Octrooirecht  

IEF 14149

Volharding eerdere tussenvonnissen met betrekking tot geldigheid octrooien

Rechtbank Den Haag 27 augustus 2014, IEF 14149 (Ajinomoto tegen Global)
Octrooirecht. Proceskosten. De rechtbank volhardt bij hetgeen in eerdere tussenvonnissen (IEF 4671 en IEF 12507) is overwogen en beslist. In de hoofdzaak was in het bijzonder in geschil of de door Ajinomoto gehouden octrooien EP 710, EP 712 en EP 912 geldig waren en of Global ea daarop inbreuk maakten. Global maakte inbreuk op deze octrooien. Ajinomoto heeft het gelijk niet aan haar zijde voor wat betreft het deel van de procedure dat gaat over de vermeende schending van bedrijfsgeheimen. De stellingen betreffende het onrechtmatig handelen van Global ea zijn in de procedure in eerste instantie van ondergeschikt belang te achten, hetgeen ook blijkt uit de aandacht die aan dit onderwerp in de conclusies van antwoord en bij pleidooi is besteed. In de hoofdzaak in reconventie worden de vorderingen van Global afgewezen, met dien verstande wat in het tussenvonnis van 1 augustus 2007 is overwogen.

2.5. Thans dient de rechtbank derhalve nog te beslissen op de met de geldigheid van en inbreuk op EP 710 en EP 712 samenhangende vorderingen die in het tussenvonnis van 22 augustus 2007 al wel zijn beoordeeld, maar waarop nog niet in het dictum is beslist, alsmede op de gevorderde proceskosten van de gehele procedure in eerste instantie.
2.10. In de hoofdzaak in conventie zijn de vorderingen van Ajinomoto die verband houden met de vastgestelde inbreuk op EP 710, EP 712 en EP 912 grotendeels toegewezen. Global ea moeten derhalve worden beschouwd als de hoofdzakelijk in het ongelijk gestelde partijen en worden veroordeeld in de kosten. Daaraan doet niet af dat voor wat betreft het deel van de procedure dat gaat over de vermeende schending van bedrijfsgeheimen Ajinomoto het gelijk niet aan haar zijde heeft. De stellingen betreffende het onrechtmatig handelen van Global ea zijn in de procedure in eerste instantie van ondergeschikt belang te achten, hetgeen ook blijkt uit de aandacht die aan dit onderwerp in de conclusies van antwoord en bij pleidooi is besteed. Voor zover Global ea hebben willen betogen dat voor dit deel van de procedure een afzonderlijke kostenveroordeling zou moeten volgen, wordt dat betoog verworpen omdat daarvoor een wettelijke basis ontbreekt.

2.20. In de hoofdzaak in reconventie worden de vorderingen van Global afgewezen met dien verstande dat in het tussenvonnis van 1 augustus 2007 is overwogen (in r.o. 5.68) dat wat betreft EP 712 Ajinomoto ervoor gekozen heeft haar octrooi slechts te verdedigen in beperkte zin zodat in zoverre de reconventionele vordering slaagt. Niettemin is Global naar het oordeel van de rechtbank in de procedure in reconventie in zijn geheel beschouwd aan te merken als grotendeels in het ongelijk gestelde partij.

De Rechtbank: (...)

3.7. vernietigt het Nederlandse deel van EP 0733712 voor zover het is verleend voor meer dan wordt omvat door het in r.o. 5.31. van het tussenvonnis van 22 augustus 2007 weergegeven hoofdverzoek;

Lees de uitspraak: (pdf/link)

IEF 14147

Inzage in octrooiaanvrage gaat boven geheimhoudingsplicht uit octrooiwet

Vzr. Rechtbank Rotterdam 27 augustus 2014, IEF 14147 (X en HJ Forever tegen IRX c.s.)
Uitspraak ingezonden door Charlotte Garnitsch en Wim Maas, Deterink. Octrooirecht. IRX c.s. ontwikkelt een reflectieve displaytechnologie voor zowel consumentenapplicaties (o.a. e-readers en smartphones) als de zakelijke markt (o.a. informatieschermen). Daarbij wordt gebruikt gemaakt van de zogenaamde e-Coral technologie. X is bestuurder bij HJ Forever, en tot voor kort commissaris van IRX. IRX vordert met succes inzage in de octrooiaanvrage op naam van X, aan hem verbonden vennootschappen en HJ Forever die betrekking hebben op de technologie van IRX. Het gevorderde contactverbod met betrekking tot IRX en haar relaties wordt afgewezen. Wat van die geheimhoudingsplicht ex artikel 31 ROW ook zij, het is aannemelijk dat X als eerste andermans bedrijfsvertrouwelijke gegevens heeft gebruikt ten faveure van zichzelf gaat het argument van het bestaan van gewichtige redenen tegen afgifte aan IRX niet op.

