DOSSIERS
Alle dossiers

Onrechtmatige publicaties  

IEF 15114

Belang bij publicatie over concurrent is groter dan klanten informeren

Rechtbank Noord-Nederland 15 juli 2015, IEF 15114; ECLI:NL:RBNNE:2015:3469 (Proximedia tegen Visualmedia)
Onrechtmatige publicatie. Proximedia is een leverancier van internetdiensten, websites, bedrijfsvideo's en online advertentiemarketing. VisualMedia ontwerpt en ontwikkelt websites en publiceert op haar website over de agressieve manier van benaderen en aansturen op direct tekenen van langlopende contracten door Proximedia. vond de publicatie voldoende steun in het op dat moment beschikbare feitenmateriaal. De voorzieningrechter is van oordeel dat VisualMedia voldoende aannemelijk maakt dat zij een rechtens te respecteren belang heeft bij haar publicatie en dat alleen het informeren van klanten, zoals Proximedia voorstaat, daaraan onvoldoende tegemoet komt. Vorderingen afgewezen.

 

4.2. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is de aard van het gewraakte artikel zodanig dat dit niet gunstig is voor Proximedia en tot schade zou kunnen leiden. Of er daadwerkelijk schade wordt geleden, zoals Proximedia stelt, is vooralsnog echter geenszins vast komen te staan.
Anders dan Proximedia meent, vond de publicatie voldoende steun in het op dat moment beschikbare feitenmateriaal. Weliswaar zijn de klachten over Proximedia, waarnaar VisualMedia verwijst, in het kader van dit kort geding niet controleerbaar, maar ze zijn door Proximedia onvoldoende onderbouwd betwist. Proximedia stelt, dat er slechts een oude discussie wordt opgerakeld. De voorzieningenrechter constateert echter, dat ook recente klachten zijn overgelegd. Verder acht de voorzieningenrechter van belang dat VisualMedia expliciet in het artikel heeft vermeld, dat wat Proximedia doet niet in strijd is met de wet.
Proximedia heeft nog aangevoerd, dat Visual Media een concurrent van Proximedia is, en dat zij het artikel ten behoeve van haar eigen gewin geplaatst heeft. VisualMedia betwist dat zij een concurrent is, omdat partijen verschillende producten leveren en andere doelgroepen hebben. Met name dit laatste heeft Proximedia niet of nauwelijks betwist. Verder heeft VisualMedia onweersproken naar voren gebracht, dat een onderdeel van haar dienstverlening is het adviseren van klanten over andere producten, zoals het door Proximedia aangeboden product. Ook geeft zij als reden voor de gewraakte publicatie, dat de branche waarin VisualMedia actief is door partijen als Proximedia onder vuur komt te liggen. Het is voor VisualMedia van belang dat ondernemers vertrouwen blijven houden in online marketing en dienstverlening. De voorzieningrechter is van oordeel dat VisualMedia hiermee voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij een rechtens te respecteren belang had bij haar publicatie en dat alleen het informeren van klanten, zoals Proximedia voorstaat, daaraan onvoldoende tegemoet komt.
IEF 15112

'Louche' in cartoon niet onnodig grievende aanduiding

Hof 's-Hertogenbosch 14 juli 2015, IEF 15112; ECLI:NL:GHSHE:2015:2624 (Cartoon louche advocaat)
Mediarecht. Onrechtmatige publicaties. In kort geding [IEF 14330] werd een rectificatie bevolen omdat het onrechtmatig is om advocaat in cartoon als louche aan te duiden. Het hof vernietigt het vonnis, en wijst de rectificatie en de daaraan verbonden dwangsom In hoger beroep af. In het licht van de aard, context en strekking van de cartoon en geïntimeerde als publieke persoon, is 'louche' geen onnodig grievende aanduiding. 'Voor alle duidelijkheid overweegt het hof, dat dit niet betekent dat het hof van oordeel is dat [geïntimeerde] een louche advocaat is.' Geïntimeerde zoekt zelf publiciteit op en dient zich meer te laten welgevallen dan de gemiddelde persoon. Daarbij schuwt hij ferme bewoordingen niet. Vrijheid van meningsuiting prevaleert en er is niet onrechtmatig gehandeld door de cartoonist.

 3.5.2. De voorzieningenrechter heeft, kort samengevat, onder meer het volgende overwogen. Een cartoon kenmerkt zich daardoor dat een mening wordt geuit door middel van artistieke expressie (een tekening), waarvan satire, spot, ironie, overdrijving en verdraaiing van de werkelijkheid wezenlijke bestanddelen vormen en die is bedoeld om te provoceren en te stoken. Een cartoon valt in beginsel onder het recht op vrije meningsuiting. Voor een cartoon gelden ruimere grenzen dan voor meningsuitingen met een zuiver serieus karakter. In het algemeen moet een cartoon zo worden geïnterpreteerd zoals deze door een gemiddelde lezer in redelijkheid kan worden uitgelegd. De door [appellant] gestelde interpretatie van de cartoon, die verwijst naar een aangifte van smaad en laster door een derde tegen [geïntimeerde], is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet direct uit de cartoon te begrijpen. Ook de ter zitting gegeven toelichting rechtvaardigt niet om [geïntimeerde] te omschrijven als een louche advocaat, aldus de voorzieningenrechter. Het waardeoordeel van [appellant] over [geïntimeerde] dient van een voldoende feitelijke onderbouwing te worden voorzien, hetgeen niet het geval is. De voorzieningenrechter komt tot de slotsom dat de cartoon niet wordt beschermd door het recht op vrije meningsuiting en als onrechtmatig moet worden beschouwd.

