DOSSIERS
Alle dossiers

Onrechtmatige publicaties  

IEF 14671

Vastgoedjournalist bericht over verboden uitlating van makelaar

Hof 's-Hertogenbosch 17 februari 2015, IEF 14671; ECLI:NL:GHSHE:2015:557 (Makelaarsverdenking)
Mediarecht. Onrechtmatige publicatie. Executievonnis. Partijen hebben van 1994 tot 2008 een samenwerkingsverband gehad op het gebied van makelaarsactiviteiten. De wens tot ontvlechting van de samenwerking is uitgesproken en begin 2009 is geïntimeerde een nieuwe onderneming op het gebied van makelaarsactiviteiten begonnen. Appellant heeft door de uitlating “Ik verdenk hem van fraude, oplichting en paulianeus handelen, dat is het benadelen van mij”, aan vastgoedjournalist het aan hem opgelegde verbod heeft overtreden. Dat het gesprek met de journalist een vertrouwelijk karakter had en heimelijk is opgenomen, doet er niet toe. Het Hof bekrachtigt het vonnis.

 


3.13.
[appellant] stelt dat zijn opmerking: “Ik verdenk hem van fraude, oplichting en paulianeus
handelen, dat is het benadelen van mij” in de context moet worden gelezen, waarin deze is gemaakt. Hij verschaft in de gewraakte passage een opsomming van een aantal lopende procedures en legt uit waar die procedures over gaan, in het bijzonder dat een procedure over de strikt vertrouwelijk verzonden e-mail aan het bestuur van de NVM als inhoud heeft, dat hij [geïntimeerde] verdenkt van fraude, oplichting en paulianeus handelen. Dat was informatie die al in de betreffende procedure heeft gespeeld en waaraan hij heeft gerefereerd, aldus [appellant].


3.14.
Het hof overweegt als volgt. Het staat [appellant] weliswaar vrij om in niet tendentieuze bewoordingen aan een derde, zoals [vastgoedjournalist], verslag te doen van lopende (en eventuele nog te entameren) procedures tegen [geïntimeerde] in verband met bij [appellant] gerezen verdenkingen van bepaalde door [geïntimeerde] gepleegde feiten.
Naar het voorlopig oordeel van het hof heeft [appellant] zich door de uitlating “Ik verdenk hem ([geïntimeerde], hof) van fraude, oplichting en paulianeus handelen, dat is het benadelen van mij”, mede bezien in samenhang met de andere door [appellant] op 8 januari 2013 aan [vastgoedjournalist] gedane insinuerende uitlatingen, zoals hiervoor in 3.11. (in het eerste en tweede citaat) zijn weergeven, het aan hem bij vonnis van 6 december 2012 opgelegde verbod overtreden. In het eerste citaat geeft [appellant] immers aan dat [geïntimeerde] gelden aan de boedel is verschuldigd omdat [geïntimeerde] paulianeus heeft gehandeld. Dat de curator, zo blijkt uit dit citaat, eveneens onderzoek doet of heeft gedaan naar paulianeus handelen van [geïntimeerde], doet hieraan niet af. In het tweede citaat valt voorts te lezen dat [appellant] [geïntimeerde] beschuldigt van belastingfraude en dat [appellant] de integriteit van de voorzitter van de NVM in twijfel trekt omdat [geïntimeerde] als voorzitter van de NVM de fiscus “zo besodemietert”. Deze uitlatingen van [appellant], in onderling verband en samenhang bezien, zijn naar het voorlopig oordeel van het hof aldus uitlatingen aan een derde met de strekking en inhoud dat [geïntimeerde] zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting en paulianeus handelen. Deze uitlatingen zijn naar het voorlopig oordeel meer dan een “kale” opsomming van door [appellant] jegens [geïntimeerde] te entameren procedures. Deze uitlatingen worden , worden bovendien niet gedragen door meer dan een particulier belang van [appellant] en zijn voorts door [appellant] niet feitelijk onderbouwd.
Dat, zoals [appellant] stelt, [vastgoedjournalist] het initiatief heeft genomen voor het aangaan van het gesprek van 8 januari 2013, [vastgoedjournalist] op de hoogte was het aan [appellant] bij vonnis van 6 december 2012 opgelegde verbod, de gesprekken tussen [appellant] en [vastgoedjournalist] een vertrouwelijk karakter hadden en heimelijk door [vastgoedjournalist] zijn opgenomen, doen aan het voorgaande niet af.
3.15.
De slotsom luidt dat de grief faalt. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.
IEF 14670

