Octrooirecht  

IEF 12106

Reinigings- en toevoerorgaan die niet onder de speenkom bewegen

Vzr. Rechtbank 's-Gravenhage 7 december 2012, zaaknr. 429613 / KG 12-1165 (Delaval Holding AB tegen Boumatic Robotics)

Uitspraak ingezonden door John Allen, Paul van Dongen en Chantal de Waal, NautaDutilh N.V..

Octrooirecht. Niet-inventief. Procesrecht. Bevoegdheid. DeLaval is actief op het gebied van inrichtingen voor (melk)veehouderij. Zij is in het bezit van octrooi EP1089614 voor een rek voor het vasthouden van speenkommen). Boumatic ontwikkeld, vervaardigt en verhandeld melkmachines, waaronder ook een melkinrichting die plaats biedt aan twee koeien.

DeLaval vordert een provisioneel verbod en een gelijk (maar niet-provisioneel) verbod op inbreuk op het octrooi en de parallelle octrooien totdat in een bodemprocedure door de Nederlandse rechter onherroepelijk anders is beslist, of totdat door de buitenlandse rechter is beslist over de geldigheid van het ingeroepen recht.

Boumatic heeft onder meer gesteld dat het octrooi niet inventief is ten opzichte van WO 001 in combinatie met WO 396 en dat is naar voorlopig oordeel juist. In WO 001 is bijzondere aandacht besteed aan het schoonmaken en -houden van de inrichting. WO 396 voorziet in een reinigingsorgaan en een toevoerorgaan voor reinigingsfluïdum die vanuit een stand niet onder de te reinigen speenkom bewegen. Dat het reinigingsorgaan van WO 396 niet van boven de speenkommen maar van opzij beweegt naar een positie onder de speenkommen, doet naar voorlopig oordeel niet ter zake.

Er bestaat een serieuze niet te verwaarlozen kans dat door het gebrek aan inventiviteit van het octrooi dat de conclusies uit het octrooi en uit de parallelle octrooien nietig zullen worden geoordeeld.

Tot slot volgt onder verwijzing naar HvJ EU Van Uden - Deco-Line en Solvay Honeywell een onbevoegdheidsverklaring om kennis te nemen van de al dan niet provisionele vordering tot het gelasten van voorlopige maatregelen voor zover deze werking zou moeten hebben buiten Nederland.

4.10. De gemiddelde vakman was op de prioriteitsdatum bekend met verschillende reinigingsinrichtingen voor (geautomatiseerde) melkinrichtingen, waaronder die geopenbaard in WO 396. Een reinigingsinrichting volgens WO 396 heeft naar voorlopig oordeel alle ontbrekende kenmerken van conclusie 1 (en van de eveneens door DeLaval ingeroepen conclusie 4, die ziet op de zwenkbaarheid van het reinigingsorgaan). Een inrichting volgens WO 396 is immers voorzien van een reinigingsorgaan en een toevoerorgaan voor reinigingsfluïdum, die vanuit een stand niet onder de te reinigen speenkom bewegen naar een stand in hoofdzaak verticaal onder die speenkom (zie vooral figuur 4). Voor zover WO 396 geen middelen openbaart om de reinigingsinrichting niet handmatig, maar automatisch onder de speenkommen te draaien kan in toevoeging van dat kenmerk naar voorlopig oordeel geen inventiviteit gelegen zijn omdat, zoals Boumatic terecht heeft aangevoerd, de gemiddelde vakman op grond van zijn algemene vakkennis begrijpt dat hij die beweging kan mechaniseren.

4.11. Dat het reinigingsorgaan van WO 396 niet van boven de speenkommen maar van opzij beweegt naar een positie onder de speenkommen, doet, anders dan DeLaval heeft betoogd, naar voorlopig oordeel niet ter zake. De voorgeschreven beweging dient er toe het reinigingsorgaan op zijn plaats te brengen vanuit een positie waarin het geen belemmering vormt voor andere bewegingen voor, tijdens en na het melkproces. Voorshands is niet in te zien waarom het reinigingsorgaan voorafgaand aan de reinigingshandelingen juist boven de speenkommen zou moeten zijn geplaatst en niet ernaast. Een uitleg van conclusie 1 in die zin wordt voorshands niet gevolgd.4.11. De voorgeschreven beweging dient ertoe het reinigingsorgaan op zijn plaats te brengen vanuit een positie waarin het geen belemmering vormt voor andere bewegingen voor, tijdens en na het melkproces. Voorshand is niet in te zien waarom het reinigingsorgaan voorafgaand aan de reinigingshandelingen juist boven de speenkommen zou moeten zijn geplaatst en niet ernaast. Een uitleg van conclusie 1 in die zin wordt voorshands niet gevolgd.

4.13. Conclusie 1 (evenals conclusies 4 en 7) van EP 614 ziet echter niet uitsluitend op inrichtingen voor reiniging van de speenkommen na iedere melkbeurt, maar op inrichtingen waarmee zowel de speenkommen als de gehele melkinrichting kunnen worden gereinigd en ongeacht de frequentie of intensiteit van de reiniging. (...) Bovendien is niet aannemelijk dat de gemiddelde vakman zich bij het zoeken van een oplossing voor het objectieve technische probleem zou beperken tot uitsluitend inrichtingen voor het reinigen van speenkommen na iedere melkbeurt.

4.14. Op grond van wat hiervoor is overwogen is voorshands aannemelijk dat de gemiddelde vakman zonder inventiviteit de inrichting bekend uit WO 001 zal voorzien van een reinigingsinrichting volgens WO 396 en aldus tot de inrichting en de werkwijze zal komen die in de ingeroepen conclusies 1, 4 (in combinatie met conclusie 1) en 7 van EP 614 is geoctrooieerd.

