Octrooirecht  

IEF 12166

Programmagegevensoctrooi niet inventief, een browser afstemmen op een website is de oplossing

Rechtbank 's-Gravenhage 19 december 2012, zaaknr. 412028 / HA ZA 12-142 (Starsight Telecast Inc. & Rovi tegen Ziggo B.V.)

Uitspraak ingezonden door John J. Allen, NautaDutilh N.V..

Rovi c.s. houdt zich bezig met de ontwikkeling en exploitatie van digitale entertainmentproducten voor de televisiemarkt en is houdster van EP0880856 voor "systems and methods for providing television schedule information". Ziggo brengt sinds 2011 een app op de markt waarmee de gebruiker de door hem gewenste actuele televisieprogramma-informatie online kan ontvangen op zijn toestel. Rovi c.s. vordert de afgifte van de bron- en objectcode van de Ziggo App voor iphone, ipad. De vorderingen worden afgewezen omdat het octrooi niet inventief is. De oplossing van het probleem zou de gemiddelde vakman destijds ook al zoeken in een webbrowser die informatie verkrijg via een gegevensbank.

De gemiddelde vakman haalt uit de beschrijving dat de gebruiker kan 'zoeken' in de zin van het octrooi naar televisieprogramma-informatie door middel van browsen - het bladeren tussen verschillende internetpagina's door middel van het klikken op een (hyper)link. Een (web)browser voldoet aan het deelkenmerk 'software for searching and receiving information on internet', 'downloadable computer software' en na installatie 'downloaded computer software'. De gemiddelde vakman zou zich realiseren dat het genoemde probleem wordt opgelost door een bekende browser af te stemmen op het verkrijgen van informatie van specifiek die website (een eerste gegevensbank in de zin van het octrooi). Hij zou dat ook doen omdat de toepassing van een browser voor dat doel geen enkel technisch obstakel meebrengt. Aldus zou de gemiddelde vakman zonder inventieve denkarbeid tot de interactieve televisieprogrammagids volgens het octrooi zijn gekomen. Het octrooi is niet inventief en wordt vernietigd zoals van kracht in Nederland.

Prioriteitsdatum EP 856
4.2. Ziggo heeft zich allereerst op het standpunt gesteld dat EP 856 geen geldig beroep toekomt op de prioriteit van US 650 (ingediend op 2 oktober 1995) en van US 259 (ingediend op 3 mei 1996), omdat de specifieke combinatie van maatregelen uit de onafhankelijke conclusies 1 en 18 niet rechtstreeks en ondubbelzinnig uit die documenten valt af te leiden. Rovi c.s. heeft dat standpunt niet gemotiveerd weersproken. De rechtbank zal daarom uitgaan van de – niet bestreden – prioriteitsdatum van 27 juli 1996, gebaseerd op de indieningsdatum van US 826.

Inventiviteit
4.9. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het voorgaande dat een (web)browser voldoet aan het deelkenmerk ‘software for searching and receiving information on internet’ uit conclusies 1 en 18 van het octrooi. Onvoldoende gemotiveerd bestreden is dat webbrowsers (veelal kostenloos) konden worden gedownload via het internet, zoals blijkens producties 18 t/m 21 van Ziggo reeds voor de prioriteitsdatum het geval was bij de Netscape Navigator en Microsoft Internet Explorer. Uit deze publicaties blijkt tevens dat zeer velen (een van) deze browsers ook daadwerkelijk hadden gedownload en geïnstalleerd op een personal computer. Die webbrowsers kunnen dus worden aangemerkt als “downloadable computer software” in de zin van conclusie 1 en, na installatie, “downloaded computer software” in de zin van conclusie 18.

4.12. Het voornaamste voordeel van de geclaimde uitvinding boven de bekende webbrowsers is volgens Rovi c.s. dat de gebruiker niet zelf het internet hoeft af te struinen op zoek naar de specifieke informatie. De eerste gegevensbank bevat die specifieke informatie en omdat de software van de gebruiker daarop is afgestemd, kan die informatie eenvoudig worden opgehaald en weergegeven. Uitgaande van dat voordeel kan het objectieve probleem dat de geclaimde uitvinding oplost, worden geformuleerd als: hoe kunnen de bekende browsers worden aangepast om specifiek televisieprogramma-informatie te zoeken en ontvangen.

4.13. In zijn zoektocht naar een oplossing zou de gemiddelde vakman dan gestuit zijn op de Australian TV Guide, een searchable online television program guide, die – naar Ziggo onvoldoende gemotiveerd weersproken heeft aangevoerd – op de prioriteitsdatum reeds toegankelijk was via een website. De gemiddelde vakman zou zich realiseren dat het genoemde probleem wordt opgelost door een bekende browser af te stemmen op het verkrijgen van informatie van specifiek die website (een eerste gegevensbank in de zin van het octrooi). Hij zou dat ook doen omdat, zoals Ziggo onweersproken heeft aangevoerd, de toepassing van een browser voor dat doel geen enkel technisch obstakel meebrengt. Aldus zou de gemiddelde vakman zonder inventieve denkarbeid tot de interactieve televisieprogrammagids volgens het octrooi zijn gekomen.

Lees het afschrift HA ZA 12-142, en een schone versie HA ZA 12-142.

Op andere blogs:
Deterink (Octrooi met betrekking tot elektronische programmagidsen niet inventief)

IEF 12151

Gebruik van embryonale stamcellen is nog geen gebruik van een embryo

BGH 27 november 2012, X ZR 58/07 (Greenpeace tegen dr. Brüstle) - Pressestelle nr. 198/2012.

Human Embryo (7th week of pregnancy)

Octrooirecht. Life Sciences. Follow-up na HvJ EU. Het BGH oordeelt - na de prejudiciële antwoorden van IEF 10351 - dat er geen sprake is van het gebruik van menselijke embryo's, wanneer er gebruik wordt gemaakt van voorlopercellen uit menselijke embryonale stamcellen. Stamcellen bezitten niet de mogelijkheid zich tot een mens te ontwikkelen. Dat cellen onder omstandigheden en in een combinatie met bepaalde andere cellen daartoe wel de mogelijkheid, betekent niet dat deze cellen als embroy's aan te merken zijn.

Uit het persbericht:

Nach dem Urteil des Bundesgerichtshofs hat das Patent im Hinblick auf die Entscheidung des EuGH in der erteilten Fassung keinen Bestand, weil ansonsten der mit § 2 PatG nicht vereinbare Eindruck vermittelt würde, die in der Beschreibung mehrfach erwähnte Gewinnung von menschlichen embryonalen Stammzellen aus Embryonen sei von der Patentierung mit umfasst und werde dadurch vom Staat gebilligt.