Horecamagnaat misschien (mede)verantwoordelijk voor onrechtmatige publicaties

Hof 's-Hertogenbosch 17 februari 2015, IEF 14670; ECLI:NL:GHSHE:2015:565 (Horecamagnaat)
Onrechtmatige publicaties. Op diverse vindplaatsen op internet bevonden zich publicaties waarin geïntimeerde of zijn vennootschap in een kwaad daglicht worden gesteld. Appellant wordt verboden (roep)namen, de Blix, horecamagnaat of horecatycoon te plaatsen op een website of weblog. Geïntimeerde stelt dat appellant (mede)verantwoordelijk is voor de publicatie van voormelde koppen en/of passages; en dat hij eigenaar, administratief en technisch contact was van de website. Het hof staat toe (tegen)bewijs te leveren dat appellant (mede)verantwoordelijk is voor de publicaties.

Dictum:
laat [appellant] toe tegenbewijs te leveren tegen de voorshands bewezen geachte stellingen dat:
- a) [appellant] (1) (mede)verantwoordelijk is voor de publicatie van voormelde koppen en/of passages (4.15.1) op de website [website 1], en (2) thans (indirect) zodanige zeggenschap heeft over de website [website 1] dat hij kan voorkomen dat hierop lasterlijke beweringen verschijnen;
- b) [appellant] (1) (mede)verantwoordelijk is voor de publicatie van voormelde koppen en/of passages (4.15.2) op de website [website 2], en (2) thans (indirect) zodanige zeggenschap heeft over de website [website 2] dat hij kan voorkomen dat hierop lasterlijke beweringen verschijnen;
laat [geïntimeerde] toe te bewijzen dat [appellant] (1) (mede)verantwoordelijk is voor de publicatie van voormelde koppen en/of passages (4.15.3) op de website [website 9], en (2) thans (indirect) zodanige zeggenschap heeft over de website [website 9] dat hij kan voorkomen dat hierop lasterlijke beweringen verschijnen, en (3) thans (indirect) zodanige zeggenschap heeft over de website [website 9] dat de lasterlijke beweringen van deze website kan verwijderen;
IEF 14625

Nader bewijs voor acquisitiefraude verzending op spookbriefpapier

Hof 's-Hertogenbosch 3 februari 2015, IEF 14625; ECLI:NL:GHSHE:2015:308 (appellanten tegen K.I.N.)
Tussenarrest. Acquisitiefraude door verzending van spookbrieven. Bewijslast en bewijslevering. Geïntimeerden is al zestig jaar actief en thans internationaal marktleider op het gebied van het verzamelen en tegen betaling aan haar klanten beschikbaar stellen van “business-informatie”. In december vind er grote acquisitiefraudeplaats met behulp van briefpapier met haar merk en logo het gaat om honderden spookbrieven. Niet kan worden aangenomen dat appellanten ieder voor zich door de verzending van de spookbrieven inbreuk hebben gemaakt op de IE-rechten, het hof zal geïntimeerden toelaten nader bewijs te leveren.

2.2. In december 2009 werd [geïntimeerden] geconfronteerd met een grote acquisitiefraude, waarbij haar (handels)naam en merken werden gebruikt. Op (niet van [geïntimeerden] afkomstig) briefpapier met haar merk en logo, ondertekend door “Ing. Mr. [Algemeen Directeur], Algemeen Directeur” werden (potentiële) klanten van [geïntimeerden] benaderd met verzoek om bedrijfsgegevens ter beschikking te stellen. Het gaat daarbij om honderden van dergelijke spookbrieven.

(...) in november 2008 ruim 500 bedrijfsadressen had verzonden.

4.2
In deze procedure stelt [geïntimeerden] dat het verzenden van de spookbrieven een inbreuk vormt op haar auteursrechten, merkrechten en handelsnaam, althans jegens haar onrechtmatig is.(...)

