Alle rechtspraak  

IEF 3215

Parfumarrest Lancôme/Kecofa

Geactualiseerde versie van een artikel, verschenen in: Auteurs en Media (Larcier, Brussel) 2006/4, 331 e.v.

Cohen Jehoram bespreekt nogmaals en nu een stuk feller en min of meer zonder aanziens des persoons het beroemde en beruchte parfumarrest Lancôme/Kecofa, de commentaren en de (gelovige) commentatoren.

Herman Cohen Jehoram (emeritus hoogleraar recht van de intellectuele eigendom aan de Universiteit van Amsterdam): De Nederlandse Hoge Raad erkent auteursrecht op een parfumgeur. De Vliegende Hollander - volle zeilen, geen anker. Lees hier verder.

IEF 3198

Algemeen bekend

camp.gifBBIE, Beslissing inzake oppositie,  6 december 2006, Nº 2000061. Opposant: Campina Nederland Holding BV tegen Verweerder: Merkgevers B.V.

Vrij uitgebreide theoretische analyse door het BBIE van het begrip “(algemeen) bekend merk”, inclusief territorium, publiek en bewijsmateriaal.

 “Het Bureau is van mening dat uit de bewijsstukken blijkt dat het merk in Nederland als algemeen bekend mag worden verondersteld voor het relevante deel van het publiek voor melk- en melkproducten en dat het merk in België bekendheid geniet. Er is geen materiaal overgelegd waaruit bekendheid van het merk in Luxemburg zou blijken. Voor een Beneluxmerk kan echter niet worden verlangd, dat het in het gehele Beneluxgebied bekend is. Het is voldoende, dat het merk bekend is in een aanmerkelijk gedeelte van dat gebied, hetgeen in voorkomend geval een gedeelte van één van de Beneluxlanden kan zijn. Het Bureau past dit ook toe voor het beoordelen van de algemene bekendheid van een merk .”

(…) Het Bureau is van oordeel dat uit het geheel van voorgelegde stukken blijkt dat het logo van Campina een algemeen bekend merk is in de Benelux. Aangezien zowel de tekens als de waren identiek zijn is voldaan aan de voorwaarden van Artikel 2.3, sub a BVIE (voorheen artikel 3, lid 2 onder a BMW) en hoeft er geen beoordeling gemaakt te worden van het gevaar voor verwarring.” Het bureau wijst de oppositie toe.

Lees de beslissing hier.

IEF 3195

Gestanste spijkerknoopjes (Hoger Beroep)

th.bmpGerechtshof Amsterdam, 4 januari 2007, LJN: AZ5613. Tommy Hilfiger Licensing, Inc tegen Basilicum B.V.& Mills Brothers B.V. (The Sting). (Eveneens met dank aan Martin Hemmer, AKD Prinsen Van Wijmen).  

Werk, merken, modellen en spijkerbroeken. De bekendheid van het merk leidt tot een zorgvuldiger afweging bij het goed geïnformeerde koperspubliek. Het Hof deelt de mening van de Rechtbank Amsterdam (lees dat vonnis hier) dat de litigieuze spijkerbroeken onvoldoende overeenstemmen. 

Het Hof stelt dat er geen auteursrecht rust op Hilfigers GAGE-broek en somt daarbij zelf de basiskenmerken van een spijkerbroek op: “Ten aanzien van de hiervoor geformuleerde vraag geldt allereerst dat een spijkerbroek een algemeen gangbaar kledingstuk is dat al jarenlang het straatbeeld bepaalt met, al naar gelang de mode van het moment, bepaalde karakteristieken. Voorts leent een spijkerbroek zich in het bijzonder voor intensief gebruik hetgeen meebrengt dat een aantal elementen, zoals dubbele stiksels op de gulp en in het kruis, alsmede de plaatselijke verdikking van het stiksel op de gulp functioneel zijn bepaald en in (vrijwel) alle spijkerbroeken voorkomen.


