Octrooirecht  

IEF 11939

AIPPI World Congres Seoul Resoluties en bijzondere resolutie Unified Patent Court

Een bijdrage van Koen Bijvank, Voorzitter Nederlandse Groep van AIPPI.

Van 20 - 23 oktober vond het 43e World Congress van AIPPI plaats in Seoul. Ruim 25 leden van de Vereniging voor Intellectuele Eigendom (VIE), de Nederlandse groep van AIPPI, reisden daarvoor af naar Zuid-Korea.

De Nederlandse groep van AIPPI heeft in Seoul geprobeerd om het 47e Congres, dat in 2020 gehouden zal worden, naar Amsterdam te krijgen. Alle lobbypogingen van onze leden in Seoul ten spijt is dat niet gelukt. Het Congres in 2020 zal in Hangzhou in China plaatsvinden. Het bestuur dankt alle Korea-gangers voor hun steun voorafgaand en tijdens de stemming.

Tijdens het Congres zijn er vier nieuwe resoluties aangenomen naar aanleiding van de zgn. working questions:
Q229: The use of prosecution history in post-grant patent proceedings
Q230: Infringement of trademarks by goods in transit
Q231: The interplay between design and copyright protection for industrial product
Q232: The relevance of traditional knowledge to intellectual property law.
De teksten van deze resoluties zijn tot stand gekomen op basis van de rapporten die door de diverse nationale groepen zijn opgesteld en op basis van de debatten die in Seoul hebben plaatsgevonden.

Verder is er in Seoul een bijzondere resolutie aangenomen in verband met de vergaande ontwikkelingen naar een Unified Patent Court in Europa. AIPPI wil hiermee graag haar steentje aan de discussie bijdragen en proberen ervoor te zorgen dat het Europees Parlement zal meewerken aan een oplossing waarbij artikelen 6-8 uit de Verordening zullen blijven. Een en ander sluit mooi aan bij de discussiebijeenkomst die op 21 september jl. door de leden van de VIE is gevoerd bij OCNL.

In 2013 zal er weer een ExCo/FORUM zijn. Dit zal plaatsvinden in Helsinki van 5 – 11 september. Daar zullen wederom delegates van alle nationale groepen discussiëren over vier nieuwe vragen met de bedoeling daarvoor resoluties aan te nemen. De vragen die in Helsinki aan de orde zullen komen zijn:
Q233: Grace period for patents
Q234: Relevant public for determining the degree of recognition of famous marks, well-known marks and marks with reputation
Q235: Term of copyright protection
Q236: Relief in IP proceedings other than injunctions or damages

Leden van de VIE kunnen zich nu vast bij het secretariaat aanmelden voor deelname aan een werkgroep voor één of meer van de vragen. Zodra de working guidelines door het Bureau van AIPPI in Zwitserland zijn opgesteld, zullen de werkgroepen aan het werk kunnen.

Koen Bijvank
voorzitter
Secretariaat AIPPI Nederland

IEF 11937

Handeling in België, inbreuk op Duits merk en/of octrooi?

Prejudiciële vragen aan HvJ EU 31 juli 2012, in zaak C-360/12 (Coty Prestige Lancaster Group/First Note Perfumes NV)

Prejudiciële vragen gesteld door het Duitse Bundesgerichtshof, Duitsland.

IPR. EEX. Merkenrechtvariant: Als resultaat van een handeling in België, kan dat als een inbreuk op een merk in Duitsland gelden?

1. Dient artikel 93, lid 5, van verordening (EG) nr. 40/942 aldus te worden uitgelegd dat in een lidstaat (lidstaat A) een inbreuk is gepleegd in de zin van artikel 93, lid 5, van verordening (EG) nr. 40/94 wanneer door een handeling in een andere lidstaat (lidstaat B) is deelgenomen aan de in eerstgenoemde lidstaat (lidstaat A) gepleegde inbreuk?

2. Dient artikel 5, lid 3, van verordening (EG) nr. 44/2001 aldus te worden uitgelegd dat het schadebrengende feit zich in een lidstaat (lidstaat A) heeft voorgedaan wanneer de onrechtmatige daad waarop de procedure betrekking heeft of waarop aanspraken worden gebaseerd in een andere lidstaat (lidstaat B) is verricht en in de deelneming aan de in eerstgenoemde lidstaat (lidstaat A) gepleegde onrechtmatige daad (basisdelict) bestaat?

Vraag aan HvJ EU 15 augustus 2012, in zaak C-387/12 (Hi Hotel HCF SARL tegen Uwe Spoering)
BGH 28 juni 2012, I ZR 35/11 (Hi Hotel HCF SARL tegen Spoering)

Prejudiciële vraag gesteld door het Duitse Bundesgerichtshof, Duitsland.

IPR. EEX. Onrechtmatige daad/Octrooirechtvariant: Als resultaat van een handeling in België, kan dat als een inbreuk op een octrooi in Duitsland gelden? Ook op PatLit, 1709blog.

Dient artikel 5, lid 3, van verordening (EG) nr. 44/2001 aldus te worden uitgelegd dat het schadebrengende feit zich in een lidstaat (lidstaat A) heeft voorgedaan wanneer de onrechtmatige daad waarop de procedure betrekking heeft of waarop aanspraken worden gebaseerd, in een andere lidstaat (lidstaat B) is gesteld en in de deelneming aan de in eerstgenoemde lidstaat (lidstaat A) gepleegde onrechtmatige daad (basisdelict) bestaat?

