Alle rechtspraak  

IEF 7657

De aanbesteding dwingt niet tot inbreuk

L&D - Gemeente ZwolleVzr. Rechtbank Zwolle, 28 oktober 2008, LJN: BH3767, L&D Support B.V. Gemeente Zwolle.

Merkenrecht. Auteursrecht. Aanbesteding gemeente Zwolle met betrekking tot re-integratieactiviteiten. Gedaagde L&D heeft zich ingeschreven voor de cluster cliëntmeting, maar is niet uitgekozen. L&D maakt bezwaar omdat de procedure onvoldoende tansparant zou zijn geweest en omdat Zwolle inbreuk zou hebben gemaakt op haar IE-rechten. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen af. Liquidatietarief.

Er is geen strijd met het transparantiebeginsel. Zo er al inbreuk is op rechten van intellectuele eigendom dan leidt dat niet tot verbod tot gunning of tot gebod tot heraanbesteding, maar tot verplichting om inbreuk te staken en/of de geleden schade te vergoeden. Evenmin is sprake van uitlokking van onrechtmatig handelen. Het is niet aannemelijk geworden dat de aanbesteding degene aan wie de opdracht zal worden gegund dwingt inbreuk te maken op de merk- en/of auteursrechten van L&D.

1.1.  Ten derde heeft L&D aangevoerd dat Gemeente Zwolle inbreuk heeft gemaakt op intellectuele eigendomsrechten van L&D. Daartoe stelt zij dat zij een meet-instrument op de markt heeft gebracht met de merkenrechtelijk beschermde naam “ABC-meting”. Het betreft volgens L&D een “web-based meetinstrument (…) Het is Gemeente Zwolle volgens L&D niet toegestaan, zoals zij wel heeft gedaan, de naam te gebruiken in de aanbestedingsstukken. Voorts kan L&D auteursrechten doen gelden op de door haar ontwikkelde methode. Hetgeen Gemeente Zwolle blijkens de aanbestedingsleidraad vraagt van de inschrijvers is een aanbieding om een methode te gebruiken die auteursrechtelijk beschermd is. De Gemeente Zwolle lokt onrechtmatig handelen uit door de inschrijvers expliciet om de “ABC-meting” te vragen, aldus nog steeds L&D.

1.1.1.  Door Gemeente Zwolle is erkend dat - zo zij stelt, abusievelijk - in een bijlage bij de aanbestedingsleidraad (de concept-overeenkomst) éénmaal het woord “ABC-meting” is genoemd. Zo al zou moeten aangenomen dat zulks onrechtmatig is geweest jegens L&D dan leidt dat niet tot toewijzing van één van haar vorderingen. Indien sprake zou zijn geweest van onrechtmatig handelen dan leidt dat tot een verplichting van vergoeding van de dientengevolge geleden schade. De vorderingen zien echter op staking van de aanbesteding en/of heraanbesteding. Niet valt in te zien hoe deze vorderingen de beweerdelijke onrechtmatigheid zouden kunnen wegnemen.

.1.1.  Vervolgens is de vraag aan de orde of de vorderingen (deels) zouden moeten worden toegewezen op de grond dat Gemeente Zwolle onrechtmatig handelt jegens L&D door andere inschrijvers uit te lokken tot onrechtmatig handelen jegens L&D.

(…)

1.1.1.  Niet aannemelijk is echter geworden dat een dergelijke situatie zich hier voordoet. In de eerste plaats is van belang dat Gemeente Zwolle in de nota van toelichting heeft opgemerkt: “De ABC-meting wordt ten onrechte genoemd in het concept-contract. Gemeente Zwolle wil de beschikking hebben over een cliëntmeting. De ABC-meting is daar een voorbeeld van.” Bij die stand van zaken is onvoldoende aannemelijk dat Gemeente Zwolle andere inschrijvers “aanzet” tot het gebruik van de term “ABC-meting”, en aldus inbreuk wordt gemaakt op het merkenrecht van L&D.

1.1.1.  Evenmin is aannemelijk geworden dat de aanbesteding degene aan wie de opdracht zal worden gegund dwingt inbreuk te maken op auteursrechten van L&D.

1.1.1.  Daarbij is van belang dat de uiteindelijke contractant niet uitgenodigd of aangezet wordt tot het gebruik maken van door L&D gehanteerde en mogelijk auteursrechtelijk beschermde software, logo’s, vragenlijsten, rapportages etcetera. Uit het debat van partijen ter zitting is naar voren gekomen dat de methode betreffende de ABC-meting niet auteursrechtelijk beschermd is. Zo er evenwel toch van uit zou moeten worden gegaan dat de methode auteursrechtelijk beschermd is dan brengt dat nog niet mee dat de concept-overeenkomst de uiteindelijke contractant verplicht een prestatie te leveren die noodzakelijkerwijze een inbreuk impliceert op dat auteursrecht.

1.1.  Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vorderingen van L&D dienen te worden afgewezen.

Lees het vonnis hier.

IEF 7646

BBIE oppositiebeslissingen

LOU tegen MALOU (Afgew.)
FORMULA 1 (ABM/MNC) tegen formula1 (Gedeelt.)
NEXT tegen ?Next! (Gedeelt.)
NATIONALE-NEDERLANDEN tegen DE NEDERLANDEN VAN NU (Afgew.)
SUNKIT tegen Sunkits (Afgew.)
X4-LIFE tegen X-431 (Afgew.)
LE FOURNIL DE PIERRE tegen Le Fournil de Sébastien (Afgew.)
TWINNER tegen TWINNER SPORT (Gedeelt.)

Lees de beslissingen hier.

IEF 7642

Zorgvuldig onderzocht

Rechtbank Amsterdam, 5 maart 2009, LJN: BH5027,  Hardrockband Red uit Roelofsarendveen tegen SBS Broadcasting B.V. c.s.

Merkenrecht, handelsnaamrecht. De bandleden van hardrockband RED beroepen zich tevergeefs op voorgebruik van het merk RED. SBS maakt met het gebruik van de naam RED! voor Popstars deelnemers geen inbreuk op merk- en handelsnaamrechten en handelt evenmin onrechtmatig jegens de hardrockers.

De vier bandleden (hierna: “eisers”) van de in 1999 opgerichte band RED maken met name hardrock muziek. SBS is producent van het televisieprogramma Popstars, een talentenjacht voor een nieuwe band. De drie winnende finalisten van Popstars vormen vanaf 19 december 2008 tezamen een band die de naam RED! draagt.

