/20101 van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 5 juli 2011 houdende verwerping van het beroep tegen de weigering van de oppositieafdeling om dit merk in te schrijven in het kader van de oppositie die door de houder van de nationale woord- en beeldmerken bevattende het woordbestanddeel „TACK” voor waren van klasse 16 is ingesteld. Beroep wordt afgewezen, een verwijzing naar een lijst Gerecht EU-uitspraken zonder specifiek aan te geven wanneer er geen verwarringsgevaar is wanneer er toch een gemeenschappelijke element voorkomt, is onvoldoende voor toewijzing van het beroep. Ook op de Marques-blog.

54 Moreover, the applicant’s argument that the General Court has sometimes held that there is no likelihood of confusion in the case of marks sharing a common element cannot succeed. The question whether two marks give rise to a likelihood of confusion goes to the facts and the answer depends on the assessment of the individual circumstances of each case (see, to that effect, GIORGIO BEVERLY HILLS, paragraph 31). In the present case, however, the applicant does no more than list a series of judgments of the General Court in an abstract manner, without giving precise details as to the specific guidance that those judgments could provide for the purposes of settling the present case.

56 In the present case, it should be pointed out that the marks at issue are different from the marks examined by the Spanish Trademarks Office. The question addressed in that context was whether there was a likelihood of confusion between the word mark TESA TAC, written without the letter ‘k’ (‘tac’), and the figurative mark TACKCEYS. It follows that the analysis carried out by the Spanish Trademarks Office is not transposable and that the likelihood of confusion, in the present case, must be assessed only in the light of the individual circumstances of the case.

57 In the light of the foregoing, it must be held that the Board of Appeal did not make an error of assessment in concluding that there was a likelihood of confusion, for the purposes of Article 8(1)(b) of Regulation No 207/2009, between the marks at issue.

IEF 11980

Motivering kan ook impliciet zijn

Gerecht EU 8 november 2012, zaak T-415/11 (Hartmann / OHMI (Nutriskin Protection Complex))

Gemeenschapsmerk – Vernietiging van beslissing R 1524/20101 van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 26 mei 2011 houdende verwerping van het beroep tegen de weigering van de onderzoeker om het woordmerk „Nutriskin Protection Complex” in te schrijven voor waren van de klassen 3 en 5. De klacht wordt afgewezen. De Kamer van Beroep hoeft niet in te gaan op alle door klager aangehaalde beslissingen over soortgelijke merken, de motivering kan ook impliciet zijn.

40 Jedoch kann von den Beschwerdekammern nicht verlangt werden, bei ihren Ausführungen alle von den Verfahrensbeteiligten vorgetragenen Argumente nacheinander erschöpfend zu behandeln. Die Begründung kann daher auch implizit erfolgen, sofern sie es den Betroffenen ermöglicht, die Gründe für die Entscheidung der Beschwerdekammer zu erfahren, und dem zuständigen Gericht ausreichende Angaben an die Hand gibt, damit es seine Kontrolle wahrnehmen kann (vgl. Urteil Mozart, Randnr. 55).

41 Die Beschwerdekammer hat in ihrer Entscheidung ausgeführt, dass die Eintragung des angemeldeten Zeichens aufgrund seines beschreibenden Charakters nach Art. 7 Abs. 1 Buchst. c der Verordnung Nr. 207/2009 abgelehnt werden müsse, und die tatsächlichen Umstände dargelegt, die die Anwendung dieser Bestimmung rechtfertigten. Die Begründung der angefochtenen Entscheidung hat es somit zum einen der Klägerin ermöglicht, die Gründe für das gefundene Ergebnis zu erfahren, und zum anderen dem Gericht ausreichende Angaben an die Hand gegeben, damit es seine Kontrolle wahrnehmen kann. Außerdem war die Beschwerdekammer nicht verpflichtet, speziell auf das Vorbringen der Klägerin zu den Lösungen im Rahmen von Entscheidungen über ähnliche Marken einzugehen, da diese Entscheidungen keinen Einfluss auf den Erlass der angefochtenen Entscheidung haben.
IEF 11975

Op Marktplaats aangeboden 'namens een vriend'

Rechtbank 's-Gravenhage 7 november 2012, zaaknr. 421152 / HA ZA 12-725 (Björn Borg Brands tegen Y)

Uitspraak ingezonden door Gie van den Broek, Deterink.