4.5. (...) Alleen op grond van de vaststaande feiten kan naar het oordeel van het hof niet als vaststaand worden aangenomen dat appellanten ieder voor zich door de verzending van de spookbrieven inbreuk hebben gemaakt op de auteursrechten, merkrechten en handelsnaamrechten van [geïntimeerden] dan wel (anderszins) jegens haar onrechtmatig hebben gehandeld, zoals de centrale stelling van [geïntimeerden] luidt. De overige omstandigheden die [geïntimeerden] heeft aangevoerd en die zij in haar reconstructie heeft opgenomen onderbouwen die stelling weliswaar, maar bieden - in onderlinge samenhang bezien - niet het bewijs daarvan. Naar het oordeel van het hof bieden deze dat bewijs ook niet in die mate dat kan worden gezegd dat [geïntimeerden] voorshands, behoudens tegenbewijs, het bewijs van haar stelling heeft geleverd. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de reconstructie van [geïntimeerden] onduidelijkheden/ongerijmdheden bevat, zoals met name het doel dat [appellanten c.s.] met de spookbrieven zoals deze zijn ingericht (met onjuiste gegevens) zouden hebben kunnen bereiken, de vermelding van een postbusnummer dat aan een buitenstaander toebehoort, een niet nader onderbouwd contact tussen [geïntimeerden] en een onbekend gebleven drukker en de identiteit van de persoon die de dagvaarding voor (...) heeft aangenomen en die door de deurwaarder niet is vastgesteld (mva noot 13).
IEF 14617

Geen links naar profielen (oud-)medewerkers SNS

Vzr. Rechtbank Gelderland 24 december 2014, IEF 14617; ECLI:NL:RBGEL:2014:8167 (SNS Bank tegen Stichting Krediet Verdriet)
Mediarecht. Onrechtmatige publicatie. Stichting Krediet Verdriet plaatst namen, telefoonnummers, emailadressen en links naar persoonlijke en/of zakelijke profielen van (oud-)werknemers van de SNS Bank op de website bankenboeven.nl. De belangenafweging van vrijheid van meningsuiting (7 Grondwet en 10 EVRM) tegenover inbreuk op persoonlijke levenssfeer (285b Sr en 8 Wbp), slaat uit naar de laatste. Zij krijgt een verbod op het internet publiceren van deze persoonlijke gegevens.

De voorzieningenrechter veroordeelt gedaagde en Stichting Krediet Verdriet om binnen twaalf uur na betekening van het vonnis alle persoonsgegevens van werknemers en/of oud-werknemers van SNS Bank als bedoeld in artikel 1 sub a van de Wet Bescherming Persoonsgegevens waaronder tenminste namen, links naar persoonlijke of zakelijke profielen op andere websites en telefoonnummers en e-mailadressen te verwijderen en verwijderd te houden van de website Bankenboeven.nl of elke andere openbare bron, digitaal of anderszins,
IEF 14593

Kantonrechter niet bevoegd bij eis rectificatie van verhuurbemiddelaars

Ktr. Rechtbank Midden-Nederland 16 januari 2015, IEF 14593 (eisers tegen AvroTros)
Uitspraak ingezonden door Bertil van Kaam en Nils Winthagen, Van Kaam. Mediarecht. Procesrecht. Eiseres bemiddelen in de huursector. AvroTros Radar heeft aandacht besteed aan huurbemiddelaars die voor zowel verhuurder als aspirant-huurder bemiddelingswerkzaamheden verricht. De bij de aspirant-huurder in rekening gebrachte bemiddelingskosten zijn aangemerkt als onterecht betaalde bemiddelingskosten welke teruggevorderd kunnen worden op radar.tv is een voorbeeldbrief beschikbaar. Eisers vorderen rectificatie. De kantonrechter verklaart zich onbevoegd omdat er sprake is van subjectieve cumulatie van vorderingen namens vijftiental eisers en er sprake is van schade van onbepaalde waarde dan wel vele malen hoger dan €25.000.

4.1. Bij dagvaarding hebben een vijftiental eisers een vordering ingesteld tegen een tweetal gedaagden. Dit betekent dat in deze zaak in ieder geval sprake is van een subjectieve cumulatie van vorderingen. Anders dan bij een objectieve cumulatie van vorderingen kent de wet geen bijzondere regel om de competentie om de competentie bij subjectieve vorderingen te bepalen. In het onderhavige geval is dan ook als uitgangspunt dat voor iedere eiser afzonderlijk de bevoegdheid van de rechter moet worden vastgesteld.