Op 23 december 2008 heeft SBS het beeldmerk RED! gedeponeerd. Eisers hebben op 20 januari 2009 een spoedregistratie laten verrichten bij het Benelux-bureau voor het merk RED en SBS c.s. gesommeerd de naam RED! te staken en het door SBS bij het Benelux-bureau gedeponeerde beeldmerk RED! te laten doorhalen. SBS heeft hier geen gehoor aan gegeven, waarop de hardrockband in kort geding onder meer een stakingsgebod vordert van de naam RED en dat de single ‘Step into the Ligth’ van RED! uit de markt wordt gehaald en vernietigd.

Eisers stellen, kort gezegd, dat SBS c.s. inbreuk maakt op de merkrechten en handelsnaamrechten van eisers. Eisers stellen o.a. dat zij de handelsnaam RED langer voeren dan gedaagden en dus een ouder recht hebben. De handelsnamen RED en RED! zijn, met uitzondering van het uitroepteken, identiek, en zowel RED als RED! houden zich bezig met (de exploitatie van) muziek. Eisers stellen dat het evident is dat bij het publiek verwarring te duchten is, nu RED en RED! op dezelfde markt actief zijn. Bovendien zouden gedaagden onrechtmatig hebben gehandeld jegens eisers doordat met het gebruik van de naam RED! afbreuk wordt gedaan aan de goede naam en reputatie van de band RED, waarin eisers jarenlang geïnvesteerd hebben.

De voorzieningenrechter volgt eisers niet in hun vordering. “Nu SBS het merk RED! op 23 december 2008 heeft gedeponeerd bij het Benelux Merkenbureau en aan de zijde van eisers pas in aanloop naar dit kort geding op 20 januari 2009 bij dat bureau een spoedregistratie is verricht voor het merk RED, heeft SBS een ouder merkrecht dan eisers. Van een inbreuk op het merkrecht van eisers door gedaagden kan dan ook geen sprake zijn.”

Eisers kunnen zich niet beroepen op voorgebruik van het merk RED. Het feit dat eisers het merk RED eerder gebruikten dan gedaagden doet daar niet aan af, volgens de voorzieningenrechter.

“4.2. Het recht van voorgebruik kan eisers alleen maar baten in het geval SBS haar merk te kwader trouw zou hebben deponeerd en daarvan is voorshands niet gebleken. In dit verband is van belang dat SBS voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij, voordat zij het merk RED! heeft laten deponeren, zorgvuldig heeft onderzocht of zij tot deze naamskeuze kon overgaan. Daarbij is meegewogen dat SBS onderzoek heeft gedaan in het Benelux merkenregister en in het handelsregister van de Kamer van Koophandel, welke registers als meest gangbare bronnen worden aangemerkt voor de vraag of een professionele band, wat eisers stellen te zijn, bestaat en dat de band van eisers in beide registers niet voorkwam. Eisers hebben weliswaar gesteld dat gedaagden voor een gedegen onderzoek de website poponline.nl en de popencyclopedie hadden moeten raadplegen, maar dat is tegen de gemotiveerde betwisting van gedaagden niet aannemelijk geworden. Daarnaast heeft SBS onvoldoende weersproken gesteld dat zij op internet heeft gegoogled met de zoekopdracht ‘red en muziek’ en dat dat meer dan 4 miljoen resultaten opleverde. SBS wordt gevolgd in haar verweer dat van haar niet gevergd kan worden dat zij al die resultaten verder had moeten onderzoeken. Onder deze omstandigheden kan er voorshands niet van worden uitgegaan dat gedaagden wisten of had behoren te weten dat eisers het merk RED al gebruikten voordat SBS tot het deponeren van het merk RED! overging. Het beroep van eisers op voorgebruik van het merk RED kan dan ook niet slagen.”

De voorzieningenrechter oordeelt voorts dat er geen sprake is van inbreuk op handelsnaamrechten, omdat de band van eisers niet kan worden aangemerkt als een onderneming in de zin van de handelsnaamwet. De band van eisers staat niet ingeschreven in het KvK-handelsregister, heeft zich niet aangemeld bij de belastingdienst als ondernemer, draagt geen BTW af en CD’s van de band niet of nauwelijks in het openbaar verkrijgbaar zijn, maar overwegend in eigen beheer (bij concerten en sinds kort via haar website) worden verkocht, waarbij de oplage minimaal is (100 exemplaren).

“4.3 (…) Daar komt bij dat de band van eisers de afgelopen jaren slechts 4 keer per jaar heeft opgetreden en niet of nauwelijks onder de naam RED tot het publiek probeert door te dringen met bijvoorbeeld vermelding van de naam op briefpapier, facturen, reclamemateriaal en advertenties.”

 Een beroep op artikel 5a Hnw (het verbod een handelsnaam te voeren die het merk bevat waarop een ander recht heeft) strandt, nu de voorzieningenrechter oordeelt dat eisers geen ouder merkrecht hebben en gedaagden de benaming RED! bovendien niet als handelsnaam, maar als merk gebruiken.

 “4.5. Verder is niet gebleken van enig onrechtmatig handelen van gedaagden jegens eisers. In dit verband hebben eisers onvoldoende aannemelijk gemaakt dat met het gebruik van de benaming RED! door gedaagden afbreuk wordt gedaan aan de goede naam van de band van eisers. Daarnaast kan niet gezegd worden dat door het gebruik van de naam RED! nodeloos verwarring bij het publiek ontstaat. In dit kader hebben gedaagden voldoende aannemelijk gemaakt dat eisers, die met name hardrock muziek maken, zich op een geheel ander publiek richten dan gedaagden sub 3, 4 en 5 die met de band RED! vrolijke popmuziek brengen die eerder aanslaat bij een breed en vaak jonger publiek. Dat de twee bands elkaar op dezelfde festivals zullen tegenkomen is dan ook niet waarschijnlijk.”

Geen van de gevraagde voorzieningen is toewijsbaar is. Matiging en indicatietarief 1019h proceskosten: €6.000,--. 17.008,65 (uitsluitend de IE gerelateerde kosten).

Lees het vonnis hier

IEF 7627

Professioneel Tennis Register

GvEA, 4 maart 2009, zaak T-168/07, Professional Tennis Registry, Inc. tegen OHIM / Registro Profesional de Tenis, SL (Nederlandse versie nog niet beschikbaar).

Gemeenschapsmerken. Oppositieprocedure op grond van oudere nationaal en gemeenschapsbeeldmerk RPT Registro Profesional de Tenis, S.L. tegen aanvraag beeldmerk PTR PROFESSIONAL TENNIS REGISTRY. Gerecht vernietigt de beslissing van het OHIM en wijst de oppositie alsnog af. Geen gevaar voor verwarring.