Björn Borg is houdster van de volgende merken woordmerk BJÖRN BORG, woord-/beeldmerk BJÖRN BORG, Beneluxwoord-/beeldmerk BJÖRN BORG.

Y handelt op de Koninginnenmarkt / Braderie in Tilburg in ondergoed (boxers) met het merkteken BJÖRN BORG. BJÖRN BORG stuurt Y een onthoudingsverklaring, deze is Y doorgenomen en heeft deze vervolgens ondertekend. Op Marktplaats.nl gaat Y vervolgens onder gebruikmaking van diverse aliassen door met het aanbieden van de inbreukmakende boxers. Dat Y de boxers zou hebben aangeboden 'namens een vriend', dat hij zelf geen voorraad boxers zou hebben gehad en niets zou hebben verkocht, kan Y niet baten. De Rechtbank acht dat niet geloofwaardig, Y stelt immers ook van zijn toeleverancier geen contactgegevens te hebben, wat niet aannemelijk voorkomt als hij voor 'een vriend' aanbiedt.

Het verweer dat - vanwege de lage prijs en het feit dat de prints van de aangeboden boxers niet dezelfde zouden zijn als die van de orignele Björn Borg boxers- 'iedereen weet dat het namaak is zodat er geen verwarring zou zijn, wordt als niet ter zake dienend gepasseerd.

BJÖRN BORG vordert en krijgt een merkinbreukverbod en schadevergoeding. De Rechtbank wijst de vorderingen toe en acht Y. gebonden aan de getekend onthoudingsverklaring (van een wilsgebrek is geen sprake). Y wordt veroordeeld tot betaling van een aan BJÖRN BORG te betalen dwangsom van € 500,- per inbreukmakend product, een schadevergoeding en wordt bevolen de volledige voorraad van inbreukmakende producten te (laten) vernietigen.

4.2. Y. erkent dat hij - onder de namen [A], [B] en [C], via advertenties op Marktplaats, alsmede op de Koninginnemarkt in Tilburg- boxers heeft aangeboden voorzien van het teken BJORN BORG die niet van Bjorn Borg afkomstig zijn. Daarmee staat vast dat hij inbreuk heeft gemaakt op de merkrechten van Bjorn Borg. Het verweer dat - vanwege de lage prijs en het feit dat de prints van de aangeboden boxers niet dezelfde zouden zijn als die van de orignele Björn Borg boxers- 'iedereen weet dat het namaak is zodat er geen verwarring zou zijn, wordt als niet ter zake dienend gepasseerd. Nu de door Y. aangeboden boxers (en de verpakking) zijn voorzien van een met het woordmerk van Bjorn Borg identiek teken, is sprake van merkinbreuk in de zin van artikel 9 lid 1 onder a van de Gemeenschapsmerkverordening, waarvoor geen verwarring is vereist. Dat Y. heeft geadverteerd onder het volgens hem niet-identieke teken 'bjorn borg'staat aan het aannemen van merkinbreuk in de zin van genoemde bepaling niet in de weg, reeds omdat de aangeboden boxers en de verpakking wel van het identieke teken BJORN BORG zijn voorzien.

4.5. De rechtbank volgt de lezing van Bjorn Borg en achte Y. gebonden aan de onthoudingsverklaring. Dat sprake zou zijn van een wilsgebrek bij het aangaan van de overeenkomst heeft Y. onvoldoende gemotiveerd gesteld en de rechtbank acht dat ook niet aannemelijk. Y. stelt immers dat hij wel begrepen had dat hij een boete (schadevergoeding) aan Bjorn Borg diende te betalen. Nadat hij per aangetekende post (alsnog of opnieuw) een kopie van de door hem ondertekende onthoudingsverklaring had ontvangen, heeft Y. zich niet op het standpunt gesteld dat betaling van een bedrag te hoogte van 3.000,- niet was overeengekomen. Integendeel, hij heeft op 19 juni 2012 aan de raadsman van Björn Borg laten weten dat bedrag (in termijnen) te willen betalen. De rechtbank acht Y. derhalve gehouden tot betaling van het overeengekomen bedrag van € 3.000,- als vergoeding voor de tot 30 april 2012 door hem gepleegde merkinbreuken en de daardoor veroorzaakte schade.