Op andere blogs:
Deterink (De vereiste reële band voor toepassin artikel 31 EEX-Vo)

 

IEF 12105

Gascontaineromhulsel (arrest)

HR 7 december 2012, LJN BX9027 (Ragasco AS tegen Kompozit-Praha S.R.O. en Iesberts' Handelsmaatschappij)

In navolging van IEF 9597, het tussenarrest (IEF 6167) en het eerste vonnis (IEF 1196). Hieruit volgt dat het octrooi EP0958473 niet nieuw is, dan wel inventiviteit ontbreekt en bij arrest niet anders wordt geoordeeld. In cassatie wordt opgekomen tegen de nietigverklaring van een octrooi voor draagbare drukcontainers voor vloeistoffen.

Conform art 81 lid 1 RO wordt het beroep verworpen zonder nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsverklaring. Verweerders hebben aanspraak gemaakt op vergoeding van proceskosten op de voet van art. 1019h Rv.

De aldus afgewezen middelen (zie de concluse A-G) betreffen 1) een vraag van appelprocesrecht, 2) een motiveringskwestie inzake de schokabsorberende eigenschappen van het omhulsel, 3) een kwestie dat het hof buiten de rechtsstrijd van partijen is getreden omdat geen van de partijen had aangevoerd dat een aangehaalde passage wezenlijk is voor de gelding van het octrooi en 4) de vereiste van inventiviteit.

Uit de conlusie A-G:

2.15 (...) In het voetspoor van de rechtbank heeft het hof zich niet beperkt tot een toetsing van hetgeen de gemiddelde vakman had kunnen doen, maar zich gericht op beantwoording van de vraag wat "voor de hand" lag; m.a.w. op hetgeen de gemiddelde vakman zou hebben gedaan met kennis van de stand van de techniek op de peildatum maar zonder kennis van het geoctrooieerde voortbrengsel. .

IEF 12095

Jurisprudentielunch Octrooirecht 2012

Holiday Inn te Amsterdam, donderdag 13 december van 12.00 tot 15.15 uur.

Op donderdag 13 december a.s. van 12.00 - 15.15 organiseert deLex, uitgever van o.a. IE-Forum.nl, de jaarlijkse octrooirechtjurisprudentielunch in hotel Holiday Inn, nabij Station Amsterdam RAI. Tijdens deze bijeenkomst zullen twee ervaren praktijkjuristen, Simon Dack en Bart van den Broek, een selectie van belangrijke octrooirechtjurisprudentie van het afgelopen jaar, en enkele procesrechtelijke aspecten, de revue laten passeren. In slechts 3 uur bent u volledig op de hoogte van de actuele octrooirechtontwikkelingen in de rechtspraak.

Met o.a. de volgende uitspraken:
IEF 11039 Rechtbank ’s-Gravenhage Samsung/Apple
IEF 11363 Hoge Raad AGA/Occlutech
IEF 11908 Rechtsbank ’s-Gravenhage Georgetown en
IEF 11757 Voorzieningenrechter ’s-Gravenhage Sanofi/Teva.
Zie meer in het IE-Forum overzicht HvJ EU octrooirechtpraktijk.

Kosten 
Deelname per persoon € 325 (excl. BTW).
Sponsors betalen slechts € 285 (excl. BTW).
Rechterlijke macht/wetenschappers (full time) € 95 (excl. BTW).

Hier aanmelden

IEF 12098

Misbruik van het octrooisysteem (arrest)

HvJ EU 6 december 2012, in zaak C-457/10 P (Astra Zeneca tegen Commissie - persbericht

Mededingingsrecht. Octrooirecht. ABC.

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht EU T-321/05, IEF 8950 houdende gedeeltelijke nietigverklaring van de beschikking van de Commissie, waarbij een geldboete van 60 miljoen EUR aan rekwiranten is opgelegd wegens het misbruik dat zij van het octrooisysteem en de procedures voor het in de handel brengen van farmaceutische producten hebben gemaakt om te voorkomen dat concurrerende generieke producten op de markt zouden komen of om dit af te remmen. Bepaling van de markt. Uitlegging van artikel 19 van verordening (EEG) nr. 1768/92 betreffende de invoering van een aanvullend beschermingscertificaat voor geneesmiddelen. De hogere voorzieningen worden afgewezen.

Eerste misbruik van machtspositie: misbruik met betrekking tot de ABC’s:

108    Wat met name die landen betreft waar AZ door haar misleidende verklaringen onregelmatige ABC’s heeft kunnen verkrijgen, kunnen rekwirantes de mededingingsverstorende gevolgen van deze verklaringen niet ontkennen op grond van het feit dat de ABC’s vijf tot zes jaar vóór de inwerkingtreding ervan zijn aangevraagd en dat de rechten van AZ tot op dat ogenblik werden beschermd door regelmatig verleende octrooien. Dergelijke onregelmatige ABC’s leiden immers niet alleen na het verstrijken van de basisoctrooien tot de uitsluiting van veel concurrenten, zoals het Gerecht in de punten 362, 375 en 380 van het bestreden arrest heeft opgemerkt, maar zij kunnen ook de structuur van de markt wijzigen door nog vóór het verstrijken van deze octrooien de potentiële mededinging aan te tasten.

111    Wat de omstandigheid betreft dat de misleidende verklaringen van AZ haar niet in staat hebben gesteld in Denemarken ABC’s te verkrijgen, en dat de ABC’s in Ierland en het Verenigd Koninkrijk uiteindelijk op basis van de correcte datum zijn verleend, zij vastgesteld dat het Gerecht geen blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door in de punten 602 tot en met 604 van het bestreden arrest te oordelen dat dit niet betekent dat het gedrag van AZ in deze landen geen misbruik vormde, aangezien vaststaat dat de kans groot was dat deze verklaringen zouden leiden tot de verlening van onregelmatige ABC’s. Zoals de Commissie heeft opgemerkt, komt daarbij dat, voor zover het gelaakte gedrag deel uitmaakt van een algemene strategie die erop gericht is de fabrikanten van generieke producten op onrechtmatige wijze van de markt te weren doordat ABC’s worden verworven op een wijze die in strijd is met het regelgevingskader waarbij deze certificaten zijn ingevoerd, aan het bestaan van het misbruik niet wordt afgedaan door het feit dat deze strategie in bepaalde landen geen succes kende.

