Alle rechtspraak  

IEF 3607

De gebroeders Z.

zb.gifRechtbank Utrecht, 21 februari 2007, LJN: AZ9142. Eiser tegen gedaagde.

Zwaar geanonimiseerde handelsnaam- en merkenzaak (merk geanonimiseerd, maar wel met inschrijvingsnummer!) Kwade trouw; kennis van gebruik oudere handelsnaam;

Eiseres en gedaagde houden zich bezig met vleeshandel en werkten tot oktober 2005 samen in de zogenaamde [Z.] Groep, welke door de vader van de statutair directeuren van partijen is opgericht. Bij de beëindigingsovereenkomst is een addendum opgenomen waarin door partijen o.a. is opgenomen dat gedaagde in haar handelsnamen de geslachtsnaam [Z.] mag blijven gebruiken, met dien verstande dat de handelsnamen van gedaagde onderscheidend zijn van de door eiseres gebruikte handelsnamen waarin de naam [Z.] voorkomt.

Zo voert eiseres o.a. de handelsnaam [J.Z.] en gedaagde de handelsnaam [F.Z.]. Op 28 november 2005 heeft gedaagde de geslachtsnaam [Z.] als Benelux-woordmerk laten registreren. Eiseres vordert dat de rechtbank de nietigverklaring van het merkdepot [Z.] zal uitspreken en een bevel tot doorhaling van de inschrijving van dit merk in het register van het BBIE.

Eiseres beroept zich op art. 2.4 onder f sub 1 BVIE: kwade trouw, indien de deposant weet of behoort te weten, dat een derde binnen de laatste drie jaren in het Benelux-gebied een overeenstemmend merk voor soortgelijke waren of diensten te goeder trouw en op normale wijze heeft gebruikt, en die derde zijn toestemming niet heeft verleend.

De rechter hanteert een zeer strikt onderscheid tussen merkgebruik en handelsnaamgebruik. Art. 2.4 onder f sub 1 BVIE spreekt over merkgebruik. De rechter concludeert dat het beroep van eiseres op dit artikel niet kan slagen, omdat zij er niet in is geslaagd aan te tonen dat zij de handelsnamen met het bestanddeel [Z.] in de laatste drie jaar binnen de Benelux als merk heeft gebruikt.

Toch heeft het voorgebruik van de handelsnaam van eiseres tot gevolg dat de rechter concludeert dat er sprake is van een situatie van kwade trouw, weliswaar anders dan de voorbeelden die art. 2.4 sub f BVIE opsomt. “Alhoewel partijen, zoals door gedaagde is gesteld, omtrent het inschrijven van de geslachtsnaam [Z.] als merk niets zijn overeengekomen, moet bezien in het licht van de wel tussen partijen gemaakte afspraken worden geoordeeld, dat het door gedaagde doen inschrijven van de geslachtsnaam [Z.] als merk (…) in de gegeven omstandigheden zonder enige duidelijke toevoeging ter onderscheiding, de door partijen beoogde afspraken in verband met de ontvlechting van de [Z.]groep (in)direct volledig frustreert.

Immers, de enkele aanduiding met de naam [Z.] voor dezelfde producten die partijen op dezelfde markt afzetten, verschaft in die markt onvoldoende duidelijkheid omtrent de herkomst van die producten. Ook is het zo dat gedaagde wist dat eiseres de handelsnaam [J.Z.] ten tijde van de inschrijving van het merk [Z.] binnen de laatste drie jaren in het Benelux gebied voor dezelfde waren te goeder trouw en op normale wijze heeft gebruikt. Dit terwijl het merk [Z.] zonder enige onderscheidende toevoeging naar het oordeel van de rechtbank te veel lijkt (en dus te veel overeenstemmend is) met de handelsnaam [J.Z.]. (5.9)

”Geoordeeld moet dan ook worden dat in de gegeven omstandigheden het doen inschrijven en deponeren van de enkele naam [Z.] door gedaagde te kwader trouw is geschied als bedoeld in artikel 4 lid 6 BMW (thans artikel 2.4. aanhef en onder f. BVIE). Overeenkomstig het bepaalde in artikel 4 onder aanhef BMW (thans artikel 2.4. aanhef BVIE) is derhalve door gedaagde geen geldig recht op het merk [Z.] verkregen”. (5.14)

Lees het vonnis hier.

