Octrooirecht  

IEF 13792

(Mislukte) opeising van octrooiaanvraag valt niet onder 1019h Rv

Rechtbank Den Haag 12 maart 2014 IEF 13792 (Ferring tegen Reprise Biopharmaceutics en Serenity Pharmaceuticals tegen Ferring)
Octrooirecht. Uitvinder. Proceskosten bij opeising. Ferring brengt MINIRIN tabletten met desmopressin op de markt en vordert aanspraak op o.a. EP 419, de divisionals, en nationale aanvragen voor een low-dose concept. Uitvinding is niet door A gedaan, maar door X die hij presenteerde binnen de Ferringgroep. A heeft als consultant de kennis van low dose concept ontleend aan X en heeft na de werkzaamheden WO 707 aangevraagd. De rechtbank oordeelt dat X niet de uitvinder is van de in WO 707 geopenbaarde uitvinding en wijst de vorderingen af. De proceskosten worden volgens liquidatietarief begroot. De opeising van een octrooiaanvraag op de voet van onder meer artikel 61 EOV vormt geen situatie waarin een rechthebbende zich beroept op inbreuk op zijn octrooirecht. Deze procedure kan niet worden aangemerkt als een vooruitgeschoven inbreukverweer tegen dreigende handhaving door Reprise c.s..

6.26. De slotsom is dan ook dat niet kan worden aangenomen dat [X] met zijn low dose concept tevens het oog heeft gehad op doseringen tussen de 0.5 ng tot 20 μg. Nu Ferring het tegendeel niet voldoende onderbouwd heeft gesteld, komt de rechtbank ook niet toe aan het door Ferring aangeboden getuigenbewijs door (met name) [X]. [X] kan derhalve niet worden aangemerkt als de uitvinder van het eerste aspect van de in WO 707 geopenbaarde uitvinding.

6.33. Uit het voorgaande volgt dat er geen grondslag is voor de door Ferring gevorderde verklaringen voor recht en overige vorderingen met betrekking tot WO 707 en EP 419. Die vorderingen zullen dan ook worden afgewezen. Omdat Ferring voor haar vorderingen met betrekking tot de divisionals dezelfde feiten en grondslagen aanvoert, zijn die vorderingen evenmin toewijsbaar. Met betrekking tot de nationale octrooiaanvragen heeft Ferring gesteld dat de daarop toepasselijke rechtsstelsels tot eenzelfde uitkomst leiden, omdat de uitvinder in het Australische, Canadese, Chinese en Japanse octrooirecht recht heeft om een octrooiaanvrage op te eisen van degene die een aanvraag heeft gedaan maar niet de uitvinder is. Daarbij heeft Ferring verwezen naar haar stellingen met betrekking tot de opeising van EP 419. Uit het voorgaande volgt dat [X] niet als de uitvinder van de materie van WO 707 en EP 419 kan worden aangemerkt. De vorderingen ter zake de nationale aanvragen delen daarom eveneens het lot van de vorderingen ter zake WO 707 en EP 419.

IEF 13785

Herstel klapschaatsoctrooi vanwege overdracht hangende betaling jaartaks

Beschikking ex artikel 23 ROW 1995 14 april 2014, IEF 13785 (Raps BV - klapschaats)
Beschikking ingezonden door Maarten Russchen, Russchen advocatuur. Herstel octrooirecht. NL 1037732. Verzoekster heeft niet tijdig de eerste jaartaks betaald en verzoekt herstel van het octrooi. Het niet in acht nemen van de betalingstermijn wordt toegeschreven aan een aandelenoverdracht, waarin overdracht van octrooien is opgenomen. Dit octrooi was nog in aanvraag, de overdracht vond pas na juridische stappen plaats en na het verstrijken van de reguliere betalingstermijn. Hangende de juridische strijd wilde de overdrager niet vooruit lopen op het houderschap en heeft de fatale boetetermijn afgewacht. Verzoekster kon er vanuit gaan dat verantwoordelijkheden ten aanzien van de instandhouding van het octrooi werden genomen en betalingen voor instandhouding verricht. Het verzoek om herstel wordt gehonoreerd.