IEF 11919

Alleen Nederlands officiële taal voor de toepassing ROW 1995

Raad van state 24 oktober 2012, LJN BY1040 (Koninklijke Philips Electronics tegen de uitspraak Philips en NL Octrooicentrum)

Octrooirecht. Rechtsverlies door vormfouten. Bestuursrecht, officiële talen. Bij brief van 14 juni 2010 heeft NL Octrooicentrum aan Philips één maand de tijd gegeven om twee vormgebreken die aan de door haar ingediende Nederlandse vertaling van de conclusies van het Europees octrooi met nummer EP 2039029 B1 kleven, te weten het niet onbeschreven zijn van de marges en het ontbreken van het juiste octrooinummer, op te heffen. Daarbij heeft NL Octrooicentrum medegedeeld dat, indien de vormgebreken niet binnen deze termijn zijn opgeheven, het Europees octrooi wordt geacht van de aanvang af niet de in artikel 49 van de Rijksoctrooiwet 1995 (hierna: de Row 1995) bedoelde rechtsgevolgen te hebben gehad.

Omdat deze brief niet afkomstig is van het in artikel 15 van de Row 1995 bedoelde Octrooicentrum Nederland, de ingediende vertaling aan alle eisen van de PCT voldoet en de Nederlandse regelgeving strijdig is met het EPC en de TRIPs-overeenkomst, kan het rechtsverlies niet ingetreden zijn.

De naam Octrooicentrum Nederland is eerst sinds 2008 opgenomen in ROW 1995. Echter de organisatorische herindeling waardoor dit bureau nu de naam NL Octrooicentrum hanteert is geen aanleiding om te oordelen dat dit niet het in artikel 15 Row 1995 bedoelde bureau is, omdat zij feitelijk belast is met de uitvoering.

Artikel 65 van het EPC geeft geen definitie van "officiële taal". Uit artikel 52 van de Row 1995 volgt dat het Koninkrijk der Nederlanden ten aanzien daarvan heeft gekozen voor het Nederlands. De omstandigheid dat binnen het Koninkrijk meer talen een officiële status hebben, betekent niet dat dit officiële talen zijn voor de toepassing van de Rijksoctrooiwet. De status van een taal moet worden onderscheiden van het gebruik dat volgens de wetgever van die taal mag worden gemaakt in de documenten waarop de wet betrekking heeft.

3.1. De naam Octrooicentrum Nederland is eerst sinds 5 juni 2008 in artikel 15 van de Row 1995 opgenomen. Daarvoor heette het bureau dat volgens artikel 15 is belast met de uitvoering van deze wet "het Bureau voor de industriële eigendom". Bij het door Philips vermelde besluit van 7 december 2009 is het instellingsbesluit van het Bureau voor de industriële eigendom van 29 september 2001 (Stcrt. 2001, 190) ingetrokken en is dat bureau ondergebracht in de baten-lastendienst Agentschap NL. Sedert 1 januari 2010 hanteert het bureau de naam NL Octrooicentrum.

De Afdeling ziet in deze organisatorische herindeling geen aanleiding voor het oordeel dat de organisatie die optreedt onder de naam NL Octrooicentrum niet het in artikel 15 van de Row 1995 bedoelde bureau is. Onbestreden is immers dat NL Octrooicentrum feitelijk belast is met de uitvoering van de Row 1995. De rechtbank heeft derhalve terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat NL Octrooicentrum ter zake niet bevoegd zou zijn.

Officiële taal
8. Philips betoogt voorts dat het in strijd is met artikel 65, eerste lid, van het EPC om een Nederlandse vertaling van de conclusies te eisen, aangezien de Engelse taal, waarin het Europees octrooi is opgesteld, een officiële taal van het Koninkrijk der Nederlanden is. Daartoe voert zij aan dat het Engels ten tijde van de besluitvorming een officiële taal was van de Nederlandse Antillen en thans van Sint Maarten.

8.1. Artikel 65 van het EPC geeft geen definitie van "officiële taal". Het is aan de verdragsluitende staten zelf te bepalen wat in die staat als officiële taal geldt ten aanzien van octrooien. Uit artikel 52 van de Row 1995 volgt dat het Koninkrijk der Nederlanden ten aanzien daarvan heeft gekozen voor het Nederlands. De omstandigheid dat binnen het Koninkrijk meer talen een officiële status hebben, betekent niet dat dit officiële talen zijn voor de toepassing van de Rijksoctrooiwet. De status van een taal moet worden onderscheiden van het gebruik dat volgens de wetgever van die taal mag worden gemaakt in de documenten waarop de wet betrekking heeft.

Het betoog faalt.

Strijd met TRIPs-overeenkomst
9.3. Gelet op de redenen waarom er bij de totstandkoming van de goedkeuringswet voor is gekozen de eis van een vertaling in het Nederlands van de octrooiconclusie te handhaven, welke eis ingevolge artikel 1, derde lid, van het Vertalingenprotocol is toegestaan, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het vertalen in het Nederlands van de conclusies onnodig kostbaar is. Evenmin bestaat grond voor het oordeel dat het vertalen van Engelse conclusies in het Nederlands onnodig ingewikkeld zou zijn.

Het betoog faalt.