Die mit dem Hilfsantrag verteidigte eingeschränkte Fassung ist hingegen nicht von der Patentierung ausgeschlossen. Hierfür hat es der Bundesgerichtshof als ausreichend angesehen, dass es Methoden gibt, mit der menschliche embryonale Stammzellen ohne Zerstörung von Embryonen gewonnen werden können. Vor diesem Hintergrund hat er es für zulässig erachtet, dass der Patentinhaber den Patentanspruch mit einer allgemein gefassten Einschränkung versieht, ohne dass es näherer Klärung bedarf, ob es noch weitere gangbare Wege gibt, auf denen menschliche embryonale Stammzellen ohne Zerstörung von Embryonen gewonnen werden können.

Den Einsatz von menschlichen embryonalen Stammzellen als solchen hat der Bundesgerichtshof nicht als Verwendung von Embryonen im Sinne der Richtlinie qualifiziert. Stammzellen weisen nicht die Fähigkeit auf, den Prozess der Entwicklung eines Menschen in Gang zu setzen. Dass sie unter Umständen durch Kombination mit bestimmten anderen Zellen in einen Zustand versetzt werden können, in dem sie über die genannte Fähigkeit verfügen, reicht nicht aus, um sie schon vor einer solchen Behandlung als Embryonen ansehen zu können.

Op andere blogs:
KluwerPatentBlog (German Federal Supreme Court rules on the patentability of neural precursor cells)

IEF 12145

Factsheet: The long road to unitary patent protection

Unitary patent protection: a big leap towards innovation for EU Companies, 17 december 2012, 17 824/12, Presse 534.

 

The Council today adopted two regulations with a view to implementing enhanced cooperation in the area of the creation of unitary patent protection (PE-CONS 72/11) and its translation arrangements (18855/2/11 REV 2). The lack of a unitary patent protection system has thus far constituted a market barrier for European entrepreneurs to a normal and effective functioning in both the EU internal market and on the world markets.

Factsheet, The long road to unitary patent protection in Europe 17 december 2012, consilium.europa.eu.

[een selectie van de citaten] It also identified three options in order to create an integrated jurisdictional system for patents:

  • the accession of the EU to an intergovernmental agreement creating a European patent court (the draft European Patent Litigation Agreement, EPLA), which has been negotiated under the auspices of the EPO;
  • the creation of a specific EU jurisdiction for patent litigation on European and, once created, on EU patents; and
  • a mixed system that would combine features of both EPLA and the EU jurisdiction.

All these elements were under examination under successive EU Council Presidencies and culminated with the adoption, on 4 December 2009, of Council conclusions on an "Enhanced patent system for Europe" (17229/09) and a general approach on a draft regulation on the EU patent (16113/09 ADD 1). However, the translation arrangements for the EU patent remained out of the scope of these conclusions.

On 2 July 2010, the Commission submitted to the Council a proposal on the translation arrangements for the EU patent (11805/10).

In June 2009, the Council requested the Court of Justice of the EU to give an opinion on the compatibility of the draft agreement with EU law. The Court of Justice delivered its Opinion on 8 March 2011 and concluded that the envisaged system was not compatible with the provisions of European Union law [advies 1/09].

In the light of the Court's opinion, and after evaluating several options, the member states amended the original design by including guarantees to ensure compliance of the future litigation system with the EU treaties. They endorsed the setting up of a unified patent court by means of an agreement to be concluded between them outside the EU institutional framework and excluding the participation of third countries.

On 28 June, EU heads of state or government reached a consensus on the location of the seat of the Central Division of the unified patent court, thus completing the distribution of the seats as follows:

  • the Central Division of the Court of First Instance will be in Paris (France). Given the highly specialised nature of patent litigation and the need to maintain high quality standards, thematic clusters will be created in two sections of the Central Division, one in London (chemistry, including pharmaceuticals, classification C, human necessities, classification A),
    the other in Munich (mechanical engineering, classification F);
  • the Court of Appeal with the Registry will be in Luxembourg;
  • the Patent Mediation and Arbitration Centre will have two seats: in Lisbon (Portugal) and
    Ljubljana (Slovenia);
  • the training facilities for judges will be in Budapest (Hungary).
IEF 12138

Belang: beweerdelijk inbreuk in het verleden

Rechtbank 's-Gravenhage 12 december 2012, zaaknr. 395991 / HA ZA 11-1715 (HPS c.s. tegen Geddeg B.V./Bomée B.V.)

Octrooirecht. Procesrecht. Onrechtmatig beslag. Proceskosten. In opdracht van HPS c.s. is door Patentwerk ten aanzien van de geldigheid van EP1062095 een rapport opgesteld, daarin is geconcludeerd dat conclusie 1 en 12 zijn niet nieuw ten opzichte van EP’382 en het openbaar voorgebruik door Color Wings. Bovendien zijn deze conclusies niet inventief ten opzichte van de combinatie van de NUR Blueboard printer "(...) ben ik van mening dat EP’095 niet verleend had mogen worden omdat alle conclusies niet nieuw althans niet inventief zijn. EP’095 is dus nietig”.

HPS vordert vernietiging van het Nederlandse deel en een verklaring dat Geddeg onrechtmatig heeft gehandeld door beslag te leggen en het betrekken van AVI, X en Y in kort geding. Geddeg stelt dat HPS inbreuk maakt op haar Nederlands octrooi met haar EU-octrooi. In reconventie vordert Geddeg verklaring voor recht dat er onrechtmatig is gehandeld door het openbaar voorgebruik te verzwijgen voor Color Wings.

Het in het geding gebrachte rapport is niet weersproken en de vernietigingsvordering wordt toegewezen. Dat HPS c.s. geen belang meer zou hebben, omdat EP 095 inmiddels is vervallen, wordt niet gevolgd nu de gevorderde vernietiging onder meer relevant is voor een schadevergoedingsvordering die ziet op beweerdelijk inbreuk in het verleden. Er is niet onrechtmatig gehandeld met het wapperen en entameren kort geding.

