Alle rechtspraak  

IEF 3420

TRIPs aan de Luxemburgse laars gelapt

Sven Klos (Klos Morel Vos & Schaap): TRIPs aan de Luxemburgse laars gelapt. Kort commentaar bij HvJ EG, 25 januari 2007, zaak C 48/05 (Adam Opel AG tegen Autec AG).

“Het Hof echter trekt in het arrest Opel de hoogst merkwaardige consequentie van zijn eerdere arrest Arsenal (waarnaar uitdrukkelijk wordt verwezen) dat ondanks deze duidelijke (structuur van de) tekst van de richtlijn in gevallen waarin sprake is van gebruik van een teken dat identiek is aan een merk voor waren die identiek zijn aan die waarvoor het merk is ingeschreven toch het vaststellen van verwarring is vereist.”

Lees het gehele commentaar hier. Eerder bericht en arrest HvJ EG hier.

IEF 3418

Sponsoring betaalt zich terug

tdk.gifGvEA, 6 februari 2007, zaak T-477/04. Aktieselskabet tegen OHIM / TDK Kabushiki Kaisha (TDK Corp.).

Oppositieprocedure. Audiomerk dat (o.a.) grote bekendheid heeft verworven als sponsormerk óp kleding kan succesvol optreden tegen identiek merk vóór kleding

Oppositie van TDK tegen een aanvraag voor een gemeeneschapsmerk van het woordteken TDK door Aktieselskabet. De aanvraag betrof klasse 25, kledingstukken en schoeisel. De oppositie was gebaseerd op het bestaan van een gemeenschapsmerk alsmede van 35 oudere nationale merken die zijn ingeschreven voor waren van klasse 9, audioapparatuur.

Volgens het OHIM was er geen sprake was van verwarringsgevaar in de zin van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94, maar heeft de oppositie evenwel toegewezen op grond van artikel 8, lid 5 (bekende merken), van deze verordening en de inschrijving afgewezen. Het Gerecht volgt dit oordeel.

Het Gerecht stelt vast dat TDK inderdaad een bekend merk is. “Bovendien zijn de omzet die is behaald voor de door de betrokken oudere merken aangeduide waren – zoals audio- en videocassettes, die in de Europese huishoudens zeer gangbare producten zijn – alsmede de omvang, de frequentie en de regelmaat van de sponsoring van activiteiten die veel toeschouwers aantrekken en waarin van deze merken gebruik wordt gemaakt, een bevestiging van het oordeel van de kamer van beroep dat de betrokken oudere merken voldoen aan het jurisprudentiële criterium om van bekendheid te kunnen spreken, te weten dat de merken bij een aanzienlijk deel van het publiek bekend moeten zijn. (57).” “Er is dus geen reden om de bestreden beslissing, wat het bestaan van de bekendheid van de betrokken oudere merken in de zin van artikel 8, lid 5, van verordening nr. 40/94 betreft, te vernietigen.”(59).

Na deze vaststelling concludeert het Gerecht dat door het gebruik van het aangevraagde merk inderdaad ongerechtvaardigd voordeel wordt getrokken uit het onderscheidend vermogen of de reputatie van de oudere merken TDK. Interessant is dat juist het feit dat TDK heel veel aan (sport)sponsoring doet en heeft gedaan, waarbij het merk TDK zeer veelvuldig óp kleding is gezien, de doorslag geeft bij de overweging of er sprake is van voordeel trekken:

“Het Gerecht is derhalve van oordeel dat de kamer van beroep terecht kon oordelen dat wanneer verzoekster van het aangevraagde merk gebruik maakt voor sportkledij – hetgeen niet uit te sluiten valt –, kan worden aangenomen, gelet op de sponsoring van met name sportevenementen door interveniënte (TDK), dat deze kledij wordt vervaardigd door, of met een licentie van, interveniënte. Uit deze situatie in se kan prima facie worden geconcludeerd dat het risico dat verzoekster ongerechtvaardigd voordeel trekt uit de reputatie van de oudere merken, die is gevestigd dankzij interveniëntes activiteiten, inspanningen en investeringen gedurende meer dan 20 jaar, in de toekomst niet hypothetisch is. “(67).

Het gerecht verwerpt derhalve het beroep en wijst de oppositie toe.