IEF 3605

En nogmaals het Opel arrest

ps.gifPaul Steinhauser (Steinhauser Hoogenraad): Het OPEL arrest van het HvJEG. Kort commentaar bij HvJ EG, 25 januari 2007, zaak C 48/05 (Adam Opel AG tegen Autec AG).

“Dit arrest heeft reeds menige pen in beweging gebracht. Reden voor mij het ook nog eens aan nadere beschouwing te onderwerpen.

(…) Het hof heeft dus een ernstige vergissing begaan en nog wel volstrekt onnodig.  (…) Laten we ons daarom sterk maken het Arsenal arrest en het Opel arrest te kwalificeren als rechtspraak, die is geschreven voor zeer specifieke casusposities en dat deze arresten dus met name niet aan de verweerder in de traditionele merkinbreukzaken ruimte bieden, waar de wetgever die niet heeft gewild. Inbreukmakers mogen zich niet met hoop op succes verweren met het argument dat er geen gevaar voor verwarring te duchten is, omdat heel duidelijk wordt aangegeven van wie de waar afkomstig is.”

Lees het gehele commentaar hier. Eerdere berichten vanaf hier.

IEF 3604

Eerst even voor jezelf lezen

tsh1st.gif- Rechtbank ’s-Gravenhage, 7 maart 2007, HA ZA 06-2617, Saatzucht Firlbeck GmbH & Co tegen Stet Holland B.V. (met dank aan Tjeerd Overdfijk, Steinhauser Hoogenraad)

Bevoegdheidsincident in een kwekersrechtelijke zaak over aardappelsoort Exquisa. Het geschil spitst zich toe op de vraag of het arbitragebeding in de licentieovereenkomst geschillen, welke zijn ontstaan na ontbinding van de overeenkomst, aan de competentie van de rechter onttrekt. De rechter oordeelt uiteindelijk dat dat niet het geval is. Reden daarvoor is de ongeldigheid van het arbitragebeding.

Lees het vonnis hier.

- HvJ EG, 8 maart 2007, conclusie A-G Juliane Kokott, zaak  C-334/05 P, OHIM tegen Shaker di L. Laudato & C. Sas. (Nederlandse versie nog niet beschikbaar)

Conclusie in de Limonchello-zaak. „Wenn man die Ausgangsprämisse in dieser Weise auf die Fälle einschränkt, in der komplexe Marken ausschließlich durch einen dominierenden Bestandteil unter Verdrängung aller anderen Bestandteile geprägt werden, so widerspricht sie nicht dem nachfolgend ergangenen Urteil des Gerichtshofs in der Sache Medion. Dort hat der Gerichtshof eine Verwechslungsgefahr aus einem nicht dominierenden Bestandteil abgeleitet.“

Lees de conclusie hier.

IEF 3593

Een onafhankelijke schepping

puma.gifRechtbank Rotterdam, 6 maart 2007, KG 07-100.Unifruit Rotterdanm B.V. tegen Zwaardfruit B.V. (Met dank aan Kees Berendsen, Croon Davidovich)

Vervolg op het eerder besproken auteurs- en merkenrechtelijke geschil over diverse nieuwe en oude fruitlogo’s met afbeeldingen van (springende) roofkatten.

Dit geschil betreft de opheffing van een door gedaagde Zwaardfruit gelegd beslag op “verpakkingen waarbij het lettertype ‘Poema’ in rood-goud gelaagde letters is vervangen door het woord ‘Puma’in groen-geel gelaagde letters." Dit aangepaste ‘logo’ zou inbreuk maken op de auteurs- en merkenrechten van Zwaardfruit aangezien er sprake zou zijn van ontlening.