4.3. De kantonrechter volgt eisers niet in de stelling dat het gevorderde moet worden aangemerkt als een aardvordering als bedoeld in artikel 93 aanhef en onder c. Rv (vorderingen uit hoofde van huur). De door eisers ingestelde vordering tot rectificatie èn de vordering tot betaling van een voorschot op de geleden en nog te leiden schade zijn immers gebaseerd op een door gedaagden gepleegde onrechtmatige daad als bedoeld in 6:162 BW, te weten de door eisers gestelde onrechtmatige uitlatingen. Tussen partijen bestaat ook geen enkele huurverhouding. De kantonrechter kan zijn bevoegdheid dan ook niet verlenen aan het bepaalde in art. 254 lid 5 Rv.

4.5. De vordering tot rectificatie dient te worden aangemerkt als een vordering van onbepaalde waarde. (...)

4.6. De mededeling zijdens eisers dat de schade 'vele malen hoger is dan €25.000,--' betekent tevens dat de in kort geding tot €25.000,-- beperkte geldvordering gegrond is op een rechtstitel met een belang dat meer dan €25.000,-- is. Nu gedaagden tevens verweer tegen de rechtstitel voeren is de kantonrechter ook om die reden niet bevoegd (art. 93 aanhef en onder a. Rv). Dit geldt te meer nu niet gesteld is dat het totale beloop of de totale waarde van de vorderingen van één afzonderlijke eiser(es) geen hogere waarde vertegenwoordigt dan €25.000,--.
IEF 14566

Geen verbod op DeMonitor-uitzending over Karl Noten

Vzr. Rechtbank Midden-Nederland 16 januari 2015, IEF 14566 (Karl Noten tegen KRO-NRCV)
Uitspraak ingezonden door Jens van den Brink, Kennedy Van der Laan. Mediarecht. Kort geding met mondeling vonnis. Karl noten poogt met een kort geding de uitzending van tv-programma De Monitor te verbieden. Noten stelt dat er sprake is van een zeven jaar oude zaak die zonder aanleiding opnieuw onder de aandacht zou worden gebracht. De rechter oordeelt echter dat de zaak door het onderzoek van IGZ wel actueel is, omdat daaruit blijkt dat Noten ondanks zijn veroordeling voor het bezit van kinderporno werkzaam is als zorgverlener. Het recht om het publiek te informeren over misstanden weegt in dit geval zwaarder dan privacy. De vorderingen worden afgewezen.

Bron: Medical Facts en NRC.

Op andere blogs:
MediaReport

IEF 14540

'Gesjoemel' met milieurapport Utrecht onvoldoende onderbouwd

Rechtbank Midden-Nederland 17 december 2014, IEF 14540; ECLI:NL:RBMNE:2014:6596 (eiser tegen gedaagden)
Mediarecht. Vrijheid van meningsuiting. Bij de gemeente Utrecht-werkzame personen worden op websites en in een huis-aan-huisblad beschuldigd van gesjoemel op het gebied van luchtkwaliteit. Dit wordt echter niet ondersteund door het geleverde bewijs. Gemaakte fouten impliceren nog geen oogmerk om bepaalde gemeentelijke plannen mogelijk te maken. De rechtbank wijst de vorderingen af.

4.9. Ook als [eiser] gelijk heeft in die zin dat er destijds fouten zijn gemaakt op het gebied van de luchtkwaliteit waardoor te lage concentraties fijnstof en stikstofdioxide zijn berekend en dat die fouten op het conto van [gedaagden c.s.] moeten worden geschreven, dan nog heeft [eiser], zeker in het licht van het verweer van [gedaagden c.s.], onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid dat [gedaagden c.s.] (zoals [eiser] stelt) die fouten willens en wetens heeft gemaakt met het oogmerk het realiseren van verkeersplannen en gemeentelijke plannen mogelijk te maken, laat staan dat daaruit kan worden afgeleid dat [gedaagden c.s.] (zoals [eiser] met zijn bewoordingen ‘fraude’, ‘boeventuig’, ‘foute en corrupte ambtenaren’ en ‘geldwolf’ suggereert) zulks deed om zichzelf te bevoordelen. Dat oogmerk volgt ook niet uit het door [eiser] gestelde feit dat sommige fouten (volgens hem) erg in het oog springen en/of onverklaarbaar zijn.