4.7.(...) Ten aanzien van de afgifte van de octrooiaanvragen van X. is derhalve aan de hiervoor weergegeven vereisten van artikel 843a Rv voldaan. Dat sprake is van gewichtige redenen aan de zijde van X die aan afgifte in de weg staan is niet aannemelijk geworden. X stelt hetzelfde belang te hebben dat IRX c.s. stelt bij afgifte te hebben (naast waarheidsvinding), namelijk bescherming van vertrouwelijke bedrijfsgegevens, waarvoor ten aanzien van de octrooiaanvragen van X volgens X daarbij nog de wettelijke geheimhoudingplicht geldt van artikel 31 ROW. Wat van die geheimhoudingsplicht ex artikel 31 ROW ook zij, nu een begin van aannemelijkheid is gemaakt dat X als eerste andermans bedrijfsvertrouwelijke gegevens heeft gebruikt ten faveure van zichzelf gaat het argument van het bestaan van gewichtige redenen tegen afgifte aan IRX c.s. niet op.

4.9. (...) Nader onderzoek naar de juiste feiten is vereist. Daarvoor leent dit kort geding zich niet. Het belang van IRX c.s. bij het feitelijk onder 3.1 sub 3 primair gevorderde contactverbod en bij het (meer) subsidiair gevorderde, is, in het licht van het te respecteren recht op eerbiediging persoonlijke levenssfeer en het recht op vrijheid van meningsuiting van X, dan minder duidelijk en strekt vooralsnog in de rechtsverhouding tussen partijen te ver. Daarmee kan het spoedeisend belang van IRX c.s. bij deze vordering in het midden blijven. (...)

IEF 14130

Verknochtheid beweerdelijke octrooiinbreuken inktcartridges

Rechtbank Den Haag 20 augustus 2014, IEF 14130 (Samsung tegen Yorcom e.a.)
Octrooirecht. Incidentele vorderingen. Zie eerder IEF 13417 en IEF 13563. Samsung stelt vorderingen in met betrekking tot de octrooien EP 327, EP 559, EP 701, EP 537 en EP 744 en de gemeenschapsmodellen 1200687-0001 en 853551-0001. Zij legt hieraan ten grondslag dat Yorcom en overige gedaagden in deze zaak inbreuk plegen op haar octrooi door het aanbieden en verhandelen van verwisselbare inktcartridges voor laserprinters. In het incident ex artikel 222 RV wordt de hoofdzaak gevoegd met de overige bij deze rechtbank aanhangige zaken en wordt de beslissing omtrent de kosten van het incident aangehouden.

De vordering tot zekerheidstelling ex artikel 224 RV wordt ingetrokken. In hoofdzaak wordt bepaald dat de zaak 1 oktober 2014 weer op de rol komt.

4.2. De onderhavige zaak en de zaken 13-1408 en 13-1410 zijn alle voor dezelfde rechter aanhangig. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de zaken aan elkaar verknocht zijn, nu zij alle (mede) betrekking hebben op beweerdelijke inbreuk op de Octrooien door het te koop aanbieden en verhandelen van bepaalde verwisselbare inktcartridges voor laserprinters. De incidentele vordering zal derhalve worden toegewezen.

4.5. Samsung heeft zich erop beroepen dat de uitzondering van artikel 224 lid 2 sub c Rv zich voordoet, omdat redelijkerwijs aannemelijk is dat verhaal voor een veroordeling tot betaling van proceskosten in Nederland mogelijk zal zijn. Samsung heeft daartoe gesteld dat Yorcom de proceskosten zo nodig kan verhalen op de aandelen van Samsung in drie Nederlandse besloten vennootschappen, alsook op haar octrooiportefeuille. (...)