198    Wat het argument van de Commissie betreft dat het Gerecht in de punten 850 en 851 van het bestreden arrest, waarin het een in punt 311 van de litigieuze beschikking genoemd document van de raad van bestuur van AZ in Denemarken onderzoekt, geen rekening heeft gehouden met ander bewijsmateriaal, met name met het in punt 302 van deze beschikking genoemde Noorse strategische document voor de periode na het verstrijken van het octrooi, moet worden vastgesteld dat in punt 311 van de litigieuze beschikking niet alleen naar punt 302 ervan wordt verwezen, maar dat het Noorse strategische document voor de periode na het verstrijken van het octrooi ook geenszins uitsluit dat de stopzetting van de parallelimport van Losec-capsules in Denemarken, zoals rekwirantes stellen, te wijten is aan het feit dat de consument is overgeschakeld op Losec MUPS, en niet aan de intrekking van de vergunningen voor parallelimport. Zo wordt, zoals het Gerecht in punt 788 van zijn arrest heeft opgemerkt, in dat document eenvoudigweg vastgesteld dat de overschakeling na de intrekking van de VHB’s van Losec-capsules op 1 november 1998 „[zou] leiden tot dezelfde situatie als die waartoe de introductie van MUPS® door Astra Denemarken [had] geleid” en dat „de parallelhandel in Losec-capsules® geleidelijk aan [zou] verdwijnen en vanaf 1 februari 1999 haast niet meer [zou] bestaan”.

199    Bijgevolg heeft het Gerecht in punt 852 van het bestreden arrest terecht vastgesteld dat het vermoeden dat er een causaal verband bestaat tussen de intrekking van de VHB van Losec-capsules in Denemarken en de stopzetting van de parallelimport van dit product in dat land onverenigbaar is met het beginsel dat twijfel in het voordeel dient te spelen van de adressaat van de beschikking waarbij een inbreuk is vastgesteld, gelet op het feit dat de bestreden beschikking geen aanwijzingen dienaangaande bevat en dat zelfs niet is vastgesteld dat de Deense autoriteiten de vergunningen voor de parallelimport van Losec-capsules hebben herroepen.

Op andere blogs:
NautaDutilh (AstraZeneca - CJEU's decision re. abuse of dominant position (Losec))

IEF 12085

Directe opzegging distributieovereenkomst vanwege inbreuk IE-rechten

Rechtbank Rotterdam 17 oktober 2012, LJN BY4982 (Majestic Products tegen ATG Gloves Private Ltd)

Bevoegdheid vordering gemeenschapsmerkenrecht in reconventie. Directe opzegging exclusieve distributieovereenkomst met als reden: verkoop buiten Benelux + inbreuk IE-recht. Slaafse nabootsing. Geen beroep op octrooirecht gedaan. Voortprocederen voor de rechtbank in 's-Gravenhage.

ATG is een bedrijf dat zich richt op het ontwerpen, ontwikkelen en fabriceren van onder meer werkhandschoenen. Majestic is een groothandel van bedrijfshandschoenen, -schoenen, -kleding en andere persoonlijke beschermingsmiddelen en exclusieve distributeur van ATG. De ‘MaxiFlex’-handschoen is in 2003 ontwikkeld en op het productieproces is octrooi aangevraagd en als Europees woordmerk ‘MaxiFlex’ geregistreerd.

In conventie vordert Majestic de nietigverklaring van het woordmerk. Het woord bestaat uitsluitend uit tekens of aanduidingen die in de handel kunnen dienen tot aanduiding van kenmerken van werkhandschoenen. In reconventie vordert ATG een verklaring voor recht dat het (tijdelijk) gebruik van de naam ‘Maxx Flex’ door Majestic een onrechtmatige inbreuk vormde op het (in licentie verkregen) merkrecht van ATG.

De Gemeenschapsmerkenrechtelijke vorderingen dienen bij uitsluiting door de Rechtbank 's-Gravenhage te worden beslecht. Wel wenst de rechtbank op te merken - zonder overigens vooruit te willen lopen op de beslissing van de rechtbank ’s-Gravenhage of al dan niet sprake is van een merkinbreuk - dat zij een merkinbreuk alléén onvoldoende acht voor opzegging van de distributieovereenkomst zonder enige opzegtermijn. Ook slaafse nabootsing is niet aannemelijk met kleurstelling, die mede wordt bepaald door functionaliteitseisen en dat deze kleurstelling ook bij andere werkhandschoenen in de branche gebruikelijk is, van de stof en coating.

De rechtbank concludeert op grond van hetgeen onder 4.10 en 4.23 is overwogen dat deze twee door ATG aangevoerde redenen (actieve verkoop in de Benelux en inbreuk IE-rechten) niet, althans onvoldoende steekhoudend zijn voor opzegging van de distributieovereenkomst zonder enige opzegtermijn.

Onder 4.2. (...)
Deze vordering van Majestic berust op de stelling dat het merk nietig is omdat het elk onderscheidend vermogen mist en is dus gegrond op artikel 52 lid 1 sub a juncto artikel 7 lid 1 sub b en c GMVo. In artikel 52 lid 1 GMVo staat dat het merk op die grond nietig wordt verklaard op vordering bij het OHIM of bij reconventionele vordering in een inbreukprocedure. Ten vervolge op dat laatste bepalen de artikelen 96, 97 en 100 – in onderlinge samenhang bezien – dat de rechtbanken voor het Gemeenschapsmerk bij uitsluiting bevoegd zijn te oordelen over een reconventionele vordering tot nietigverklaring. In Nederland is hiertoe aangewezen de rechtbank te ’s-Gravenhage. De GMVo zegt echter niets over de bevoegdheid van een rechterlijke instantie met betrekking tot een vordering in conventie tot nietigverklaring.