43. With regard to the overall assessment of the likelihood of confusion between the signs in question, those signs have important visual and phonetic differences. In the present case, the view must be taken that those visual and phonetic differences, established in paragraphs 30 to 34 and 36 to 38 above, clearly cancel out their conceptual similarity (see, to that effect, Case T-3/04 Simonds Farsons Cisk v OHIM – Spa Monopole (KINJI by SPA) 2005 ECR II-4837, paragraph 55). It follows that, notwithstanding the identity or similarity of the goods concerned, the differences existing in this case between the conflicting marks are such that there is no likelihood that the relevant public will be led to believe that the goods covered by the figurative mark PTR Professional Tennis Registry come from the undertaking which holds the earlier marks RPT Registro Profesional de Tenis S.L. and RPT European Registry of Professional Tennis, or from an undertaking economically linked to that undertaking.

Lees het arrest hier.

IEF 7625

Niet anders dan voor waren en diensten

Hof van Beroep Brussel, 11 februari 2009, 2008/AR/719, eBay International A.G. c.s. tegen The Polo/Lauren Company L.P. (met dank aan Thierry van Innis en Geert Glas, Allen & Overy) 

Benelux Merkenrecht eBay maakt geen inbreuk op de merken "Ralph Lauren" en "Polo Sport" door het gebruiken van daarmee overeenstemmende Google AdWords.

Geen inbreuk op grond van art. 2.20 lid 1 sub d BVIE. Het hof oordeelt dat dit gebruik geen gebruik anders dan ter onderscheiding van waren en diensten oplevert, aangezien eBay de AdWords gebruikt als herkomstaanduiding van de op haar website verkochte producten en niet voor andere doeleinden, zoals bijvoorbeeld het promoten van haar eigen website.

Under no circumstances can the consumer believe that such use is intended to distinguish the eBay company itself from another company (…) The use by eBay of the Ralph Lauren and Polo Sport trademarks has the essential function of identifying the goods sold on its site and distinguishing them from the other goods sold on this site. (…) it is not because eBay buys as AdWords keywords reproducing well-known trademarks that we must deduce that it intended as a priority to advertise its site by using the advertising function of these trademarks. (Nederlandse vertaling helaas nog niet beschikbaar).

Inbreuk op grond van artikel 2.20 lid 1 sub a BVIE is niet gesteld. Geen verplichting voor eBay om het gebruik van deze AdWords te beperken voor EER-goederen, zoals in eerste instantie was bepaald door de Belgische rechter.

9. It is therefore established, in the case at hand, that the use by eBay of the Ralph Lauren and Polo Sport trademarks has the essential function of identifying the goods sold on its site and distinguishing them from the other goods sold on this site.

The mere fact that the consumer is warned that such brand products are likely to be purchased on eBay does not imply that he believes that eBay is the seller, especially since the relevant public, which is used to this type of transactions, knows that eBay is only an intermediary and that the sale takes place directly between the seller and the buyer. In any case, nothing prohibits a third party user of the trademark, such as an intermediary or provider of related goods and services, from using it to distinguish the product, provided it does not affect the essential function of the trademark. Under no circumstances can the consumer believe that such use is intended to distinguish the eBay company itself from another company.

It does not matter that the internet user is not immediately sent to the page where Ralph Lauren and Polo Sport brand products are offered, since it is enough for him to retype the same keyword in the search field inserted in the Clothing & Accessories page to be sent to the specific page. It cannot be deduced from this mere circumstance that eBay intended as a priority to advertise its own company. In fact, eBay declared to be ready, without any prejudicial acknowledgment, to send the internet user directly to the specific ads, without going through the general page of the corresponding category, and the Court records this.

Equally, it is not because eBay buys as AdWords keywords reproducing well-known trademarks that we must deduce that it intended as a priority to advertise its site by using the advertising function of these trademarks. Since well-known brand products are offered for sale on the eBay site, eBay may legitimately buy the corresponding AdWords, which allows it to inform the internet users of the possibility to buy these products through it. eBay may also legitimately choose itself the AdWords, since it has all the sales statistics and therefore is in the best position to know the needs of the buyers.

10. To the extent that it is based on article 2.20.1.d of CBPI, the Ralph Lauren's claim is not well founded, since eBay did not use the trademark other than for the purposes of distinguishing goods or services. 

Moreover, the use by eBay of the trademarks to identify products is not otherwise criticized by Ralph Lauren, especially based on article 2.20.1.a of CBPI.   

Lees de uitspraak hier (Franstalig origineel) of hier (Engelse vertaling)

IEF 7623

Het gebruikte merk is onverklaard gebleven

Motor Mania BellaVzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 2 maart 2009, KG ZA 09-38, Business Motor-Mania España S.L. tegen Asiangear B.V.

Nieuw hoofdstukje in scootergeschil tussen MM-Exclusive en Asian Gear. Aan IE-geschil verwante beslagzaak. Na te hebben vernomen dat er een aantal containers met daarin scooters van MM-Exclusief in de haven van Rotterdam zou zijn aangekomen, heeft Asiangear uit kracht van het vonnis van 16 september 2008 (waarbij de toenmalige beslaglegger MM-Exclusief (nog) niet over geregistreerd merk beschikte,  IEF 7084) executoriaal (derden)beslag gelegd op de inhoud van een aantal containers. Motor-Mania España vordert de opheffing van het beslag, omdat de scooters haar eigendom zouden zijn en niet van MM-Exclusief. De voorzieningenrechter acht dit vooralsnog niet aannemelijk en wijst de vordering af. 

5.9. In het midden kan blijven naar welk recht zou moeten worden beoordeeld wie eigenaar van de scooters is. Het voorgaande roept reeds zoveel vragen op dat de eigendom van Motor-Mania España vooralsnog niet voldoende aannemelijk is gemaakt, ook omdat onverklaard is gebleven waarom op de dozen, waarin de scooters zijn verpakt, het door MM-Exclusief gebruikte merk en haar domeinnaam zijn weergegeven. De opheffing van het beslag moet dus worden afgewezen. Voor toewijzing van de – niet gemotiveerde – subsidiaire vordering tot staking van (verdere) executie van het vonnis zou aanleiding kunnen bestaan indien Asiangear, ondanks een vordering van Motor-Mania España in een bodemzaak tot opheffing van het beslag en afgifte van de scooters, de executie zou willen doorzetten. Die situatie is echter niet aan de orde. Dit voert tot de slotsom dat de vorderingen van Motor-Mania España zullen worden afgewezen.

Lees het vonnis hier.

IEF 7616

De Kredietcrisis

Dutch Power NotesVzr. Rechtbank Amsterdam, 26 februari 2009, KG ZA 09-126 P/TF, Wijs & Van Oostveen B.V. tegen Veleke & Stichting Hulp Gedupeerden (met dank aan Rik Balk & Yonie Scheijde, Ribbert Advocaten). 