4.7. De rechtbank overweegt dat uit de ratio van artikel 224 Rv en uit het bepaalde in artikel 224 lid 3 Rv volgt dat een vordering tot zekerheidstelling ex artikel 224 Rv in beginsel in elke stand van de procedure kan worden ingesteld. Die bevoegdheid wordt weliswaar beperkt door de eisen van een goede procesorde, maar dat neemt niet weg dat Yorcom ook na het nemen van de conclusie van antwoord nog bevoegd is een vordering ex artikel 224 Rv in te stellen. Gelet hierop acht de rechtbank de voorwaarde waaronder Yorcom haar vordering tot zekerheidstelling ex artikel 224 Rv heeft ingetrokken, vervuld. Derhalve wordt deze vordering als ingetrokken beschouwd.
IEF 14121

Verontschuldigbaarheid van overschrijding hersteltermijn

ABRvS 13 augustus 2014, IEF 14121 (Vormgebrekenbrief voor 2012)
Octrooirecht. Beleid. Procesrecht. Het Octrooicentrum NL heeft een verzoek tot herstel van het Europees Octrooi afgewezen in 2011, nu wordt het beroep alsnog gegrond verklaard en wordt het besluit wegens strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel (3:2 Awb) vernietigd. Tot begin 2012 zond Octrooicentrum een vormgebrekenbrief, maar zij constateerde dat zij, anders dan waarvan zij tot die tijd van uitging, dat zij niet verplicht is tot het bieden van een hersteltermijn. Overschrijding van 52 lid 1 Row 1995 diende het Octrooicentrum verontschuldigbaarheid van de overschrijding van de geboden hersteltermijn te beoordelen.

3.1. Na overschrijding van onder meer de termijn uit artikel 52, eerste lid, van de Row 1995 kan een verzoek worden gedaan tot herstel in de vorige toestand als bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de Row 1995. Op grond van dit artikellid wordt daartoe overgegaan indien de houder van een Europees octrooi alle in de gegeven omstandigheden geboden zorgvuldigheid heeft betracht.
3.3. Vaststaat dat Octrooicentrum Nederland tot begin 2012 in geval van overschrijding van de termijn als bedoeld in artikel 52, eerste lid, van de Row 1995 betrokkenen een zogenoemde vormgebrekenbrief zond waarin een hersteltermijn werd geboden. Voor de vraag of sprake was van zekere verontschuldigbare omstandigheden - als bedoeld onder 3.2 - werd tot begin 2012 beoordeeld onder welke omstandigheden de door Octrooicentrum Nederland geboden hersteltermijn was overschreden. Begin 2012 constateerde Octrooicentrum Nederland dat in geval van overschrijding van de termijn als bedoeld in artikel 52, eerste lid, van de Row 1995 de wet - anders dan waarvan het tot die tijd uitging - niet verplicht tot het bieden van een hersteltermijn. Vanaf dat moment wordt, zoals ter zitting is gebleken, voor de vraag of sprake is van zekere verontschuldigbare omstandigheden beoordeeld onder welke omstandigheden de in artikel 52, eerste lid, van de Row 1995 bedoelde termijn is overschreden.


3.4. De overschrijding van de termijn als bedoeld in artikel 52, eerste lid, van de Row 1995 door [appellante] heeft plaatsgevonden in 2011. Bij de behandeling van het verzoek als bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de Row 1995 diende Octrooicentrum Nederland derhalve de verontschuldigbaarheid van overschrijding van de aan [appellante] geboden hersteltermijn en niet de verontschuldigbaarheid van overschrijding van de termijn als bedoeld in artikel 52, eerste lid, van de Row 1995 te beoordelen. Dat Octrooicentrum Nederland op 10 mei 2012 - en derhalve na voornoemde wijziging van de werkwijze - heeft beslist op het verzoek van [appellante] maakt dit niet anders, nu de overschrijding van de termijn als bedoeld in artikel 52, eerste lid, van de Row 1995 voor de kennisgeving van alsmede voor de daadwerkelijke wijziging van de werkwijze heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft dit niet onderkend.

4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep alsnog gegrond verklaren en het besluit van 12 oktober 2012 vernietigen wegens strijd met de ingevolge artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht bij de voorbereiding van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.
IEF 14114

'Blauwe pilletje' blijft beschermd, ook zonder patent

Bas Kist, 'Blauwe pilletje' blijft beschermd, ook zonder patent, NRC 14 augustus 2014
Bijdrage ingezonden door Bas Kist, Chiever. Volgens de website fortune.com is de omzet van de erectiepil Viagra buiten de Verenigde Staten in hettweede kwartaal van 2014 met 28 procent gedaald. Als oorzaak wordt vermeld datin 2013 het patent op sildenafil, het chemische stofje dat Viagra zijn heilzame werking geeft, in een groot aantal Europese landen is vervallen. Vaak betekent het einde van een patent dat het marktaandeel van de voormalige patenthouder volledig instort.