IEF 11918

Geen inbreuk op het octrooi van Apple

Rechtbank 's-Gravenhage 24 oktober 2012, zaaknr. 410939/ HA ZA 12-84 (Apple inc. tegen Samsung electronics)

In navolging van IEF 10108.
Octrooirecht. Apple stelt dat Samsung door de verhandeling van de Galaxy-producten inbreuk maakt op het octrooi van Apple EP 948. Apple vordert een verbod op inbreuk op EP 948 in Nederland, met als nevenvorderingen: een opgave over winst, een recall, een publicatie over de inbreuk en een veroordeling tot afdracht van winst of vergoeding van schade, met veroordeling van Samsung in de proceskosten. De rechtbank oordeelt dat de Galaxy-producten werkend onder Android versie 2.3 of versie 3.0 en hoger van Samsung niet onder de beschermingsomvang van de onafhankelijke conclusies van EP 948 vallen. Daaruit volgt dat Samsung met die producten ook geen inbreuk maakt op de door Apple ingeroepen afhankelijke conclusies. De vorderingen van Apple moeten dus worden afgewezen.

het octrooi
4.2. EP 948 heeft betrekking op een apparaat met een touchscreen dat meerdere aanrakingen tegelijkertijd kan ontvangen en verwerken: een multi-touch touchscreen.

5.1. De rechtbank is van oordeel dat Samsung met de verhandeling van haar Galaxy-producten geen inbreuk maakt op EP 948 omdat in die producten geen sprake is van het "selectively sending one or more touch events [...] to one or more of the software elements associated with the one or more views [...] at which a touch was received based on the values of the multi-touch and exclusive touch flags" in de zin van de onafhankelijke conclusies 1, 11 en 21. Apple heeft betoogd dat aan dit element is voldaan omdat de Android-software die is geïnstalleerd op de Galaxy-producten de touch events van gelijktijdige aanrakingen stuurt naar ofwel alle software-elementen die geassocieerd zijn met views die worden aangeraakt (in het geval dat bepaalde vlaggen "aan" staan), ofwel uitsluitend naar het software-element dat is geassocieerd met de eerst aangeraakte view (in het geval dat bepaalde vlaggen "uit" staan). Deze situatie, waarin er bij gelijktijdige aanrakingen altijd touch events worden gestuurd naar een software-element, ongeacht de waarde van de vlaggen, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als selectief versturen in de zin van de voornoemde conclusies. Zoals hierna zal worden toegelicht, zal de gemiddelde vakman dat element namelijk zo uitleggen dat het systeem op basis van de vlaggen bepaalt of een touch event moet worden verstuurd of moet worden genegeerd. In het hierboven beschreven Android syteem worden touch events nooit genegeerd. Dit geldt zowel voor Android 2.3 als voor Android 3.0 en hoger nu de splitMotionEvent parameter, geintroduceerd sinds Android 3.0, niet tot effect heeft dat touch events worden genegeerd.

5.3. Daar komt bij dat met een systeem zoals Android, dat touch events nooit negeert, niet alle voordelen kunnen worden bereikt die de in EP 948 geclaimde werkwijze en voortbrengselen volgens het octrooischrift zouden meebrengen. Anders dan Apple in dit verband heeft gesuggereerd, wordt met de geclaimde uitvinding niet alleen beoogd te voorkomen dat een touch event betreffende een onnodige of ongewenste aanraking het software-element dat is geassocieerd met de aangeraakte view bereikt. Niet in geschil is dat de geclaimde uitvinding ook zou voorkomen dat de processor van het apparaat onnodig wordt belast. Apple heeft dat zelf uitdrukkelijk zo bepleit (paragraaf 3 pleitnota). Die doelstelling wordt bereikt als het systeem touch events die op basis van de vlaggen als onnodig of ongewenst worden aangemerkt, volledig negeert of blokkeert, maar niet als het systeem die onnodige of ongewenste touch events naar een ander software-element stuurt om daar te worden verwerkt.

conclusie
5.7. Op grond van het voorgaande moet worden geoordeeld dat de Galaxy-producten werkend onder Android versie 2.3 of versie 3.0 en hoger van Samsung niet onder de beschermingsomvang van de onafhankelijke conclusies van EP 948 vallen. Daaruit volgt dat Samsung met die producten ook geen inbreuk maakt op de door Apple ingeroepen afhankelijke conclusies. De vorderingen van Apple moeten dus worden afgewezen.


Op andere blogs:
Deterink (Galaxy with Android version 2.2.1 and higher prohibited)

IEF 11908

Een octrooi en certificaat voor ieder van de beschermde producten

Rechtbank ´s-Gravenhage 12 oktober 2012, reg.nr. AWB 10/4769 (Georgetown University tegen NL Octrooicentrum)

Octrooirecht. ABC. Eén van kracht zijnd basisoctrooi dat meerdere producten beschermt, en dat aan de houder van het basisoctrooi een certificaat wordt afgegeven voor ieder van de beschermde producten. Na de heropening IEF 11581, waar de rechtbank van oordeel was dat het onderzoek niet volledig is geweest en heropend dient te worden, nu een verwijzingsuitspraak waarin de rechtbank de volgende vijf vragen stelt.

Vraag 1 Verzet Verordening 469/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 betreffende het aanvullende beschermingscertificaat voor geneesmiddelen, meer in het bijzonder artikel 3, aanhef en onder c daarvan, zich ertegen dat, in de situatie dat een van kracht zijnd basisoctrooi meerdere producten beschermt, aan de houder van het basisoctrooi een certificaat wordt afgegeven voor ieder van de beschermde producten?

Vraag 2 Indien de eerste vraag bevestigend moet worden beantwoord, hoe dient artikel 3, aanhef en onder c, van de Verordening te worden uitgelegd in de situatie dat een van kracht zijnd basisoctrooi meerdere producten beschermt en op de aanvraagdatum van een certificaat voor één van de door het basisoctrooi beschermde producten (A), weliswaar nog geen certificaten waren verkregen voor andere producten (B, C) beschermd door hetzelfde basisoctrooi, doch op die aanvragen voor de producten (B, C) certificaten zijn afgegeven voordat op de aanvrage voor een certificaat voor het eerstgenoemde product (A) is beslist?