Evenmin weersproken is dat HPS c.s. het voormelde rapport van Patentwerk, waarin de nietigheid van het octrooi onderbouwd wordt toegelicht vier dagen voor het geappointeerde kort geding, aan Geddeg heeft doen toekomen. Dat is anders wat het door Geddeg gelegde conservatoir beslag. Volgens vaste jurisprudentie handelt degene die een beslag legt op eigen risico en is diegene, bijzondere omstandigheden daargelaten, gehouden de door het beslag geleden schade te vergoeden indien het beslag ten onrechte blijkt te zijn gelegd, zulks ook in het geval hij, op verdedigbare gronden van het bestaan van zijn vorderingsrecht overtuigd, bij het leggen van beslag niet lichtvaardig te werk is gegaan.

Onder verwijzing naar HvJ Bericap-Plastinnova, waarover partijen zich nog niet hebben kunnen uitlaten en zij daartoe in de gelegenheid worden gesteld, is de vraag of 1019h Rv van toepassing is wanneer uitsluitend de nietigheid van een IE-recht aan de orde is. Geddeg wordt in haar reconventionele vordering niet-ontvankelijk verklaard.

vernietiging Nederlands deel EP 095
4.2. HPS c.s. heeft betoogd dat het Nederlandse deel van EP 095 nietig is, vanwege een gebrek aan nieuwheid en inventiviteit, waarbij zij heeft verwezen naar het door haar als productie in het geding gebrachte rapport van Patentwerk. Nu dit door Geddeg in ieder geval wat het gebrek aan nieuwheid en inventiviteit ten opzichte van de in het rapport genoemde publicaties betreft in het geheel niet is weersproken (ten aanzien van het daarnaast gestelde openbaar voorgebruik refereert Geddeg c.s. zich), ligt de vordering tot vernietiging van het na gedeeltelijke afstand luidende Nederlandse deel van EP 095, althans voor de periode dat het octrooi van kracht is geweest, reeds om die reden voor toewijzing gereed. Het standpunt van Geddeg dat, zoals zij nog heeft aangevoerd, HPS c.s. geen belang meer zou hebben bij haar vordering, omdat EP 095 voor Nederland inmiddels is vervallen, wordt niet gevolgd. HPS c.s. heeft immers onweersproken gesteld dat de gevorderde vernietiging onder meer relevant blijft in verband met een mogelijk door Geddeg in te stellen schadevergoedingsvordering die ziet op beweerdelijke inbreuk in het verleden. De vordering tot vernietiging van het Nederlandse deel van EP 095 zoals dat luidt na de akte van afstand van 22 juni 2010 zal derhalve worden toegewezen als hierna in het dictum verwoord.

Wapperen/entameren kort geding
4.5. (...) Van een serieuze, niet te verwaarlozen kans dat het octrooi geen stand zou houden in een nietigheidsprocedure behoefde Geddeg naar het oordeel van de rechtbank op dat moment niet uitgaan. Daarbij is van belang dat Geddeg c.s. onweersproken heeft gesteld dat zij HPS c.s. voorafgaand aan het kort geding verschillende malen tevergeefs heeft verzocht om haar te voorzien van informatie waaruit de nietigheid van EP 095 zou blijken. Evenmin weersproken is dat HPS c.s. het voormelde rapport van Patentwerk, waarin de nietigheid van het octrooi onderbouwd wordt toegelicht, eerst op 4 december 2010, zijnde vier dagen voor het geappointeerde kort geding, aan Geddeg heeft doen toekomen. Dat Geddeg van de nietigheid van het octrooi al had uit te gaan uit andere bron, zoals HPS c.s. stelt, is door Geddeg c.s. betwist en vervolgens door HPS c.s. niet nader onderbouwd, zodat die stelling als ongegrond wordt verworpen. Datzelfde geldt voor de stelling dat Geddeg c.s. ook na december 2010 handelingen ter handhaving van haar octrooirecht heeft verricht, welke stelling, gelet op de betwisting daarvan door Geddeg c.s., onvoldoende is onderbouwd. De vordering tot een verklaring voor recht van onrechtmatig handelen en de gevorderde schadevergoeding zal in zoverre derhalve worden afgewezen.

kosten procedure in conventie tussen HPS c.s. en Geddeg
4.14. Het arrest dat het Hof van Justitie heeft gewezen in de zaak Bericap – Plastinnova (HvJ EU 15 november 2012, C-180/11) roept de vraag op of dat artikel grond biedt voor een volledige proceskostenveroordeling in een zaak waarin uitsluitend de nietigheid van een intellectueel eigendomsrecht aan de orde is, zoals in de onderhavige zaak in conventie. In dat arrest heeft het hof namelijk onder meer het volgende overwogen over het toepassingsbereik van de handhavingsrichtlijn, waarvan onder meer artikel 1019h Rv de implementatie vormt: (...)

4.15. Aangezien dit arrest is gewezen nadat vonnis was bepaald, hebben partijen zich nog niet kunnen uitlaten over de consequenties van dit arrest voor deze zaak. Partijen zullen daarom in de gelegenheid worden gesteld dat alsnog te doen bij akte, waarbij wordt opgemerkt dat de akte uitdrukkelijk tot dit onderwerp beperkt dient te blijven. Voor zover het meer omvat, kan de akte door de rechtbank geheel of gedeeltelijk worden geweigerd. Met het oog op de aktewisseling zal de beslissing over de proceskosten in conventie, ook die in de procedure tussen HPS c.s. en Bomée en Z, waarbij HPS c.s. als de in het ongelijk gestelde partij moet worden aangemerkt, worden aangehouden.

IEF 12131

Welke Nederlandse belangen worden gediend met jurisdictie HvJ over gemeenschapsoctrooien

Lijst van vragen en antwoorden over verdragen in voorbereiding, Kamerstukken II 2012/13, 23 530, nr 96. 

11Kunt u aangeven welke Nederlandse belangen gediend worden door ratificatie van Besluit van de Raad van de EU houdende toekenning aan het Hof van Justitie van de EG van de bevoegdheid uitspraak te doen in geschillen betreffende het gemeenschapsoctrooi (nummer 010891), welke structurele en eenmalige kosten hiermee zijn gemoeid, welke consequenties het niet ratificeren van het Besluit van de Raad voor Nederland heeft en welke consequenties het wel ratificeren van het Besluit van de Raad heeft?

Het betreft hier een voorgenomen verdrag dat is gerelateerd aan het voorstel voor een Gemeenschapsoctrooi en daarmee samenhangend een besluit van de Raad voor de overdracht van jurisdictie voor geschillen over gemeenschapsoctrooien aan het Hof van Justitie. Deze voorstellen zijn nooit ten uitvoer gebracht, maar ook niet ingetrokken. Ondertussen is in de Raad verder gewerkt aan een nieuwe opzet van het octrooipakket. Onderdeel daarvan is het voorstel voor een verdrag tot oprichting van een unitair octrooigerecht. Zodra dat is aanvaard, zal het besluit van de Raad en daarmee ook het onderhavige verdrag van deze ontwerp-lijst kunnen worden geschrapt.