Unifruit stelt, succesvol, naast enkele formele bezwaren, dat de beslagen verpakkingen niet beschouwd kunnen worden als inbreukmakende verpakkingen.

De formele gronden zijn voornamelijk gelegen in de onduidelijkheid van het beslagrequest en de daarop gebaseerde beschikking. Het is volgens de voorzieningenrechter i.c. “evident dat geen verlof is verleend voor het beslag op de verpakkingen, nu dat in de tekst van het verlof in het geheel niet genoemd wordt en in zoverre ook geen sprake is van verhaalsbeslag. Ook voor wat betreft de beide andere beslagen mist het hof echter de nodige helderheid.” Een en ander kan niet worden aangemerkt als een ‘kennelijke vergissing’ die zich leent voor aanvulling of wijziging als bedoeld in artikel 31 Rv.

De beslagen zijn derhalve alleen formeel al onrechtmatig gelegd, maar ook ten aanzien van de materiele kant van de zaak oordeelt de voorzieningenrechter: “de totaalindruk verschilt zozeer van het nieuwe jaguar logo dat inbreuk niet aannemelijk is en dat afbreuk van het onderscheidend vermogen van van het jaguar-logo niet in de rede ligt. (…) Niet kan worden gezegd dat het logo cvan Unifruit een duidelijk overeenstemmende indruk geven waardoor bij het publiek gevaar bestaat voor associatie met het merk van Zwaardfruit.”

Met betrekking tot het auteursrecht: “Op basis van bovenvermelde totaalindruk is op het moment voldoende aannemelijk dar het Puma logo een onafhankelijke schepping is en dus geen nabootsing. ”

Zwaardfruit wordt veroordeeld in de (richtlijnconforme) proceskosten, gematigd tot een bedrag van zo’n 7000 euro aan advocaat- en vertaalkosten.

Lees het vonnis hier. Eerder bericht en eerder vonnis hier.

IEF 3584

Nogmaals het arrest Opel

GT.gifGeert Theuws (Howrey LLP): Nogmaals het arrest Opel (C-48/05). Kort commentaar bij HvJ EG, 25 januari 2007, zaak C 48/05 (Adam Opel AG tegen Autec AG).

“Er is reeds het nodige gezegd over het arrest Opel van 25 januari 2007 (C-48/05). Zie Klos , Overbeek,  alsmede (kort) Gielen & Verschuur . Anders dan Klos lees ik in de overwegingen van het Hof geen versluierde formulering dat er sprake moet zijn van verwarringsgevaar onder artikel 5 lid 1 sub a. Ik lees in het arrest een bevestiging dat een merkhouder ook via sub a kan optreden, indien het gebruik van het bestreden teken géén afbreuk doet aan de herkomstfunctie van zijn merk; namelijk in het geval de overige functies van het merk in het geding zijn. Derhalve een zelfstandige “lid 2” bescherming onder sub a voor identieke waren. Het Hof bevestigt nu wat hij in zijn arrest Arsenal reeds heeft geïmpliceerd.”

Lees het gehele commentaar hier. Lees Opel-Autec hier en Arsenal hier.

IEF 3582

Loutere nevenschikking

glf.gifGvEA, 6 maart 2007, zaak T-230/05, Golf USA, Inc. tegen OHIM (nog geen Nederlandse versie beschikbaar).

Beroep tegen weigering registratie van het woordmerk GOLF USA als Gemeenschapsmerk voor (golf)kleding (25), (golf)sportartikelen (28) en golfwinkeldiensten (35).

Het aardige van GveA en HvJ arresten is dat ze vrijwel altijd een opsomming bevatten van alle relevante wet-, regelgeving en jurisprudentie. Handig voor wie, in dit geval, nog eens wil nalezen hoe het ook al weer zat met het weigeren van beschrijvende merken.