Vraag 3 Is het voor de beantwoording van de vorige vraag van belang of de aanvrage voor één van de door het basisoctrooi beschermde producten (A) op dezelfde datum is ingediend als de aanvragen voor andere producten (B, C) beschermd door hetzelfde basisoctrooi?

Vraag 4 Indien de eerste vraag bevestigend moet worden beantwoord, kan een certificaat worden afgegeven voor een door een van kracht zijnd basisoctrooi beschermd product, indien reeds eerder voor een ander door hetzelfde basisoctrooi beschermd product een certificaat is afgegeven, maar van dit laatste certificaat door de aanvrager afstand wordt gedaan met het oogmerk een nieuw certificaat te kunnen verkrijgen op basis van hetzelfde basisoctrooi?

Vraag 5 Indien het voor beantwoording van de vorige vraag relevant is of de afstand terugwerkende kracht heeft, wordt de vraag of afstand terugwerkende kracht heeft beheerst door artikel 14, aanhef en onder b, van de Verordening of door het nationale recht? Indien de vraag of afstand terugwerkende kracht heeft wordt beheerst door artikel 14, aanhef en onder b, van de Verordening, dient die bepaling zo te worden uitgelegd dat afstand terugwerkende kracht heeft?

Op andere blogs:
SPC Blog (Georgetown University: Hague Court refers five more questions to CJEU)

IEF 11905

Automatically recognised by Liechtenstein, is first authorisation?

Prejudiciële vragen aan HvJ EU High Court of Justice, Chancery Division, Patents Court 19 oktober 2012 [2012] EWHC 2840 (Pat) (Astrazeneca AB tegen Comptroller General of Patents, Designs and Trade Marks) - Nederlandse vertaling

Prejudiciële vragen gesteld door High Court of Justice, Chancery Division, Patents Court, Engeland & Wales, Verenigd Koninkrijk.

Octrooirecht. Aanvullende bescherming, ABC. Onder verwijzing naar HvJ EU C-127/00 (Hässle AB tegen Ratiopharm GmbH), C-207/03 en C-252/03 (Novartis tegen Comptroller), C-195/09, IEF 10019 (Synthon tegen Merz Pharma), C-130/11, IEF 11598 (Neurim tegen Comptroller) worden de volgende vragen gesteld.


Verzoekster heeft in 2004 van de Zwitserse autorieiten een voorwaardelijke (= het aantonen van de werking) vergunning voor het in de handel brengen van een werkzame stof voor behandeling van longkanker onder de merknaam ‘Iressa’. In 2005 wordt verhandeling van het middel geschorst.
In 2003 vraagt verzoekster bij het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) een vergunning voor het in de handel brengen voor Iressa op grond van Vo. 2309/93. Maar het daarvoor competente Comité wijst de aanvraag af wegens de nog onvoltooide studies naar de werking van het middel. Verzoekster trekt de aanvraag in en dient deze pas in 2008 opnieuw in. Het Europese vergunning voor het in de handel brengen wordt dan in juni 2009 verleend. Op basis daarvan vraagt en krijgt verzoekster opheffing van de schorsing van de Zwitserse vergunning voor het in de handel brengen.
Het voor het middel verkregen EUR octrooi zal in april 2016 vervallen. Verzoekster heeft een ABC aangevraagd maar partijen worden het niet eens over de vervaldatum daarvan. Verweerster (Comptroller-General of Patents, Designs and Trade Marks) gaat uit van de door het EMA verleende VHB van het medicijn in juni 2009, maar octrooibureaus in andere landen rekenen vanaf de Zwitserse vergunning voor het in de handel brengen.

De vraag die voor de verwijzende Engelse rechter moet worden beantwoord om deze zaak te kunnen oplossen is wat moet worden verstaan onder “eerste vergunning voor het in de handel brengen”. In deze zaak betreft het een automatisch door de Liechtensteinse aut verstrekte vergunning die dus niet voldoet aan de voorwaarden van Vo. 469/2009/EG.

1. Kan een Zwitserse vergunning voor het in de handel brengen, die niet werd verleend overeenkomstig de in richtlijn 2001/83/EG vastgestelde administratieve vergunningsprocedure maar door Liechtenstein automatisch wordt erkend, de „eerste vergunning voor het in de handel brengen” vormen voor de toepassing van artikel 13, lid 1, van verordening nr. 469/2009/EG?
2. Is het voor de beantwoording van de eerste vraag van belang of:
(a) de reeks klinische gegevens op grond waarvan de Zwitserse autoriteit de vergunning voor het in de handel brengen heeft verleend, volgens het Europees Geneesmiddelenbureau niet voldeed aan de voorwaarden voor de afgifte van een vergunning voor het in de handel brengen overeenkomstig verordening nr. 726/2004/EG; en/of
(b) de Zwitserse vergunning voor het in de handel brengen na afgifte werd geschorst en pas weer uitwerking kreeg nadat bijkomende gegevens waren overgelegd?
3. Indien artikel 13, lid 1, van verordening nr. 469/2009 enkel verwijst naar vergunningen voor het in de handel brengen die zijn verleend overeenkomstig de in richtlijn 2001/83/EG vastgestelde administratieve vergunningsprocedure, heeft het feit dat een geneesmiddel eerst binnen de EER in de handel werd gebracht overeenkomstig een door Liechtenstein automatisch erkende Zwitserse vergunning voor het in de handel brengen, die niet werd verleend overeenkomstig richtlijn 2001/83/EG, dan tot gevolg dat overeenkomstig artikel 2 van verordening nr. 469/2009 voor dit product geen aanvullend beschermingscertificaat kan worden afgegeven?