De rechtbank

5.1. beveelt Y. om met onmiddelijk ingang na betekening van dit vonnis iedere inbreuk op het in paragraaf 2.1. van dit vonnis genoemde merken van Björn Borg in de Gemeenschat te staken en gestaakt te houden;

IEF 11962

Americola vs American Cola

Rechtbank Amsterdam 31 oktober 2012 (bij vervroeging) zaaknr. 503485 / HA ZA 11-2693 (Elise c.s. tegen Spar International)
Uitspraak ingezonden door Lars Bakers, Bingh advocaten.

Niet verschenen eisers en advocaat heeft zich ten processen onttrokken. Elise c.s. zijn houdsters van diverse Benelux woordmerken en gemeenschapsaanvrage AMERICOLA. Spar heeft Benelux merkinschrijvingen verricht voor woordmerk / beeldmerk AMERICAN COLA.

Elise vordert o.a. nietigverklaring van merkinschrijving 0582053 en Spar de aanhangig gemaakte opppositieprocedure in te trekken, waaraan Spar eenzijdig aan heeft voldaan. De vordering tot onthouden van inroepen van woordmerkregistraties is te breed en algemeen gesteld en de tot slot gevorderde schadevergoeding wordt eveneens afgewezen, omdat eisers niet actief zijn onder de door hen geregistreerde merken.

Leestips: 4.2. en 4.3.
IEF 11957

Waarin het bepalend woord niet voorkomt in het merk

Beschikking Hof 's-Gravenhage 30 oktober 2012, zaaknr. 200.108.611/01 (Perfetti Van Melle Benelux B.V. tegen Kraft Foods Global Brands LLC)

Uitspraak ingezonden door Maarten Haak en Christine Fontaine, Hoogenraad & Haak advocaten.


Na de beslissing van het BBIE (oppositienr. 2005914, in IEF 11228), waarin Perfetti op basis van woord-/beeldmerken PURE, MENTOS PURE FRESH en MENTOS PURE FRESH 3 oppositie heeft gevoerd tegen DENTYNE PURE, een beschikking van het Hof.

51. Het Bureau is van oordeel dat de ingeroepen rechten en het betwiste teken uitsluitend een beschrijvend woordelement gemeen hebben. De hieruit voortvloeiende punten van overeenstemming worden, gezien het beschrijvende karakter, geneutraliseerd door de verschillen. De totaalindruk van de merken en het teken stemt niet overeen of in elk geval onvoldoende om tot (gevaar voor) verwarring te (kunnen) leiden.

Er is geen sprake van visuele, auditieve of begripsmatige overeenstemming, althans van zodanige overeenstemming, dat daardoor verwarring kan ontstaan, tussen het teken (waarvan de totaalindruk wordt bepaald door het woord DENTYNE) en de merken van Perfettig (waarin het woord DENTYNE niet voorkomt en voor de totaalindruk waarvan volledig afwijkende elementen bepalend zijn). De oppositie is terecht afgewezen en het hof ziet geen aanleiding om ambtshalve over te gaan tot het uitvoerbaar bij voorraad verklaren van de toegewezen proceskostenveroordeling (van het beroep).