De hiervoor opgesomde elementen (de vormgeving van de gulp; de vormgeving van het kruis; het stiksel aan de voor/zijkant van de broek op heuphoogte; de vormgeving van de broekzakken en het kleingeldzakje aan de voorzijde van de GAGE broek; de vormgeving van de achterzakken en de dubbele stiksellijn in het midden daarvan; de vorm van de hogere tailleband aan de achterzijde van de broek; het bleekleren label op de achterzijde van de broek – IEF) die volgens Tommy Hilfiger tezamen het eigen, oorspronkelijk karakter aan de GAGE spijkerbroek geven leveren niet een kenmerkende en/of opvallend creatieve combinatie op, zodat de spijkerbroek naar het voorlopig oordeel van het hof niet is aan te merken als een werk dat oorspronkelijk is en het persoonlijk stempel van de maker draagt.”


Van (onrechtmatige) nabootsing is ook geen sprake. The Sting heeft met de met de Hallinger spijkerbroek voldoende afstand genomen van de GAGE spijkerbroek. De totaalindrukken verschillen. “Het mag zo zijn dat eerder naar de overeenkomsten tussen beide broeken dan naar de verschillen moet worden gekeken, het zijn evenwel met name elementen van de Hallinger spijkerbroek als de drie parallelle stiksels aan de binnenzijde van de pijpen, de ‘washing’ aan de onderzijde van de pijpen, de drie parallelle stiksels met daarin een ‘H’ op de achterzakken en de riemlussen aan de achterzijde in de vorm van een H, die niet voorkomen in de GAGE spijkerbroek en die meebrengen dat de totaalindruk van de Hallinger spijker-broek afwijkt van die van de GAGE spijkerbroek.”


Het beroep op modellenrecht wordt afgewezen, omdat het de broek, om de eerder genoemde redenen, niet nieuw is en geen eigen karakter bezit.


Ook van merkinbreuk is geen sprake. De door The Sting gebruikt tekens - Hallinger, al dan niet in combinatie met een kapitale H, Hallinger Denim en HLGR leiden niet tot verwarring. Met betrekking het teken HLGR merkt het hof nog op dat “het voorshands niet aannemelijk acht geworden dat het in aanmerking komende publiek kan menen dat van dit teken voorziene kledingstukken van Tommy Hilfiger afkomstig zijn; indien van de door Tommy Hilfiger gebruikte merken de klinkers worden weggelaten verkrijgt men andere combinaties van medeklinkers.”


Opmerkelijk is wellicht het oordeel van het hof over de bescherming van bekende kledingmerken: “Dat zich niet licht gevaar van verwarring met dit teken, noch met de andere door The Sting gebruikte tekens zal voordoen geldt te meer nu algemeen bekend is dat kopers van kledingstukken die ‘gevoelig’ zijn voor merknamen, in het algemeen meer dan gemiddeld geïnformeerd zijn over de gebruikte tekens van de diverse merken, met name die van de bekendere merken (zoals bij Tommy Hilfiger het bekende smalle rood-wit embleempje). De consumenten die hiervoor niet, althans minder, gevoelig zijn zullen zich bij de aanschaf van een spijkerbroek eerder laten leiden door het model, de (kleur van) stof, de op het moment van aankoop in de mode zijnde kenmerken, alsmede de prijs.”


De gebruikte tekens stemmen bovendien niet op verwarringwekkende wijze overeen en het hof volgt daarin de motivering van de voorzieningenrechter, net als bij het afwijzen van het beroep op art. 2.20 lid 1 sub c BVIE.


De incidentele grief van The Sting dat het Amsterdamse Hof niet bevoegd is faalt. De Voorzieningenrechter in Den Haag is slechts bij uitsluiting bevoegd om (voorlopige en beschermende) maatregelen te bevelen indien het gaat om maatregelen die van kracht zijn op het grondgebied van elke Lid-Staat. Hieraan doet het bepaalde in art. 3 van de Uitvoeringswet E.G. Verordening inzake het Gemeenschapsmerk, waarop The Sting zich beroept, niet af, nu, indien laatstgenoemd artikel al in strijd mocht zijn met art. 99 lid 1, respectievelijk 2, van de Verordening inzake het Gemeenschapsmerk, die Verordening rechtstreekse werking heeft en daarmee strijdige nationale wetgeving buiten toepassing moet blijven.


Lees het arrest hier.

IEF 3192

Vreter & Opnemer

bison-rubsongif.gifRechtbank Utrecht, 3 januari 2007, LJN: AZ5424. Perfecta Chemie B.V. h.o.d.n. Bison International tegen Henkel Nederland B.V.