Op andere blogs:
The SPC Blog (SPCs and Directive 2001/83-compliant authorisations: a comment on AstraZeneca)
The SPC Blog (Breaking news: Swiss/Liechtenstein questions head for CJEU)

IEF 11897

Exclusieve licentieovereenkomst doorverhandelen onder eigen merknaam

Rechtbank 's-Gravenhage 17 oktober 2012, zaaknr. 394360 HA ZA 11-1501 (AVO Anthurium tegen BSP) en zaaknr. 299247 HA ZA 11-2134 (AVO Anthuriums tegen New Jet System)

Octrooirecht. Merkrecht. Ontbinding exclusieve licentieovereenkomst en wanprestatie.

New Jet System had met AVO/BSP een exclusieve licentieovereenkomst gesloten. AVO/BSP verhandelt de producten zoals overeengekomen verder onder eigen merknaam ‘Holland Fine Fog System’. In zaak I eist New Jet van AVO betaling van de openstaande facturen en in de eis van reconventie eist AVO schadevergoeding van New Jet omdat New Jet de overeenkomst niet rechtsgeldig heeft ontbonden en wanprestatie heeft gepleegd. New Jet heeft hierop nog niet kunnen reageren.

In zaak II stelt Avo dat er geen ontbinding van de overeenkomst met New Jet heeft plaatsgevonden, dat New Jet gehandeld heeft met derden in strijd met de overeenkomst, dat New Jet merk- en octrooi-inbreuk en slaafse nabootsing pleegt. Voor alle aangevoerde stellingen acht de Rechtbank onvoldoende bewijs. Maar omdat New Jet nog niet heeft kunnen antwoorden houdt de Rechtbank iedere verdere beslissing aan.

ontbinding van de overeenkomst
4.5. AVO stelt nog dat tussen partijen een betalingsregeling tot stand was gekomen  volgens welke regeling maandelijkse termijnen van € 5.000 op openstaande facturen zou  worden afbetaald. In dit verband kan aan die stelling voorbijgegaan worden omdat zij niet aanvoert dat die betalingsregeling aan de ontbinding in de weg zou staan. De regeling wordt bovendien bestreden door [X] c.s. terwijl bewijs daarvoor ontbreekt en door AVO niet concreet is aangeboden.

4.6. De overeenkomst bindt partijen daarom niet meer na 19 februari 2011. De gestelde opzegging van de overeenkomst tegen 1 juli 2012 kan verder buiten beschouwing blijven.

handelen met derden in strijd met de overeenkomst
4.8. In dit verband heeft AVO ter zitting gesteld dat [X] c.s. al eind 2010 / begin 2011 offertes heeft uitgebracht aan Van den Arend voor het project in Polen, en ook voor het project Harg en het project Molenhoek. [X] c.s. bestrijdt niet dat dit handelen in strijd zou zijn met de overeenkomst, maar bestrijdt dat zij voor ontbinding van de overeenkomst enige concrete aanbieding aan Van den Arend heeft gedaan. Nu de juistheid van het door AVO gestelde niet blijkt uit de overgelegde producties, zal AVO in de gelegenheid worden gesteld deze stelling door getuigen te bewijzen nadat de hierna te bespreken comparitie van partijen heeft plaatsgevonden. Verdere beslissingen met betrekking tot het door Avo van [X] c.s. gevorderde worden aangehouden tot na de bewijslevering.

de gestelde merk- en octrooi-inbreuk en slaafse nabootsing
4.10. De gestelde merkinbreuk is bestreden en door Avo Anthuriums niet anders onderbouwd dan met de stelling dat levering van een installatie, die in het kader van de overeenkomst voor Avo Anthurium Vogels en BSP is geproduceerd en die technisch gelijk is aan een HFFS-systeem, inbreuk op het HFFS-merk maakt. Die stelling is onjuist. De verwijzing naar de beslissing HvJEG 12 juli 2011 (C-324/09) inzake l’Oreal / eBay op het punt van het verhandelen van producten zonder verpakking snijdt geen hout omdat Avo over het hoofd ziet dat, anders dan in die beslissing aan de orde was, het merk hier niet op de waren is aangebracht. 

4.11. De gestelde inbreuk op het octrooi en de gestelde slaafse nabootsing zijn eveneens bestreden en door Avo Anthuriums niet nader gemotiveerd en onderbouwd.

5.2. Avo Anthurium Vogels en BSP hebben in hun akte van 25 april 2012 tegen elke factuur afzonderlijk verweren aangevoerd waarop New Jet nog niet heeft kunnen reageren. De rechtbank zal een comparitie van partijen gelasten om haar daartoe de gelegenheid te geven en om, indien daar aanleiding voor is, partijen nadere vragen te stellen over de verschillende facturen. Omdat een en ander mogelijk leidt tot bewijsopdrachten in aanvulling op de hiervoor besproken bewijsopdracht, zal de comparitie dienen plaats te vinden voor eventuele bewijslevering. New Jet dient uiterlijk twee weken voor de zitting haar reactie op het verweer van AVO aan de wederpartij en de rechtbank toe te zenden.

5.3. Partijen worden in de gelegenheid gesteld binnen twee weken na de datum van dit vonnis opgave te doen van verhinderdata voor de maanden december 2012 en januari en februari 2013, waarna datum en tijdstip van de zitting zal worden vastgesteld.