IEF 12127

IE-Klassiekers octrooirecht

HR 20 juni 1930 (Philips/Tasseron)
In het verkeer brengen van lampen maken inbreuk op het octrooi; inbreuk begint niet eerst bij het in gebruik stellen van de lampen overeenkomstig haar bestemming.
HR 20 juni 1947, Bijblad IE 1947,nr. 10  (Koese)
Voorgebruik; bescherming zou waardeloos zijn indien voorgebruiker een uitvoeringsvorm, welke slechts nog op primitieve wijze was uitgewerkt, niet zou mogen vervolmaken of door een betere vervangen.
HR 30 juni 1950, BIE 1950, 77 (Perquin/Perfra)
Uit de Octrooiwet  art. 10 spreekt allerminst de zorg van de wetgever om te bereiken, dat de werknemer-uitvinder, al ware tevoren anders bedongen, vrijelijk over zijn uitvinding zal mogen beschikken.
HR 15 december 1950, BIE 1951,4 (Philips/Staat)
De cessionaris kan zich tegenover een derde op een niet-ingeschreven acte van overdracht beroepen, indien hij ten opzichte van die derde - op andere wijze dan door inschrijving - heeft doen blijken van de door hem verkregen rechten.
HR 6 april 1962, BIE 1962, 34 (Inlegzolen)
Indien het exploit wordt uitgebracht aan een afnemer, is voor de onrechtmatigheid niet voldoende, dat de in het exploit vervatte pretentie achteraf onjuist blijkt te zijn.
HR 16 november 1962, BIE 1963, 1 (Parke en Davis/Marsing)
Octrooihouder kan volstaan te stellen, dat de inbreukmaker de nieuwe stof in het verkeer heeft gebracht, zonder zich over de herkomst van die stof uit te laten; maar is verplicht zijn standpunt kenbaar te maken.