4.10. Het voorgaande brengt mee dat ervan moet worden uitgegaan dat de in de teksten geuite beschuldigingen niet waar zijn en dat bijgevolg (zie rechtsoverweging 4.7) het recht van [gedaagden c.s.] op respect voor zijn privéleven, waaronder bescherming van eer en goede naam, zwaarder dient te wegen dan het recht van [eiser] op vrijheid van meningsuiting. De teksten zijn dan ook onrechtmatig jegens [gedaagden c.s.] De vordering sub I van [eiser] moet om die reden worden afgewezen.
IEF 14503

PowNed mocht Buma/Stemra-bestuurder corrupt noemen

Hof Amsterdam 23 december 2014, IEF 14503 (High Fashion Music tegen Powned)
Mediarecht. Onrechtmatige daad. Vrijheid van meningsuiting. De uitlating "Buma/Stemra bestuurder corrupt" door Powned vindt voldoende steun in het feitenmateriaal. Het aanbieden van diensten tegen een relatief hoge vergoeding met de suggestie dat voor het daarmee te behalen resultaat de publieke functie van de betrokken aanbieder zal worden ingezet, valt aan te merken als corruptie. Gelet op de maatschappelijke positie van Buma/Stemra is de bestuurder aan te merken als publiek figuur, zodat de grenzen van toelaatbare kritiek op zijn functioneren ruimer zijn. Het Hof bekrachtigt het bestreden vonnis [IEF 11920].

3.5.1 (...) Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de kwalificatie ‘corrupt’ als waardeoordeel moet worden aangemerkt, dat het begrip een scala van meer of minder ernstige niet-integere handelingen omvat en dat voor de betekenis die daaraan in een voorkomend geval moet worden toegekend de context waarin die beschuldiging is geuit bepalend is. In het onderhavige geval ziet de beschuldiging erop dat [appellant sub 1] bereid was zijn positie als bestuurder van Buma/Stemra in te zetten bij de incasso van aan [A.] als auteur toekomende vergoedingen tegen betaling van een derde deel daarvan. Dat [appellant sub 1] feitelijk werd beschuldigd van omkoping, afpersing, chantage en fraude, zoals hij in zijn memorie van grieven herhaaldelijk betoogt, vindt in de tekst van de gewraakte uitlatingen onvoldoende steun.

3.5.2 Het aanbieden van diensten tegen een relatief hoge vergoeding met de suggestie dat voor het daarmee te behalen resultaat de publieke functie van de betrokken aanbieder zal worden ingezet, valt naar oordeel van het hof ontegenzeggelijk te kwalificeren als corruptie in de in de voorgaande alinea bedoelde ruime zin. Dat [appellant sub 1] zich aan de hier bedoelde wijze van niet-integer handelen schuldig heeft gemaakt, vindt voldoende steun in het feitenmateriaal. De diensten die [appellant sub 1] voor [A.] tegen betaling van één derde van de opbrengsten daarvan zou gaan verrichten betroffen (in ieder geval in eerste instantie) niet het uitgeven van diens werk - in de zin van het op de markt brengen daarvan - maar het (louter) incasseren via Buma/Stemra (die daartoe jegens [A.] gehouden was) van vergoedingen die aan [A.] toekwamen op grond van door derden reeds van zijn werk gemaakt gebruik. Dat [appellant sub 1] het deed voorkomen dat hij daarbij zijn toegang tot en zijn bijzondere positie bij Buma/Stemra zou inzetten, blijkt voldoende duidelijk uit (de transcriptie van) het door [appellant sub 1] met [B.] gevoerde gesprek, waarbij het hof met de rechtbank in aanmerking neemt dat [appellant sub 1] door [B.] in voorafgaande contacten op de hoogte was gesteld van het conflict van [A.] met Buma/Stemra over de incasso van de hem toekomende vergoedingen. De stelling van [appellant sub 1] dat hij als bestuurder van Buma/Stemra geen invloed kon uitoefenen op de behandeling van concrete claims, doet hier niet aan af.

3.8 Het hof sluit zich voorts aan bij hetgeen de rechtbank (verder) heeft overwogen over de werkwijze van Powned, de beweerde onjuistheden met betrekking tot de voorgeschiedenis en de wijze waarop de uitlatingen zijn gepresenteerd. Ook sluit het hof zich aan bij de conclusie van de rechtbank dat - voor zover er grond is om aan Powned in dit kader enige mate van onzorgvuldig handelen te verwijten - daaraan in het licht van de maatschappelijke taak van Powned, de overdrijving die door de kijkers van Pownews als inherent aan die uitzendingen wordt ervaren en de aard van de misstand die Powned aan de kaak heeft willen stellen niet een zodanig gewicht toekomt dat de uitzendingen/uitlatingen van Powned daarmee als onrechtmatig jegens [appellant sub 1] kunnen worden gekwalificeerd.