6. De rechtbank:
gelast dat Avo Anthurium Vogels, BSP en New Jet op een nader te bepalen dag en tijdstip
zullen verschijnen ter terechtzitting in het Paleis van Justitie aan de Prins Clauslaan 60 te ’sGravenhage;
houdt iedere verdere beslissing in zaak I in conventie en in reconventie en in zaak II aan.

IEF 11883

Door weglating dat de valplaten "convex" zijn

Rechtbank 's-Gravenhage 17 oktober 2012, HA ZA 12-85 (Visys N.V. tegen Best N.V.)

Octrooirecht. Best (Belgian Electronic Sorting Technology) is een Belgische onderneming die zich sinds 1996 toelegt op het ontwerpen, produceren en commercialiseren van lasersorteermachines. Machines van deze soort worden toegepast om bulkgoederen, met name voedingsmiddelen, te ontdoen van onzuiverheden. Best is houdster van EP0952895 B1.

Visys is opgericht door een aantal ex-werknemers van Best en brengt ook een lasersorteermachine op de markt welke is van een concave (holle) valplaat met in de lengterichting evenwijdige kanalen (de “channel chute”). Visys vordert de vernietiging van het octrooi, respectievelijk de verklaring niet-inbreuk. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de Aanvrage, gelezen in haar geheel, niet anders worden begrepen dan dat daarin uitsluitend inrichtingen met een convex gekromde valplaat onder bescherming werden gesteld. De conclusie 1 wordt vernietigd vanwege op ongeoorloofde wijze toevoegen van materie (door weglating dat de valplaten "convex" zijn in het uiteindelijke octrooi).

Naar het oordeel van de rechtbank zal de gemiddelde vakman begrijpen dat de stand van de techniek (gekromde) valplaten omvat met daarin middelen, zoals groeven of kanalen, welke het te sorteren product geleiden tot evenwijdige banen, zoals in Kelly. Het Octrooi zet zich daar tegen af en brengt met de conclusies 1 en 8 valplaten onder de beschermingsomvang die completely smooth zijn, dus zonder een geleidingsmiddel in enigerlei vorm. Ook conclusies 2 t/m 7, 9 en 10 voor zover gebaseerd op conclusie 1 worden vernietigd. Ook worden conclusie 8 voor Nederland en conclusie 9 en 10 (voor zover gebaseerd op conclusie 8) vernietigd. De gevorderde verklaring van niet-inbreuk wordt niet-ontvankelijk verklaard, Visys had geen reden een inbreukactie te vrezen voor een inrichting zoals omschreven.

In citaten:

Toegevoegde materie
4.11. De conclusie is dan ook dat een gemiddelde vakman niet duidelijk en ondubbelzinnig zal afleiden uit de Aanvrage dat ook valplaten die niet convex zijn binnen het bereik van de uitvinding vallen. Hij vindt dat kenmerk dan ook terecht terug in conclusie 1 van de aanvraag. Veronderstellenderwijs met de octrooihouder Best er van uitgaande dat een valplaat met concaaf oppervlak binnen het bereik van het octrooi zoals verleend zou vallen (door weglating van “convex” in de uiteindelijk verleende conclusie), dient de conclusie te worden getrokken dat in zoverre sprake is van toegevoegde materie.

4.13. De rechtbank ziet gelet op het voorgaande aanleiding conclusie 1 van het Octrooi, voor zover verleend voor Nederland, te vernietigen voor zover het meer of anders omvat dan in het hulpverzoek vermeld. Hetzelfde geldt voor de conclusies 2 tot en met 7 en 9 en 10, voor zover afhankelijk van conclusie 1.

4.16. Naar het oordeel van de rechtbank zal de gemiddelde vakman begrijpen dat de stand van de techniek (gekromde) valplaten omvat met daarin middelen, zoals groeven of kanalen, welke het te sorteren product geleiden tot evenwijdige banen, zoals in Kelly. Het Octrooi zet zich daar tegen af en brengt met de conclusies 1 en 8 valplaten onder de beschermingsomvang die completely smooth zijn, dus zonder een geleidingsmiddel in enigerlei vorm. In paragraaf 17 van de beschrijving van het Octrooi en ook in de beschrijving in de Aanvrage is dat tot uitdrukking gebracht met de woorden completely smooth, without any channels or grooves in the direction of travel/fall; in de conclusies van het Octrooi met de woorden completely smooth, without any channels in direction of fall. De gemiddelde vakman zal begrijpen dat hier niet iets anders is bedoeld. In alle gevallen hebben de bewoordingen het oog op een gladde valplaat zonder geleidingsmiddelen zoals kanalen of groeven. Van toegevoegde materie is dan ook geen sprake.
4.17. Ook op dit punt heeft Best een hulpverzoek gedaan voor het geval de rechtbank van oordeel zou zijn dat sprake is van toegevoegde materie door het niet opnemen van de woorden ‘or grooves’. Nu dat niet het geval is, is er geen aanleiding het door Best voorgestelde hulpverzoek te beoordelen.

Niet-nawerkbaarheid

4.22. Gelet op hetgeen hierboven is overwogen behoeft de gestelde niet-nawerkbaarheid met betrekking tot conclusie 8 niet meer te worden beoordeeld.

De verklaring van niet-inbreuk
4.52. In essentie komen de argumenten van Visys er op neer dat zij moet vrezen dat Best haar sorteermachine, uitgerust met een valplaat met kanalen die de producten geleiden, zou aanvallen. Dit heeft zij evenwel niet onderbouwd gesteld en is ook overigens niet gebleken, in aanmerking genomen dat Best in deze procedure ook met zoveel woorden heeft erkend dat dergelijke sorteermachines niet onder het bereik van het Octrooi vallen.