3.2. Octrooicentrum Nederland kan billijken dat Gijsbrecht van Aemstel in de juridische strijd die liep tussen partijen, de reguliere termijn heeft laten verstrijken zonder te betalen. Immers zou het octrooi daarmee nog niet vervallen en is het begrijpelijk dat Gijsbrecht van Aemstel niet vooruit wilde lopen op het houderschap van het octrooi ten tijde van de fatale boetetermijn, wanneer de octrooihouder zou móeten betalen ter voorkoming van verval. Anderzijds kan Octrooicentrum Nederland billijken dat verzoekster er zonder meer vanuit is gegaan dat Gijsbrecht van Aemstel ten tijde van haar houderschap van het octrooi haar verantwoordelijkheden ten aanzien van de instandhouding van het octrooi had genomen en derhalve de op 28 februari 2013 verschuldigde betaling had verricht. Octrooicentrum Nederland stelt vast dat, alle omstandigheden in acht genomen, niet van zodanig onzorgvuldig handelen van één van beide partijden is gebleken, dat geconcludeerd zou moeten dat het verzoek om herstel zou moeten worden geweigerd.  
IEF 13782

Octrooi dat over enkele maanden expireert is geen grond om inbreuk toe te laten

Rechtbank Den Haag 23 april 2014, IEF 13782 (MSD tegen Mylan)
Uitspraak ingezonden door Ruud van der Velden en Bert Oosting, Hogan Lovells. MSD is houdster van EP 0 724 444 voor een werkwijze voor de behandeling van klassieke mannelijke kaalheid met 5-alfareductaseremmers. Mylan heeft handelsvergunningen verkregen voor finasteride 1 mg. Het betoog dat in de conclusies van EP 444 genoemde doseringen, absolute doseringen betreffen is een onjuiste veronderstelling. De vorderingen worden toegewezen, waaronder een verbod, opgave, recall en schadevergoeding en winstafdracht. Het gegeven dat EP 444 over enkele maanden expireert, is geen grond om de voortzetting van de inbreuk de komende maanden toe te laten.

Een verbod op indirecte inbreuk wordt afgewezen. Een rectificatie op de website wordt ook afgewezen, het is onvoldoende toegelicht dat er een belang bij is naast de toegewezen recall.

5.29. Daarnaast heeft Mylan aangevoerd dat haar tablet van 1 mg niet valt onder het in conclusie 1 geclaimde bereik, omdat het bereik gaat tot 1,0 mg (in plaats van tot en met 1,0 mg). Mytan ziet daarbij over het hoofd dat conclusie 1 het heeft over een bereik van “ongeveer” 0,05 tot 1,0 rng. Mede gelet op het feit dat in de beschrijving op diverse plaatsen een dosering van 1,0 mg wordt genoemd, moet worden aangenomen dat de gemiddelde vakman zal begrijpen dat ook een tablet van 1,0 mg onder de beschermingsomvang van conclusie 1 valt. Bovendien is de dosering van 1,0 mg afzonderlijk en expliciet geclaimd in conclusie 2 van EP 444. Het product van Mylan valt dus hoe dan ook onder de beschermingsomvang van EP 444.

5.3 3. Welk afzonderlijk belang MSD heeft bij toewijzing van een verbod op indirecte inbreuk heeft zij niet toegelicht, zodat die vordering wordt afgewezen. Datzelfde geldt voor het verbod op “het uitlokken en/of profiteren van inbreuk [...J, rechtstreeks of via één of meer tussenpersonen” omdat gesteld noch gebleken is dat Mylan op een andere manier bij inbreuken betrokken is dan door zelf voorbehouden handelingen te verrichten.

5.3 5. Het gevorderde bevel tot terugneming van producten zal worden afgewezen omdat — zoals Mylan onbestreden heeft aangevoerd — Mylan haar afnemers niet kan dwingen producten terug te sturen. Voor zover MSD heeft bedoeld terugroeping te vorderen, valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien welk belang zij daarbij heeft naast het afzonderlijk gevorderde bevel tot versturing van een brief waarin afnemers wordt verzocht inbreukmakende producten terug te sturen. Dat laatste bevel zal worden toegewezen. De gevorderde “rectificatie” op de website van Mylan zal worden afgewezen. MSD heeft niet gesteld, laat staan voldoende toegelicht dat zij daarbij belang heeft naast de toe te wijzen recall.