Lees het arrest hier.

IEF 3416

Nadat zij op de hoogte was gekomen

xx.JPGRechtbank Amsterdam, 2 februari 2007, KO ZA 06-2277 odc / JR. NCS International B.V. tegen XS2 Services B.V. (Met dank aan Lars Huisman, Bird & Bird)

Merkenrecht. Eerder gebruik volstaat i.c. om iets eerder merkdepot als een depot te kwader trouw aan te merken.

In 2005 heeft Eiser NCS, ook al eigenaar van het merk Maxxlan,  voor haar desktopproducten het merk “In a box” geïntroduceerd. Sinds augustus 2006 heeft NCS een website met de domeinnaarn www.boxxed.nl in gebruik. Gedaagde, het IT-bedrijf XS2 is houder van het Benelux-woordmerk XXODD, ingeschreven voor onder meer computerhardware en -software. In januari 2006 heeft XS2 met een persbericht bekend gemaakt dat zij de naam Promedion had gewijzigd in XXODD, Het persbericht is voorzien van een beeldmerk. 

Gedaagde XS2 heeft op 25 september 2006 het woord- en beeldmerk boxxed gedeponeerd. Dit is op 4 oktober 2006 ingeschreven in het Benelux-merkenregister. Eiser NCS heeft op 26 september 2006, dus een dag later,  het woord- en beeldmerk boxxed gedeponeerd bij het Benelux merkenregister. Het merk is op 23 november 2006 als spoedinschrijving, ingeschreven.

XS2kan op grond van haar merk XXODD niet optreden tegen het gebruik van niet overeenstemmende merk Boxxed van NCS. Boxxed is dus een geldig merk is, waarop NCS zich, ondanks haar iets jongere depot, rechtsgeldig kan beroepen. XS2 heeft erkend dat zij het merk boxxed heeft ingeschreven nadat zij op de hoogte was gekomen van het feit dat dit door NCS werd gebruikt. Voorshands is dan ook voldoende aannemelijk geworden dat XS2 dit merk te kwader trouw heeft gedeponeerd en dat XS2 geen recht op dit merk heeft verkregen. Hieruit volgt dat de vordering van NCS om XS2 te verbieden het merk boxxed van NCS te gebruiken, toewijsbaar is.

De vordering XS2 te verbieden onrechtmatige mededelingen te doen, wordt begrepen als een vordering haar te verbieden de tot het boxxed-dealer netwerk behorende dealers te benaderen met de mededeling dat NCS niet gerechtigd zou zijn tot het voeren van het merk boxxed. Deze vordering zal worden toegewezen

XS2 zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van dit geding. Artikel 14 van de Richtlijn betreffende de handhaving van intellectuele eigendomsrechten bepaalt dat de redelijke en evenredige gerechtskosten en andere kosten die de in het gelijk gestelde partij heeft gemaakt door de verliezende partij zullen worden gedragen. NOS heeft daartoe een niet betwist overzicht overgelegd waaruit blijkt dat deze kosten voor haar Eur. 17.215,77 bedragen. XS2 zal worden veroordeeld deze kosten te voldoen, als via te melden, waarbij die kosten voor de helft aan de conventie en voor de helft aan de reconventie worden toegerekend.

Lees het vonnis hier.

IEF 3395

Uitzetbare pluggen (2)

papl.gifRechtbank ’s-Gravenhage, 2 februari 2007, KG ZA 07-71. IPCO B.V. tegen EST Group B.V.

Executiegeschil. Zoekterm en merkgebruik. Bij vonnis van 7 november 2006 heeft de voorzieningenrechter IPCO bevolen om binnen één week na betekening van het vonnis iedere inbreuk op het merk POP-A-PLUG van Est te staken en gestaakt te houden, en IPCO meer in het bijzonder verboden om het teken POP&PLUG te gebruiken voor expandable tube plugs of soortgelijke waren, zulks op straffe van een dwangsom. EST heeft het vonnis aan IPCO doen betekenen.

EST heeft aan IPCO aangezegd dat IPCO dwangsommen heeft verbeurd en IPCO bevolen tot betaling van dat bedrag over te gaan. IPCO is het daar niet mee eens en vordert een verbod tot verdere executie van het vonnis. Het geschil tussen partijen betreft de vraag of IPCO dwangsommen heeft verbeurd door zich niet te houden aan het opgelegde gebod.