4.53. De rechtbank is dan ook van oordeel dat Visys geen reden had een inbreukactie te vrezen voor een inrichting als bedoeld in de verklaring voor recht. Zij heeft dan ook geen belang daartoe en de subsidiaire vordering zal niet-ontvankelijk worden verklaard.

Dictum:
vernietigt conclusie 1 van EP 0 952 895, zoals verleend voor Nederland, voor zover het meer of anders omvat dan het in het eerste hulpverzoek vermelde. vernietigt de conclusies 2 tot en met 7 en 9 en 10, zoals verleend voor Nederland, voor zover afhankelijk van conclusie 1 en voor zover conclusie 1 meer of anders omvat dan het in het eerste hulpverzoek vermelde.
vernietigt conclusie 8 van EP 0 952 895, voor zover verleend voor Nederland, alsmede de conclusies 9 en 10, zoals verleend voor Nederland, voor zover afhankelijk van conclusie 8;
IEF 11874

Overzicht ontwerpverdragen 30 september

Overzicht van ontwerp-verdragen (verdragen in voorbereiding)
Peildatum: 30 september 2012

Sinds juni 2012 nieuw op de lijst: Benelux-verdrag inzake de intellectuele eigendom (merken tekeningen of modellen) van 25-02-2005; wijziging (Benelux) REF 012827

Verder overzicht ontwerpverdragen:
- Gemeenschappelijke rechtsgang; protocol EOO (Europese Octrooi Organisatie) 010191
- Harmonisatie van materieel octrooirecht WIPO (Wereldorganisatie voor
Intellectuele Eigendom) REF 010282
- Besluit van de Raad van de EU houdende toekenning aan het Hof van Justitie van de EG van de bevoegdheid uitspraak te doen in geschillen betreffende het gemeenschapsoctrooi EU (Europese Unie) 010891
- Rechten van omroeporganisaties WIPO (Wereldorganisatie voor Intellectuele Eigendom) REF 010606
- Verdrag inzake bescherming audiovisuele voorstellingen WIPO (Wereldorganisatie voor Intellectuele Eigendom), Partijen bij verdrag REF 012749
- Protocol inzake illegale handel in tabaksproducten WHO (Wereld Gezondheidsorganisatie) REF 012149

IEF 11868

Uitzondering: één cassatieberoep ingesteld tegen verschillende gedingen, mag

HR 12 oktober 2012, LJN BX5801 met conclusie A-G Huydecoper(eiseres tegen Centrafarm / Ratiopharm)

Cassatie. Ontvankelijkheid cassatieberoep. Geval waarin bijéén arrest in meerdere zaken tegelijk uitspraak is gedaan. Instellen van beroep bij één dagvaarding. De partijen procederen in deze zaak over de al-dan-niet nietigheid van het voor Nederland verleende deel van een Europees octrooi, EP 03.347.066, en een daarmee verbonden aanvullend beschermingscertificaat als bedoeld in art. 90 e.v. ROW 1995.

In deze zaak, die ten gronde een omvangrijk octrooigeschil betreft, gaat het thans uitsluitend om de ontvankelijkheid van het principale cassatieberoep. [Verweerster 1] en Centrafarm voeren aan dat [eiseres] niet ontvankelijk is in dit beroep omdat zij bijéén dagvaarding cassatieberoep heeft ingesteld in verschillende zaken. Daartoe doen zij een beroep op de vaste rechtspraak van de Hoge Raad dat de eisen van een goede procesorde zich in beginsel ertegen verzetten dat tegen in verschillende gedingen gedane uitspraken bij één en hetzelfde exploot van dagvaarding cassatieberoep wordt ingesteld. Volgens [verweerster 1] en Centrafarm is in dit geval geen plaats voor een uitzondering op dit beginsel.

Dit betoog faalt. De rechtbank heeft de afzonderlijk ingestelde vorderingen van Centrafarm c.s. die alle de geldigheid betreffen van een Europees octrooi en van een aanvullend beschermingscertificaat van [eiseres], gezamenlijk behandeld en na rolvoeging bij één vonnis beslist. [eiseres] heeft van dat vonnis bij één dagvaarding hoger beroep ingesteld. Ook in hoger beroep zijn de zaken gezamenlijk behandeld en het hof heeft bij één arrest in de drie zaken uitspraak gedaan. In een dergelijk geval - waarin op grond van subjectieve cumulatie, voeging of rolvoeging bij één vonnis, arrest of beschikking in alle zaken tegelijk uitspraak wordt gedaan - mag bij één dagvaarding of verzoekschrift een rechtsmiddel worden aangewend (vgl. HR 9 mei 1958, NJ 1959/321).

Eiseres is derhalve ontvankelijk in haar cassatieberoep.