IEF 13774

Algemeen overleg over de thuiskopieheffing en een Europees octrooigerecht

Verslag van een algemeen overleg, Kamerstukken II 2013-2014, 22 112, nr. 1821.
Nieuwe voorstellen en initiatieven van de lidstaten van de EU. Civielrecht. Brussel I. UPC-overeenkomst. Europese ontwikkelingen op het terrein van het civiele recht (Kamerstuk 22 112, nr. 1708) Staatssecretaris Teeven: De advocaat-generaal bij het Europese Hof van Justitie heeft over de thuiskopie een conclusie genomen. Dit is de leden ongetwijfeld opgevallen. Het Europese Hof van Justitie heeft nog geen oordeel geveld. Dit wordt aan het eind van komend voorjaar, begin zomer 2014 verwacht. Ik zag wel dat de Partij van de Arbeid al gereageerd heeft op de conclusie van de advocaat-generaal in die zin dat de thuiskopie heilig is en dat het downloadverbod een onbegaanbare weg is.

Ik zag het commentaar van mevrouw Van Oosenbrug in de pers. Ik zal daarover nu niets zeggen, want de zaak is onder de rechter. Mocht het Europese Hof van Justitie de conclusie van de advocaat-generaal met betrekking tot de thuiskopie echter volgen, dan zal ik de Kamer zo snel mogelijk informeren. Dat zou namelijk betekenen dat de wettelijke uitzondering die wij kennen met betrekking tot het gebruik van illegale kopieën en de thuiskopievergoeding niet meer toelaatbaar zal zijn. Dan kan er ook geen sprake meer zijn van de heffing zoals we die op dit moment kennen in het thuiskopiestelsel. De rechterlijke uitspraak zou mij dus kunnen dwingen om op zoek te gaan naar een andere manier om het auteursrecht te beveiligen. Dan komt het downloadverbod te elfder ure toch om de hoek kijken als mogelijke regeling om die bescherming aan auteursgerechtigden wèl te bieden. Laten we niet vooruitlopen op de uitspraak van het Europese Hof van Justitie. Ik heb wel de Stichting Onderhandelingen Nationale Thuiskopievergoeding (SONT) gevraagd om daarop een beetje te anticiperen en na te denken over andere wegen om auteursgerechtigden te beschermen. Dat zou immers als gevolg van die uitspraak nodig kunnen zijn.
[..]
De heer Recourt (PvdA):
Ik heb in de eerste plaats nog een opmerking over het auteursrecht. Ik ben blij om te horen dat de Staatssecretaris zegt dat, mocht de thuiskopieheffing vervallen, er meerdere oplossingen zijn dan slechts een downloadverbod. Wij denken graag constructief mee, laat collega Oosenbrug per sms weten.

Staatssecretaris Teeven:
In de brief van mei zal ik een aantal van de door u genoemde zaken combineren. Die komen dus in die ene brief te staan. Wat het auteursrecht betreft heb ik eigenlijk geen toezegging gedaan. Ik heb geconstateerd dat er problemen op ons afkomen en dat ik geïnteresseerd ben in de standpunten van de fracties. Dat was niet zozeer een toezegging aan de Kamer, maar het is meer een melding van ellende en de vraag is hoe we daar met zijn allen mee omgaan.

Wijziging Verordening rechterlijke bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging beslissingen in burgerlijke en handelszaken(Brussel I) (Kamerstuk 22 112, nr.1706)