HR 1 mei 1964, BIE 1964, 47 (Probel/Parke en Davis)
Parke Davis is rechthebbende op octrooien voor werkwijzen ter bereiding van chlooramphenicol; Probe heeft deze stof in Nederland in het verkeer gebracht, omdat zij deze stof - na aankoop buiten Nederland - naar Nederlandse afnemers heeft verzonden en vervoerd.
HR 10 juni 1983, BIE 1984, 39 (Pfizer/Pharmon; doxycycline)
Verhandelen van een uit het buitenland geïmporteerd, aldaar op vorenstaande werkwijze verkregen voortbrengsel is niet onrechtmatig jegens de houder van't werkwijze-octrooi.
HvJ EG 15 november 1983, zaak 288/82 (Duijnstee/Goderbauer)
Onder geschil over de registratie of de geldigheid van octrooien valt niet een geschil tussen werkgever met zijn werknemer-uitvinder, betreffende de uit hun arbeidsverhouding voortvloeiende rechten op deze octrooien.
HR 22 juni 1984, BIE 1985, 27 (Mast/Avabel)
Verbonden bezwaar te ondervangen kan tot de uitvinding behoren, ook al is de reden waarom de werkwijze dat bezwaar ondervangt, bekend.
Europees Octrooibureau Grote Kamer van Beroep 5 december 1984, G 5/83, Official Journal EPO 1985, p. 64 (Tweede medische indicatie)
Tweede (en verdere) medische indicatie wordt niet uitgesloten van octrooibescherming.
HvJ EG 9 juli 1985, zaak 19/84 (Hoechst/Pharmon)
Uitputting van octrooirecht in geval van op een parallel octrooi verleende dwanglicenties.
HR 27 januari 1989, BIE 1989, 65 (Meyn/Stork; uithaalorgaan voor slachtvogels)
Beperking van de omschrijving in 't octrooischrift tot de daarin beschreven uitvoering brengt nog niet mee dat andere uitvoeringsvarianten buiten de bescherming vallen.
HR 9 november 1990, BIE 1991, 32 (Globe/Dupont)
Voor het oordeel dat't breisel van Dupont een uitwerking is van de beschermde uitvinding van Globe is terecht niet beslissend geacht dat de uitvinder aan deze uitvoering zelf niet heeft gedacht.
Europees Octrooibureau Onderzoeksafdeling 3 april 1992, OJ 1992, 588-593 (Harvard-Onco-muis)
Patentability of animals - animal and animal variety+ ordre public and morality.
HR 18 december 1992, BIE 1993, 81; NJ 1993, 735 (Medicopharma/ICI)
De onderzoekvrijstelling in de ROW is een restrictief te interpreteren die slechts van toepassing is als het onderzoek uitsluitend van zuiver wetenschappelijke aard is danwel enkel is gericht op enig de strekking van de octrooiwet verwezenlijkend doel, zoals het verder ontwikkelen der techniek. Het aanbod per advertentie om 't geneesmiddel na afloop van't octrooi te leveren maakt inbreuk.
HR 27 mei 1994, BIE 1995, 25 (Hupkens/Van Ginneken)
Art. 10 ROW ziet niet op de regel dat 't loon van de werknemer-uitvinder géén vergoeding voor gemis aan octrooi omvat; de vergoeding mag niet worden gesteld op 't geldelijk belang van de uitvinding.
HR 13 januari 1995, BIE 1995, 63 (Dreizler/Remeha; ARF-branders)
Hof heeft niet miskend dat bij de uitleg van de conclusie datgene waarin naar het wezen van de zaak de geoctrooieerde uitvinding bestaat een rol speelt.
HR 13 januari 1995, BIE 1995, 85; NJ 1995, 391 (Ciba Geigy/Oté Optics)
Gebrek aan duidelijkheid in het octrooischrift werkt daarbij in beginsel ten nadele van de octrooihouder.
HR 23 juni 1995, BIE 1997, 41 (Organon/ARS)
De in art. 55 lid 1 EOV bedoelde termijn van 6 maanden gaat niet terug vanaf de indieningsdatum, maar vanaf de voorrangsdatum.
HR 29 september 1995, BIE 1997, 21 (Generics/Smith Kline & French)
Indien spoedeisend belang terecht aangenomen is een verbod niet strijdig met geneesmiddelverordening.
HR 9 februari 1996, BIE 1996, 94 (Spiro/Flamco)
Toelaatbaarheid gedeeltelijke nietigverklaring octrooi en wijziging van't octrooischrift.
HvJ EG 23 januari 1997, zaak C-181/95 (Biogen/Smithkline)
ABC voor geneesmiddelen met meerdere basisoctrooien, voor elke houder van een basisoctrooi een ABC.
HvJ EG 12 juni 1997, zaak C-110/95 (Yamanouchi/Patent Office)
ABC. Draagwijdte van artikel 19.
HR 9 april 1999, BIE 2000, 31 (Epenhuijsen/Diversey I)
Het opwerpen van de nietigheid bij wege van verweer kan, doch kan niet leiden tot nietigverklaring octrooi.
HR 2 oktober 1998, BIE 2000, 58 (Generics/Smith Kline & French)
Beroep verworpen want een geneesmiddel mag na het verstrijken van't octrooi op de markt worden gebracht.
HR 16 februari 2001, BIE 2002, 26 (Van Egmond/Wiva)
Hof is niet verplicht om inlichtingen te vragen aan EOB of Bureau IE; verandering van woord 'is' in 'omvatten' is geen ongeoorloofde uitbreiding.
HvJ EG 10 mei 2001, zaak C-258/99 (BASF/BIE)
ABC voor gewasbeschermingsmiddelen: chemische elementen of verbindingen uit natuur of uit industrie, incl. verontreinigingen.
HR 2 november 2001, LJN AB2770 (British Telecom/KPN)
Welk tijdstip is maatgevend voor de kennis en het inzicht van de gemiddelde vakman.
HR 1 maart 2002, LJN AD7342 (TNO/Ter Meulen)
Of in het overeengekomen loon van verweerder een (billijke) vergoeding voor gemis aan octrooirechten is opgenomen.
HR 29 maart 2002, LJN AD8184 (Van Bentum/Kool)
Voor de door het Hof aangenomen zelfbeperking van [eiseres] bestond dus geen enkele reden en daarom zal ook de gemiddelde vakman niet aannemen dat [eiseres] redenen had voor een dergelijke zelfbeperking.
HR 31 oktober 2003, LJN AI0346 (Sara Lee/Intergro)
Het hof heeft zich uitgesproken over het ontbreken van't karakter van wezenlijk bestanddeel en dáártoe niet alleen overwogen dat de koffiebuil (als onderdeel van en samenstel) bekend was, maar voorts dat de houder voorzien van groeven conform de leer van't Amerikaanse octrooi, overeenkomstig de leer van't octrooi van Sara Lee gewijzigd dient te worden zonder dat enige maatregel met betrekking tot de koffiebuil vereist is, om de nadelen van de stand van de techniek (te weten het bypass-verschijnsel) te vermijden.
HvJ EG 11 december 2003, zaak C-127/00 (Hässle/Ratiopharm)
ABC. Begrip eerste vergunning voor in handel brengen in Gemeenschap; rechtsgevolgen van niet-inachtneming referentiedatum (art. 19).
HR 19 december 2003, LJN AF9714 (Roche/Primus)
Derhalve zoniet expliciet dan toch zeker impliciet kan worden afgeleid dat de Hoge Raad oordeelt dat artikel 16 lid 4 EEX de bevoegdheid van de Nederlandse rechter om te oordelen over een vordering tot verbod op inbreuk op een buitenlands octrooi niet in de weg staat.
HR 12 november 2004, LJN AP9663 (Impro/Liko)
De gemiddelde vakman zal concluderen, dat voor een goede werking van de inrichting volgens het Impro-octrooi een parallellogramhefbeweging essentieel is.
HR 9 september 2005, LJN AT3135 (Navcom/Philips)
De enkele omstandigheid dat de Technische kamer van beroep het octrooi in gewijzigde vorm in stand heeft gehouden, brengt geen wijziging.
HvJ EG 13 juli 2006, zaak C-4/03 (GAT/LuK)
Bevoegdheid van de Nederlandse rechter om te oordelen over een vordering tot verbod op inbreuk op een buitenlands octrooi.
HvJ EG 13 juli 2006, zaak C-539/03 (Roche/Primus)
Art. 6 EEX niet van toepassing op EU octrooi, inbreuk in elk van de lidstaten, divergenties zullen zich niet voordoen in gelijke gevallen.
HR 29 september 2006, LJN AU6098 (Bakel/Stork)
Geschil tussen octrooihouders over de vraag of een aanvrager van een Europees octrooi onrechtmatig handelt door niet alle mogelijke hem bekende informatie ter kennis van't EOB te brengen en of de houder van een door het EOB getoetst octrooi tegenover concurrenten wegens onjuiste pretentie onrechtmatig handelt indien de houder dit inroept terwijl dit naderhand wordt herroepen danwel vernietigd.
HR 22 december 2006, LJN AZ1081 (Dijkstra/Saier)
Buitenlandse houder van EU octrooi; een uit kunststof vervaardigde emmer met deksel, en een NL bedrijf over inbreuk maken op octrooi emmers met deksel.


Heeft u een afschrift van een 'klassieker' die nog niet digitaal beschikbaar is, of meent u dat een andere inhoudsindicatie treffender is, tipt u dan de redactie: redactie@ie-forum.nl. Leest u vooral ook het Overzicht octrooirechtpraktijk HvJ EU, een zogenaamd, continue bijgewerkt living document, over aanhangige procedures en de meer recente uitspraken, IEF 10736.

IEF 12123

Prejudiciële vragen: Criteria ABC-bescherming bij samengesteld product

Prejudiciële vragen aan HvJ EU 5 november 2012, zaak C-493/12 (Eli Lilly and Company tegen Human Genome Sciences Inc) - dossier

Prejudiciële vragen gesteld door High Court of Justice, Verenigd Koninkrijk.

Octrooirecht. ABC. Verweerster Human Genome Sciences Inc. is houdster van EP0939804 (verleend 17-08-2005, verstrijkt 25-10-2016) en van EP1294769, op basis waarvan zij in januari 2012 een ABC aanvraagt voor een monoklonaal antilichaam ‘Benlysta’ dat in 2011 is goedgekeurd door zowel de Amerikaanse FDA als de Europese EMA (als ondersteunende therapie voor patiënten met een ongeneeslijke auto-immuunziekte).