12. (...) naar het oordeel van het hof [is er] geen sprake van visuele, auditieve of begripsmatige overeenstemming, althans van zodanige overeenstemming, dat daardoor verwarring kan ontstaan, tussen het tegen (waarvan de totaalindruk wordt bepaald door het woord DENTYNE) en de merken van Perfettig (waarin het woord DENTYNE niet voorkomt en voor de totaalindruk waarvan volledig afwijkende elementen bepalend zijn). Hieraan kan niet, althans onvoldoende afdoen dat het teken en de merken (deels) zijn gedeponeerd en ingeschreven voor identieke waren, dat het, zoals Perfetti onbetwist heeft gesteld, gaat om "impulsgoederen", bij de aankoop waarvan de consument in het algemeen een laag aandachtsniveau heeft en dat de markt voor snoepgoed een dynamisch karakter heeft en daarin regelmatig overnames plaatsvinden. Ook kan daaraan het beroep op het arrest van het Hof van Justitie EG van 6 oktober 2005 in de zaak Thomson Life niet afdoen om de door het Bureau in zijn bestreden beslissing gegeven - hiervoor in rechtsoverweging 3 aangehaalde - redenen.

IEF 11952

PSV heeft geen alleenrecht op domeinnaam met het woord PSV

Rechtbank 's-Gravenhage 31 oktober 2012, zaaknr. 412843/ HA ZA 12-189 (PSV n.v. tegen Geretti Sports b.v.)

Uitspraak ingezonden door Luc Tacx, Goorts & Coppens advocaten.

PSV is houdster van verschillende merken voor waren in klasse 25 (kledingstukken, schoeisel en hoofddeksels) onder het Benelux-woordmerk PSV. Onder deze PSV-merken worden met toestemming van PSV diverse producten op de consumentenmarkt gebracht waaronder wedstrijdshirts voor de voetbalclub, casual kleding en badartikelen. Daarnaast exploiteert PSV een website voor PSV artikelen, www. psvfanstore.nl.

Geretti Sport exploiteert een sportwinkel te Helmond. Zij verkoopt offiële PSV artikelen. Naast de winkel, exploiteert Geretti verschillende webwinkels, waaronder psvshop.nl. Op naam van Geretti Sports staan meerdere domeinnamen geregistreerd waarin de naam PSV is verwerkt. PSV stelt dat Geretti met het gebruik van de domeinnamen inbreuk heeft gemaakt op het merk van PSV. PSV  vordert dat Geretti Sports iedere inbreuk op het merk en de handelsnaamrechten van PSV staken en gestaakt te houden en dat de domeinnamen van Geretti worden overgedragen aan PSV. De rechtbank wijst de vorderingen af, PSV heeft onvoldoende onderbouwd aangevoerd dat er sprake is van verwarring.

4.11. De rechtbank is van oordeel dat indien en voor zover hier al sprake is van handelsnaamgebruik en nog geen sprake van is van verwarring in handelsnaamrechtelijke zin, althans PSV heeft daarvoor onvoldoende onderbouwd aangevoerd. Er is onvoldoende onderbouwd aangevoerd dat tot de conclusie leidt dat de gemiddelde internetgebruiker bij een bezoek aan de webshop van Geretti Sports zal (kunnen) denken dat hij bij de webshop van PSV is beland, of daaromtrent in verwarring kan zijn. Daarvoor is de vermelding van Geretti Sport duidelijk genoeg. Verwarring omtrent de herkomst van de van op de website aangeboden artikelen, is niet door PSV gesteld en ligt niet voor de  hand aangezien de aangeboden artikelen door of met toestemming van PSV op de markt zijn gebracht. Bezoekers zullen dan ook terecht denken dat de aangeboden artikelen originele PSV-artikelen zijn, hetgeen derhalve evenmin tot verwarring leidt. De op het handelsnaamrecht gegronde vorderingen zullen dan ook worden afgewezen.

De rechtbank

5.1. wijst de vorderingen af.

Lees de grosse HA ZA 12-189, schone pdf HA ZA 12-189.

Op andere blogs:
DeGierStam (PSV krijgt van de rechter geen verbod tegen psvshop.nl)
DirkzwagerIEIT (Domeinnaam psvshop.nl niet naar PSV)
DomJur 2012-911 (PSV N.V. – Geretti Sports B.V.)
Webwinkelrecht (Een merk in een domeinnaam)

IEF 11951

Webshop Streetone.nl mag niet bestaan zonder voorafgaande toestemming franchisegever

Rechtbank 's-Gravenhage 19 september 2012, LJN BY1753 ([A] Street One Barneveld / Wijchen tegen Street-one Modehandel b.v.)