De heer Van Oosten (VVD): Een ander onderwerp is fiche 2, waarmee wijziging van de Brussel I-verordening wordt beoogd. Daarin is meerdere malen benadrukt dat Nederland positief staat tegenover de voorgestelde wijziging betreffende de snelle inwerkingtreding van de zogeheten UPC-overeenkomst. Dit betreft een overeenkomst over een gemeenschappelijk octrooigerecht. Ik vraag mij af of dit de enige reden was voor het maken van haast met dit voorstel en of er wel kritisch is gekeken naar andere effecten en nadelige effecten die kunnen ontstaan als gevolg van de voorgestelde wijzigingen. Is het snel in werking laten treden van deze overeenkomst wel zo'n nobel doel? Hoe kijkt de Minister aan tegen de kritiek op deze overeenkomst, dat het veel duurder zal zijn om voor een Europees patenthof te procederen dan voor een nationaal gerechtelijke instelling?
[..]
Mijn tweede vraag heeft betrekking op een Europees octrooigerecht of een patenthof. Ik ga bestuderen wat daarover is gezegd. Dat spreekt voor zich. Mijn voornaamste zorg is dat het duurder kan worden om te procederen voor een Europees patenthof of een Europees octrooigerecht dan voor nationale gerechtelijke instanties. Dit heb ik namelijk begrepen. Ik verzoek de Minister om dit specifieke aspect mee te nemen in de vervolgstappen die worden gezet.

Minister Opstelten: Die UPC-overeenkomst leidt tot een gemeenschappelijk octrooirecht. Daardoor hoeft een bedrijf niet meer per land te procederen over een octrooi. Als dit niet meer nodig is, is dat per saldo minder duur. De griffierechttarieven zullen nog worden vastgesteld. Ik neem het signaal om hierop attent te zijn absoluut mee, want dit is een van de zeven punten waarop we voortdurend letten.
[..]
De heer Van Oosten vroeg naar de ontwikkelingen ten aanzien van de Brussel I-verordening. Gevraagd is of een snelle inwerkingtreding van de UPC-overeenkomst de enige reden is om haast te maken en of er wel kritisch is gekeken naar nadelige effecten. Het gaat niet alleen om de UPC-overeenkomst. Voor Nederland speelt ook de aanstaande wijziging van de het Verdrag betreffende de instelling en het statuut van een Benelux-Gerechtshof een rol. Het Protocol tot wijziging van het Verdrag betreffende de instelling en het statuut van een Benelux-Gerechtshof is al in behandeling bij de Kamer. Nederland heeft dus zeker belang bij snelle aanpassing van de Brussel I-verordening. Dit neemt niet weg dat we kritisch naar het voorstel hebben gekeken, met name op het punt van het regelen van de bevoegdheid ten aanzien van verweerders uit derde landen. Dit heeft geleid tot aanpassing van het voorstel van de Commissie. Het in de Raad overeengekomen standpunt is aan de Kamer voorgelegd, voorafgaand aan de JBZ-Raad in december. Toen is dit besproken.

IEF 13768

Hydrocyclonen maken geen inbreuk op stationaire cycloon

Rechtbank Den Haag 11 september 2013, IEF 13768 (FMC tegen Ascom en Taxon)
Octrooirecht. Taxon is houdster van EP2106297 B1 voor een inrichting en werkwijze voor het met een stationaire cycloon separeren van een stromend mediummengsel. Cyclonen worden gebruikt om twee verschillende stoffen van elkaar te scheiden, bijvoorbeeld een gas en een vloeistof. De rechtbank verklaart voor recht dat FMC met de ten processe bedoelde hydrocyclonen geen inbreuk maakt op EP 297.

4.8. (...) Voorts leert de beschrijving als gezegd dat de pre-separation ook behouden dient te blijven. Bij de FMC hydrocycloon waarbij het reservoir is afgeschermd door een doorgetrokken buitenmantel met meerdere onder dezelfde radiale hoek gelegen ‘feed openings’ (i.e. de drie ‘ringen’ van perforaties) zal het behouden van de pre-separation niet mogelijk zijn, omdat deze wordt verstoord door de 2e en 3e rij ten opzichte van de 1e rij stroomafwaarts gelegen ‘feed openings’, zodat deze variant ook om die reden geen inbreuk maakt op EP 297.

4.9. Aan voorgaande uitleg doet paragraaf [0013] van EP 297, waarop Ascom nog heeft gewezen, onvoldoende af. Uit die paragraaf vermag de gemiddelde vakman immers niet af te leiden dat geen enkele constructieve maatregel voor afbuiging van radiaal naar axiaal noodzakelijk is in weerwil van de hiervoor weergegeven duidelijke leer van het octrooi.