Merkenrecht. AdWords. Domeinnamen. Gebruik merk in domeinnamen voor kritische websites is gebruik zonder geldige reden (artikel 2.20 lid 1 sub d BVIE). Ook gebruik AdWords levert  op grond van 2.20 lid 1 sub d merkinbreuk op. Het geregistreerd houden van een domeinnaam is volgens de Rechtbank Amsterdam wèl gebruik van een merk. De vraag of de gedane depots nietig zijn of te kwader trouw verricht moet in de bodemprocedure of de oppositieprocedure worden beoordeeld. 1019h proceskosten (gemiddelde zaak): €10.000,- (alleen IE-component, geen o.d.)

Eiser en vermogensbeheerder Wijs & Van Oostveen verhandelde door het Amerikaanse Lehman Brothers ontwikkelde en uitgegeven “Dutch Power Notes”. Na het faillissement van Lehman begint gedaagde Veleke, die een deel van zijn vermogen belegd had in de Dutch Power Notes, een website voor gedupeerden, onder o.a. de domeinnaam www.gedupeerdenvanwijsenvanoosterveen.nl. Eiser ziet dit als inbreuk op haar Benelux-woordmerk  “Wijs & Van Oostveen”, voor financiële diensten.

Na een eerste sommatie deponeert gedaagde het woordmerk “Wijs & Van Oostveen” voor o.a juridische diensten en draagt de domeinnamen over aan de Stichting Hulp Gedaagden die daarna nog de domeinnaam www.wijsvanoostveen.nl laat vastleggen en het merk “Gedupeerden Wijs & van Oostveen” deponeert. De Rechtbank Amsterdam wijst de vorderingen van eiser grotendeels toe:

4.4. Het is dan ook aannemelijk dat Veleke Beheer de woordmerken heeft ingeschreven met geen ander doel dan om de aandacht te kunnen trekken van cliënten van Wijs & Van Oostveen en jegens hen kritiek te uiten op de handelswijze van Wijs en Van Oostveen. Dit levert op gebruik zonder geldige reden, anders dan ter onderscheiding van waren of diensten, terwijl door dat afbreuk wordt gedaan aan de reputatie van dat merk als bedoeld in artikel 2.20 eerste lid onder d. van het BVIE. Wijs & Van Oostveen hebben dan ook het recht zich tegen dit gebruik van die met hun woordmerk overeenstemmende tekens te verzetten. Dit laat onverlet het recht van Veleke c.s. om kritiek te uiten op Wijs & Van Oostveen, maar zij heeft niet het recht om zich daartoe het woordmerk van Wijs & Van Oostveen toe te eigenen. Dit betekent dat de vordering, voor zover strekkend tot een verbod om nog verder gebruik te maken van het woordmerk van Wijs & Van Oostveen toewijsbaar is als na te melden. De vordering tot intrekking van het depot of doorhaling van de inschrijving wordt afgewezen. Wijs & Van Oostveen heeft daarbij, gelet op het te geven verbod, onvoldoende belang. De vraag of de door Veleke Beheer gedane depots nietig zijn of te kwader trouw verricht moet in de bodemprocedure of de oppositieprocedure worden beoordeeld.

4.5. Via de door Veleke C.S. geregistreerde domeinnamen www.gedupeerdenvanwijsenvanoostveen.nl en www.gedupeerdenvanwijsenvanoostveen.com was de website "gedupeerden van Wijs & Van Oostveen" van Veleke c.s. te raadplegen. Thans is dit gebruik (tijdelijk) gestaakt, maar voldoende aannemelijk is dat ook het geregistreerd houden van een domeinnaam onder het gebruik van een merk valt, zodat eveneens op deze grond sprake is van merkinbreuk op grond van artikel 2.20, eerste lid, sub d BVIE, Wijs & Van Oostveen hebben een spoedeisend belang bij het gevorderde bevel tot het staken en gestaakt houden van dit gebruik. Veleke C.S. zal ook worden geboden het gebruik van de nieuwere domeinnaam www.wijsvanoostveen.nl te staken. 

4.6. Veleke c.s. dient eveneens - voor zover hier al. niet aan is voldaan - het gebruik van AdWords met daarin de namen Wijs en/of Van Oostveen te staken en gestaakt te houden, omdat hiermee een link naar de website “gedupeerden van Wijs & Van Oostveen" wordt gelegd. Voldoende aannemelijk is dat ook dit gebruik op grond van artikel 2.20, eerste lid sub d BVE een inbreuk oplevert op het merkrecht van Wijs & Van Oostveen.

4.7. Met betrekking tot de gestelde onrechtmatige uitlatingen geldt als uitgangspunt dat het deze zaak gaat om een botsing van twee fundamentele rechten, namelijk aan de zijde van Veleke c.s. her recht op vrijheid van meningsuiting en aan de zijde van Wijs & Van Oostveen het recht op bescherming van haar eer en goede naam. Het antwoord op de vraag welk van deze beide rechten in het onderhavige geval zwaarder weegt, moet worden gevonden door een afweging van alle terzake dienende omstandigheden,

4.8. Het belang van Wijs & Van Oostveen is erin gelegen dat zij niet lichtvaardig wordt blootgesteld aan lichtvaardige en onterechte verdachtmakingen. Dit kan grote gevolgen hebben voor het vertrouwen dat (potentiële) cliënten in haar als vermogensbeheerder moet kunnen stellen. Het belang van Veleke c.s. is dat hij zich vrijelijk moeten kunnen uitlaten over de kwestie met betrekking tot Dutch Power Notes en daarover met anderen moet kunnen communiceren. u het voorgelegde onderdeel van de website slechts het persoonlijke verhaal van J. Veleke omvatte, waarin hij zijn frustratie uit over zijn ervaringen met Wijs & Van Oostveen inzake de Dutch Power Notes en weergeeft wat zijn persoonlijke indruk is, kan vooralsnog niet worden geconcludeerd dat hiermee sprake is van onrechtmatige uitlatingen, De vordering wordt dan ook op dit punt afgewezen.

Lees het vonnis hier. Inmiddels oom op rechtspraak.nl, LJN: BH4229.

IEF 7611

Omdat partijen gewezen echtelieden zijn

Vzr. Rechtbank Zwolle, 25 september 2008, LJN: BH3276, Commanditaire vennootschap [A] tegen [B]. (Survival Almere)

Handelsnaamrecht. Domeinnamen. Voormalige echtgenoten. Oudere handelsnaamrecht, aangezien eiser [A] rechtsopvolgster is van de eenmanszaak van X en de eventuele rechten op de handelsnaam daarmee over zijn gegaan van de eenmanszaak op [A]. Het gebruik van een domeinnaam kan worden beschouwd als het gebruik als handelsnaam, maar er is geen sprake van het “voeren van een handelsnaam” in het geval dat een domeinnaam alleen geregistreerd is, maar niet wordt gebruikt. Vaststelling termijn als bedoeld in artikel 1019i Rv ook inzake zaak betreffende Handelsnaamwet. “Omdat partijen gewezen echtelieden zijn, zullen de proceskosten worden gecompenseerd.”