Het zal niet verbazen dat het Golf USA het ook in Luxemburg niet redt. Het merk is beschrijvend voor de klassen 28 en 35 en niet-onderscheidend voor klasse 25. “The present case is one of mere juxtaposition or lack of a link between the terms, rather than a linguistic ‘error’ strictly speaking. Such a minimal and imperceptible phonetic difference cannot have any influence on the perception created by the two terms which make up the mark applied for and is thus not likely to obscure the message clearly and directly conveyed by those terms.” (50)

Het argument dat registratie niet heel erg is, omdat de bescherming heel beperkt is en het voor iedereen eigenlijk wel duidelijk is dat de termen Golf en USA publiek bezit zijn, gaat niet op. In de praktijk zou dat alleen maar tot onduidelijkheid leiden.  

“The scope of the exclusive right of the proprietor of the mark therefore extends beyond the use of the mark in the narrow sense, since it also encompasses terms that entail a likelihood of confusion with that mark. In the present case, it appears at least possible, if not likely, in the case of a registration of the mark applied for, that prudent enterprises which are active in the golf field will choose to avoid using a combination of the terms ‘golf’ and ‘USA’ in order to avoid any risk of making themselves liable towards the proprietor of the GOLF USA trade mark. The argument that the availability of each of the components of the mark applied for is not affected by the registration of that latter mark is therefore unfounded.” (33)  

Bovendien is ‘golf’ niet, zoals de deposant stelt, een zodanig ruim begrip dat het niet beschrijvend kan zijn voor de desbetreffende waren en diensten:

“In the present case, given that the descriptive character of the term ‘USA’ is not contested in the context of this plea, it needs to be investigated whether such a link exists between the term ‘golf’ and the goods and services concerned, which, in the present case, are those in Classes 28 and 35, since the Board of Appeal did not find that such a link exists for the goods covered by Class 25. In Class 28, the goods concerned are golf equipment and, in Class 35, the services concerned are the retail sale of that equipment. From the point of view of the consumers of those goods and services, namely golf players, there is, therefore, a direct link between the component ‘golf’ of the mark applied for and the goods and services for which registration of that mark was sought. It follows that the term ‘golf’ is descriptive in relation to the goods and services at issue, which cannot be called into question by the allegedly general character of the term ‘golf’.” (36)      I

“The link between the indication given by the sign and the nature of the goods and services concerned in Classes 28 and 35 respectively is sufficiently direct for the reference consumer to perceive the descriptive message contained in the sign and for that message to override the sign’s ability to indicate the commercial origin of the goods and services.  In addition, (…) in the context of the present case, that the consumer concerned might understand the sign GOLF USA as an indication that the goods and services at issue come from the United States. The applicant has not contested the existence of that risk.” (37)

Het merk is niet alleen beschrijvend in de zin van 7(1)(c) (en dus niet onderscheidend) voor de klassen 28 en 35, maar ook niet onderscheidend (want mogelijk beschrijvend) in de zin van 7(1)(b) voor klasse 25:

“By reason of its descriptiveness the mark applied for is therefore necessarily devoid of any distinctive character in respect of Classes 28 and 35 and it is not necessary to examine that point individually.” (45)

“(…) Since the goods in Class 25 do not have a specific use they may also be used for playing golf even though they are not explicitly intended for that purpose. Second, the ‘USA’ component of the mark applied for may be used to designate the geographical origin of the goods or of the undertaking which produces or markets them. The components of the mark applied for are thus descriptive, respectively, of a possible use and of the origin of the goods in question. That finding is valid for the whole of the Community since it is not necessary to have a command of the English language to be able to understand the meaning of those terms. As regards the combination of the two terms, that combination does not contain, in relation to the components taken separately, any additional element capable of giving it distinctive character. (49)