De concurrentie stort zich op dat moment op de vrijgevallen markt. Ondanks de eerste klap die Viagra nu krijgt, is hette verwachten dat Viagra ook zonder patent zijn stevige positie zal houden. Pfizer, de farmaceut achter Viagra, is zo verstandig geweest een sterk merk te bouwen rondom zijn erectiepil, zowel de merknaam Viagra als het ruitvormige blauwe pilletje is wereldberoemd. Dat komt nu goed uit: de concurrentie mag dan vrijelijk dat opwindende stofje gebruiken, van de naam Viagra en het blauwe pilletje moeten ze afblijven. Die zijn beide als merk geregistreerd. Anders dan een patent, dat maximaal 20 jaar geldt, is een merkrecht in principe eeuwigdurend. Veel merkentrouwe gebruikers zullen zonder twijfel blijven vragen naar het oude, vertrouwde blauwe pilletje. [red. zie IEF 12188]

Bas Kist

IEF 14081

Geen inbreuk op service network in (of via) Nederland

Vzr. Rechtbank Den Haag 21 juli 2014, IEF 14081 (Argus IP tegen Voxbone)
Octrooirecht. Marchfun is houdster van EP 1 396 180 B1 voor een "Service network", Argus is licentiehouder. Voxbone verschaft nationale telefoonnummers waarnaar gebeld kan worden, het gesprek wordt via VoIP naar klant gestuurd. Het ter beschikking stellen van technische middelen om een belverbinding via het systeem van Voxbone op te zetten door een mobiele beller binnen en buiten Nederland, waarbij het systeem een verbinding in Nederland verloopt, is onvoldoende om aan te nemen dat de geoctrooieerde werkwijzen in Nederland worden toegepast. Ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter dat er geen toepassing is van de werkwijzen, ook indien dit niet in Nederland plaatsvindt. Afwijzing van de vordering.

Octrooi-inbreuk in Nederland?
4.3. Ten aanzien van de inbreuk op de werkwijzeconclusies heeft Argus in de dagvaarding aangevoerd dat het servicenetwerk van Voxbone op twee manieren in Nederland inbreuk maakt:
i) door het verschaffen van toegang tot een servicenetwerk via een mobiele telefoon en een lokaal toegangsnetwerk, voor verbindingen buiten dit netwerk (ter voorkoming van hoge beltarieven) en
ii) door een reizende mobiele beller in staat te stellen zich als lokale gebruiker te registreren op een mobiel telefonienetwerk, waardoor die beller via dat netwerk toegang kan krijgen tot een servicenetwerk dat voordelige verbindingen met andere netwerken mogelijk maakt.
4.4. Ter zitting heeft Argus desgevraagd nader toegelicht dat de inbreuk op de werkwijzeconclusies zou bestaan uit het ter beschikking stellen van technische middelen die het mogelijk maken een belverbinding via het systeem van Voxbone op te zetten door enerzijds een mobiele beller in Nederland en anderzijds een mobiele beller buiten Nederland, waarbij de verbinding met het systeem van Voxbone via een kabel- of andere netwerkverbinding in Nederland verloopt.
4.5. Deze door Argus gestelde handelingen zijn echter onvoldoende om aan te nemen dat Voxbone de geoctrooieerde werkwijzen in Nederland zou toepassen, nog daargelaten de vraag of zij deze überhaupt toepast. In het bijzonder stelt Argus niet dat de faciliteiten van Voxbone die zij aanmerkt als een service network in de zin van het octrooi - het in de afbeelding onder 3.4 in rood afgebeelde netwerk - zich in Nederland bevinden en heeft zij integendeel niet weersproken dat dit niet het geval is.