4.10. Ook de eerst bij dupliek ter zitting geopperde stelling dat de kern als een constructieve maatregel in voormelde zin zou zijn te beschouwen wordt gepasseerd. Niet alleen is zij tardief, net als geldt voor de “natuurlijke afbuiging” als gevolg van het drukverschil geldt dat ook de prior art die kern al kende en zo het dus niet een maatregel betreft die het octrooi onderscheidt van de stand van de techniek, zo zal de gemiddelde vakman erkennen.

4.11. Uit het vorenstaande volgt dat de primair gevorderde verklaring van niet-inbreuk ten aanzien van de ten processe voorliggende producten kan worden toegewezen. Aan de subsidiair, meer subsidiair en uiterst subsidiair ingestelde vorderingen B t/m D behoeft derhalve niet meer te worden toegekomen.

IEF 13755

Antwoord kamervragen verkrijgen octrooi op soja

Antwoord kamervragen verkrijgen Europees patent op soja door Monsanto, Aanhangsel Handelingen II, 2013-2014, nr. 1683.
Antwoord. Ik kan bevestigen dat het Europees Octrooibureau op 26 februari 2014 Europees octrooi EP 2134870 B1 heeft verleend aan Monsanto Technology LLC St. Louis (US) op een octrooiaanvraag van 27 maart 2008 met nummer EP08742297voor een uitvinding die betrekking heeft op het gebruik van SNP2 markers die in verband worden gebracht met gebieden in het genoom die corresponderen met bepaalde natuurlijke eigenschappen, namelijk plantenrijpheid en -groeigedrag van sojaplanten.

Het is niet juist dat Monsanto door dit octrooi het alleenrecht kan claimen op meer dan 250 sojavariëteiten. Monsanto kan met het verleende octrooi slechts aan anderen verbieden dat de octrooirechtelijk beschermde techniek voor het vinden van de in het octrooi genoemde eigenschappen van sojaplanten wordt gebruikt zonder haar toestemming.

 

(...) Hoe beoordeelt u het feit dat het Europees Octrooibureau dit patent heeft verleend? Deelt u de mening dat dit patent het verder ontwikkelen van variëteiten van soja die bestendig zijn tegen klimaatverandering ernstig in de weg kan zitten, dat het de rechten van boeren en veredelaars om gebruik te maken van de aanwezige agrobiodiversiteit in hun werk schendt, en dat het een verdere machtsconcentratie in de zadenveredeling en dus in ons voedselsysteem in de hand werkt? Zo nee, waarom niet?
(...)

Ik deel niet de mening dat dit octrooi het ontwikkelen van sojarassen die bestendig zijn tegen klimaatverandering zal belemmeren. Dit octrooi schendt evenmin het recht van boeren en veredelaars om gebruik te maken van de aanwezige biodiversiteit. De onderhavige octrooirechtelijk beschermde werkwijze, die is beperkt tot het gebruik van bepaalde genetische markers mag in de landen waarvoor het octrooi is verleend echter niet commercieel worden toegepast zonder toestemming van de octrooihouder, die daar een licentie voor kan verlenen. Voor het overige zijn boeren en veredelaars vrij om gebruik te maken van de aanwezige biodiversiteit, vanzelfsprekend met inachtneming van relevante wet- en regelgeving op dit gebied en met inachtneming van beschermende rechten die kunnen rusten op het gebruikte biologische materiaal.

Gezien de beperkte omvang van het onderhavige octrooi, dat slechts betrekking heeft op een merkertechniek, is gevaar van verdere machtsconcentratie in de zaadveredeling en in ons voedselsysteem niet aannemelijk te achten.