Merkenrecht. Franchiseovereenkomst. Domeinnaam. Geen onjuiste prognoses franchisegever. Franchisegever Street One Modehandel B.V. heeft op haar rustende zorgplicht om advies en bijstand te geven om tot een succesvolle exploitatie te komen nageleefd. Geen schuldeisersverzuim franchisegever. Tekortkoming in de nakoming van de franchiseovereenkomsten door franchisenemer door ontoelaatbaar gedrag en het maken van inbreuk op de merk- en handelsnaamrechten door zonder de daarvoor vereiste schriftelijke toestemming een domeinnaam te laten registreren en via de website met die domeinnaam een webshop te openen. Ontbinding van de franchiseovereenkomsten door de franchisegever en schadeplichtigheid franchisenemer.

4.29 Uit de inhoud van de overeenkomsten en de zin die partijen daar in de gegeven omstandigheden aan mochten toekennen en wat zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, volgt dat samenwerking een essentieel onderdeel is van de contractuele relatie tussen partijen. Dit staat met zoveel woorden in de POS-overeenkomsten en volgt ook meer in het algemeen uit het gegeven dat in de gangbare verschijningsvorm van franchising sprake is van een systeem een hechte en voortdurende samenwerking tussen de betrokken partijen.
De uitingen van [A] getuigen van weinig respect, zijn niet constructief en zijn niet gericht op samenwerking. [A] heeft zich gedurende een langere periode zo geuit in de contacten met Street One en is daarmee doorgegaan nadat Street One hem erop had gewezen dat hij daarmee moest stoppen. De onder 4.25 geciteerde e-mailberichten van 25 december 2011 bevestigen dit beeld.
Van Street One kon niet worden gevergd dat zij het voortduren van dit gedrag van [A], ook na herhaalde verzoeken om dat na te laten, zou (blijven) billijken en de samenwerking met [A] zou voortzetten. Dit leidt tot de conclusie dat [A] met zijn gedrag de (verdere) samenwerking onmogelijk heeft gemaakt. Hij is daarmee toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomsten.

ad v) registreren domeinnaam www.streetone.nl en gebruik domeinnaam voor webshop
4.30Met het registreren van de domeinnaam en het gebruik daarvan voor de door hem gelanceerde website heeft [A] gebruik gemaakt van de merk- en handelsnaam STREET ONE. [A] heeft daar nooit met zoveel woorden toestemming voor gekregen van Street One.

4.32 Uit het voorgaande volgt dat [A] zonder recht of toestemming van Street One gebruik heeft gemaakt van de merk- en handelsnaam STREET ONE door het registreren van de domeinnaam en voor de door hem gelanceerde website. Voor de webshop geldt bovendien dat [A] niet heeft bestreden dat zijn activiteiten dienaangaande niet voldoen aan de daaraan door Street One gestelde en aan hem kenbaar gemaakte eisen.
Ook in dit opzicht is [A] dus toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomsten. Dat Street One niet meteen heeft geageerd tegen de registratie van de domeinnaam door [A], maakt het voorgaande niet anders, net zo min als het voorkomen van de naam Street One in domeinnamen van andere franchisenemers, die kleding van Street One zouden verkopen via webshops. Of deze stellingen van [A] juist zijn kan dus in het midden blijven.

De rechtbank
in conventie
5.1.wijst de vordering af;

in reconventie
5.2 verklaart voor recht dat de POS-overeenkomsten op 7 november 2011 buitengerechtelijk zijn ontbonden;

5.3 veroordeelt [A] tot betaling van schadevergoeding aan Street One op te maken bij staat en te vereffenen bij wet;

Op andere blogs:
DomJur 2012-909 (Street One – Street-One Modehandel B.V.)
Sprout (Webwinkel beginnen met de naam van je franchisegever? Eerst even kijken of dat wel mag!)
Internetrechtspraak (Rechtbank 's-Gravenhage 19 september 2012 (Street One))

IEF 11948

Prejudiciële vraag over accijnsschorsing en het invoeren in merkenrechtelijke zin