“In particular, although the term ‘golf USA’ does not conform to linguistic rules, in that it cannot be used, as such, in a correct English sentence, it is nevertheless very close and, phonetically speaking, it is identical to certain expressions which are commonly used to indicate that something originates from the United States. (…) Seen from that perspective, the present case is one of mere juxtaposition or lack of a link between the terms, rather than a linguistic ‘error’ strictly speaking. Such a minimal and imperceptible phonetic difference cannot have any influence on the perception created by the two terms which make up the mark applied for and is thus not likely to obscure the message clearly and directly conveyed by those terms.” 50    

It follows that the sign GOLF USA remains devoid of any distinctive character.

De deposant doet nog een beroep op artikel 15 EVRM, maar ook dat wordt afgewezen.

“The applicant maintains, first, that OHIM has already registered several marks which are similar and also comprise the word ‘golf’ placed before or after the name of a town or country. The refusal to register the mark applied for despite OHIM’s practice to the contrary is arbitrary and therefore constitutes an infringement of Article 14 of the ECHR, which prohibits any discrimination. Second, the applicant points out that the mark applied for has already been registered as a national mark in four Member States and in Benelux.”(55)

Het argument gaat niet op, rechtspraak en rechtszekerheid zouden zeer onzeker worden als mogelijk incorrecte eerdere en mogelijk incorrecte latere beslissingen elkaar zouden beïnvloeden.

“It is clear from the case-law that observance of the principle of equal treatment must be reconciled with observance of the principle of legality, according to which no person may rely, in support of his claim, on unlawful acts committed in favour of another. ” (60)

“It should be pointed out that the Community trade mark regime is an autonomous system with its own set of objectives and rules peculiar to it; it applies independently of any national system. Nevertheless, registrations already made in Member States are a factor which, without being decisive, may be taken into account for the purposes of registering a Community trade mark. Those registrations may thus provide analytical support for the assessment of an application for registration of a Community trade mark. (…) However (…) such registrations cannot be binding on it in circumstances in which it considers that the sign applied for is in conflict with the absolute grounds for refusal laid down in Regulation No 40/94.” (62, 63, 64)

Ook van inburgering, in a substantial part of the Community, is geen sprake: “It follows that the Board of Appeal did not err in its assessment that the applicant had not met the requirement of proving that the mark has become distinctive in a substantial part of the Community in consequence of the use which has been made of it.” (85)

Het beroep wordt afgewezen.

Lees het arrest hier.

IEF 3554

Adidas/Marca II: Het arrest van de Hoge Raad klopt

hoyng.bmp

Reactie van Willem Hoyng (Howrey LLP en één van de cassatie-advocaten van H&M) in reactie op deze bijdrage van Gielen en Verschuur van 23 februari jl.

"In een interessante notitie komen Gielen en Verschuur tot de conclusie dat het arrest van de Hoge Raad d.d. 16 februari 2007 inzake Adidas/Marca II niet klopt. Ik denk dat het arrest wel klopt. Vooropgesteld zij dat het bij de vraag of het arrest klopt gaat om de vraag of de HR (kort gezegd) terecht aan het Hof van Justitie de vraag heeft gesteld of bij de bepaling van de beschermingsomvang van een ingeburgerd merk rekening moet worden gehouden met het algemeen belang.

Die vraag zou alleen niet terecht zijn gesteld indien het antwoord op die vraag een acte claire resp. een acte eclairé was. Dat is volgens Gielen en Verschuur kennelijk het geval.

Begrijp ik hen goed dan zeggen zij dat uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie het duidelijk is dat alleen bij de inburgering van een bepaalde kleur rekening moet worden gehouden met het algemeen belang en de beschikbaarheid van tekens, maar dat zodra er sprake is van inburgering en dus een geldig merk er alleen nog de mogelijkheid blijft om het algemeen belang te toetsen door toepassing van art. 6 en 7 van de Richtlijn."

Lees de gehele reactie hier.