Kort geding over gestelde merkinbreuk, kleurcombinaties en misleidende of ongeoorloofde vergelijkende reclame. 40% proceskostenveroordeling.

Bison is houder van het woordmerk VOCHTVRETER en een beeldmerk dat bestaat uit de wikkelverpakking van het product (afbeelding). Henkel brengt onder het merk Rubson de VOCHTOPNEMER op de markt, die vanaf 2006 ook in een kartonnen wikkelverpakking wordt verkocht.

In het kader van de vraag of sprake overeenstemmende tekens in de zin van artikel 2.20 lid 1 sub b en c BVIE wordt door Bison als overeenkomend bestanddeel gewezen op de kleurcombinatie blauw en wit. De voorzieningenrechter wijst erop dat er vele waren en diensten bestaan waarvoor geldt dat in ieder geval bepaalde kleuren of een deel van het kleurenspectrum niet als merkteken gepercipieerd zullen worden, omdat die waren doorgaans in die kleuren op de markt worden gebracht. Henkel heeft slechts gebruik gemaakt van een gangbare combinatie voor huishoudelijke en hygiënische artikelen, namelijk blauw en wit.


Voor het overige oordeelt de Voorzieningenrechter dat onvoldoende overeenstemming is om van merkinbreuk te spreken. De verschillen zijn meer bepalend dan de overeenkomsten, en er is geen verwarring bij het publiek te duchten.


Ook heeft Bison bezwaren geuit tegen een reclamespotje van Henkel dat betrekking heeft op montagekit. Aangezien in dit spotje op geen enkele wijze wordt verwezen naar Bison, kan niet worden ingezien waarom deze als vergelijkende reclame onrechtmatig zou zijn. Ook is geen sprake van misleidende reclame. Naast het feit dat de consument zich van enige overdrijving wel bewust zal zijn, zal de consument de reclame uiting ook wel enigszins sceptisch of met humor beoordelen.


Hierbij houdt het nog niet op. Bison maakt verder bezwaar tegen de tekst op de verpakking van de secondelijm van Henkel. Hierop staat onder meer “the strongest ever”, “vijftig procent krachtiger dan voorheen” en “weerstaat mechanische trekkracht tot 270 kg/cm2”. Henkel heeft ter staving van deze claims een testrapport overgelegd. Bison slaagt er niet in om Henkel’s beweringen voldoende te betwisten. Deze claims zijn dan ook niet onjuist of misleidend. Ten aanzien van de superioriteitsclaim “the strongest ever” voegt de Voorzieningenrechter nog toe dat bovendien moet worden bedacht dat het gebruik van dergelijke superlatieven in de reclame zodanig is uitgehold, dat het publiek niet snel meer geneigd is deze mededeling als een superioriteitsclaim op te vatten.


Als laatste buigt de Voorzieningenrechter zich over proceskostenvordering. Hierbij moet een onderscheid worden gemaakt tussen het merkengeschil en de vergelijkende / misleidende reclame vorderingen. Aangezien het door Henkel overgelegde kostenoverzicht hier geen onderscheid in maakt, gaat de Rechtbank met Bison mee in het betoog dat ongeveer 40 % van de kosten in deze procedure betrekking heeft op het merkengeschil. De Voorzieningenrechter beschouwt een bedrag van 20.000 EUR door Henkel als voldoende onderbouwd en veroordeelt Bison in de kosten van het geschil, begroot op 21.064 EUR.


Lees het vonnis hier.

IEF 3165

Driewerff

Rechtbank Middelburg, 20 juli 2005 (gepubliceerd 27 december 2006), LJN: AZ5240. Driewerff Goes BV tegen Estio Makelaars BV, voorheen genaamd Driewerf Makelaars BV.

Op derde kerstdag gepubliceerd vonnis uit juli 2005. Rechtbank houdt verdere beslissing aan de verwijst de zaak naar de rol van woensdag 10 augustus 2005. Eventueel eindvonnis is niet gepubliceerd.

Driewerff Goes vordert in deze bodemprocedure een verklaring voor recht dat het gebruik van het merk DRIEWERFF of een daarmee overeenstemmend teken merkinbreuk vormt, een verbod op het gebruik ervan en schadevergoeding op te maken bij staat.