[De heer X], één van de beherend vennoten van eiser [A] is gehuwd geweest met gedaagde [B]. [B] organiseert soortgelijke activiteiten als [A] en heeft in 2007 een eenmanszaak onder de handelsnamen Survivals Almere, Survivals Flevoland en Scholen Survivals doen inschrijven en de domeinnaam www.survivalsalmere.nl geregistreerd.  [De heer X] heeft daarna de domeinnamen www.suvivals-almere.nl en www.almeresurvivals.nl geregistreerd en later nog de domeinnaam www.survivals-in-almere.nl

De voorzieningenrechter heeft, op vordering van ex-echtgenote [B], bij vonnis van 18 september 2007 [de heer X] veroordeeld om zich te onthouden van het gebruik van de websites www.almeresurvivals.nl en www.suvivals-almere.nl alsmede het gebruik van de namen Survivals Almere, Almere Survivals of andere daarop gelijkende namen. In hoger beroep heeft het Gerechtshof te Arnhem het vonnis van de voorzieningenrechter vernietigd (uitspraken niet gepubliceerd).

[A] vordert nu dat de voorzieningenrechter [B] zal veroordelen om het gebruik van de handelsnamen Survivals Almere en [B] Survivals Almere of een naam die daar in geringe mate van afwijkt te staken en gestaakt te houden. De vordering wordt toegewezen.

5.2.  Het verweer van [B] dat [A] pas sinds 1 januari 2008 bestaat en dus pas vanaf die datum gebruiksrecht op een handelsnaam kan doen gelden, wordt verworpen. Tussen partijen is niet in geschil dat de eenmanszaak [A] van [de heer X] is ingebracht in [A] Voldoende aannemelijk is geworden dat [A] de rechtsopvolgster is van de eenmanszaak van [de heer X]. Uit dien hoofde zijn de eventuele rechten op de handelsnaam overgegaan van de eenmanszaak [A] op [A]

5.3.  Het gaat in deze zaak in de eerste plaats om het gebruik van de handelsnaam Survivals Almere. De voorzieningenrechter sluit zich aan bij het arrest van 17 juni 2008 van het Gerechtshof Arnhem, waarin is overwogen: “Het hof constateert dat de handelsnaam Survivals Almere van [B] slechts door weglating van de afkorting [A] afwijkt van de handelsnaam van [de heer X]. Voor het overige is de woordcombinatie en de volgorde daarvan gelijk. Zoals uit beide handelsnamen al blijkt, gaat het bovendien om twee brancheverwante, in Almere gevestigde en werkzame ondernemingen. Om die reden, en omdat naar het voorlopig oordeel van het hof bij beide handelsnamen de aanduiding van de branche en de locatie kenmerkend is, is door het gebruik van de handelsnaam Survivals Almere inderdaad, zoals [de heer X] stelt, in die zin gevaar voor verwarring te duchten, dat het publiek tussen beide ondernemingen al snel een verwantschap zal veronderstellen die in werkelijkheid niet bestaat. Bovendien staat niet afzonderlijk ter discussie dat de handelsnaam [A] Survivals Almere het eerst en rechtmatig werd gevoerd.”

5.4.  Gelet op de omstandigheid dat [A], althans [de heer X], het eerst en rechtmatig de handelsnaam (SEC) Survivals Almere heeft gevoerd alsmede de omstandigheid dat door het gebruik van [B] van deze handelsnaam (of een op Survivals Almere gelijkende naam) gevaar voor verwarring bij het publiek is duchten, handelt [B] in strijd met artikel 5 Handelsnaamwet door de naam Survivals Almere als handelsnaam te gebruiken.

5.5.  Ook het sub 2. gevorderde gebod om het gebruik van de domeinnaam www.survivalsalmere.nl te staken zal worden toegewezen, nu het gebruik van een domeinnaam beschouwd kan worden als het gebruik als handelsnaam. De dwangsom zal worden bepaald op EUR 500,- per dag met een maximum van EUR 25.000,-.

5.6.  (…) Zoals hiervoor in rechtsoverweging 5.5. is geoordeeld zal aan [B] een verbod worden opgelegd tot het gebruik van de domeinnaam. De domeinnaam zal dan enkel nog door [B] geregistreerd zijn en niet door haar mogen worden gebruikt. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is geen sprake van het “voeren van een handelsnaam” in het geval dat een domeinnaam alleen geregistreerd is, maar niet wordt gebruikt. Er is in dat geval geen strijd met artikel 5 Handelsnaamwet.

Gelet op het vorenstaande en gelet op het feit dat [A] niet (ook) aan haar vordering ten grondslag heeft gelegd dat [B] jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld door de domeinnaam www.survivalsalmere.nl te registreren, is er naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen grond voor toewijzing van de vordering tot overdracht van de domeinnaam. De vordering sub 3. zal worden afgewezen.

5.8.  Omdat partijen gewezen echtelieden zijn, zullen de proceskosten worden gecompenseerd.

5.9.  De voorzieningenrechter zal overeenkomstig artikel 1019iRv in het dictum een termijn bepalen voor het instellen van een eis in de hoofdzaak. Aangenomen moet worden dat artikel 1019i Rv – anders dan het oude artikel 260 Rv en anders dan artikel 50 lid 1 van het TRIPS-verdrag waarvan artikel 1019i Rv de implementatie vormt – ook van toepassing is in zaken betreffende inbreuken op handelsnamen. Bij de parlementaire behandeling van artikel 1019i Rv heeft de wetgever namelijk uitdrukkelijk overwogen dat de plaatsing van dit artikel in titel 15 Rv meebrengt dat de verplichting van toepassing wordt op alle intellectuele eigendomsrechten waarop titel 15 Rv betrekking heeft, waaronder handelsnamen (Kamerstukken II 2005-2006, 30 392, nr. 3).

Lees het vonnis hier.

IEF 7608

Verwijzing ondanks alles

Rechtbank Utrecht, 14 januari 2009, LJN: BG9930, Diverse Webwinkels c.s. en Nintendo Benelux B.V.