Toepassing van de geoctrooieerde werkwijzen?
4.9. Partijen hebben de voorzieningenrechter uitdrukkelijk verzocht zich uit te laten over de vraag of Voxbone de geoctrooieerde werkwijzen toepast, ook indien de conclusie zou zijn dat dit in ieder geval niet in Nederland plaatsvindt. De voorzieningenrechter ziet daarin aanleiding ten overvloede het volgende te overwegen.
4.10. Conclusie 1 (en daarmee de afhankelijke volgconclusies) omvat onder meer als maatregel de stap “storing data of users”. Tussen partijen is niet in geschil dat de user in de zin van het octrooi de partij is die het telefoongesprek initieert, de uitbeller. Door Voxbone is benadrukt dat zij alleen inbeldiensten aanbiedt en (dus) geen data van de hier bedoelde user opslaat. Deze user is voor het systeem van Voxbone een willekeurige derde die de klant van Voxbone wil opbellen en aan wie Voxbone geen kosten in rekening brengt voor de verbinding.(...)
4.11(...) Vooralsnog kan dus niet worden aangenomen dat in het systeem van Voxbone sprake is van deze maatregel.
4.12. Conclusie 1 eist bovendien dat “each of the mobile devices, when connected to a mobile network, is connected to the mobile network as a local device”. Naar Argus ter zitting heeft bevestigd betekent dit kenmerk dat de uitbeller in ieder mobiele netwerk dat deel uitmaakt van het systeem wordt herkend als een lokale gebruiker. Dat dit kenmerk in het systeem van Voxbone wordt toegepast, blijkt in het geheel niet.
4.13. De voorzieningenrechter oordeelt daarom voorshands – ten overvloede – dat geen sprake is van toepassing door Voxbone van de geoctrooieerde werkwijzen.

Lees de uitspraak hier:
IEF 14081 (pdf/link)

IEF 14076

Gebruikte verbindingen hebben afwijkende eigenschappen, geen equivalentie

Rechtbank Den Haag 23 juli 2014, IEF 14076 (Bayer tegen Sandoz)
Octrooirecht. Geen equivalentie. Bayer is houdster van (moederoctrooi) EP791 voor een 'werkwijze ter bereiding van drospirenon en tussenproducten' en het afsplitsingsoctrooi EP840. De gewijzigde werkwijze voor de vervaardiging van het Sandoz-product valt niet onder de beschermingsomvang van de conclusie. TEMPO en rutheniumverbindingen behoren tot zeer verschillende klassen van stoffen met afwijkende eigenschappen. Daardoor leidt het gebruik ervan ook tot verschillende bijproducten. Er is niet onrechtmatig gehandeld door Sandoz om gedurende de schorsingsperiode producten van IC af te nemen waarvan zij wist of behoorde te weten dat die in Italië waren vervaardigd (waar door het Gerechtshof Turijn een verbod van een jaar was opgelegd). De vorderingen worden afgewezen.

4.15. Anders dan Bayer betoogt, brengt het gegeven dat de uitvinding zich wezenlijk onderscheidt van de stand van de techniek door de synthese in twee afzonderlijke stappen, niet mee dat de vakman het kenmerk van het gebruik van ruthenium in de ‘sleutelreactie’ zal begrijpen als een onbeduidend middel dat door om het even welke oxidant van alcoholen vervangen kan worden. Het aldus weginterpreteren van een kenmerk van de conclusie zou in strijd komen met de rechtszekerheid voor derden. Immers, in de conclusie en de beschrijving wordt het gebruik van ruthenium uitdrukkelijk als onderdeel van de ‘sleutelreactie’ genoemd. Dat de rechtbank in een eerdere procedure tussen partijen in het kader van een daar gedaan beroep op toegevoegde materie heeft overwogen dat de rutheniumzout-gekatalyseerde oxidatie geen essentieel kenmerk is van de uitvinding die in WO 738 wordt geopenbaard en dat weglating daarvan in EP 840 niet leidt tot ontoelaatbare toegevoegde materie, maakt het vorenstaande niet anders. De rechtbank heeft met dat oordeel niets over de beschermingsomvang van EP 791 gezegd.

4.18. Het kenmerk waar het hier om gaat, ruthenium, is een specifieke stof die in het octrooi dient als katalysator in een oxidatiereactie, een chemische reactie. Dat brengt mee dat de vakman betekenis zal toekennen aan de moleculaire eigenschappen van die stof en de wijze waarop de betreffende reactie verloopt. Bij een vergelijking van rutheniumzout en TEMPO dient derhalve naar die aspecten gekeken te worden. Dat het reactiemechanisme geen kenmerk is van de conclusie, zoals Bayer betoogt, doet daar niet aan af. Het gaat om de vraag of de vakman op de prioriteitsdatum zou inzien dat TEMPO gelijkwaardig is en daarbij is in de chemie het reactiemechanisme relevant.