De Rechtbank Middelburg houdt het kort: “(…) eerst [zal] vastgesteld dienen te worden of eiseres zich kan beroepen op een inschrijving van een door haar gedeponeerd merk. Het depot van het ingeschreven merk waar eiseres zich op beroept staat niet op haar naam, maar op naam van [G.]. Dat brengt mee dat hij op grond van de merkinschrijving als merkhouder heeft te gelden en niet eiseres. Nu partijen zich in de onderhavige zaak over dit aspect van de zaak niet hebben uitgelaten, zal de rechtbank de zaak naar de rol verwijzen teneinde partijen daartoe alsnog in de gelegenheid te stellen (eiseres eerst).

Lees het vonnis hier. Lees het vonnis in kort geding van 26 april 2004 hier.

IEF 3164

Globaal gezien een vergelijkbare indruk

axa.gifRechtbank Middelburg, 24 april 2005 (gepubliceerd 29 december 2006), LJN: AZ5367. Axara S.A. tegen Verton’s Schoenen B.V.

Klink als science fiction, de strijd tussen XARAH en AXARA, maar het gaat gewoon over kleding- en schoenenmerken, overeenstemming, heilung en normaal gebruik.

Axarah maakt op grond van haar oudere woordmerk (klasse 25, kleding, schoeisel, hoofddeksels) bezwaar tegen het beeldmerk Xarah van Verton (klasse 25, schoeisel, accessoires voor schoeisel). Verton vindt dat de merken niet overeenstemmen en niet voor dezelfde waren worden gebruikt (“modieuze kleding” gebruikt versus schoenen, de afzetkanalen verschillend zijn en dat Axara zich vooral op jonge vrouwen zou richten en Verton op vrouwen van boven de 35.

De rechtbank deelt het bezwaar van eiser Axarah. Het merk Axarah is niet vervallen en is netjes geheild. Uit facturen blijkt dat er sprake is van normaal gebruik van het merk voor schoenen. Dat uit de facturen niet blijkt dat voor de desbetreffende schoenen daadwerkelijk het merk AXARA is gebruikt, is niet van belang, aangezien de facturen ook geen enkele aanwijzing bevatten dat het bij de schoenen die daarop voorkomen gaat om merkloze schoenen dan wel schoenen die van een ander merk dan AXARA zijn voorzien.


De facturen hebben betrekking op de levering van meer dan duizend paar schoenen en naar  het oordeel van de rechtbank heeft Axara hiermee voldoende aangetoond dat er sprake is van een normaal gebruik dat tot ‘Heilung’ kan leiden.


De vraag in hoeverre kleding en schoeisel soortgelijk zijn te achten behoeft volgens de rechtbank geen bespreking, aangezien de waren waarvoor met merk van Axara onder meer is ingeschreven, schoeisel, en de waren waarvoor Verton haar teken heeft gedeponeerd in ieder geval dezelfde zijn.


Bij de vergelijking van de merken zelf stelt de rechtbank dat er naast auditieve overeenstemming ook sprake is van visuele overeenstemming, nu in het teken het woord Xarah dat er drie keer in voorkomt waarvan één keer relatief groot geschreven, zonder meer als het dominante bestanddeel beschouwd dient te worden, waarbij hetgeen zich daaromheen bevindt een versiering van ondergeschikte betekenis geacht moet worden. Dit dominante bestanddeel heeft meer overeenkomsten dan verschillen met het merk Axara, terwijl het globaal gezien een vergelijkbare indruk achterlaat.


De vorderingen van Axara zijn derhalve in beginsel voor toewijzing vatbaar zijn.


Lees het vonnis hier.

IEF 3160

De bloemetjes buiten zetten

bloemen.bmpRechtbank 's-Gravenhage 22 december 2006, Interflora c.s. tegen Interieur Flora en Flory
 
Interflora en Fleurop stellen dat Interieur Flora c.s inbreuk maken op de aan haar toekomende merk-en handelsnaam rechten. De rechter wijst de vorderingen toe. Interflora c.s zijn rechthebbende op o.a. het gemeenschapswoordmerk INTERFLORA, Benelux woordmerk FLEUROP INTERFLORA en een tweetal gecombineerde internationale woord/beeldmerken met gelding voor de Benelux. De merken zijn onder meer gedeponeerd en geregistreerd voor waren en diensten betreffende bloemen en planten en bloemnbezorgdiensten. Flory is houdster van de domeinnaam www.inter-flora.nl. Op de betreffende website staat naast de tekens "Inter-Flora" en "Inter Flora" op de onderste screenprint vermeld "Ook voor Fleurop Service".
 