Het gebod van de voorzieningenrechter komt erop neer dat IPCO voor de toekomst is verboden de tekens POP&PLUG of POP-A-PLUG als merk te gebruiken. Het verbod aan IPCO heeft dan ook de betekenis dat zij voornoemde tekens niet mag gebruiken teneinde voor haar waren of diensten een afzet te vinden of te behouden (Ansul-Ajax criterium).

Est stelt dat ruim na 24 november 2006 door het gebruik van het teken POP&PLUG als zoekterm rechtstreeks van de website van IPCO een brochure kon worden opgevraagd. In deze brochure wordt verschillende keren de aanduiding POP&PLUG gebruikt.

IPCO erkent dat gedurende enige tijd haar oude brochure op haar server kon worden opgeroepen door het invoeren van bovengenoemde link en dat deze link via Google kon worden gevonden. IPCO betwist echter dat zij aldus het teken POP&PLUG gebruikt om afzet voor haar IPCO® plug te vinden of te behouden. Volgens IPCO is er geen sprake van dat de brochure rechtstreeks van haar website kon worden gedownload, dat kon slechts via het toepassen van een kunstgreep. Die kunstgreep was mogelijk omdat Google ook bleef verwijzen naar bestanden op haar oude website. Google toont na intikken van een zoekterm niet de actuele inhoud van de gevonden website maar de versie zoals Google die op een eerder moment bij het doorzoeken van het web heeft gevonden en in haar cache heeft bewaard.

Naar voorlopig oordeel van de Voorzieningenrechter is het handelen van IPCO op de beschreven wijze niet aan te merken als een verboden gebruik van het teken POP&PLUG. Dit teken komt weliswaar voor in een document op de server van IPCO, maar IPCO stelt zelf geen koppeling beschikbaar aan het publiek om dit document te bereiken. Het bewaren van dit document is IPCO niet verboden, zoals het haar ook niet geboden is haar geschiedenis te wissen. Het gegeven dat via derden, te weten Google, nog enige tijd een koppeling gevonden kon worden naar dit document is niet aan te merken als een aan IPCO toe te rekenen gebruik van een verboden teken ter bevordering van haar afzet.

Dit zou volgens de Voorzieningenrechter anders zijn indien IPCO het publiek zou wijzen op de mogelijkheid de bedoelde koppeling te vinden door het teken POP&PLUG in te voeren als zoekterm of indien IPCO de koppeling zelf aan het publiek bekend zou maken met de mededeling dat aldus een brochure zou kunnen worden gevonden omtrent haar expandable tube plugs. EST stelt dat dat het geval is geweest, hetgeen door ICO is betwist. Tegenover deze betwisting heeft EST naar voorlopig oordeel van de rechter onvoldoende aannemelijk gemaakt dat IPCO zich bediende hierboven beschreven werkwijze. Het kort geding leent zich niet voor nadere bewijslevering op dit punt..

Er dient aldus vanuit te worden gegaan dat IPCO weliswaar niet haar volledige geschiedenis had verwijderd maar dat deze geschiedenis slechts indirect en met behulp van door derden geboden middelen voor het publiek bereikbaar was. Voorshands is de Voorzieningenrechter van oordeel dat dit geen gebruik van het teken POP&PLUG inhoudt dat onder de reikwijdte van het verbod valt en wordt ook weinig aannemelijk geoordeeld dat in een bodemprocedure zal worden beslist dat de geconstateerde gang van zaken heeft geleid tot het verbeuren van dwangsommen. De Voorzieningenrechter verbiedt dan ook de executie van het vonnis tot in een bodemprocedure over de verschuldigdheid van de dwangsommen is beslist.

Lees het vonnis hier. Lees eerder bericht en het vonnis van de Rechtbank Den Haag van 7 november 2006 hier.

IEF 3393

Eerst even voor jezelf lezen

- Gerechtshof ’s-Gravenhage, 1 februari 2007, 01/664. Välinge Innovation AB & Alloc AS tegen Unilin Beheer B.V.c.s. (Met dank aan Bas Berghuis van Woortman, Freshfields Bruckhaus Deringer).