Nu Majestic de vordering tot nietigverklaring heeft ingesteld in reactie op de reconventionele vordering van ATG betreffende merkinbreuk, ligt het voor de hand dat de vordering tot nietigverklaring ook door de rechtbank ’s-Gravenhage wordt beoordeeld, gelet op de nauwe samenhang tussen de beide vorderingen.

Geen opzegging distributieovereenkomst
4.10. Het vorenstaande leidt ertoe dat de rechtbank deze reden voor opzegging van de overeenkomst (te weten: de actieve verkoop door Majestic buiten de Benelux) door ATG als onvoldoende onderbouwd buiten beschouwing zal laten bij de beoordeling of sprake was van een dringende reden als bedoeld in r.o. 4.6. Evenmin kan deze reden een rol spelen bij een eventuele verdere beoordeling van de lengte van de opzegtermijn.

geen beroep op Octrooibescherming
4.16.  De stelling van ATG dat de onderscheidende elementen van de “MaxiFlex”-handschoen als waterdamp doorlatendheid, haar absorptievermogen en haar permeabiliteit (mate van doordringing van vloeistoffen) Europees geoctrooieerd zijn, zal bij de beoordeling buiten behandeling blijven, nu zij zich niet heeft beroepen op bescherming op grond van de Rijksoctrooiwet (ROW) of het Europees Octrooi Verdrag (EOV). Voor beoordeling van de stelling of sprake is van slaafse nabootsing zijn deze omstandigheden niet relevant.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat deze rechtbank onbevoegd zou zijn te oordelen over het bestaan van een octrooirecht of bescherming op grond van de ROW of het EOV, omdat die beoordeling is voorbehouden aan de rechtbank ’s-Gravenhage.

Slaafse nabootsing:
4.20.  Ten aanzien van de keuze van Majestic voor de kleurstelling van de stof en coating van de “Maxx Flex”- en “M-Flex”-handschoen geldt dat deze kleurstelling mede wordt bepaald door functionaliteitseisen en dat deze kleurstelling ook bij andere werkhandschoenen in de branche gebruikelijk is. Daarbij staat als onweersproken vast dat op donkere kleuren minder snel vuil zichtbaar is, zodat de voor beide handschoenen gebruikte grijs/zwarte stof als functioneel moet worden aangemerkt.

4.24.  De rechtbank concludeert op grond van hetgeen onder 4.10 en 4.23 is overwogen dat deze twee door ATG aangevoerde redenen (actieve verkoop in de Benelux en slaafse nabootsing) niet, althans onvoldoende steekhoudend zijn voor opzegging van de distributieovereenkomst zonder enige opzegtermijn.

Voorts is geoordeeld (onder 4.14) – zij het voorshands – dat een merkinbreuk alléén onvoldoende is voor opzegging van de distributieovereenkomst zonder enige opzegtermijn.
ATG heeft de distributieovereenkomst dus ten onrechte met onmiddellijke ingang opgezegd. Bij de verdere beoordeling dient derhalve aan de orde te komen welke omstandigheden van belang zijn voor het bepalen van de lengte van de door ATG in acht te nemen opzegtermijn.

IEF 12079

Nader verslag beperkte veredelingsvrijstelling

Wijziging van artikel 53b van de Rijksoctrooiwet 1995 in verband met de invoering van een beperkte veredelingsvrijstelling, nader, tweede nader, Kamerstukken II 2012-2013, 33 365 (-R1987), nr. 5.

In navolging van IEF 11759 - wetsvoorstel beperkte veredelingsvrijstelling 53b ROW 1995. Met diverse vragen over afstemming met Curaçao en Sint Maarten. Geheel van octrooihouders afhankelijke kwekers en dwanglicenties. Begrip "nieuw” zoals gebruikt in de Rijksoctrooirecht ook bruikbaar? Zou “onderscheidbaar” niet een betere term zijn?

Inhoudsopgave
Inleiding pp. 1-2
1. Aanleiding en doel pp. 2-3
2. Hoofdlijnen van het westvoorstel pp. 3-5
3. Verhouding tot de TRIPS-Overeenkomst pp. 5-8
4. Verhouding tot Richtlijn 98/44/EG pp. 8-10
5. Administratieve lasten pp. 10
6. Vergelijking met het buitenland pp. 10-11
7. Inwerkingtreding en gevolgen voor al verleende licenties pp. 11
8. Artikelen pp. 11
9. Overig pp. 11

Enkele vragen:
De leden van de VVD-fractie lezen dat de voorgestelde wijziging van artikel 53b van de Rijksoctrooiwet 1995 (hierna: ROW 1995) is afgestemd met Curaçao en Sint Maarten. Betekent dit dat het wetsvoorstel dan ook geldt voor deze landen?

(...) Een kweker die gebruik heeft gemaakt van geoctrooieerd plantmateriaal is na jarenlang veredelen nog steeds geheel afhankelijk van de medewerking van de octrooihouder(s) om tegen billijke voorwaarden een licentie te verkrijgen voor de exploitatie van het ras. Een dwanglicentie is geen serieus alternatief. Hoe ziet de regering dit, en op welke wijze wil zij dit probleem oplossen?

(...)p. 3: De leden vragen in hoeverre het begrip “nieuw” zoals gebruikt in de Rijksoctrooirecht ook bruikbaar is voor plantenveredeling waar gedurende kruising en selectie al diverse rassen ontstaan. Zou “onderscheidbaar” niet een betere term zijn?

3. Verhouding tot de TRIPS-Overeenkomst
De Raad van State is van oordeel dat een uitgebreide veredelingsvrijstelling niet te verenigen is met de TRIPS-Overeenkomst en de Biotechnologierichtlijn. Het internationale advocatenkantoor Hogan Lovells en Plantum stellen echter dat de introductie van een kwekersvrijstelling in het octrooirecht niet in strijd is met de TRIPSOvereenkomst en/of Biotechnologierichtlijn. Kan de regering de verschillen in opvatting nader duiden zo vragen de leden van de VVD-fractie?