Bevoegdheidsincident. Gemeenschapsmerk. Verwijzing naar de Rechtbank ’s-Gravenhage. Niet vanwege de incidentele vordering van Nintendo m.b.t. tot de gestelde inbreuk op een gemeenschapsmerk (artikel 92 GMVo), maar ambtshalve vanwege connexiteit met een bij de Rechtbank Den Haag ingeleide bodemprocedure. “De omstandigheid dat de wetgever deze mogelijkheid niet expliciet heeft geschapen [artikel 220 Rv], staat daaraan niet in de weg. (…) De ene partij heeft immers (weliswaar om andere redenen) de verwijzing naar een andere rechtbank uitdrukkelijk gevorderd en de andere partij heeft de hiervoor bedoelde ambtshalve verwijzing zelfs voorgesteld."

Geen verwijzing: 2.4.  De rechtbank overweegt als volgt. Uit het bepaalde in artikel 92 GemVo en artikel 3 van de Uitvoeringswet volgt (voor zover hier van belang) dat de rechtbank te 's-Gravenhage uitsluitend bevoegd is om te beslissen op ‘rechtsvorderingen tot vaststelling van niet-inbreuk’ op gemeenschapsmerken. (…)  de vorderingen [zijn] zo ruim geformuleerd dat (…) onderdeel van de beoordeling zou kunnen zijn de vraag of inbreuk wordt gemaakt op een aan Nintendo Benelux toekomend recht op een gemeenschapsmerk. In een dergelijk geval kan de vordering derhalve wel degelijk worden aangemerkt als een rechtsvordering tot vaststelling van niet-inbreuk op een gemeenschapsmerk in de zin van voormelde verordening.

2.5.  Uit de stellingen van Nintendo Benelux moet de rechtbank evenwel afleiden dat Nintendo Benelux zich niet op het standpunt stelt dat zij zelf houdster is van een gemeenschapsmerk met betrekking tot Nintendo-producten, maar dat haar moedermaatschappij Nintendo Co. Ltd. de rechthebbende is met betrekking tot dit gemeenschapsmerk. Zij heeft ook niet aangevoerd dat zij rechten kan ontlenen aan de gemeenschapsmerkregistratie die door Nintendo Co. Ltd. is verricht. In het bijzonder heeft zij niet gesteld dat zij licentieneemster is met betrekking tot het betreffende gemeenschapsmerk. Integendeel, onder punt 26 van haar conclusie stelt Nintendo Benelux dat zij geen drager is van enig intellectueel eigendomsrecht met betrekking tot de litigieuze Nintendo-producten, en onder punt 29 stelt zij dat zij zich ‘enkel’ bezig houdt met de distributie en marketing van de producten van Nintendo Co. Ltd. In het licht van de betekenis die Nintendo Benelux zelf aan het begrip ‘intellectueel eigendomsrecht’ heeft gegeven in haar sommaties aan Webwinkels c.s. moet dit begrip tevens geacht worden eventuele merkrechten te omvatten.

2.6.  Op grond van het voorgaande valt niet in te zien waarom de vraag of Webwinkels c.s. inbreuk maakt op een gemeenschapsmerk een rol zal moeten spelen bij de beoordeling (…) Deze vorderingen kunnen dan ook niet aangemerkt worden als ’rechtsvorderingen tot vaststelling van niet-inbreuk’ van een gemeenschapsmerk, zodat het bepaalde in artikel 92 GemVo en artikel 3 Uitvoeringswet toepassing mist. De rechtbank Utrecht is derhalve bevoegd om van de onderhavige vorderingen kennis te nemen. De incidentele vordering tot onbevoegdverklaring zal dan ook worden afgewezen.

Wel verwijzing: 2.9.  Hetgeen de rechtbank ten aanzien van het incident heeft overwogen, laat onverlet dat, zoals Nintendo Benelux heeft gesteld, de onderhavige procedure zeer nauw verbonden is met de door deze partij en aan haar gelieerde vennootschappen (waaronder Nintendo Co. Ltd.) bij de rechtbank 's-Gravenhage ingeleide bodemprocedure. Webwinkels c.s. heeft in zijn conclusie onderkend dat het in het kader van de proceseconomie niet geraden is de twee zaken door verschillende rechters te laten beoordelen en de rechtbank in overweging gegeven om de zaak naar de rechtbank te 's-Gravenhage te verwijzen als ware daartoe door partijen gemeenschappelijk een verzoek gedaan.

2.10.  De rechtbank heeft echter moeten constateren dat Nintendo Benelux haar vordering tot verwijzing niet heeft gebaseerd op deze connexiteit, maar (expliciet) op de door haar gestelde relatieve onbevoegdheid. Dit betekent dat de incidentele vordering niet op die grond kon worden toegewezen.

2.11.  Hoewel artikel 220 Rv niet in een ambtshalve verwijzing voorziet, acht de rechtbank voldoende grond aanwezig om in het onderhavige, bijzondere geval daartoe over te gaan. In casu zijn beide partijen van mening dat de proceseconomie er niet bij is gediend dat de met elkaar samenhangende zaken door verschillende rechters worden beslist. De wettelijke mogelijkheid tot verwijzing wegens connexiteit staat evenwel niet meer open tengevolge van het verstrijken van het in artikel 220 Rv vermelde uiterste tijdstip van indiening van een vordering tot verwijzing (voor eiser: bij dagvaarding; voor de gedaagde vóór alle weren). De rechtbank is van oordeel dat het belang van de proceseconomie en het voorkomen van tegenstrijdige uitspraken meebrengen dat in een geval als hiervoor bedoeld ook een ambtshalve verwijzing tot de mogelijkheden dient te behoren. De omstandigheid dat de wetgever deze mogelijkheid niet expliciet heeft geschapen, staat daaraan niet in de weg. De in artikel 220 Rv neergelegde regel dat een dergelijke verwijzing (slechts) mogelijk is op vordering van een partij, is een gevolg van de plaatsing van dit artikel in de Afdeling in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering die gaat over incidentele vorderingen. Uit de parlementaire geschiedenis met betrekking tot deze bepaling wordt niet duidelijk waarom de wetgever geen mogelijkheid heeft geschapen tot ambtshalve verwijzing van een zaak wegens connexiteit. Voor zover dit is gebeurd om de partijautonomie te honoreren en/of te voorkomen dat partijen door een ambtshalve verwijzing worden verrast, staan deze belangen er in het onderhavige geval niet aan in de weg dat wordt overgegaan tot ambtshalve verwijzing. De ene partij heeft immers (weliswaar om andere redenen) de verwijzing naar een andere rechtbank uitdrukkelijk gevorderd en de andere partij heeft de hiervoor bedoelde ambtshalve verwijzing zelfs voorgesteld.

2.12.  Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de rechtbank ambtshalve de zaak in verband met connexiteit zal verwijzen naar de rechtbank te 's-Gravenhage.

Lees het vonnis hier.

IEF 7607

Bis in idem

Vzr Rechtbank Arnhem, 18 december 2008, LJN: BH0316, EBW Installatietechnieken B.V. tegen EBW Elektrotechniek B.V.