Flory voert aan dat de pagina "op zwart" is. De rechter geeft echter aan dat de tekens "Inter-Flora" en "Inter Flora" ten tijde van het appointeren van de mondelinge behandeling van dit kort geding nog op de website aanwezig waren en dat de website kennelijk na het uitbrengen van de dagvaarding is gewijzigd. Aannemelijk is dat de merken van Interflora c.s bekende merken in de zin van artikel 2.20 sub c  betreffen. Het gevorderde merkinbreukverbod en het bevel tot overdracht van de domeinnaam jegens Flory worden toegewezen:

 

"De tot voor kort op de website www.inter-flora.nl gehanteerde tekens Inter (-) Flora en Fleurop zijn (vrijwel) identiek aan in ieder geval de woordmerken, althans overeenstemmend. Zo dit gebruik al niet als verwarringwekkend dienstmerkgebruik voor bloemen(diensten) heeft te gelden, dan wordt daarmee zonder geldige reden ongerechtvaardigd voordeel getrokken uit of afbreuk gedaan aan het onderscheidend vermogen en de reputaties van de oudere bekende Fleurop- en Interfloramerken. Voor zover sprake is van gebruik van de tekens Inter (-) Flora als handelsnaam of, los daarvan, in de url van de website, is zodoende voor wat het Beneluxmerk en de internationale merken met gelding in de Benelux betreft sprake van handelen in strijd met het in art. 2.20 lid 1 sub d BVIE bepaalde. Dat is op zichzelf inhoudelijk ook niet bestreden door de wel verschenen gedaagde Interieur Flora.
 
Met betrekking tot het merkinbreukverbod en overdrachtsbevel aan Interieur Flora, oordeelt de rechter dat de vorderingen, hoewel gebaseerd op in het zeer recente verleden plaats gehad hebbende merkinbreuk en dreiging van herhaling daarvan mideels de website www.inter-flora.nl, eveneens toewijsbaar zijn aangezien er andere belastende omstandigheden bijkomen. Onder deze omstandigheden vallen bijvoorbeeld de maximale onduidelijkheid die Interieur Flora liet bestaan omtrent haar bemoeienis met de website en de relatie tussen Inter Flora BV en Interieur Flora, het exterieur van haar winkel alwaar eveneens het teken Inter Flora aanwezig waren. De rechter ziet voldoende grond tot toewijzing van de gevorderde in de plaatsstelling ex art. 3:300 BW, een en ander als geformuleerd in het dictum.
 
Het bezwaar van Interieur Flora tegen de gevorderde Handhavingsrichtlijnconforme proceskostenveroordeling wordt toegewezen. Interieur Flora voerde aan: "dat de procedure had kunnen worden voorkomen bij het tijdig inschakelen van haar raadsman, van wiens betrokkenheid Interflora c.s. op de hoogte was, maar die desniettegenstaande geen kopie van de sommaties is verstuurd en niet om verhinderdata is gevraagd. Volgens mr. De Boorder is hij pas vrijdag 8 december 2006 op de hoogte gebracht van de mondelinge behandeling op de dinsdag erna, aangezien Interieur Flora er naar haar zeggen van uit ging dat haar advocaat vanwege diens eerdere betrokkenheid bekend was met dit kort geding. Mr. De Boorder, die dit als een overvaltactiek kenschetst, heeft op die grond toepassing van het liquidatietarief bepleit. Aangezien zijdens Interflora c.s. geen enkele steekhoudende verklaring is verschaft voor dit passeren van de hen bekende raadsman van Interieur Flora, waardoor plausibel wordt geacht dat veel onnodige kosten zijn gemaakt, wordt aanleiding gezien de kostenveroordeling van
gedaagden op gronden van redelijkheid te beperken tot het liquidatietarief."

 

Lees hier het vonnis.