4. Verhouding tot Richtlijn 98/44/EG

Is de regering bereid om ervoor te pleiten om de beperkte veredelingsvrijstelling expliciet als uitzondering op te nemen in de Biotechnologierichtlijn, zodat de Europese regelgeving op dit punt voor harmonisatie kan zorgen?

7. Inwerkingtreding en gevolgen voor reeds verleende licenties
De leden van de fractie van de PvdA vragen hoeveel licenties er al gegeven zijn voor plantmateriaal (niet zijnde methoden van ontwikkeling) in Nederland, en welk deel hiervan in handen is van welke Nederlandse bedrijven.

8. Artikelen
De leden van de SGP-fractie vragen waarom in de wettekst de formulering ‘biologisch materiaal’ is gekozen en niet de formulering ‘teeltmateriaal afkomstig van een plantenras’. Kan de gekozen bredere formulering mogelijk onbedoelde effecten hebben?

IEF 12078

Gebruik foutieve firmanaam - verwijzing naar de Grote Kamer van Beroep

Interlocutory decision of Technical Board of Appeal 30 January 2012, T 445/08, OJ 11/2012.

Een bijdrage van Cees Mulder, Maastricht University.

Octrooi(proces)recht. In het Official Journal van het Europees Octrooibureau (OJ EPO) van november 2011 is de interlocutory decision van de Technische Kamer van Beroep (Board of Appeal) gepubliceerd inzake het al dan niet ontvankelijk verklaren van het beroepsschrift. In die interlocutory decision legt de Technical Board een aantal vragen voor aan de Grote Kamer van Beroep (Enlarged Board of Appeal).

Het geval betreft een internationale octrooiaanvrage die op 18 november 1999 is ingediend op naam van de Canadese firma Zenon Environmental Inc. Na verlening is het Europese octrooi EP 1140330 overgedragen aan Zenon Technology Partnership (assignment d.d. 30 mei 2006).

Nadat het Europees octrooi was herroepen (revoked) door de Oppositie Divisie van het EPO op 28 december 2007, is een beroepschrift (notice of appeal) ingediend door de octrooihouder, maar daarbij werd als naam gebruikt “Zenon Environmental Inc.”; de adressering van de firma was verder correct (straat, plaats, land).
De mededeling van het EPO van 7 maart 2008 dat de beroepsprocedure van start ging, bevatte een handgeschreven opmerking:

“The appeal was filed in the name of ZENON ENVIRONMENTAL INC.
The patentee is here registered as ZENON TECHNOLOGY PARTNERSHIP.
Therefore the patentee is asked to clarify the situation.”

Op 13 maart 2008 tekende de Europese octrooigemachtigde van de opponent een niet-ontvankelijkheids bezwaar aan dat het beroepschrift niet door de geregistreerde octrooihouder is ingediend.

Op dezelfde dag heeft de gemachtigde van de octrooihouder een verzoek ingediend voor correctie van de naam van de octrooihouder. Op 16 april 2008 vroeg de Board of Appeal aan de Europese octrooigemachtigde uit te leggen in wiens naam hij handelde en onder welke bepaling van de Europees Octrooiverdrag (EPC) de correctie werd verzocht, wat de correctie precies inhoudt, en wat voor effect dit zou hebben op de procedure. In zijn antwoord verklaarde de gemachtigde te handelen in naam van Zenon Technology Partnership.

Precies VIER jaar na het indienen van het beroepsschrift (notice of appeal) heeft de Board of Appeal besloten de zaak ter beslissing voor te leggen aan de Enlarged Board of Appeal (Artikel 112 EPC) met de volgende vragen:

(1) When a notice of appeal, in compliance with Rule 99(1)(a) EPC, contains the name and the address of the appellant as provided in Rule 41(2)(c) EPC and it is alleged that the identification is wrong due to an error, the true intention having been to file on behalf of the legal person which should have filed the appeal, is a request for substituting this other legal or natural person admissible as a remedy to “deficiencies” provided by Rule 101(2) EPC?
(2) If the answer is yes, what kind of evidence is to be considered to establish the true intention?
(3) If the answer to the first question is no, may the appellant’s intention nevertheless play a role and justify the application of Rule 139 EPC?
(4) If the answer to questions (1) and (3) is no, are there any possibilities other than restitutio in integrum (when applicable)?

Alle documenten inzake EP 1140330 kunnen worden ingezien op weblink.

IEF 12062

Uitleg van de tweede beweging die volgt op de eerste beweging

Rechtbank 's-Gravenhage 28 november 2012, LJN BY4482 (Apple Inc. tegen Samsung e.a.) - persbericht

Octrooirecht. Apple / Samsung. De rechtbank Den Haag concludeert dat Samsung-telefoons en tablets met Android-besturingssysteem met versie 2.2.1 of hoger in strijd zijn met het octrooi EP2059868 dat 'betrekking heeft op een gebruikersinterface voor het navigeren binnen en tussen digitale objecten, zoals foto’s of elektronische documenten, op een apparaat met een touchscreen.'.

De gemiddelde vakman zal de begrippen "eerste en tweede beweging" zo uitleggen dat het de stappen beschrijft waarin die eerste en tweede beweging worden gedetecteerd, onderdeel uitmaken van een werkwijze die in een bepaalde volgorde moet worden uitgevoerd. De vakman zal ook daaruit begrijpen dat het detecteren van de tweede beweging volgt op het detecteren van de eerste beweging.

Partijen zijn het er over eens dat telefoons en tablets die gebruik maken van Android-versie 3.0 en voorzien zijn van een blue flash update geen inbreuk op het octrooi maken.