Uit de Conclusie A-G Huydecoper:

9. De sindsdien verschenen rechtspraak vertoont dit beeld, dat aan de regel die de verweersters onder 1 en 2 in deze zaak inroepen wordt vastgehouden wanneer bij één inleidend processtuk wordt opgekomen tegenuitspraken waartussen geen relevante mate van samenhang bestaat, maar dat de uitzondering van toepassing wordt geacht wanneer er wél zo'n voldoende mate van samenhang is. In vogelvlucht:

- HR 27 februari 2004, NJ 2004, 239, [red. LJN AO0973] rov. 3. Het ging om geschillen tussen de belastingontvanger en (groepen van) tuinders, aanvankelijk bij verschillende rechterlijke instanties ingeleid maar op verzoek van de Ontvanger en met instemming van de betrokken tuinders wegens verknochtheid naar dezelfde rechter verwezen, envervolgens in de feitelijke instanties samen berecht. Het beroep op niet-ontvankelijkheid moest hier worden verworpen.
- HR 23 december 2005, NJ 2007, 162 [red. LJN AU3252] m.nt. H.J. Snijders, rov. 3. Deze zaak betrof tien geschillen tussen een Landinrichtingscommissie in de zin van de toenmalige Landinrichtingswet, en verschillende belanghebbenden bij het desbetreffende landinrichtingsproject. De uitspraken in die zaken waren niet gewezen tussen dezelfde partijen en er was geen voeging wegens verknochtheid geweest. In dat geval gold de regel die tot niet-ontvankelijkheid leidt, (dus) wel. Ik merk op dat het enkele feit dat de zaken op met elkaar (nauw) verwante problemen betrekking hebben (zoals, naar in de rede ligt, bij de meningsverschillen tussen een Landinrichtingscommissie en de betrokkenen bij het landinrichtingsproject vaak het geval zal zijn), dus gewoonlijk onvoldoende zal zijn om een beroep op de uitzondering te rechtvaardigen.
- HR 19 februari 2010, NJ 2010 [red. LJN BK8100], 116, rov. 4.3. Hier ging het om vier zelfstandige onteigeningszaken, spelend tussen de onteigenende partij en dezelfde belanghebbenden. Uit de gepubliceerde vindplaats blijkt niet dat voeging van de zaken, formeel dan wel informeel, had plaatsgehad, maar de zaken waren wel gelijktijdig door dezelfde rechter beoordeeld en beslist. Blijkens de conclusie van
A - G Wattel werd in alle vier zaken een gelijkluidend cassatiemiddel aangevoerd, wat mij doet vermoeden dat de zaken, althans voor zover in cassatie van belang, dezelfde vraag, of nauw samenhangende vragen betroffen. De Hoge Raad oordeelde dat er een zodanige materiële en processuele samenhang bestond dat er geen reden was om de regel betreffende niet-ontvankelijkheid toe te passen.
- HR 9 juli 2010, NJ 2010, 401 , JBPr 2010, [red. LJN BM4088], 56 m.nt. Hovens, rov. 3. Hier ging het om door dezelfde belanghebbende - de faillissementscurator - tegen drie verschillende partijen, namelijk: de (gewezen) bestuurders van de gefailleerde, ingeleide verzoeken tot faillietverklaring. Daarover was in appel bij drie afzonderlijke arresten (telkens: in dezelfde zin) beslist. Er was geen voeging wegens verknochtheid bevolen. Hier volgde niet-ontvankelijkverklaring. De bij het arrest gepubliceerde uitspraken van het hof vertonen een aanzienlijke mate van gelijkenis, zodat men kan vermoeden dat de zaken inhoudelijk wel dezelfde of nauw verwante problemen betroffen. Dit geval bevestigt daarom de indruk die ook door het geval uit NJ 2007, 162 wordt opgeroepen: het feit dat de zaken dezelfde of nauw verwante vragen betreffen, is wanneer de partijen geheel verschillend zijn en géén gevoegde behandeling heeft plaatsgehad, op zichzelf niet voldoende om een beroep op de uitzondering te rechtvaardigen.
- HR 24 juni 2011, RvdW 2011, 797, rechtspraak.nl LJN BQ3010, rov. 3. Hier ging het om tien arresten van een hof in zaken betreffende schade als gevolg van gebreken in aan deeisende partijen (wederom: tuinders) geleverd teeltmateriaal. Alle zaken betroffen dezelfde leveranciers. Zes beslissingen werden in gezamenlijke arresten behandeld en afgedaan, de vier andere in afzonderlijke arresten. Het betrof verschillende eisende partijen, en er was geen voeging wegens verknochtheid bevolen. Er volgde dus niet-ontvankelijkverklaring. Ook hier ligt in de rede dat er inhoudelijk overeenkomst bestond tussen de in de verschillende zaken beoordeelde geschillen. Ook hier kan men dus (onrechtstreeks) bevestiging vinden voor de gedachte dat dát gegeven op zich, als de zaken verschillende partijen betreffen en er geen vorm van voeging heeft plaatsgehad, onvoldoendeis om een uitzondering op de regel te rechtvaardigen.

10. Ik maak uit de hiervóór besproken bronnen op dat in gevallen waarin zaken wel op grond van verknochtheid zijn gevoegd - waarbij het, zoals ik in voetnoot 3 al even liet blijken, volgens mij niet relevant is of dat langs de formele weg van de art. 222 e.v. Rv. is gebeurd, of via het informeleinstituut van de zogenaamde "rolvoeging"(4), of op de voet van verwijzing wegens verknochtheid naar een andere rechter - en de zaken vervolgens dienovereenkomstig zijn behandeld en beslist, in elk geval beroep op de uitzondering mag worden gedaan. Ik denk dat hetzelfde geldt als de rechter zonder dat voeging plaatsvindt, verschillende zaken inéén gelijkluidende beslissing heeft beslist. Dat pleegt, behalve in zaken waarin een van de hiervóór genoemde varianten van voeging of verwijzing heeft plaatsgehad, te gebeuren in zaken waarin zogenaamde subjectieve cumulatie aan de orde is (er is in één zaak, en dus bij één eensluidend inleidend processtuk, door verschillende eisers een vordering tegen dezelfde gedaagde, of door een of meer eisers tegen verschillende gedaagden aanhangig gemaakt).