4.38. Van een onrechtmatige daad door Sandoz kan naar het oordeel van de rechtbank slechts sprake zijn als Sandoz het Sandoz product heeft ingekocht terwijl zij op dat moment wist of behoorde te weten dat haar leverancier, IC, met de vervaardiging of verhandeling van dat product inbreuk maakte op octrooirechten. Dat Sandoz het Sandoz product van IC afnam terwijl zij wist dat IC in rechte was aangesproken door Bayer op grond van inbreuk op EP 791 is op zich zelf niet zodanig onzorgvuldig dat dat onrechtmatig is. Dat zou anders kunnen zijn als er sprake is van een verweer van IC waarvan Sandoz behoorde te begrijpen dat het geen enkele kans van slagen had, maar daarvan is in dit geval geen sprake. In eerste instantie is door de Italiaanse rechter geoordeeld dat IC geen inbreuk maakte op EP 791. Van onrechtmatigheid kan dus slechts sprake zijn vanaf het moment dat Sandoz bekend is geraakt met het verbod van het Gerechtshof van Turijn aan IC van 24 december 2012. Tussen partijen is niet in geschil dat dat tussen 24 december 2012 en 3 januari 2013 is gebeurd.

Lees de uitspraak IEF 14076 (pdf/link)

IEF 14048

Parthenogenetisch onbevruchte menselijke eicellen vallen niet onder begrip 'menselijke embryo'

Conclusie A-G HvJ EU 17 juli 2014, IEF 14048, zaak C-364/13 (International Stem Cell Corporation tegen Comptroller General of Patents) - dossier - persbericht
Verzoek om een prejudiciële beslissing voor uitlegging van artikel 6, lid 2, sub c, van richtlijn 98/44/EG, over de betekenis van 'menselijke embryo's in dit artikel. In de zaak Brüstle stelde het Bundesgerichtshof onder meer de vraag of „onbevruchte menselijke eicellen, die worden gestimuleerd tot deling en verdere ontwikkeling middels parthenogenese” onder de term „menselijk embryo’s” bedoeld in artikel 6, lid 2, sub c, van de richtlijn vallen. Die vraag is door het Hof bevestigend beantwoord. Omdat bij de verwijzende rechter twijfels over dat antwoord leven, wenst hij met zijn enige vraag in casu te vernemen of de Brüstle uitspraak ook op die parthenogenetisch geactiveerde onbevruchte menselijke eicellen van toepassing is wanneer daarbij de volgende precisering geldt: „die anders dan bevruchte eicellen enkel pluripotente cellen bevatten en zich niet kunnen ontwikkelen tot menselijke wezens”.

De A-G concludeert: onbevruchte menselijke eicellen die worden gestimuleerd tot deling en verdere ontwikkeling door middel van parthenogenese vallen niet onder het begrip „menselijke embryo’s” van artikel 6, lid 2, sub c, van richtlijn 98/44/EG richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 1998 betreffende de rechtsbescherming van biotechnologische uitvindingen, zolang zij niet het vermogen hebben om zich tot een mens te ontwikkelen en niet genetisch zijn gemanipuleerd om dat vermogen te verkrijgen.

Gestelde vraag:

„Vallen onbevruchte menselijke eicellen, die werden gestimuleerd tot deling en verdere ontwikkeling middels parthenogenese, en die anders dan bevruchte eicellen enkel pluripotente cellen bevatten en zich niet kunnen ontwikkelen tot menselijke wezens, onder de term „menselijke embryo’s” bedoeld in artikel 6, lid 2, sub c, van richtlijn 98/44/EG betreffende de rechtsbescherming van biotechnologische uitvindingen?”


Andere blogs:

IPKat
De Brauw Blackstone Westbroek

 

IEF 14039

Voldoende bewijs voor instructie omzetting octrooi

Rechtbank Den Haag 9 juli 2014, IEF 14039 (Pagter tegen Nederlands Octrooibureau)
Octrooirecht. Pagter Innovations houdt zich bezig met het ontwikkelen en verkopen van verpakkingen voor snijbloemen. Het Nederlands Octrooibureau (hierna: NOB) heeft niet voor de gestelde termijn de internationale aanvrage op naam van Pagter omgezet in nationale octrooiaanvragen. Het geschil betreft de vraag of Pagter voor het verstrijken van de termijn NOB heeft geïnstrueerd over de omzetting. Bij tussenvonnis (zie IEF 11624) werd geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was aangevoerd en werd Pagter opgedragen bewijs te leveren die de conclusie bekrachtigt dat de e-mailinstructie het NOB (tijdig) heeft bereikt. Hierin slaagt Pagter en de rechtbank verklaart voor recht dat NOB aansprakelijk is voor de geleden en nog te lijden schade.