Hof 's-Gravenhage 30 oktober 2012, LJN BY1494 (Top Logistics voorheen Mevi tegen Bacardi) en (Bacardi tegen Top Logistics voorheen Mevi)

In navolging van IEF 9042. Rechtspraak.nl: Merkenrecht; (geen) uitputting; parallelimport van drank; goederen die door merkhouder buiten de EER op de markt zijn gebracht zijn niet met toestemming van merkhouder fysiek in Rotterdam gebracht; deels T1-status, deels geplaatst onder accijnsschorsingsregeling. Een aantal flessen in gedecodeerd. Beslissing om vragen te stellen aan HvJ EU of goederen die zijn geplaatst onder een accijnsschorsingsregeling ingevoerd zijn in de zin van artikel 5, lid 3, sub c, van de Merkenrichtlijn. Verder oordeel over al dan niet bestaan van verplichtingen van douane-expediteur om informatie te verschaffen over goederen waarmee derden inbreuk (dreigen te) plegen of dreigen onrechtmatig te handelen.

35. Gelet op het bovenstaande is het hof voornemens – zoals door Mevi in haar memorie van antwoord en bij pleidooi in hoger beroep is voorgesteld – op de voet van artikel 267 VWEU de volgende vragen aan het Hof van Justitie EU voor te leggen.

Deze vraag betreft goederen die afkomstig zijn van buiten de EER en die, nadat zij (niet door of met toestemming van de merkhouder) zijn binnengebracht op het grondgebied van de EER, in een lidstaat van de Europese Unie zijn geplaatst onder de regeling extern douanevervoer of onder de regeling douane-entrepot (een en ander als bedoeld in Verordening (EG) nr. 450/2008).
Wanneer dergelijke goederen vervolgens worden geplaatst onder een accijnsschorsings-regeling moeten zij dan
i.   worden aangemerkt als ingevoerd, dan wel
ii.   worden aangemerkt als niet ingevoerd, dan wel
iii.  behoudens tegenbewijs worden vermoed in de EER te zijn (binnengebracht met als doel ze aldaar in de handel te brengen en derhalve) ingevoerd
in de zin van artikel 5, lid 3, sub c, van Richtlijn 89/104/EEG (thans Richtlijn 2008/95/EG), aldus dat sprake is van “gebruik (van het teken) in het economisch verkeer” dat door de merkhouder kan worden verboden op grond van artikel 5, lid 1, van genoemde richtlijnen?

 

Hierbij heeft het hof in aanmerking genomen dat de houder van een Beneluxmerk (of van een nationaal merk van een van de andere lidstaten) zich in beginsel niet kan verzetten tegen het gebruik van het teken voor waren die onder het merk door of met toestemming van de merkhouder in de EER in het verkeer zijn gebracht (zie artikel 2.23, lid 3 BVIE)(4). Wanneer de waren niet door of met toestemming van de merkhouder binnen de EER op de markt zijn gebracht is pas sprake van inbreuk als de vermeende inbreukmaker het teken gebruikt in het economisch verkeer, bijvoorbeeld door waren onder het teken in te voeren, in een lidstaat, waar de merkhouder merkrechten heeft. Van invoeren is, in het licht van het in de Europese Unie geldende Douanewetboek, geen sprake indien de goederen zijn geplaatst onder douaneregelingen als de regeling extern douanevervoer of de regeling douane-entrepot. Afhankelijk van de te stellen vraag verschillen de relevante gebieden derhalve.

Citaten ter overweging

27. Het Hof van Justitie EG heeft in het Class-arrest van 18 oktober 2005, C-405/03, IER 2006,8 geoordeeld dat art. 5 lid 1 en 3 sub c van de Eerste Richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten (PB 1989, L 40) – hierna: de Richtlijn(2) – (waarop artikel 2.20 BVIE is gebaseerd) en (het voor het Gemeenschapsmerk geldende gelijkluidende) art. 9 lid 1 en 2 sub c van Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het Gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11) – hierna: GMV(3) –aldus moeten worden uitgelegd dat de merkhouder zich niet kan verzetten tegen de enkele binnenkomst in de Gemeenschap - onder de regeling extern douanevervoer of de regeling douane-entrepot - van oorspronkelijke merkgoederen die nog niet door deze houder of met zijn toestemming in de Gemeenschap in de handel zijn gebracht. De merkhouder mag voor de plaatsing van de betrokken goederen onder de regeling extern douanevervoer of de regeling douane-entrepot niet verlangen dat op het moment waarop de goederen de Gemeenschap binnenkomen reeds een eindbestemming in een derde land is vastgelegd.