IEF 3551

Incidenteel vistripje (met whisky)

Rechtbank Arnhem, 10 januar1 2007, LJN: AZ9268. The Scotch Whisky Assocation tegen Trading Company.

Gezien partijen en advocaten en suggesties is het hoofdgeding een IE-zaak. Uit dit 843a Rv. incident blijkt echter nog maar weinig. Een vistripje als voorafje dan maar: 

De vraag of The Scotch Whisky Assocation een rechtmatig belang heeft bij het vorderen van de door haar bedoelde bescheiden – waaronder mede moeten worden verstaan op een gegevensdrager aangebrachte gegevens zoals hier bedoeld zijn – wordt door Trading Company M.J. [naam] B.V. c.s. niet gesteld. Dat is echter ingevolge art. 843a Rv. de vraag die bij de beoordeling van de provisionele vordering aan de orde is. Nu Trading Company M.J.[naam] B.V. c.s. niet aanvoert dat The Scotch Whisky Assocation een zodanig belang niet heeft en voorshands aannemelijk is uit de dagvaarding en de overgelegde producties dat The Scotch Whisky Assocation een zodanig belang wél heeft, zal de rechtbank de provisionele vordering toewijzen in voege als hierna aangegeven is.

Veroordeelt Trading Company M.J. [naam] B.V. c.s. The Scotch Whisky Assocation voor de duur van dit geding inzage te geven door middel van het verschaffen van de beschikking over kopieën van de (…) vier diskettes en een harde schijf waarop (…) conservatoir bewijsbeslag is gelegd (…) samengevat: alle bescheiden die betrekking hebben op de samenstelling, productiemethode, inkoop, verkoop en distributie van de blikjes Grands Crown en de sachets Gold Bond.

Lees het vonnis hier.

IEF 3542

De wereld van de cartridge

cworld.gif1- Rechtbank Alkmaar, 22 februari 2007, KG ZA 07-31. Cartridge World Benelux GmbH & Co KG tegen Mostert & Jacobs V.O.F. H.O.D.N. Cartridge City Hoorn  (met dank aan Teun Pouw, De Clercq Advocaten).

Kort zustervonnis van het al eerder en hieronder onder 2 vermelde vonnis Cartridge World-CeeWee.

Naast het feit dat de franchisenemer i.c. haar onderneming mag voortzetten heeft de rechtbank in deze kwestie geoordeeld dat de franchisenemer met haar nieuwe handelsnaam Cartridge City Hoorn géén inbreuk maakt op handelsnaam, logo's en overige handelsmerken van de franchisegever.

Lees het vonnis hier.

2 - Rechtbank Zutphen, 20 februari 2007, LJN: AZ8931. Cartridge World Benelux Gmbh & Co Kg tegen Ceewee Doetinchem B.V.

Voormalige franchisenemer mag bedrijf voortzetten, mits hij voorkomt dat deze zaak wordt verward met een vestiging van de franchiseorganisatie

“Vanzelfsprekend heeft Ceewee, nu partijen het erover eens zijn dat de franchiseovereenkomst is beëindigd, geen recht meer op deze Cartridge World Corporate Identity. Het ligt op de weg van Ceewee c.s. om na het einde van de franchiserelatie de associatie met Cartridge World-keten weg te nemen, zodat er géén gevaar bestaat dat het gemiddelde niet nauwlettend waarnemend winkelende publiek de vestiging van Ceewee aanziet voor een Cartridge World-vestiging.