Octrooirecht. Geen inbreuk op octrooi betreffende een vloersysteem met een aantal vloerpanelen, die mechanisch met elkaar zijn verbonden.

Lees het arrest hier.

- Rechtbank ’s-Gravenhage, 2 februari 2007, KG ZA 07-71. IPCO B.V, tegen EST Group B.V.

Executiegeschil. Naar voorlopig oordeel is het handelen van IPCO op de beschreven wijze
niet aan te merken als een verboden gebruik van het teken POP&PLUG.

Lees het vonnis hier.

IEF 3391

Zeker niet uit te sluiten (2)

skyair2.gifHof Amsterdam, 1 februari 2007, KG 192/06 P. GTI German Travel Int GmbH / DTI Dutch Travel Int. B.V. tegen Lastminuteturkije.nl B.V.(Met dank aan Till Kolle, Heitmann von Meding

Alsnog inschrijven Beneluxmerk Sky Airlines na de eerste instatie verandert de zaak in hoger beroep. Gering, maar voldoende onderscheidend vermogen.

GTI en DTI zijn reisorganisaties die gespecialiseerd zijn in reizen naar Turkije. De vluchten zelf worden uitgevoerd door de Turkse chartermaatschappij SKY Airlines, een zusteronderneming die echter geen partij is in dit geding. GTI is sinds februari 2005 voor de Benelux en Polen houder van het Internationale woord- en beeldmerk ‘german sky airlines.’ GTI maakt gebruik van diverse domeinnamen met ‘skyairlines. DTI is houdster van het Benelux woordmerk 'sky airlines'dat op 6 april 2006 is ingeschreven.’Lastminuteturkije.nl heeft in de 2003 de domeinnaam www.skyairlines.nl geregistreerd en gebruikt de domeinnaam als rerouter naar haar hoofdwebsite.

Ten tijde van de rechtbankprocedure was het Beneluxmerk nog niet geregistreerd, waardoor onder meer de rechtbank tot afwijzing van de vorderingen kwam. In hoger beroep heeft de inschrijving inmiddels plaatsgevonden. Het hof komt tot het verlopige oordeel dat er sprake is van verwarringsgevaar ten aanzien van het Benelux merk. Het hof volgt het oordeel van de rechtbank dat verwarringsgevaar tussen www.skyairlines.nl en beeldmerk‘german sky airlines’’ te gering is, omdat veel ondernemingen in deze branche zich bedienen van de, daardoor weinig onderscheidende, combinatie sky en airlines en ook het bestanddeel german in het merk bepaald geen ondergeschikte rol speelt.

Nu het Hof onvoldoende is gebleken dat de rechten op de domeinnaam rusten bij Lastminute 
turkije.nl wijst zij de vorderingen betreffende de registratie af. Het hof vernietigt deels het vonnis in eerste aanleg en wijst de verbodsvordering alsnog toe.

Lees het vonnis hier. Lees het vonnis van Rechtbank Amsterdam in eerste instantie hier.

IEF 3377

De vorm van ijs

Rechtbank van Koophandel te Turnhout, 26 januari 2007, vonnis in kort geding, A/06/1804. Unilever N.V. tegen N.V. IJsboerke Ice Cream International.

IJS.gifToewijzing vordering tot staken inbreuk door IJsboerke op vormmerken (Viennetta) ijstaarten van Unilever (afbeeldingen in vonnis). Vordering tot nietigverklaring van deze merken afgewezen wegens eerdere contractuele verplichting IJsboerke jegens Unilever om de geldigheid van de vormmerken niet te betwisten.

Gedaagde, de Belgische vennootschap IJsboerke Ice Cream International, is in 1998 reeds veroordeeld tot staken van inbreuk op de Benelux vormmerken van Unilever voor consumptie-ijs en ijstaarten. Unilever verhandelt dit ijs onder het merk Viennetta. In 2000 hebben partijen vervolgens een overeenkomst gesloten waarbij IJsboerke heeft toegezegd het gebruik van de vormmerken definitief te staken en de geldigheid daarvan niet te betwisten. IJsboerke produceert thans wederom ijstaarten onder een vormmerk dat nagenoeg identiek is aan de Unilever vormmerken, maar dit keer voor de Engelse in plaats van de Benelux markt.