IEF 13752

Geen octrooiinbreuk nu van gekoeld, stromend water geen sprake is

Rechtbank Den Haag 2 april 2014, IEF 13752, HA ZA 13-571 (Topkip tegen Storteboom Fresh c.s.)
Octrooirecht. Topkip ontwikkelt en verhandelt inrichtingen voor pluimveeslachterijen en is houdster van EP 426 voor een 'Method for cooling slaughtered poultry'. Het octrooi van Marel Stork behoort voor EP 426 tot de stand van de techniek en heeft betrekking op ‘Poultry cooling method and apparatus’. Storteboom en 2 Sisters exploiteren pluimveeslachterijen en gebruiken door Marel Stork geleverde 'ImmersionChill' koelinrichting. Topkip vordert verbod op inbreuk op EP 426. De rechtbank oordeelt dat van gekoeld, stromend water geen sprake is. De rechtbank deelt de opvatting niet dat het octrooi niet een voortdurende tegengestelde waterstroom vereist. Zodra deze waterstroom wegvalt, maakt de werkwijze op dat moment geen inbreuk op het octrooi. Alle vorderingen worden afgewezen.

4.8.2. Dat de watertoevoer een rol van betekenis speelt kan niet worden aangenomen nu niet blijkt dat op de door Topkip beschreven wijze via de waterinlaat en de overloop gebruikt water in de bak wordt toegevoerd en afgevoerd en tegelijkertijd via de watertoevoer vers water in de bak wordt toegevoerd. Ook blijkt niet dat dit zou resulteren in een stroming van enige praktische betekenis in de lengterichting van de koelbak. Van gekoeld, stromend water, zoals kenmerk C van conclusie 1 van EP 426 is dan ook geen sprake.

4.8.3. In de door Topkip beschreven omstandigheden is geen sprake van een transportrichting van het pluimvee tegengesteld aan de stromingsrichting van het water omdat het uiteraard gaat om de transportrichting van het pluimvee in het water, niet de richting waarin het pluimvee beweegt bij transport van de ene koelbak naar de andere. De transportrichting in het water is niet tegengesteld maar staat haaks op de door Topkip bedoelde stromingsrichting van het water.

4.8.4. Topkip meent tot slot kennelijk dat het octrooi niet een voortdurende tegengestelde waterstroom vereist. De rechtbank deelt die opvatting niet. Zodra deze waterstroom wegvalt, maakt de werkwijze op dat moment geen inbreuk op het octrooi. Daarentegen is nog niet zonder meer sprake van inbreuk wanneer kortstondig een tegenovergestelde waterstroom in stand wordt gehouden. In die situatie is pas sprake van inbreuk indien, zoals de gemiddelde vakman ook zal begrijpen en kenmerk E vereist, deze waterstroom van voldoende betekenis is om rond en door het pluimvee te stromen en aldus bij te dragen aan de koeling van het pluimvee. Dat zich deze laatste situatie bij toepassing van de ImmersionChill voordoet, blijkt al evenmin.

4.9. Al gezien het voorgaande en nu niet is aangevoerd dat de gestelde inbreuk op de buitenlandse delen van EP 426 volgens het relevante buitenlandse recht anders zou moeten worden beoordeeld (hetgeen gezien artikel 69 EOV en het daarbij behorende protocol inzake de uitleg ook weinig voor de hand ligt), dienen de inbreukvorderingen – en in het kielzog daarvan de nevenvorderingen, waaronder het verbod om reclame te maken voor de ‘ImmersionChill’ – in conventie te worden afgewezen.

Lees de uitspraak hier:
HA ZA 13-571 (pdf)
ECLI:NL:RBDHA:2014:6992 (link)

IEF 13750

Tenuitvoerlegging betekent geen dubbele vergoeding

Rechtbank Den Haag 9 april 2014, IEF 13750 (Basic Supply Group tegen Chamtor)
Als randvermelding.
Procesrecht. Schadevergoeding. Gebruik klantbestand. Chamtor vordert de tenuitvoerlegging van de veroordeling van Chamtor tot betaling van schadevergoeding [zie IEF 10899]. Volgens Chamtor zou door betaling van het door BSG gevorderde bedrag een dubbele vergoeding van geleden schade plaatsvinden, omdat ook CBV is veroordeeld tot vergoeding van dezelfde schade. BSG stelt, onbestreden, dat CBV geen schadevergoeding aan BSG heeft betaald en daarvoor ook geen verhaal biedt. Er is daarom geen sprake van dubbele vergoeding zoals Chamtor stelt.