Samsung moet per direct stoppen met het maken van inbreuk op het Nederlandse deel van het patent en is veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding aan Apple betalen. De hoogte hiervan is afhankelijk van de winst die er gemaakt is. Samsung dient opgave te doen van de netto winsten gecertificeerd door een onafhankelijke accountant.

In citaten:

5.2. Apple heeft betoogd dat het begrip “tweede beweging” iedere beweging omvat die zich onderscheidt van de eerder in de conclusies genoemde “eerste beweging”, en dus mede betrekking heeft op een beweging die zich slechts onderscheidt door de lengte ervan. Dat betoog moet worden verworpen. Naar het oordeel van de rechtbank duidt dit begrippenpaar op bewegingen die elkaar in de tijd opvolgen. De gemiddelde vakman zal die begrippen zo uitleggen omdat de stappen waarin die eerste en tweede beweging worden gedetecteerd, onderdeel uitmaken van een werkwijze die in een bepaalde volgorde moet worden uitgevoerd. Die vereiste volgorde van de stappen blijkt duidelijk uit de bewoordingen van de conclusies en is door Apple bij pleidooi ook niet meer bestreden. De conclusies schrijven immers uitdrukkelijk voor dat een bepaalde stap “tijdens” de uitvoering van een eerdere stap moet plaatsvinden of “nadat” een in een eerdere stap beschreven detectie is geëindigd. Meer specifiek met betrekking tot het detecteren van de tweede beweging schrijft de conclusie voor dat die detectie plaatsvindt “terwijl de daarvóór verborgen rand van het eerste digitale object wordt weergegeven”. Die laatstgenoemde conditie maakt duidelijk dat het detecteren van de tweede beweging is voorafgegaan door een situatie waarin de rand van het eerste digitale object nog verborgen was. Zoals ook Apple heeft onderkend (pleitnota onder 26), is die situatie het uitgangspunt bij het detecteren van de eerste beweging. De vakman zal ook daaruit begrijpen dat het detecteren van de tweede beweging volgt op het detecteren van de eerste beweging. Daar komt bij dat de volgtijdelijkheid van de stappen wordt ondersteund door de in het octrooischrift beschreven en afgebeelde uitvoeringsvormen. Niet in geschil is dat het octrooischrift uitsluitend een uitvoeringsvorm beschrijft waarin de stappen in de bedoelde volgorde worden doorlopen.

5.5. Voorgaande uitleg is ook de meest zinvolle uitleg in het licht van het doel van de uitvinding. Partijen zijn het erover eens dat het octrooischrift leert dat met de geclaimde uitvinding een meer transparante en intuïtieve gebruikersinterface voor de verwerking van foto’s wordt beoogd (paragraaf [0007]) en meer specifiek dat het octrooi op zijn minst mede beoogt te voorkomen dat de gebruiker per ongeluk doorbladert naar een tweede digitaal object vanuit een ingezoomd eerste digitaal object. Het is duidelijk dat de geclaimde uitvinding dat doel bereikt als het begrip “tweede beweging” wordt uitgelegd als opvolgende beweging. Het effect van de geclaimde werkwijze is dan dat een beweging in eerste instantie niet leidt tot het doorbladeren naar een tweede digitaal object, maar tot het tonen van de rand van het eerste digitale object. Dat is een voor de gebruiker intuïtief begrijpelijke werkwijze van de computer, gegeven het feit dat bij aanvang van de werkwijze de rand van het digitale object waarheen wordt bewogen nog niet zichtbaar is (pas bij het verplaatsen van het eerste digitale object in de eerste richting verschijnt de daarvóór verborgen rand). Zoals ook Apple heeft uiteengezet, is het bij die ingezoomde weergave logisch en transparant om de gebruiker eerst de rand te tonen en pas door te bladeren naar een tweede digitaal object als de gebruiker vervolgens de beweging herhaalt terwijl de rand in beeld is. In de ingezoomde weergave kan de gebruiker namelijk gedesoriënteerd raken omdat hij niet meer weet naar welk gedeelte van een digitaal object hij kijkt en waar het digitaal object ophoudt. In die situatie dient de gebruiker eerst de begrenzing van het digitale object te worden getoond, door het weergeven van een gebied voorbij de rand (dagvaarding, paragraaf 54). Als die rand vervolgens in beeld is, is het waarschijnlijker geworden dat de gebruiker met een beweging in de richting van de rand wil doorbladeren naar een volgende foto (pleitnota van Apple, paragraaf 34).

5.6. Bij de uitleg van Apple is niet in te zien welk voordeel de geclaimde werkwijze heeft als het begrip " tweede beweging" ook bewegingen omvat die niet opvolgend zijn. In die uitleg zouden namelijk ook werkwijzen onder de beschermingsomvang vallen waarin direct met een eerste beweging kan worden doorgebladerd en waarin per ongeluk doorbladeren niet wordt voorkomen. Samsung heeft er ook terecht op gewezen dat in de uitleg van Apple de reactie van de computer op de eerste en tweede beweging functies worden die volledig los van elkaar staan. Dat is geen zinvolle uitleg van de conclusies omdat de functies onderdeel uitmaken van één werkwijze die in een specifieke volgorde moet worden doorlopen.

Android versie 2.2.1 en hoger

5.10. De Galaxy-producten met Android versie 2.2.1 en hoger vallen naar het oordeel van de rechtbank wel onder de beschermingsomvang van EP 868. Ook met betrekking tot deze producten gaat de discussie uitsluitend over het kenmerk dat de computer doorbladert “in reactie op het detecteren van de tweede beweging terwijl de daarvóór verborgen rand van het eerste digitale object wordt weergegeven”. Aan dat kenmerk is voldaan omdat tussen partijen vast staat dat in deze producten, anders dan in de hiervoor besproken producten met Android versie 3.0 en hoger, het doorbladeren wel afhankelijk is gemaakt van het detecteren van een tweede beweging in de zin van het octrooi. Bij deze producten leidt een eerste beweging nooit tot doorbladeren, ongeacht de lengte van de beweging. Een eerste beweging leidt tot een bounce back in de zin van EP 868, waarbij de foto zo ver terugveert dat de daarvoor verborgen rand nog net in beeld is. Met een daaropvolgende beweging kan wel worden doorgebladerd. Het doorbladeren geschiedt dan dus “in reactie op het detecteren van de tweede beweging terwijl de daarvóór verborgen rand van het eerste digitale object wordt weergegeven”.