De Voorzitter van de rechtbank wijst de vorderingen van Unilever tot staken van het produceren en exporteren van de inbreukmakende ijsproducten toe. Het feit dat de goederen bestemd zijn voor export naar landen buiten het beschermingsgebied betekent niet dat er geen sprake is van merkgebruik in de Benelux. Artikel 2.20 lid 2 BVIE is onverkort van toepassing.

De tegeneis van IJsboerke tot nietigverklaring van de vormmerken wordt ongegrond verklaard, nu IJsboeke in de overeenkomst met Unilever de rechtsgeldigheid van deze merken heeft erkend, en dus afstand heeft gedaan van het recht de depots te betwisten.

De vordering van Unilever tot publicatie van het vonnis in de nationale pers wordt las ‘niet zinvol' afgewezen, omdat de goederen niet waren bestemd voor de Belgische markt.

Lees het vonnis hier.

IEF 3345

Een overeenkomst

Rechtbank Amsterdam, 25 januari 2007, KG ZA 06-2262  PEE/MV.  X  tegen C. en tegen Y & G..  (met dank aan Patrick Koerts, Trip).

Geschil over een Benelux-merkregistratie. Na productontwikkeling, merkregistratie, licentie, relatiebreuk, overdracht, overlijden en vererven is het onduidelijk wie er eigenlijk beschikkingsbevoegd was en is met betrekking tot het merk. De rechtbank stelt dat een nader onderzoek naar de feiten nodig is en dat het kort geding zich daarvoor niet leent. De vorderingen worden afgewezen, waarbij de volgende overweging van de rechtbank relevant is voor de IE-praktijk:

 “Er is geen aanleiding X te veroordelen in de reëel gemaakte proceskosten (conform Richtlijn 2004/48/EG). zoals betoogd door de raadsman van C. De richtlijn richt zich op geschillen over intellectuele eigendom, terwijl er in het onderhavige geval in feite een geschil is over het tot stand komen van een overeenkomst. Derhalve dient over de kosten niet anders te worden geoordeeld dan gebruikelijk in geschillen die een overeenkomst betreffen.”

Lees het vonnis hier.

IEF 3342

Zichtbaar doorzichtig (2)

dyson.bmpHof van Justitie EG 25 januari 2007, zaak C-321/03, Dyson tegen Registrar of Trade Marks

Merkenrecht. Prejudiciële vraag. Een transparante bak die deel uitmaakt van de buitenkant van een stofzuiger is geen „teken” in de zin van artikel 2 merkenrichtlijn.

Verzoek tot uitlegging van artikel 3 lid 3 Merkenrichtlijn in het kader van een geding tussen Dyson en de Registrar of Trade Marks over de weigering van deze laatste om twee merken in te schrijven die elk bestaan uit een transparante bak of verzamelkamer die deel uitmaakt van de buitenkant van een stofzuiger.

De High Court of Justice stelt bij de behandeling van de zaak twee prejudiciële vragen. Met zijn vragen wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen onder welke voorwaarden een teken onderscheidend vermogen kan verkrijgen in de zin van artikel 3, lid 3, van de richtlijn, wanneer – zoals in casu – de marktdeelnemer die dit teken heeft gebruikt, voor de indiening van zijn merkaanvraag een feitelijk monopolie bezat op de van dit teken voorziene waar.

De aanvraag beoogt niet de inschrijving van een merk voor een of meer specifieke vormen van een transparante verzamelbak – aangezien de vormen die in de aanvraag grafisch zijn voorgesteld, slechts voorbeelden van een dergelijke bak zijn –, maar de inschrijving van een merk voor de bak zelf. Verder staat vast dat deze merken niet een bepaalde kleur hebben, maar worden gekenmerkt door het ontbreken van een specifieke kleur en dus door transparantie, zodat de consument kan vaststellen hoeveel stof zich in de verzamelbak bevindt en kan zien wanneer deze vol is. De merkaanvraag heeft dus betrekking op alle denkbare vormen van een transparante verzamelbak die deel uitmaakt van de buitenkant van een stofzuiger.