Handelsnaamrecht. Merkenrecht. Misbruik van procesrecht? Tweede kort geding over dezelfde handelsnamen. Na het eerste kort geding (Rechtbank Arnhem 21 augustus 2008, IEF 7015) heeft eiseres niet binnen de daarvoor geldende termijn (art.1091Rv) een eis in hoofdzaak ingesteld, maar heeft nu wel recht op een herkansing. “Eiseres heeft een vergissing begaan (…) Deze vergissing behoeft haar er niet van te weerhouden om haar fout te corrigeren door opnieuw in kort geding dezelfde voorzieningen te vragen, waarbij de voorzieningenrechter, zonder gebonden te zijn aan het eerdere kort geding vonnis, opnieuw kan beoordelen of daartoe een voldoende spoedeisend belang en voldoende grondslag aanwezig is.”

Met betrekking tot het gebruik door gedaagde van het beeldmerk EBW en de handelsnaam EBW Elektrotechniek sinds 2007 is de voorzieningenrechter nog steeds van oordeel dat verwarringsgevaar voldoende aannemelijk is. Een inmiddels aangeschaft oudere handelsnaam is daarop niet van invloed: “Dit betekent dat de oudere rechten - indien al rechtsgeldig verworven - van gedaagde niet verder strekken dan dat en dat eiseres gedaagde in dat geval niet kan verbieden de oudere handelsnaam ‘E.B.W. (Electro & Besturingstechniek [betrokkene])’ te gebruiken in Thorn en omstreken. De voorzieningenrechter overweegt hierbij overigens dat deze handelsnaam zich door het andere logo en de toevoeging van de naam ‘[betrokkene]’ méér onderscheidt van de handelsnaam van eiseres dan dat de handelsnaam EBW Elektrotechniek dat doet.”

De herkansing is wel van invloed op de proceskosten. Hoewel gedaagde de grotendeels in het ongelijk gestelde partij is, dient eiseres haar eigen kosten te dragen, nu zij dit kort geding had kunnen voorkomen door tijdig een bodemzaak aanhangig te maken. Ook is er geen aanleiding om eiseres te veroordelen in de proceskosten van gedaagde in dit kort geding, omdat het ook aan gedaagde te wijten is dat dit tweede kort geding aanhangig is gemaakt en gedaagde nieuwe omstandigheden heeft aangevoerd.

Geen misbruik van procesrecht: “5.3.  Vooropgesteld wordt dat aan vonnissen in kort geding geen gezag van gewijsde toekomt. Het zijn ordemaatregelen die door de bodemrechter en ook door de voorzieningenrechter in kort geding kunnen worden geredresseerd. Het verbod van ‘ne bis in idem’ leidt in een burgerlijk geschil niet tot niet-ontvankelijkheid. Volgens vaste rechtspraak, waaronder de door gedaagde genoemde uitspraken en het arrest van de Hoge Raad van 11 juli 2003 (JBPr 2003, 71) geldt alleen een verbod voor een zelfde, tweede kort geding op dezelfde feiten en gronden indien de wederpartij aantoont dat sprake is van misbruik van procesrecht of strijd met de goede procesorde. Het betreft in die rechtspraak telkens de situatie waarbij de vordering van de eisende partij in het eerdere kort geding is afgewezen. Tegen de verliezer die nogmaals op dezelfde feiten en gronden wenst te procederen, dient een dam te worden opgeworpen.

5.4.  De vraag die zich hier voordoet is een andere, te weten of een dergelijke dam in dit geval ook dient te worden opgeworpen tegen eiseres, die in het eerste kort geding grotendeels gelijk heeft gekregen maar daar niets meer aan heeft omdat de toegewezen voorlopige voorzieningen - door haar toedoen / nalaten - hun werking hebben verloren. De voorzieningenrechter beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe het volgende.

5.5.  Eiseres heeft een vergissing begaan, waarvan zij zelf nadeel ondervindt omdat gedaagde op dit moment niet behoeft te voldoen aan hetgeen waartoe zij bij het eerdere kort geding vonnis is veroordeeld. Deze vergissing behoeft haar er niet van te weerhouden om haar fout te corrigeren door opnieuw in kort geding dezelfde voorzieningen te vragen, waarbij de voorzieningenrechter, zonder gebonden te zijn aan het eerdere kort geding vonnis, opnieuw kan beoordelen of daartoe een voldoende spoedeisend belang en voldoende grondslag aanwezig is. De voorzieningenrechter trekt daarbij een parallel naar het arrest van de Hoge Raad van 21 januari 2005 (NJ 2006, 310) over een herhaald derdenbeslag op grond van dezelfde vordering, indien de beslaglegger heeft verzuimd de buitengerechtelijke verklaring van de derde-beslagene te betwisten door de derde-beslagene binnen twee maanden te dagvaarden tot gerechtelijke verklaring in de zin van artikel 477a lid 2 Rv. De beslaglegger krijgt, wanneer hij per abuis de betwistingstermijn van twee maanden heeft laten verlopen, een herkansing, zonder dat dit moet worden aangemerkt als misbruik van bevoegdheid.

5.6.  Niet gesteld of gebleken is dat eiseres het tweede kort geding met geen ander doel aanhangig heeft gemaakt dan om eiseres te schaden of dat zij in redelijkheid niet tot de uitoefening van die bevoegdheid heeft kunnen komen, gelet op de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, zoals bedoeld in artikel 3:13 BW. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft eiseres nog steeds een rechtens te respecteren belang bij het vragen van de gevorderde voorzieningen die de voorzieningenrechter bij gelegenheid van het vorige kort geding (grotendeels) toewijsbaar achtte.

5.7.  Het Hof Leeuwarden heeft in haar arrest van 26 juli 2006 (BIE 2007, 394, [namen]) overwogen dat het in artikel 260 Rv. voorziene verlies van kracht van een voorlopige voorziening, niet kan worden teniet gedaan of uitgesteld door het telkenmale opnieuw instellen van (nagenoeg) dezelfde vordering onder het (steeds) vorderen van een nieuwe termijn voor het aanhangig maken van een bodemprocedure, nu een en ander strijdig moet worden geacht met de inhoud en strekking van voornoemd artikel en voorts met hetgeen de goede procesorde met zich meebrengt. Dat is dus een andere situatie dan die zich in het onderhavige geval voordoet.

5.8.  In het licht van het voorgaande is de stelling van gedaagde dat eiseres geen nieuwe relevante feiten heeft aangevoerd, onvoldoende om misbruik van procesrecht aan te nemen.
De voorzieningenrechter zal de vorderingen hierna inhoudelijk behandelen.