Dat Ceewee c.s. een nieuwe merk-/handelsnaam en logo gebruikt is onvoldoende om een dergelijk verwarringsgevaar weg te nemen. De nieuwe naam van Ceewee Cartridge Point is vrijwel gelijkluidend aan Cartridge World. Voldoende aannemelijk is dat Cartridge World hiertegen op basis van de Handelsnaamwet met succes op kan komen. Mede gezien de keuze voor een vrijwel gelijkluidende naam, is bovendien voldoende aannemelijk dat de bodemrechter zal oordelen dat Ceewee door de overige bedrijfskenmerken van Cartridge World (zoals de kleurstelling) in stand te laten onnodig verwarringwekkend en derhalve onrechtmatig jegens Cartridge World heeft gehandeld. Bij het vorenstaande is tevens in aanmerking genomen dat gesteld noch aannemelijk geworden is dat voor het verwarringwekkend handelen een noodzaak bestond.”

Lees het vonnis hier.

IEF 3530

Eerst even voor jezelf lezen

- Gerechtshof Arnhem, 12 december 2006 (gepubliceerd 23 februari 2007),  gevoegde zaken 2005/196 en 2005/203, LJN: AZ9174. Juresta Nederland B.V. tevens h.o.d.n. Juresta Creditmanagement tegen Advex Financiële Diensten B.V. en vice versa.

Een aan dit recente arrest van de Hoge Raad verwant arrest van het Hof Arnhem.

“Uit het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 7 januari 1998 blijkt dat Juresta aan het door haar gevorderde verbod ten grondslag heeft gelegd dat Advex c.s. met het opnieuw redigeren van de incasso-overeenkomst(en) de incasso-overeenkomst(en) geheel of gedeeltelijk hebben bewerkt of nagebootst in gewijzigde vorm, welke niet is aan te merken als een nieuw, oorspronkelijk werk, een en ander als bedoeld in artikel 13 van de Auteurswet.

Voorts oordeelt het hof dat als ervan moet worden uitgegaan dat een dergelijk verbod alleen kan worden gevorderd door de auteursrechthebbende en niet door een licentienemer, Juresta, die een volmacht van B. had verkregen, bij de gewraakte handelingen (in elk geval mede) als vertegenwoordiger van B. is opgetreden, zodat, nu vaststaat dat de (dreiging met) executie door Juresta jegens Advex c.s. een fout opleverde, ook B. jegens Advex c.s. aansprakelijk is krachtens artikel 6:172 BW.”

Lees het arrest hier.

- Rechtbank Zutphen, 20 februari 2007, LJN: AZ8931. Cartridge World Benelux Gmbh & Co Kg tegen Ceewee Doetinchem B.V.

Voormalige franchisenemer mag bedrijf voortzetten, mits hij voorkomt dat deze zaak wordt verward met een vestiging van de franchiseorganisatie

“Vanzelfsprekend heeft Ceewee, nu partijen het erover eens zijn dat de franchiseovereenkomst is beëindigd, geen recht meer op deze Cartridge World Corporate Identity. Het ligt op de weg van Ceewee c.s. om na het einde van de franchiserelatie de associatie met Cartridge World-keten weg te nemen, zodat er géén gevaar bestaat dat het gemiddelde niet nauwlettend waarnemend winkelende publiek de vestiging van Ceewee aanziet voor een Cartridge World-vestiging.

Dat Ceewee c.s. een nieuwe merk-/handelsnaam en logo gebruikt is onvoldoende om een dergelijk verwarringsgevaar weg te nemen. De nieuwe naam van Ceewee Cartridge Point is vrijwel gelijkluidend aan Cartridge World. Voldoende aannemelijk is dat Cartridge World hiertegen op basis van de Handelsnaamwet met succes op kan komen. Mede gezien de keuze voor een vrijwel gelijkluidende naam, is bovendien voldoende aannemelijk dat de bodemrechter zal oordelen dat Ceewee door de overige bedrijfskenmerken van Cartridge World (zoals de kleurstelling) in stand te laten onnodig verwarringwekkend en derhalve onrechtmatig jegens Cartridge World heeft gehandeld. Bij het vorenstaande is tevens in aanmerking genomen dat gesteld noch aannemelijk geworden is dat voor het verwarringwekkend handelen een noodzaak bestond.”

Lees het vonnis hier.