De Commissie van de Europese Gemeenschappen heeft reeds aangevoerd dat het voorwerp van een dergelijke aanvraag geen „teken” in de zin van artikel 2 van de richtlijn is, en dat het dus niet als merk kan worden ingeschreven. Ondanks dat de prejudiciële vragen betrekking hebben op artikel 3, belet een en ander niet "dat het Hof de nationale rechter alle uitleggingsgegevens met betrekking tot het gemeenschapsrecht verschaft die nuttig kunnen zijn met het oog op een beslissing in de bij hem aanhangige zaak, ongeacht of er in zijn vragen naar wordt verwezen." Het hof gaat aldus eerst in op artikel 2 van de richtlijn.

Het voorwerp van een aanvraag kan slechts een merk in de zin van artikel 2 van de richtlijn vormen, indien aan drie voorwaarden is voldaan. "Deze bepaling noemt weliswaar slechts twee- of driedimensionale tekens die visueel waarneembaar zijn en die dus door middel van letters of lettertekens of door een afbeelding kunnen worden voorgesteld, maar uit de tekst van zowel artikel 2 als de zevende overweging van de considerans van de richtlijn, die spreekt van een „niet-limitatieve opsomming” van tekens die een merk kunnen vormen, blijkt dat dit geen uitputtende opsomming is. Het Hof heeft derhalve reeds geoordeeld dat, hoewel artikel 2 van de richtlijn geen tekens noemt die als zodanig niet visueel kunnen worden waargenomen, zoals klanken of geuren, die tekens niet met zoveel woorden uitgesloten zijn.

Evenwel kan niet worden aanvaard dat het voorwerp van elke merkaanvraag noodzakelijkerwijs een teken in de zin van artikel 2 van de richtlijn is, omdat anders deze voorwaarde een dode letter zou worden."

De merkaanvraag in het geding heeft op algemene en abstracte wijze betrekking op alle denkbare vormen van een dergelijke verzamelbak. "Dienaangaande kan Dyson niet aanvoeren dat het voorwerp van haar merkaanvraag in het hoofdgeding visueel waarneembaar is." Het voorwerp van de aanvraag kan een veelheid aan verschillende verschijningsvormen aannemen en is het dus niet bepaald. Bovendien biedt transparantie de mogelijkheid om gebruik te maken van uiteenlopende kleuren. "Het voorwerp van de merkaanvraag die in het hoofdgeding aan de orde is, is dus in werkelijkheid niet meer dan een eigenschap van de betrokken waar en is dus geen „teken” in de zin van artikel 2 van de richtlijn."
     
"Mitsdien moet aan de verwijzende rechter worden geantwoord dat artikel 2 van de richtlijn aldus dient te worden uitgelegd dat het voorwerp van een aanvraag tot inschrijving van merken zoals die welke in het hoofdgeding is ingediend, die betrekking heeft op alle denkbare vormen van een transparante bak of verzamelkamer die deel uitmaakt van de buitenkant van een stofzuiger, geen „teken” in de zin van die bepaling is en derhalve geen merk in de zin daarvan kan vormen." Aan een uitleg van artikel 3 komt het Hof derhalve niet meer toe.

Lees het arrest hier. Lees de conclusie van AG Léger hier.

 

IEF 3341

Het wezen van speelgoed

opel.gifHvJ EG, 25 januari 2007, zaak C 48/05. prejudiciële antwoorden met betrekking tot de Duitse zaak Adam Opel AG tegen Autec AG.

Merkenrecht. Gebruik merk voor schaalmodellen is geen merkgebruik.

Begin 2004 heeft Adam Opel vastgesteld dat in Duitsland een telebestuurd modelvoertuig op een schaal van 1/24 van de Opel Astra V8 Coupé werd verkocht en dat op de grille ervan, net als op het originele voertuig, het Opel-logo was aangebracht. Dat speelgoedartikel wordt vervaardigd door Autec. Adam Opel is van mening dat het gebruik van het Opel-logo op speelgoed, met name op schaalmodellen van door haar vervaardigde en gedistribueerde voertuigen een inbreuk op dat merk vormt.