IEF 3156

Familiebericht

familietijd.bmpRechtbank 's-Gravenhage 29 december 2006, KG ZA 06-1457, ANWB tegen Hendriks

Verbod tot executie

In januari van dit jaar heeft de voorzieningenrechter bij vonnis ANWB verboden gebruik te maken van het teken 'Familia' voor haar tijdschrift wegens inbreuk op het aan Hendriks toekomende merkrecht (lees het vonnis hier). ANWB heeft de naam van het tijdschrift gewijzigd in 'Familietijd'. Hendriks heeft ANWB bevolen tot betaling over te gaan van EUR 920.000,- aan dwangsommen. ANWB vordert een verbod van verdere executie tot over de verschuldigdheid van de dwangsommen in bodem onherroepelijk zal zijn beslist.

Het geschil tussen partijen betreft de vraag of ANWB dwangsommen heeft verbeurd door zich niet te houden aan het opgelegde gebod. Hendriks noemt een vijftal omstandigheden waaruit zou volgen dat ANWB zich niet aan het opgelegde gebod heeft gehouden. De rechtbank beoordeelt de gestelde overtredingen. "Het gebod van de voorzieningenrechter komt erop neer dat ANWB voor de toekomst is verboden de tekens 'Familia' als merk te gebruiken. Terecht heeft ANWB opgemerkt dat haar niet is geboden het merkgebruik dat in het verleden heeft plaatsgevonden uit te wissen. Meer in het bijzonder is ANWB vooralsnog niet verplicht tot recall van in het verkeer gebrachte zaken, die inbreuk op het merkrecht zouden maken."

 

De rechtbank komt tot de conclusie dat het weinig aannemelijk is dat in een bodemprocedure zal worden beslist dat de geconstateerde gang van zaken heeft geleid tot het verbeuren van dwangsommen. Hendriks wordt de executie van het vonnis verboden tot in een bodemprocedure over de verschuldigdheid van de dwangsommen is beslist.
Lees hier het vonnis.

 

IEF 3152

Grazende koe

grazende koe.bmpVoorzieningenrechter Zwolle-Lelystad, 22 december 2006, KG ZA 06-482, Dirk de Bruijn tegen Farm Dairy (Met dank aan Jan Willem van Dijk, Van Mens & Wisselink)
 
Kortste inhoudelijke vonnis van het jaar? In nog geen drie pagina's wijst de Rechtbank de vordering van De Bruijn tot doorhaling van het merk 'De Grazende Koe' af.
 
De Bruijn heeft in 2002 samen met een aantal andere partijen, waaronder Farm Dairy, gewerkt aan de opzet en realisatie van een duurzaam zuivelproject, genaamd 'De Grazende Koe'. Vervolgens heeft De Bruijn aan Farm Dairy toestemming gegeven om dit woord als Beneluxmerk te deponeren.
 
De samenwerking wordt vervolgens verbroken en De Bruijn vordert dat Farm Dairy het merk doorhaalt, op grond van het feit dat Farm Dairy thans onrechtmatig handelt door te weigeren tot doorhaling van het merk over te gaan. De Bruijn voert daartoe aan dat er in 2002 terzake een mondelinge overeenkomst tussen partijen zou zijn gesloten. Wie partijen bij deze overeenkomst waren en wat de uitleg en de gevolgen van deze overeenkomst waren, is echter niet duidelijk. Een procedure hierover is bovendien reeds aanhangig bij de bodemrechter.
 
Op grond hiervan wijst de rechter de vorderingen af en neemt een beroep op auteursrechtelijke bescherming van De Bruijn op de woordcombinatie 'De Grazende Koe' niet meer in behandeling.
 
Lees vonnis hier.

 

IEF 3151

Veroordeling in het kwadraat

Rechtbank Utrecht, 13 december 2006, HA ZA 06-1173, Kwadraat tegen MV Kwadraat (Met dank aan Diederik Stols, DLA Piper)
 
Niet zo spannend vonnis over merkrechten en handelsnaam "Kwadraat"; vorderingen Belgische eiser toegewezen
 