4.10. Volgens Chamtor zou door betaling van dit door BSG gevorderde bedrag dubbele vergoeding van geleden schade plaatsvinden, omdat ook CBV is veroordeeld tot vergoeding van dezelfde schade. Bij gelegenheid van de comparitie van partijen heeft BSG echter onbestreden gesteld dat CBV geen schade aan BSG heeft vergoed en daarvoor ook geen verhaal biedt. Er kan daarom geen sprake zijn van dubbele vergoeding als bedoeld door Chamtor, daargelaten dat de veroordeling van Chamtor in de hoofdprocedure geen hoofdelijke is.

4.11. Chamtor zal dan ook worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 1.048.139,03 aan BSG, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag met ingang van 1 oktober 2012.

Schade door het beleveren van klanten van BSG (gebruik klantenbestand)
4.17. Nu BSG met voorgaande omstandigheden geen rekening heeft gehouden in haar onderbouwing van de gestelde schade maar uitgaat van onrealistische veronderstellingen, heeft zij onvoldoende onderbouwd gesteld dat zij voor de periode vanaf 1 juli 2006 schade heeft geleden door het vanaf 1 juli 2004 door Chamtor beleveren van haar klanten. Dit brengt mee dat de rechtbank niet toekomt aan de door BSG subsidiair (schattenderwijs volgens artikel 6:97 BW) en meer subsidiair (op grond van artikel 6:104 BW) voorgestelde wijze van schadeberekening, nu ook daar allereerst voor nodig is dat voldoende onderbouwd is gesteld dat schade is geleden. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van schade ten gevolge van het beleveren van klanten van BSG en het gebruik van het klantenbestand van BSG dan ook afwijzen.

Lees de uitspraak:
HA ZA 12-1409 (afschrift)
ECLI:NL:RBDHA:2014:5283 (link)

IEF 13739

Geen procesbelang meer bij multibandveiling zonder octrooiinbreuk

CBB 11 maart 2014, ECLI:NL:CBB:2014:115 (appellant tegen Minister van EZ)
Geen procesbelang meer. Appellant bij de minister aangedrongen dat het gebruik van de geveilde vergunningen zal plaatsvinden zonder inbreuk te maken op "relevante intellectuele eigendomsrechten". De minister bericht dat de Telecommunicatiewet geen bevoegdheden geeft om op te treden tegen inbreuken op IE-rechten van derden; die kunnen zelf een civiele procedure starten. Omdat de veiling is voltooid en het nagestreefde rechtsgevolg, onder andere voorwaarden de veiling uitvoeren zonder octrooiinbreuk te plegen, niet meer mogelijk is, ontbreekt procesbelang.

4.1. Ter zitting verklaarde appellant dat hij op grond van artikel 6 van het Frequentiebesluit een aanpassing wenst van de voorwaarden van de multibandveiling, opdat de veiling op een zodanige wijze wordt ingericht dat vergunninghouders geen inbreuk maken op octrooien van derden.
4.2. De multibandveiling is afgerond op 14 december 2012. Aangezien de veiling is voltooid, is er geen mogelijkheid meer om het rechtsgevolg dat appellant nastreeft, zijnde het uitvoeren van de veiling onder andere voorwaarden, te bewerkstelligen. Daarom ontbreekt procesbelang en is het hoger beroep niet-ontvankelijk.
IEF 13726

HR-arrest inzake stents

HR 4 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:816 (Medinol tegen Abbott)
Het Hof [in IEF 11953] bekrachtigde het tussen partijen gewezen vonnis [IEF 8483], dit cassatieberoep wordt verworpen. In steekwoorden: Octrooirecht. Vaststelling beschermingsomvang octrooi, maatstaf. Uitlegprotocol EOV. Letterlijke bewoordingen, uitvindingsgedachte, beschrijvingen, tekeningen, art. 69 lid 1 EOV. Prioriteitsdatum is peildatum voor beschermingsomvang bij inbreuk; betekenis verleningsdossier. Kennis gemiddelde vakman ten tijde van de inbreukdatum. Equivalente elementen. Kostenveroordeling, art. 1019h Rv.