Geen ouder handelsnaamrecht in conventie: 5.11.  De voorzieningenrechter acht voorshands onvoldoende aannemelijk dat gedaagde door de genoemde overeenkomst nu over zodanige oudere rechten op een handelsnaam het onderdeel EBW beschikt, dat eiseres om die reden gedaagde niet meer kan verbieden de handelsnaam EBW Elektrotechniek te gebruiken. Of in het onderhavige geval [betrokkene] de naam E.B.W. (Electro & Besturingstechniek [betrokkene]) daadwerkelijk heeft gevoerd sinds 1 oktober 2001, hetgeen eiseres heeft betwist, en of door de overeenkomst van 29 oktober 2008 is voldaan aan het vereiste van overgang van (een relevant deel van) de onderneming als bedoeld in artikel 2 HNW, hetgeen eiseres ook heeft betwist - dat een handelsnaam tegenwoordig ook ‘vrij’ overgedragen kan worden, is in de rechtspraak nog niet aangenomen - kan in het midden blijven.

Ook als deze vragen in bevestigende zin zouden worden beantwoord, dan nog is de voorzieningenrechter van oordeel dat [betrokkene] niet méér kon overdragen dan hij zelf had, te weten een recht op de handelsnaam ‘E.B.W. (Electro & Besturingstechniek [betrokkene])’ met een geografisch zeer beperkte omvang, te weten Thorn en omstreken. Dit betekent dat de oudere rechten - indien al rechtsgeldig verworven - van gedaagde niet verder strekken dan dat en dat eiseres gedaagde in dat geval niet kan verbieden de oudere handelsnaam ‘E.B.W. (Electro & Besturingstechniek [betrokkene])’ te gebruiken in Thorn en omstreken. De voorzieningenrechter overweegt hierbij overigens dat deze handelsnaam zich door het andere logo en de toevoeging van de naam ‘[betrokkene]’ méér onderscheidt van de handelsnaam van eiseres dan dat de handelsnaam EBW Elektrotechniek dat doet.

Gevaar voor verwarring, handelsnaam: 5.12.  Met betrekking tot het gebruik door gedaagde van de handelsnaam EBW Elektrotechniek sinds 2007 is de voorzieningenrechter nog steeds van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat daarmee gevaar voor verwarring aanwezig is tussen beide ondernemingen is in de zin van artikel 5 en 5a Hnw. Eiseres heeft in het vorige kort geding ten bewijze van de al opgetreden verwarring een zestal poststukken overgelegd. Het verweer van gedaagde dat eiseres geen nieuwe bewijzen van verwarring heeft overgelegd treft geen doel, nu er geen enkele reden is om aan te nemen dat van gevaar voor verwarring niet langer sprake is. Ook het verweer van gedaagde dat vanwege de bestendige relatie met leveranciers er geen gevaar meer is voor verwarring, biedt haar geen soelaas, nu dit het gevaar voor verwarring ook aanwezig kan zijn bij potentiële afnemers. Voor het overige speelt, net als in het vorige kort geding, een rol dat de handelsnamen van partijen slechts in geringe mate van elkaar afwijken. De aanduidingen ‘Installatietechnieken’ enerzijds en ‘Elektrotechniek’ anderzijds zijn beschrijvend en spelen bij de vergelijking van de handelsnamen nauwelijks een rol. Dat er overlapping bestaat tussen de economische en geografische bedrijvigheid van beide bedrijven blijkt onder meer uit het in dit kort geding nieuw aangevoerde feit dat gedaagde is aangetrokken voor de aanleg van elektrotechnische installaties bij nieuwbouw kantoren in Hoofddorp, terwijl eiseres twee jaar eerder voor datzelfde project een offerte heeft uitgebracht.

Beeldmerk: 5.13.  Ten opzichte van het vorige kort geding hebben zich ten aanzien van het beroep van eiseres op haar geregistreerde beeldmerk EBW geen nieuwe feiten en omstandigheden voorgedaan en is de voorzieningenrechter nog steeds van oordeel dat de totaalindruk van dit beeldmerk zodanig overeenstemt met de totaalindruk van de handelsnaam en het logo van gedaagde, dat er sprake is van gevaar voor verwarring bij het publiek in de zin van artikel 2.20 lid 1 sub b BVIE. Gedaagde heeft niet een zodanig verweer gevoerd dat de voorzieningenrechter dit nu anders ziet. De totaalindruk van het beeldmerk van eiseres stemt daarentegen naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter veel minder overeen met het logo en de handelsnaam van ?’.B.W. (Electro & Besturingstechniek [betrokkene])’ en wel zodanig dat daar het gevaar voor verwarring ontbreekt.

5.14.  Met betrekking tot de domeinnaam www.ebw.nu overweegt de voorzieningen-rechter, onder verwijzing naar haar overwegingen in het eerdere vonnis, dat eiseres zich ook hiertegen op grond van artikel 5 en 5a van de Handelsnaamwet kan verzetten.

Geen ouder handelsnaamrecht in reconventie: 5.18.  Uit de overwegingen in conventie blijkt naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat gedaagde beschikt over een zodanig ouder handelsnaamrecht dat zij eiseres het gebruik van de handelsnaam EBW Installatietechnieken kan verbieden. Voor zover het Thorn en omgeving betreft, heeft zij niet gesteld en evenmin onderbouwd waarom de handelsnaam van eiseres inbreuk zou maken op de handelsnaam ‘E.B.W. (Electro & Besturingstechniek [betrokkene])’. In conventie nam zij het standpunt in dat er geen gevaar voor verwarring in de zin van artikel 5 Hnw was tussen de handelsnaam van eiseres en de handelsnaam EBW Elektrotechniek. Dat er wel gevaar voor verwarring zou zijn tussen de handelsnaam van eiseres en de handelsnaam ?E.B.W. (Electro & Besturingstechniek [betrokkene])? heeft zij niet aannemelijk gemaakt. De vorderingen in reconventie zullen dan ook worden afgewezen.

Proceskosten: 5.19.  Hoewel gedaagde in dit kort geding zowel in conventie als in reconventie de grotendeels in het ongelijk gestelde partij is, dient eiseres naar het oordeel van de voorzieningenrechter haar eigen kosten in conventie en in reconventie te dragen, nu zij dit kort geding had kunnen voorkomen door tijdig een bodemzaak aanhangig te maken. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om eiseres te veroordelen in de proceskosten van gedaagde in dit kort geding, zoals gedaagde heeft gevorderd, omdat het ook aan gedaagde te wijten is dat dit tweede kort geding aanhangig is gemaakt en gedaagde van de gelegenheid gebruik heeft gemaakt om nieuwe omstandigheden aan de voorzieningenrechter ter beoordeling voor te leggen.

Lees het vonnis hier.