5.11. Dat in de producten met Android versie 2.2.1 het doorbladeren ook afhankelijk is van de lengte van de beweging, kan niet leiden tot een ander oordeel. Anders dan Samsung heeft betoogd, vereist EP 868 niet dat de computer altijd doorbladert als er een tweede beweging wordt gedetecteerd. De tekst van de conclusie laat de mogelijkheid open dat het doorbladeren mede afhankelijk wordt gemaakt van een ander criterium. Dat dergelijke uitvoeringsvormen ook onder de conclusies vallen, wordt bevestigd door de beschrijving. In paragraaf [0154] wordt namelijk een uitvoeringsvorm beschreven waarin het doorbladeren mede afhankelijk is van een ander criterium, te weten van een bepaalde duur van de interval tussen de eerste en tweede beweging. Bovendien wordt ook met de door de betreffende Galaxy-producten uitgevoerde werkwijze het in paragraaf 5.5 beschreven voordeel van de geclaimde uitvinding gerealiseerd. Doordat in die producten pas een tweede beweging kan leiden tot het doorbladeren, wordt immers voorkomen dat de gebruiker met een beweging op een ingezoomde foto per ongeluk doorbladert naar een tweede foto.

5.16. Op grond van het voorgaande moet worden geconcludeerd dat het gevorderde verbod uitsluitend toewijsbaar is met betrekking tot de Galaxy-producten met Android versie 2.2.1 en hoger zonder de blue flash functionaliteit. Dat verbod zal alleen worden toegewezen ten aanzien van Samsung Benelux omdat Samsung onweersproken heeft aangevoerd dat de andere gedaagden geen voorbehouden handelingen verrichten.

5.17. De ter zitting naar voren gebrachte stelling van Samsung dat Samsung Benelux die inbreukmakende producten niet meer verhandelt, kan niet leiden tot afwijzing van het verbod. Aangezien Samsung Benelux geen met een boete versterkte onthoudingsverklaring heeft getekend, houdt Apple belang bij het gevorderde verbod, zeker nu Samsung Benelux de verhandeling van de producten pas heeft gestaakt naar aanleiding van het door de voorzieningenrechter opgelegde verbod. De stelling brengt wel mee dat de rechtbank geen aanleiding ziet voor toestaan van de door Samsung gewenste “uitloopperiode” om haar producten te kunnen aanpassen.

5.18. De stelling van Samsung dat Samsung Benelux de betreffende producten niet meer verhandelt sinds het door de voorzieningenrechter opgelegde verbod is ook van belang voor de gevorderde recall en publicatie van een “boodschap aan de markt”. Apple heeft de gestelde staking niet betwist. Apple heeft ook niet in reactie op het gestelde staken aangevoerd dat de inbreukmakende producten nog wel worden verhandeld door de afnemers van Samsung, laat staan dat zij die stelling voldoende heeft onderbouwd in het licht van het onweersproken feit dat de producten sinds eind augustus 2011 niet meer aan afnemers zijn geleverd. In het licht daarvan kan zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet worden aangenomen dat Apple nog voldoende belang heeft bij de recall en publicatie. Die zullen daarom worden afgewezen.

Afschrift beschikbaar HZ 12-220, LJN BY4482.

Op andere blogs:
Deterink-blog (Kort commentaar nederlandse octrooizaken november 2012 verbod voor Galaxy met Android versie 2.2.1 en hoger)
FOSS patents (Dutch ruling on Apple's photo gallery patent assertion against Samsung doesn't change anything)

IEF 12059

Politiek akkoord: afronding octrooipakket voor eind van het jaar

Brief van de Minister van EZ, Kamerstukken II 2012-2013, 21 501-30, nr. 299.

Unitair octrooi - Politiekakkoord
Het voorzitterschap zet in op afronding van het octrooipakket voor het eind van het jaar. Dit betekent naar verwachting een politiek akkoord met betrekking tot de octrooiverordening en het rechtspraakverdrag op de Raad voor Concurrentievermogen van 10–11 december. De verwachting is dat het Europees Parlement nog in december plenair zal kunnen stemmen over de octrooiverordening. Ondertekening van het rechtspraakverdrag kan dan waarschijnlijk begin 2013 plaatsvinden.

Het octrooipakket bestaat uit:
1. De vertalingenverordening. Hierin wordt het vertaalregime voor het unitair octrooi vastgelegd, dat uitgaat van het taalregime van het Europees Octrooibureau: Frans, Duits, Engels. Besluitvorming hierover vindt plaats op basis van unanimiteit. Het Europees Parlement heeft adviesrecht.

2. De verordening unitair octrooi. Hierin wordt de unitaire octrooibescherming geregeld. De gewone wetgevingsprocedure (codecisie) is van toepassing.

3. Het Verdrag voor oprichting van een unitair octrooigerecht (rechtspraakverdrag). Met dit Verdrag wordt het octrooigerecht exclusief bevoegd wordt voor de beslechting van octrooigeschillen. Omdat dit Verdrag betrekking zal hebben op zowel toekomstige unitaire octrooien als de bestaande onder het Europees Octrooiverdrag is een apart, niet Communautair, Verdrag nodig.

Deze drie onderdelen moeten gelijktijdig en als één geheel in werking treden. Dat kan nadat het rechtspraakverdrag door dertien lidstaten is geratificeerd. De octrooiverordening (en het bijbehorende vertaalregime) wordt dan in die lidstaten van kracht. De streefdatum daarvoor is begin 2014.