2.11. De schriftelijke verklaring van R. Stevens en de getuigenverklaring van J.A.J Stevens van Interconnect geven inzicht in de werking van mailsystemen en mailverkeer en maken voldoende duidelijk welke status aan de trackinginformatie kan worden toegekend. Duidelijk is toegelicht dat en hoe zij op basis van de trackinginformatie tot de conclusie komen dat het desbetreffende emailbericht van [A] op de mailservers van Cleanport is bezorgd. Ook de afwijkingen in tijdsindicatie en de omvang van het emailbericht en de trackinginformatie zijn voldoende toegelicht.(...)

2.17. Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat Pagter Innovations is geslaagd in het haar opgedragen bewijs. Daaruit volgt dat vast is komen te staan dat NOB geen uitvoering heeft gegeven aan de instructie van Pagter Innovations om de internationale octrooiaanvrage tussen partijen bekend onder dossiernummer P6003316 om te zetten in nationale aanvragen in de in het emailbericht van 28 februari 2008 opgegeven landen en regio’s. Daarmee is NOB toerekenbaar tekortgeschoten jegens Pagter Innovations in de nakoming van de op haar rustende verplichtingen en is zij aansprakelijk voor de daardoor door Pagter Innovations geleden en nog te lijden schade. De daarop gerichte verklaring voor recht zal derhalve worden toegewezen als in het dictum verwoord. Gelet hierop behoeft de subsidiair door Pagter Innovations aan haar vorderingen ten grondslag gelegde schending van zorgplichten geen verdere beoordeling meer.

Lees de uitspraak hier: IEF 14039 (pdf/ link)

IEF 14023

Geen grond voor herziening eerder genomen besluit

Vzr. Rechtbank Den Haag 7 juli 2014, IEF 14023 (Syngenta tegen Octrooicentrum Nederland)
Uitspraak ingezonden door Martijn de Lange, Octrooicentrum Nederland. ABC. Octrooi. Octrooicentrum Nederland heeft Syngenta in 2005 een aanvullend beschermingscertificaat (ABC) verleend voor het het gewasbeschermingsmiddel thiamethoxam. Syngenta verzoekt om verlenging van het ABC, dat wordt niet-ontvankelijk verklaard. Tegen het besluit van Octrooicentrum NL heeft Syngenta beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen om de aanvullende bescherming te doen herleven. De voorzieningenrechter verklaart het beroep ongegrond en wijst de voorlopige voorziening af.

Overwegingen
De voorzieningenrechter wijst er op dat in de zaak die tot het voorgenoemde arrest Kühne & Heitz heeft geleid, de onderneming alle haar ter beschikking staande rechtsmiddelen had uitgeput, terwijl in het onderhavige geval verzoekster geen gebruik heeft gemaakt van haar recht om bezwaar en beroep in te stellen tegen het besluit van 5 december 2005.
De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat, aangezien het besluit van 5 december 2005 definitief is geworden zonder in rechte te zijn aangevochten, het arrest Kühne & Heitz geen rechtsregel geeft die verweerder verplicht om de bestuursrechtelijke procedure te heropenen met het oog op het terugkomen van een eerder genomen besluit. (...)

De voorzieningenrechter is van oordeel dat hetgeen door verzoekster is aangevoerd geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden betreft die van zodanige aard zijn dat zij tot een andere beschikking aanleiding zouden moeten geven. Verweerder heeft daarbij niet ten onrechte gewezen op het rechtszekerheidsbeginsel, welke onder meer meebrengt dat de belangen van derden zouden kunnen worden geschaad indien zou worden overgegaan tot een verlenging van de, inmiddels overigens al verlopen, expiratieduur.
Verzoekster heeft enkele besluiten van verweerder overgelegd waarin verweerder op verzoek van de belanghebbende de duur van het octrooi heeft verkort. Daarmee heeft verzoekster niet aannemelijk gemaakt dat verweerder in redelijkheid ook een beleid zou moeten hebben waarin de in rechte vaststaande duur van een octrooi op verzoek van de belanghebbende kan worden verlengd.(...)