Kwadraat NV is een Belgische onderneming die sinds 1995 actief is op het gebied van woningbouw en die zich meer in het bijzonder bezighoudt met het ontwerpen, bouwen en verkopen van woningen. Daarnaast houdt Kwadraat zich bezig met projectbegeleiding. Zij heeft in 1999 het merk "K Kwadraat" bij het Benelux Merkenbureau gedeponeerd, voor onder meer bouwmaterialen, makelaardij in onroerende goederen, bouw, reparaties en installatiewerkzaamheden. MV Kwadraat houdt zich sinds 1996 onder de naam MV2 bezig met architectuur, projectbegeleiding en interieurontwerp. Op 12 april 200I heeft MV2 haar naam veranderd en staat zij in het handelsregister ingeschreven onder de naam MV Kwadraat B.V. Nadat Kwadraat bekend werd met het bestaan van MV Kwadraat, heeft zij bij brief van 31 januari 2006 MV Kwadraat gesommeerd om elk gebruik van de benaming "MV Kwadraat", alsook van elke gelijkende naam, te staken en gestaakt te houden en heeft zij haar in gebreke gesteld. MV Kwadraat heeft hieraan geen gevolg gegeven. In de procedure vordert Kwadraat een gebod tot staken van de merkinbreuk en wijziging van de handelsnaam.

 

De rechtbank stelt allereerst vast dat het merk K Kwadraat voldoende onderscheidend vermogen heeft voor de waren en diensten waarvoor het is ingeschreven. De rechtbank overweegt: "Het woord "Kwadraat" is immers in zijn algemeenheid niet beschrijvend of kenmerkend voor diensten in de bouwwereld of voor diensten op het gebied van de woningmarkt. De rechtbank hecht tevens belang aan het feit dat MV Kwadraat reeds zelf stelt dat er sprake is van weinig onderscheidend vermogen. Daarmee is gegeven dat MV Kwadraat op zichzelf genomen erkent dat het merk in ieder geval enig onderscheidend vermogen heeft."

Vervolgens neemt de rechtbank aan dat gedaagde het teken "MV kwadraat" gebruikt zoals bedoeld in artikel 2.20 lid 2 BVIE, nu zij haar producten en diensten onder deze naam aanbiedt en de naam MV kwadraat ook als domeinnaam op het internet gebruikt (www.mvkwadraat.nl). Ter comparitie is voorts gebleken dat het teken MV kwadraat ook voluit wordt gebruikt in stukken voor zakelijk gebruik, zoals op briefpapier en visitekaartjes en in de reclame.

Volgens de rechtbank is "kwadraat" het meest kenmerkende bestanddeel van het merk K kwadraat. De rechtbank neemt aan dat er sprake is van overeenstemming tussen merk en teken. Daarbij is volgens de rechtbank "uit visueel oogpunt" van belang dat MV Kwadraat vanaf 2001 naast haar logo "MV2" het woord "Kwadraat" voluit is gaan schrijven. Vanuit dit oogpunt is tevens van belang dat de onderneming bij de KvK staat ingeschreven onder de naam MV Kwadraat B.V. en op de website MV Kwadraat nagenoeg altijd voluit wordt geschreven. Ditzelfde geldt voor haar domeinnaam www.mvkwadraat.nl.

Nadat de rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van overeenstemmende activiteiten, neemt zij vervolgens aan dat er in casu sprake is van verwarringsgevaar. Daarbij verwerpt ze het verweer van gedaagde inzake de verschillende plaatsen waar beide partijen hun activiteiten uitvoeren: "Het betoog van MV Kwadraat dat er geen sprake is van verwarringsgevaar, omdat Kwadraat actief is in Vlaams-Brabant en MV Kwadraat actief is in Nederland, kan niet slagen. Hiertoe overweegt de rechtbank dat uit artikel 2.20 lid 1 sub b BVIE voortvloeit dat de merkhouder een uitsluitend recht heeft. Kwadraat kan dit recht dan ook inroepen tegenover ondernemingen binnen de drie verdragsluitende staten; ongeacht de mate van activiteit binnen die staten. Ook de stelling dat er geen sprake is van verwarringsgevaar, omdat beide ondernemingen reeds tien jaar actief zijn daadwerkelijke verwarringzich niet heeft voorgedaan, kan niet tot een andere conclusie leiden."

Uiteindelijk wordt gedaagde veroordeeld om de merkinbreuk en het gebruik van de handelsnaam te staken. De opgelegde dwangsommen zijn opvallend mild, 1.000 euro per dag met een maximum van 20.000 euro.
Lees het vonnis hier.