Over de vertalingenverordening bereikte de Raad voorjaar 2011 een politiek akkoord. Tijdens de onderhandelingen bleek het niet mogelijk om met alle 27 lidstaten overeenstemming te bereiken over het talenregime. Daarom heeft de Raad destijds besloten tot nauwere samenwerking op dit dossier met alle lidstaten, behalve Italië en Spanje, zoals voorzien in het verdrag.

In december 2011 bereikte de Raad op hoofdlijnen overeenstemming over het inhoudelijk deel van de verordening unitair octrooi en het rechtspraakverdrag, maar kon het niet eens worden over de zetel van het octrooigerecht. Deze knoop werd door de Europese Raad van juni 2012 doorgehakt. De centrale divisie van het unitair octrooigerecht zal worden gevestigd in Parijs, met nevenvestigingen in München en Londen.

Daarnaast deed de Europese Raad de aanbeveling om de artikelen 6 tot en met 8 uit de octrooiverordening te schrappen. Deze artikelen hebben betrekking op de beschermingsomvang en -inhoud van het octrooirecht (het recht anderen te verbieden het octrooi te gebruiken, geoctrooieerde producten te vervaardigen, verhandelen en uitzonderingen daarop) en maken als zodanig ook al deel uit van het rechtspraakverdrag. Met de opname van deze bepalingen in de verordening zouden potentieel veel zaken worden doorverwezen naar het Hof van Justitie. Onder het bedrijfsleven – ook het Nederlandse bedrijfsleven – en de rechtspraktijk bestonden zorgen dat dit zou leiden tot langdurige procedures, met onzekere uitkomst. De Europese Raad kwam met de aanbeveling tegemoet aan deze zorgen. Nederland steunt de verwijdering van de bepalingen uit de verordening.

Het Europees Parlement had eerder een amendement voorbereid voor artikel 8 om te voorzien in een kwekersvrijstelling, conform Nederlandse wens. De kwekersvrijstelling houdt in dat kwekers voor het ontwikkelen van plantenrassen vrij gebruik kunnen maken van genetisch materiaal, ook als daar intellectueeleigendomsrechten op rusten. In het kwekersrecht bestaat een dergelijke voorziening al maar omdat steeds meer gebruik wordt gemaakt van technieken die octrooirechtelijk worden beschermd, komt een kwekersvrijstelling ook in het octrooirecht steeds meer in beeld. De kwekersvrijstelling zal nu alsnog in het rechtspraakverdrag worden geregeld. Naast het regelen van de kwekersvrijstelling in het rechtspraakverdrag zal een nieuwe bepaling worden opgenomen waarmee – nu de artikelen 6 tot en met 8 uit de verordening zijn gehaald – het unitair effect van het octrooirecht wordt gewaarborgd. Een definitief akkoord tussen Raad en het Europees Parlement op het pakket lijkt hiermee in zicht. In de commissie juridische zaken is het Europees Parlement akkoord gegaan met dit pakket. De plenaire stemming vindt naar verwachting in december plaats (mogelijk 11 december).

Nederland is een groot voorstander van een spoedige totstandkoming van het unitair octrooi, inclusief een gespecialiseerd octrooigerecht voor beslechting van geschillen. Een doorbraak is essentieel voor de versterking van het Europese economische groeivermogen. Het huidige Europese systeem is ongeveer 10 keer duurder dan dat van de VS en Japan. Daarmee staan Europese innovatieve bedrijven op een forse achterstand. Het unitair octrooi en de bijbehorende octrooirechtspraak zijn voor Nederland van groot belang gezien het grote aantal octrooiaanvragen van Nederlandse bedrijven. Nederland heeft hier de afgelopen jaren dan ook hard aan getrokken. Inhoudelijk zijn veel Nederlandse wensen in het totaalpakket gekomen, zoals een beperkt vertaalregime, een sterke centrale divisie binnen het octrooigerecht, een flexibel talenregime voor octrooirechtzaken en een goede kwaliteit van rechters. Uitgangspunt is dat op termijn het octrooigerecht kostendekkend zal zijn, zij het dat in de aanvangsfase bijdragen van de lidstaten nodig zullen zijn. Nederland steunt de overheveling van de artikelen 6 tot en met 8 naar het rechtspraakverdrag, het formuleren van een nieuw artikel in de verordening om het unitair effect van de octrooien te garanderen en het opnemen van een kwekersvrijstelling in het rechtspraakverdrag, vergelijkbaar met het onlangs bij de Tweede Kamer ingediende voorstel tot wijziging van de Rijksoctrooiwet 1995.

IEF 12053

Unitair octrooi en het Hof van Justitie

W. Hart, Unitair octrooi en het Hof van Justitie, IE-Forum.nl IEF 12053.

Een bijdrage (op eigen titel) van Walter Hart, EP&C.

Nu het Europees parlement inzake het unitair octrooi op de rem is gaan staan, is er een kans om de bevoegdheden van het Hof van Justitie (HvJ) in het Unified Patent Court te heroverwegen. In de huidige voorstellen eindigt een rechtszaak na een beslissing in tweede instantie door het nieuw op te richten Court of Appeal in Parijs, en heeft het HvJ in Luxemburg geen rol of slechts een marginale rol. Dit wordt bereikt door het weglaten van Artikelen 6 - 8 (directe inbreuk, indirecte inbreuk, beperkingen op het uitsluitende recht) uit de verordening. De meest gehoorde argumenten voor deze keuze is dat een gang naar het Hof van Justitie de rechtsgang te zeer zou vertragen. Verder zouden de rechters van het HvJ kennis en ervaring missen om octrooizaken te behandelen. Het doel van het unitaire octrooi, een enkele procedure die snel en goed is, zou aldus verloren gaan. Deze opzet heeft de steun van het AIPPI en een aantal Europese IE-rechters. Vraag is of dit een goede oplossing is.

 

Lees het gehele artikel hier.