Verzoekster is in het bezit is van Europees octrooi TNFSF13b (ontstekingsremmers). Zij heeft een monoklonaal antilichaam ontwikkeld onder de naam 'LY2127399', dat als behandeling voor dezelfde auto-immuunziekte wordt getest. Na beëindiging van de tests kan zij bij het EMU een vergunning aanvragen voor het in de handel brengen. Zij vordert een verklaring voor recht dat een aan verweerster afgegeven ABC dat met betrekking tot het octrooi aan verweerster zou worden afgegeven op basis van een aan verzoekster verleende vergunning voor het in de handel brengen van het product 'LY2127399', nietig zou zijn, aangezien verzoeksters product niet door het octrooi wordt beschermd in de zin van artikel 3, sub a, van verordening nr. 469/2009, daar de werkzame stof onvoldoende is gespecificeerd in de conclusies van het octrooi.

Voor wat betreft de vereiste specificatie worden de volgende drie vragen moet voorleggen aan het HvJ EU:

Betreffende artikel 3, sub a:
(a) Op basis van welke criteria moet worden vastgesteld of „het product wordt beschermd door een van kracht zijnd basisoctrooi” in de zin van artikel 3, sub a, van verordening 469/2009/EG?
(b) Moeten andere criteria worden toegepast wanneer het product geen samengesteld product is, en zo ja, welke zijn dan die andere criteria?

(c) Is het voldoende dat in een conclusie betreffende een antilichaam of een klasse van antilichamen dit antilichaam en deze klasse van antilichamen worden  geïdentificeerd aan de hand van een beschrijving van hun bindingsgedrag ten opzichte van een doelproteïne, of dient met betrekking tot dat antilichaam en die klasse van antilichamen een structurele definitie te worden verstrekt, en zo ja, hoe gedetailleerd dient deze dan te zijn?
IEF 12122

Europees Parlement stemt in met unitair octrooi

Uit't persbericht: Vandaag (dinsdag 11 december) heeft het Europees Parlement bijeen in Straatsburg het unitaire octrooipakket goedgekeurd. Ondanks de kritiek van derden, benadrukt de voorzitter van de Competitiveness Council dat het octrooipakket belangrijk is, hoewel niet perfect, en dat het gebaseerd is op een compromis. Ook hoopt de voorzitter dat Italië en Spanje op termijn alsnog toetreden tot the Unitaire Europese octrooi (vgl. IEF 12119, waarin zojuist conclusie is genomen door A-G Bot over eventuele schending van het gerechtelijk systeem van de Unie).

Het unitaire octrooipakket, is aangenomen door het Europees Parlement in drie aparte sessies en omvat drie onderdelen:

1) een verordening tot het in het leven roepen van een Europees octrooi met eenheidswerking (of “unitair octrooi"); de geconsolideerde versie treft u hier aan 16222/12
2) een verordening tot instellen van een taalregime dat van toepassing is op het unitaire octrooi; 18855/11
3) een internationale overeenkomst tussen de lidstaten van de Europese Unie voor het in het leven roepen van één gespecialiseerd gerechtshof in octrooizaken (het zogenoemde “Unified Patent Court”).

Vooralsnog krijgt het unitaire octrooipakket krijgt werking in 25 van de 27 lidstaten van de EU. Het unitaire octrooi wordt centraal verleend door het Europees Octrooibureau en komt beschikbaar in alle talen van de participerende lidstaten . Verder komt er één jurisdictie voor octrooizaken voor alle participerende lidstaten.

Via een Euro-wob-verzoek heeft IE-Forum toegang gekregen tot de laatste wijziging en Annex I: klik hier

 

Following informal talks with the European Parliament on how to accommodate the suggestion by the Heads of State or Governments of the participating Member States in June 2012 to delete Articles 6-8 of the above mentioned draft Regulation (UPP Regulation), the Presidency is hereby submitting to delegations the texts set out in the Annex I.

Furthermore, in order to enable delegations to have a full picture of the patents package as it stands today, it is pointed out that:
a. the draft Regulation on translation arrangements, following legal-linguistic scrutiny, is contained in 18855/11;
b. the latest consolidated version of the draft UPC agreement is contained in 16222/12;
c. the updated version of the draft declaration of the contracting Member States concerning the preparations for the coming into operation of the UPC agreement is contained in 16221/12.

Op andere blogs:
IPKat (European Parliament votes for new patent package, sings its praises)
Volkskrant ('Trollen' bedreigen het nieuwe Europese octrooi)
Zacco white paper (Download "The New Unitary Patent System" here)

IEF 12119

Conclusie A-G: Eenheidsoctrooibescherming geen schending gerechtelijk systeem van de unie

Conclusie A-G HvJ EU 11 december 2012, gevoegde zaken C-274/11 (Spanje tegen Raad) en C-295/11 (Italië tegen Raad) - persbericht

Unitair octrooirecht. Uit IEF 12116 volgde dat Spanje/Italië niet meedoen aan de oplossing van een gemeenschappelijk octrooi. Zij vragen om de nietigverklaring van besluit 2011/167/EU van de Raad van 10 maart 2011 houdende machtiging om nauwere samenwerking aan te gaan op het gebied van de instelling van eenheidsoctrooibescherming (PB L 76, blz. 53). Misbruik van bevoegdheid. Schending van het gerechtelijke systeem van de Unie. Ondanks het eerdere advies 1/09, waarin de voorgenomen overeenkomst tot invoering van een gemeenschappelijk stelsel voor octrooigeschillenbeslechting niet verenigbaar werd beoordeeld met de bepalingen van het VEU en het VWEU, concludeert de A-G tot verwerping van het beroep.

De tussenkoppen uit de conclusie luiden als volgt:

A – Inleidende opmerkingen
B – Het middel ontleend aan onbevoegdheid om te machtigen tot nauwere samenwerking met het oog op de invoering van het eenheidsoctrooi
C – Het middel misbruik van bevoegdheid
D – Het middel ontleend aan schending van het gerechtelijk stelsel van de Unie
E – Het middel ontleend aan schending van de voorwaarde van de laatste instantie”
F – Het middel ontleend aan schending van de artikelen 118, eerste alinea, VWEU en 326 VWEU en artikel 20, lid 1, eerste alinea, VEU
G – Het middel ontleend aan schending van de artikelen 327 VWEU en 328 VWEU (talenregeling)