29. Nu daarvan geen sprake is bij de beslagen T1-goederen kan niet worden aangenomen dat deze goederen in merkenrechtelijke zin zijn ingevoerd.

30. Bij AGP-goederen, die niet langer de T1-status hebben, moet worden aangenomen dat deze goederen douanetechnisch zijn ingevoerd en geplaatst onder de douaneregeling vrij verkeer. De douanestatus staat er dan niet langer aan in de weg dat sprake kan zijn van invoer in merkenrechtelijke zin. Dat hoeft echter niet te betekenen dat steeds sprake is van invoeren in merkenrechtelijke zin als douanetechnisch is ingevoerd; er zouden andere redenen kunnen zijn om aan te nemen dat geen sprake is van invoer in merkenrechtelijke zin. De in deze procedure te beantwoorden vraag is of AGP-goederen zijn ingevoerd in merkenrechtelijke zin, waarvoor nodig is dat sprake is van gebruik in het economisch verkeer. Partijen twisten over het antwoord op voormelde vraag.

IEF 11937

Handeling in België, inbreuk op Duits merk en/of octrooi?

Prejudiciële vragen aan HvJ EU 31 juli 2012, in zaak C-360/12 (Coty Prestige Lancaster Group/First Note Perfumes NV)

Prejudiciële vragen gesteld door het Duitse Bundesgerichtshof, Duitsland.

IPR. EEX. Merkenrechtvariant: Als resultaat van een handeling in België, kan dat als een inbreuk op een merk in Duitsland gelden?

1. Dient artikel 93, lid 5, van verordening (EG) nr. 40/942 aldus te worden uitgelegd dat in een lidstaat (lidstaat A) een inbreuk is gepleegd in de zin van artikel 93, lid 5, van verordening (EG) nr. 40/94 wanneer door een handeling in een andere lidstaat (lidstaat B) is deelgenomen aan de in eerstgenoemde lidstaat (lidstaat A) gepleegde inbreuk?

2. Dient artikel 5, lid 3, van verordening (EG) nr. 44/2001 aldus te worden uitgelegd dat het schadebrengende feit zich in een lidstaat (lidstaat A) heeft voorgedaan wanneer de onrechtmatige daad waarop de procedure betrekking heeft of waarop aanspraken worden gebaseerd in een andere lidstaat (lidstaat B) is verricht en in de deelneming aan de in eerstgenoemde lidstaat (lidstaat A) gepleegde onrechtmatige daad (basisdelict) bestaat?

Vraag aan HvJ EU 15 augustus 2012, in zaak C-387/12 (Hi Hotel HCF SARL tegen Uwe Spoering)
BGH 28 juni 2012, I ZR 35/11 (Hi Hotel HCF SARL tegen Spoering)

Prejudiciële vraag gesteld door het Duitse Bundesgerichtshof, Duitsland.

IPR. EEX. Onrechtmatige daad/Octrooirechtvariant: Als resultaat van een handeling in België, kan dat als een inbreuk op een octrooi in Duitsland gelden? Ook op PatLit, 1709blog.

Dient artikel 5, lid 3, van verordening (EG) nr. 44/2001 aldus te worden uitgelegd dat het schadebrengende feit zich in een lidstaat (lidstaat A) heeft voorgedaan wanneer de onrechtmatige daad waarop de procedure betrekking heeft of waarop aanspraken worden gebaseerd, in een andere lidstaat (lidstaat B) is gesteld en in de deelneming aan de in eerstgenoemde lidstaat (lidstaat A) gepleegde onrechtmatige daad (basisdelict) bestaat?