Maatstaf vaststelling beschermingsomvang
Tegen de achtergrond van een en ander zijn de klachten ongegrond. Het hof heeft conclusie 1 tot uitgangspunt genomen en deze uitgelegd in het licht van de beschrijving en de tekeningen, vanuit het perspectief van de gemiddelde vakman met diens kennis van de stand van de techniek. Het oordeel van het hof komt erop neer dat de gemiddelde vakman zal begrijpen dat het octrooi alleen ziet op stents met een uit-fase eerste meanderpatroon, omdat het probleem dat het octrooi blijkens de beschrijving beoogt op te lossen zich, naar de gemiddelde vakman uit de beschrijving leert en hem ook op grond van zijn kennis van de stand van de techniek bekend is, bij stents met een in-fasepatroon niet voordoet. Anders dan in het middel wordt bepleit, behoefde de omstandigheid dat de tekst van conclusie 1 de mogelijkheid openlaat dat het octrooi ook ziet op stents met in-fase eerste meanderpatronen, het hof niet van zijn uitleg te weerhouden. Het betoog dat de letterlijke tekst van de conclusies in het kader van het bepalen van de beschermingsomvang van een octrooi steeds behoort te prevaleren, althans dat nimmer tot een uitleg kan worden gekomen die beperkter is dan waartoe de letterlijke tekst van de conclusie ruimte laat, ziet eraan voorbij dat art. 1 Protocol nu juist buiten twijfel stelt dat de beschermingsomvang van het Europees octrooi niet uitsluitend wordt bepaald door de letterlijke tekst van de conclusies en dat art. 69 EOV evenmin zo moet worden uitgelegd dat de beschrijving en de tekeningen alleen maar mogen dienen om eventuele onduidelijkheden in de conclusies op te heffen.
3.4.4 De door Medinol genoemde uitspraken van de Technische Kamers van Beroep (TKB) van het Europees Octrooibureau noodzaken niet tot een andere conclusie, reeds omdat de TKB niet oordelen over de beschermingsomvang van een octrooi in het kader van een gestelde inbreuk. De beslissingen van de TKB – die overigens niet eensluidend zijn op het hier aan de orde zijnde punt – dienen te worden gelezen tegen de achtergrond van de taak van de TKB, te weten het beoordelen van de geldigheid van octrooien.

Peildatum beschermingsomvang bij 3.5.2. (...) beoordeling inbreukvraag
In het kader van de daarop volgende inbreukvraag kan daarentegen mede betekenis worden gehecht aan de kennis van de gemiddelde vakman ten tijde van de beweerde inbreuk, in het bijzonder waar het erom gaat of sprake is van equivalente elementen (vgl. art. 2 van het Protocol).

3.5.3 Het in onderdeel 5 bestreden oordeel heeft betrekking op de kennis waarmee de gemiddelde vakman probeert te doorgronden wat het octrooi toevoegt aan de stand van de techniek, dus op het achterhalen van de uitvindingsgedachte in het kader van de hiervoor in 3.5.2 vermelde “eerstgenoemde vraag”. Dat het hof daarbij de prioriteitsdatum tot uitgangspunt neemt geeft, gelet op het voorgaande, geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het onderdeel faalt derhalve.

Slotsom
3.8 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep wordt verworpen. Abbott c.s. hebben aanspraak gemaakt op vergoeding van hun kosten in cassatie met toepassing van art. 1019h Rv. Zij hebben die kosten begroot op € 114.877,50. Medinol heeft daartegen bezwaar gemaakt op de grond dat zij de gevorderde vergoeding niet redelijk en evenredig acht, gelet op de relatief beknopte schriftelijke toelichting en de tijd besteed aan advisering en studie bij een uurtarief van € 650,--. Het bezwaar berust mede op het uitgangspunt dat Abbott c.s., naast genoemd bedrag, aanspraak maken op een bedrag van € 44.357,50 “voor de nota van repliek” (bedoeld zal zijn: de nota van dupliek). Dat uitgangspunt is evenwel onjuist, aangezien de Hoge Raad geen andere kostenopgave heeft bereikt dan die gehecht aan de schriftelijke toelichting. Mede gelet daarop en gezien de door Medinol zelf gevorderde vergoeding, acht de Hoge Raad de gevorderde vergoeding redelijk en evenredig.