Middelen en voornaamste argumenten
1. Misbruik van bevoegdheid door over te gaan tot een nauwere samenwerking, terwijl die niet de integratie van alle lidstaten beoogt, maar dit mechanisme is gebruikt om niet met een lidstaat te onderhandelen, door deze uit te sluiten, en terwijl de in casu nagestreefde doelstellingen hadden kunnen worden verwezenlijkt door middel van een bijzondere overeenkomst als bedoeld in artikel 142 EOV.
2. Schending van het gerechtelijke systeem van de Europese Unie, doordat niet wordt voorzien in het stelsel van geschillenbeslechting betreffende onder het Unierecht vallende rechtstitels.
3. Subsidiair, indien het Hof van oordeel zou zijn dat in casu nauwere samenwerking is geboden en dat de inhoudelijke regeling van onder het Unierecht vallende rechtstitels kan worden vastgesteld zonder te beschikken over een stelsel van geschillenbeslechting betreffende deze rechtstitels, is volgens het Koninkrijk Spanje niet voldaan aan de voorwaarden voor de nauwere samenwerking, waardoor het de volgende middelen tot nietigverklaring inroept:
3.1 schending van artikel 20, lid 1, VEU, doordat de nauwere samenwerking in casu geen uiterste middel is, niet voldoet aan de doelstellingen van het VEU, en zij betrekking heeft op gebieden die van de nauwere samenwerking zijn uitgesloten omdat die onder de exclusieve bevoegdheid van de Europese Unie vallen.
3.2 schending van artikel 326 VWEU, doordat de nauwere samenwerking in casu in strijd is met het non-discriminatiebeginsel en de interne markt en de economische, sociale en territoriale samenhang raakt, waardoor het handelsverkeer tussen de lidstaten wordt achtergesteld en de mededinging tussen hen wordt verstoord.
3.3 schending van artikel 327 VWEU, doordat de nauwere samenwerking afbreuk doet aan de rechten van het Koninkrijk Spanje, dat niet aan deze samenwerking deelneemt.

B – Het middel ontleend aan onbevoegdheid om te machtigen tot nauwere samenwerking met het oog op de invoering van het eenheidsoctrooi
61. Tot slot betoogt de Italiaanse Republiek dat met de invoering van een eenheidsoctrooi niet de nationale wetgevingen worden geharmoniseerd of nader tot elkaar worden gebracht zoals lijkt te volgen uit het hoofdstuk waaronder artikel 118 VWEU valt, maar een nieuwe Europese rechtstitel wordt gecreëerd naast de bestaande nationale titels. Nu alleen de Unie maatregelen kan treffen in verband met de invoering van een eenheidsoctrooi dat op het volledige grondgebied van de lidstaten gevolgen sorteert, valt volgens haar die invoering noodzakelijkerwijs onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie.

62. Naar mijn oordeel is dit gegeven niet relevant voor de bepaling van de bevoegdheid van de Unie. Artikel 5, lid 3, VEU bepaalt dat de Unie krachtens het subsidiariteitsbeginsel op de gebieden die niet onder haar exclusieve bevoegdheid vallen – en dus op de gebieden die onder de gedeelde bevoegdheid vallen – slechts optreedt indien en voor zover de doelstellingen van het overwogen optreden niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt. Een bevoegdheid is dus niet exclusief op grond dat de beoogde doelstellingen niet door de lidstaten kunnen worden bereikt.

C – Het middel misbruik van bevoegdheid
88. Zoals de Franse Republiek opmerkt strekt dit argument er in werkelijkheid toe de rechtmatigheid aan de orde te stellen van de toekomstige verordening betreffende de nauwere samenwerking, en niet de rechtmatigheid van het bestreden besluit.

89. Hoe dan ook zie ik niet in hoe uit dit argument zou blijken dat de Raad andere dan de in het bestreden besluit vermelde doelstellingen zou hebben nagestreefd.

90. Gelet op het voorgaande ben ik van oordeel dat er geen objectieve, relevante en concordante bewijzen zijn dat het bestreden besluit is vastgesteld voor andere dan de opgegeven doeleinden of ter omzeiling van bijzondere procedures waarin de Verdragen voorzien.

D – Het middel ontleend aan schending van het gerechtelijk stelsel van de Unie
98. Het Hof moet dus bepalen of de voorwaarden voor de geldigheid van de nauwere samenwerking vervuld zijn. Het toezicht van het Hof mag hier dan ook niet verder strekken dan de vraag of het besluit van de Raad voldoet aan de voorwaarden voor het aangaan van nauwere samenwerking, overeenkomstig artikel 20 VEU en de artikelen 326 VWEU en volgende.

99. Dienaangaande wijs ik erop dat de invoering van een specifiek gerechtelijk stelsel voor het eenheidsoctrooi door de betrokken verdragsartikelen niet als voorwaarde wordt gesteld voor het aangaan van nauwere samenwerking. De machtiging door de Raad voor het aangaan van nauwere samenwerking is slechts de premisse van de vaststelling van andere wetgevingshandelingen, waarbij die nauwere samenwerking concreet ten uitvoer zal moeten worden gelegd. In haar voorstel van 13 april 2001 voor een verordening van de Raad tot het aangaan van nauwere samenwerking op het gebied van de instelling van eenheidsoctrooibescherming(29) heeft de Commissie de vraag van de rechterlijke bescherming van dat octrooi ter sprake gebracht.(30)

100. Gelet op het voorgaande ben ik dus van oordeel dat het middel inzake schending van het gerechtelijk stelsel van de Unie niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

E – Het middel ontleend aan schending van de voorwaarde van de laatste instantie”
115. Deze wens van de opstellers van de Verdragen, de Raad over een ruime beoordelingsbevoegdheid te laten beschikken voor de beoordeling van de laatste instantie en de redelijke termijn, vindt volgens mij bevestiging in het feit dat die opstellers wel termijnen hebben vastgelegd in de specifieke procedures voor nauwere samenwerking voor de oprichting van een Europees parket en op het gebied van politiële samenwerking. Wat het eerste aspect betreft bepaalt artikel 86, lid 1, tweede alinea, VWEU dat indien er geen eenparigheid van stemmen is over de oprichting van een Europees parket, een groep van ten minste negen lidstaten kan verzoeken dat een ontwerp van verordening aan de Europese Raad wordt voorgelegd. Binnen een termijn van vier maanden, in geval van verschil van mening en indien ten minste negen lidstaten een nauwere samenwerking wensen aan te gaan op basis van het betrokken ontwerp, stellen zij het Parlement, de Raad en de Commissie daarvan in kennis. In dat geval wordt de machtiging tot nauwere samenwerking geacht te zijn verleend. Dezelfde procedure geldt voor de politiële samenwerking.(37)