IEF 14463

Staking 'nepbrieven' over gewonnen reis op briefpapier

Vzr. Rechtbank Overijssel 5 december 2014, IEF 14463; ECLI:NL:RBOVE:2014:7120 (Vera Hotel tegen Noord-West-Touristik c.s.)
Uitspraak ingezonden door Derya Ada, Kneppelhout & Korthals. Auteursrecht. Handelsnaamrecht. Vera Hotel is een keten voor vakantiereizen naar Turkije. NW-Touristik heeft aan consumenten een brief gestuurd over het winnen van een reis naar de Turkse Riviera met een Vera Hotel-logo. Zij meent dat er een overeenkomst tot stand is gekomen met de (pseudo-)vertegenwoordiger met als doel de bezettingsgraad van hotelkamers buiten het seizoen te verbeteren. Het is onvoldoende aannemelijk dat de overeenkomst tot stand is gekomen. Vorderingen handelsnaamrecht, auteursrecht, domeinnaamrecht, rectificatie en opgave worden toegewezen. Proceskosten ex 1019h Rv van €75.597,70 worden gematigd tot €15.000.

Lees de uitspraak (pdf/html)

 

IEF 14357

"Overstappen van..." geen handelsnaamgebruik of negatieve connotatie

Vzr. Rechtbank Den Haag 6 november 2014, IEF 14357 (Cashdesk tegen Pos4)
Uitspraak ingezonden door Bert Gravendeel, Gravendeel advocaten, G.J. van de Kamp, Park Legal en Laurens Kamp, Bingh advocaten. Er is een herstelvonnis aangekondigd. Handelsnaamrecht. Adwords. Eiser levert kassasystemen en -software onder de handelsnaam Cashdesk. Pos4 had een advertentie via Google Adwords "Overstappen van Cashdesk? - pos4.nl" en aanbiedingen voor Cashdesk-gebruikers op haar website geplaatst. Door Pos4 is 'Cashdesk' weliswaar gebruikt, maar niet als handelsnaam. Eiser heeft vordering niet gebaseerd op het recent (met spoed) gedeponeerde (en inmiddels geweigerde) merkrecht. Er is geen sprake van misleidende, vergelijkende reclame of ongeoorloofde mededeling. In reconventie vordert Pos4 veroordeling 'tot hetzelfde' als in conventie wordt toegewezen, daarvan is geen sprake.

Handelsnaam 5.2. Ronist baseert haar vorderingen primair op de stelling dat POS4 inbreuk heeft gemaakt op de aan haar toebehorende handelsnaam Cash desk. Op grond van artikel 5 Handelsnaamwet kan een houder van een oudere handelsnaam optreden tegen het voeren van van een handelsnaam die identiek is aan de oudere handelsnaam of daar slechts in geringe mate van afwijkt, voor zover dientengevolge in verband met de aard van de beide ondernemingen, en de plaats waar zij gevestigd zijn, bij het publiek verwarring te duchten is. Het voeren van een handelsnaam moet daarbij worden uitgelegd in die zin dat een onderneming onder deze handelsnaam wordt gedreven. Uit de stellingen van Ronist volgt dat POS4 weliswaar op internet gebruik heeft gemaakt van de term "Cashdesk", maar niet dat zij "Cashdesk" als handelsnaam heeft gebruikt. Uit het in 2.4 - 2.6 beschreven gebruik volgt niet zonder meer dat POS4 haar onderneming onder de naam "Cashdesk" heeft gedreven. Reeds gelet hierop kan Ronist zich niet met een beroep op haar handelsnaamrecht verweren tegen de wijze waarop POS4 de term "Cash desk" heeft gebruikt.

Merkrecht 5.3. Ronist heeft aangegeven dat zij haar vordering niet baseert op het recent geregistreerde merkrecht, welke registratie overigens inmiddels voorlopig is geweigerd. Derhalve zal de voorzieningenrechter dit eventuele merkrecht niet bij haar beoordeling betrekken.

Ongeoorloofde mededinging 5.6. (...) In deze zaak is echter niet aannemelijk geworden dat van zodanige omstandigheden sprake is, nu, zoals reeds is overwogen, de voorzieningenrechter de uitdrukking "overstappen van" niet beschouwt als een negatieve connotatie, en andere bijkomende omstandigheden niet zijn gesteld.