Het Landgericht Nurnberg-Furth vraagt zich af of het aanbrengen van een automerk (dat tevens voor speelgoed staat ingeschreven) op het rooster van een schaalmodel inbreuk is in de zin van artikel 5 lid 1 sub a of 5 lid 2 van de Merkenrichtlijn of dat dit zou mogen onder de beperking van artikel 6 lid 1 sub b (aanduidingen inzake soort, kwaliteit, hoeveelheid, etc.). Het Hof van Justitie geeft antwoord.

Artikel 5 lid 1 sub a.

A-G Colomer had in zijn conclusie (“Die kleinen Fahrzeuge sind zur „Proustschen Madeleine“ der Erwachsenen geworden, bei denen in manchen Momenten ihre Erfahrungen als Knaben in kurzen Hosen wieder aufleben und die ihren Träumen freien Lauf lassen.“) al geoordeeld dat dergelijk gebruik geen merkgebruik was. Het merk wordt volgens Colomer op het model aangebracht om het model zo exact mogelijk te maken en niet om iets te zeggen over de herkomst van het model. Zo zal het ook door het publiek worden opgevat. Zo ook het Hof:

“23. In het hoofdgeding, waarin het betrokken merk zowel voor auto’s als voor speelgoed is ingeschreven, heeft de verwijzende rechter verduidelijkt dat het in Duitsland voor de redelijk geïnformeerde, omzichtige en oplettende gemiddelde consument van waren van speelgoedfabrikanten een gewone zaak is dat schaalmodellen werkelijk bestaande voorbeelden nabootsen en dat deze consument zelfs veel belang hecht aan totale origineelgetrouwheid, zodat hij het Opel-logo op de waren van Autec zal opvatten als een aanduiding dat het gaat om een nabootsing op verkleinde schaal van een voertuig van het merk Opel.

24. Zo de verwijzende rechter met zijn toelichting heeft willen benadrukken dat het relevante publiek het aan het Opel-logo gelijke teken op de door Autec in de handel gebrachte schaalmodellen niet waarneemt als een aanduiding dat deze waren afkomstig zijn van Adam Opel of van een met Adam Opel economisch verbonden onderneming, moet hij alsdan vaststellen dat het in het hoofdgeding aan de orde zijnde gebruik geen afbreuk doet aan de wezenlijke functie van het Opel-logo als voor speelgoed ingeschreven merk.

25. Het is aan de verwijzende rechter om uit te maken of, uit het oogpunt van de gemiddelde consument van speelgoed in Duitsland, het in het hoofdgeding aan de orde zijnde gebruik afbreuk doet aan de functies van het Opel-logo als voor speelgoed ingeschreven merk. Overigens heeft Adam Opel niet gesteld dat dit gebruik afbreuk doet aan andere functies van dat merk dan de wezenlijke functie ervan.”

Ander gebruik?

Ten aanzien van de toepassing van 5 lid 2 van de richtlijn stelt het Hof dat dat van toepassing is (a) wanneer het is geïmplementeerd (het is immers een facultatieve bepaling) en (b) wanneer door dat gebruik zonder geldige reden ongerechtvaardigd voordeel wordt getrokken uit of afbreuk wordt gedaan aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van het merk als voor auto’s ingeschreven merk. Tot zover de “uitleg” van het Hof van artikel 5 lid 2.

Artikel 6 lid 1 sub b

De uitzondering van artikel 6 lid 1 sub b gaat volgens het Hof niet op:

“44. Met het aanbrengen van een teken dat gelijk is aan een voor met name auto’s ingeschreven merk, op schaalmodellen van voertuigen van dat merk als getrouwe nabootsing van deze voertuigen, wordt echter niet beoogd, een aanduiding inzake een kenmerk van deze schaalmodellen te geven; het is slechts een element van de getrouwe nabootsing van de originele voertuigen.

45. Op de tweede vraag moet dus worden geantwoord dat, wanneer een merk met name voor auto’s is ingeschreven, het aanbrengen door een derde, zonder toestemming van de merkhouder, van een aan dat merk gelijk teken op schaalmodellen van voertuigen van dat merk om deze voertuigen getrouw na te bootsen, en het in de handel brengen van deze schaalmodellen geen gebruik vormen van een aanduiding inzake een kenmerk van deze schaalmodellen, in de zin van artikel 6, lid 1, sub b, van de richtlijn.”

Lees het arrest hier.