116. Nu de Raad dus over een ruime bevoegdheid beschikt om te beoordelen of de met de nauwere samenwerking beoogde doeleinden niet binnen een redelijke termijn door de Unie in haar geheel kunnen worden verwezenlijkt in de zin van artikel 20, lid 2, VWEU, moet het toezicht door het Hof zich enkel uitstrekken tot het onderzoek van de vraag of bij de uitoefening van die bevoegdheid geen sprake is van een kennelijke onjuistheid of misbruik van bevoegdheid of dat de Raad de grenzen van zijn beoordelingsbevoegdheid niet kennelijk heeft overschreden.(38)

117. Inzonderheid dient de rechter van de Unie na te gaan of de Raad alle relevante gegevens van het geval – gegevens die de daaruit afgeleide conclusies ondersteunen – zorgvuldig en onpartijdig heeft onderzocht.(39)

124. Gelet op de omstandigheden van de onderhavige zaak is de Raad naar mijn oordeel terecht tot de conclusie gekomen dat hij na jarenlange discussies, die steeds op een mislukking waren uitgelopen, niet in staat was eenparigheid van stemmen te bereiken en dus niet met deelneming van alle lidstaten tot een oplossing kon komen.

125. Derhalve kan niet worden geconcludeerd dat de globale beoordeling van de situatie door de Raad op een kennelijke onjuistheid berust. De gebruikelijke wetgevingsprocedure bood uiteraard geen mogelijkheid, de blokkering op dat moment en voor de toekomst op te heffen. De nauwere samenwerking was dus het laatste middel om de nagestreefde doelstellingen te bereiken.

126. Gelet op het voorgaande ben ik dan ook van oordeel dat het middel ontleend aan schending van de voorwaarde van de laatste instantie ongegrond is.

F – Het middel ontleend aan schending van de artikelen 118, eerste alinea, VWEU en 326 VWEU en artikel 20, lid 1, eerste alinea, VEU

149. Nauwere samenwerking voor de invoering van een eenheidsoctrooi met eenvormige werking op het grondgebied van meerdere lidstaten, en in casu op dat van 25 lidstaten, draagt er noodzakelijkerwijs toe bij dat de werking van de interne markt wordt verbeterd en de handelsbelemmeringen en mededingingsverstoringen tussen lidstaten worden verminderd. In dit verband heeft het Hof reeds in 1968 verklaard(60) dat de nationale voorschriften met betrekking tot de bescherming van de industriële eigendom nog geen voorwerp zijn geweest van unificatie in het kader van de Unie en dat bij gebreke van unificatie het feit dat de bescherming van de industriële eigendom nationaal is en de verschillen tussen de desbetreffende wetgevingen belemmeringen kunnen opleveren zowel voor het vrije verkeer van geoctrooieerde voortbrengselen als voor de mededinging binnen de gemeenschappelijke markt.(61)

150. Overigens zie ik niet in hoe nauwere samenwerking de economische, sociale en territoriale samenhang zou aantasten. Artikel 174 VWEU bepaalt dat de Unie, teneinde de harmonische ontwikkeling van de Unie in haar geheel te bevorderen, haar optreden gericht op de versterking van de economische, sociale en territoriale samenhang ontwikkelt en vervolgt. De Unie stelt zich in het bijzonder ten doel, de verschillen tussen de ontwikkelingsniveaus van de onderscheiden regio’s en de achterstand van de minst begunstigde regio’s te verkleinen. Het doel is derhalve, de burgers van de Unie gelijke kansen en dezelfde kwaliteit van bestaan binnen ieder gebied van de Unie te waarborgen.

151. In casu lijdt het geen twijfel dat een mechanisme dat erop gericht is een eenheidsoctrooi in te voeren dat eenvormige bescherming moet bieden op het grondgebied van meerdere lidstaten, bijdraagt tot de harmonieuze ontwikkeling van de Unie, aangezien het de dispariteiten tussen lidstaten vermindert. Voorts zouden alle marktdeelnemers voordeel kunnen hebben bij een dergelijk octrooi daar de plaats van herkomst van de aanvrager van het eenheidsoctrooi irrelevant is voor de verkrijging van dat octrooi.(62)

152. Door machtiging te verlenen voor nauwere samenwerking voor de invoering van een eenheidsoctrooi heeft de Raad volgens mij dan ook geen onjuiste beoordeling gemaakt.

G – Het middel ontleend aan schending van de artikelen 327 VWEU en 328 VWEU (talenregeling)
160. Zoals in de punten 138 en 139 van de onderhavige conclusie is gebleken is de kwestie van de talenregeling niet bepalend voor de geldigheid van de machtiging tot nauwere samenwerking.

161. Het Koninkrijk Spanje tracht in werkelijkheid de rechtmatigheid te betwisten van de toekomstige verordening van de Raad tot het aangaan van nauwere samenwerking op het gebied van de instelling van eenheidsoctrooibescherming met betrekking tot de toepasselijke vertaalregelingen.

162. Bijgevolg ben ik van mening dat dit middel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.

Op andere blogs:
IPKat (Breaking news: Bot says yes to enhanced cooperation, no to Italy and Spain)
KSNH (Attorney General Mr. Bot: CJEU Should Not Kill Enhanced Co-Operation for Unitary Patent)

IEF 12116

Europees akkoord: Er komt een EU-Octrooi

Uit't persbericht: persbericht EU: Er komt één EU-Octrooi waarmee ondernemers makkelijker en goedkoper hun ideeën in 25 van de 27 lidstaten van de EU kunnen beschermen. De kosten van die bescherming dalen daarmee met 90%. Dat hebben Europese ministers die zich bezighouden met het concurrentievermogen van de Europese economie vandaag besloten.

Centraal octrooigerecht
De kosten zijn nu ook nog hoog omdat het octrooi per lidstaat wordt aangevraagd en de wettelijke regels per lidstaat verschillen. Straks kunnen rechters oordelen over één octrooiwet die voor alle lidstaten gaat gelden. Ook komt er één centraal octrooigerecht dat uitspraken kan doen bij geschillen tussen bedrijven.

Einde discussie
Met het akkoord komt een decennialange discussie over een gemeenschappelijk octrooi in Europa ten einde. Alleen Spanje en Italië doen niet mee aan de oplossing. Voor Nederland is het bereikte akkoord belangrijk, aangezien Nederland van alle EU landen de vierde plaats inneemt op de ranglijst van octrooiaanvragen. Op de wereldranglijst van octrooiaanvragen staat Nederland negende, van alle bedrijven is Philips de negende aanvrager ter wereld.

Lees het EP dossier hier of persberichten hierover hier.