3.12. Gelet op de stellingen van partijen en onder verwijzing naar 3.8.1. en 3.8.2., acht het hof met name de volgende omstandigheden relevant:
- de aard, context en strekking van de cartoon (3.13.1.)
- de vraag of de aanduiding ‘louche advocaat’ een feitelijke bewering is of een waardeoordeel (3.13.1.)
- de ernst van de gebruikte bewoordingen (3.13.2.)
- de verhouding van de cartoon tot het beschikbare feitenmateriaal (3.13.3.)
- de vraag of [geïntimeerde] een publiek figuur is en/of op welk terrein en op welke wijze hij zelf de publiciteit zoekt (3.13.4.)
- de ernst van de te verwachten gevolgen van de publicatie (3.13.5.)
- het herhaalde karakter (3.13.6.).

3.13.2 Tussen partijen staat vast dat de betekenis van het woord louche is: ‘onguur, verdacht’. Louche heeft dus weliswaar een negatieve betekenis maar het is bijvoorbeeld geen strafrechtelijk begrip. In het licht van de overwegingen in 3.13.1. (aard, context en strekking van de cartoon) en verderop in 3.13.4 ([geïntimeerde] als publieke persoon), gaat het hier naar het oordeel van het hof niet om een onnodig grievende aanduiding.

3.13.4. [geïntimeerde] dient zich meer te laten welgevallen dan de gemiddelde persoon, aangezien hij een persoon is die ook zelf de publiciteit zoekt en wel in die mate dat hij inmiddels als publiek persoon aangemerkt kan worden. Daarbij schuwt hij ferme bewoordingen niet.
Zo heeft hij publiekelijk grenzen overschreden en is hij civielrechtelijk veroordeeld toen hij een derde (c.q. voormalig cliënt) heeft aangeduid als ‘addergebroed’.
Ook heeft hij zich na publicatie van de cartoon in weinig subtiele bewoordingen uitgelaten over [appellant]. In een publicatie op de website van L1 (prod. 12 bij pleitnota van [appellant] in eerste aanleg) is vermeld dat [geïntimeerde] [appellant] heeft aangeduid als ‘prutser, een rat die tekeningen maakt voor dat gedrukt vodje voor simpele types’.
[geïntimeerde] heeft daarnaast publiekelijk aan ‘mensen die een beetje leuk wonen’ geadviseerd een pistool te kopen, om zich te wapenen tegen overvallers (prod. 5 en 9 bij pleitnota van [appellant] in eerste aanleg).

3.13.6. Tussen partijen is niet in geschil, dat [appellant] [geïntimeerde] ook al in 2012 in cartoons heeft aangeduid als ‘louche’. De eventuele onrechtmatigheid van die eerdere uitingen ligt in dit geding niet ter beoordeling voor en bovendien heeft [geïntimeerde] hierover ook onvoldoende aangevoerd. Vaststaat wel dat het in 2012 ging om een andere, op dat moment actuele context. De onderhavige uiting uit oktober 2014 heeft betrekking op de actualiteit van het verschijnen van het boek over [geïntimeerde] en de publiciteit daaromheen. In zoverre is er dan ook geen sprake van ‘hetzelfde grapje’, zoals door [geïntimeerde] in hoger beroep bepleit. Gelet hierop acht het hof het herhaalde karakter van de uiting niet een omstandigheid die enig relevant gewicht in de schaal legt ten nadele van [appellant].
3.14. Al bovenstaande omstandigheden afwegend, komt het hof tot het oordeel dat de vrijheid van meningsuiting van [appellant] het zwaarste weegt en dat [appellant] niet onrechtmatig heeft gehandeld jegens [geïntimeerde]. Derhalve is er geen plaats voor de door [geïntimeerde] gevorderde rectificatie.

Op andere blogs:
Advocatie
Dirkzwager
Hoogenraad & Haak

IEF 15108

Uitzending KRO Brandpunt Reporter over Ryanair niet onrechtmatig

Hof Amsterdam 14 juli 2015, IEF 15108; ECLI:NL:GHAMS:2015:2887 (Ryan Air tegen KRO)
Mediarecht. Na de uitzendingen van KRO Brandpunt Reporter over de incidenten met brandstoftekort bij Ryanair (2012), en over de bedrijfscultuur (2013), worden op de website nieuwe uitzending aangekondigd met de kop "Piloten Ryanair luiden noodklok over veiligheid" en "Ryanair piloten vliegen ook als ze ziek zijn".  Het hoofd communicatie heeft per e-mail gereageerd op de aantijgingen. De uitzendingen met anonieme verklaringen en door KRO verrichte eigen onderzoek zijn niet onrechtmatig. Het hof bevestigt het vonnis waarvan beroep [IEF 13761].

3.5. Grief II richt zich in het bijzonder tegen de overweging van de rechtbank dat KRO uitvoerig onderzoek heeft gedaan naar de feiten en omstandigheden die hebben geleid tot de incidenten, dat zij op grond daarvan mocht constateren dat er sprake was van een ernstige misstand en dat het KRO vrijstaat om feiten die uit het onderzoek naar voren zijn gekomen wel of niet te vermelden in haar uitzendingen. Ter toelichting stelt Ryanair dat KRO geen onderzoek heeft gedaan naar de vraag of de brandstofinname van de desbetreffende gezagvoerders van de vliegtuigen die op 26 juli 2012 een noodoproep deden veilig was, noch een vergelijking heeft gemaakt met andere uitgeweken toestellen en evenmin heeft onderzocht vanaf welk moment de werkelijke ernst van het noodweer boven Madrid aan die gezagvoerders bekend werd. Ook heeft KRO niet onderzocht of Ryanair-piloten werkelijk vliegen als ze ziek zijn. Hun ziekteverzuim is niet vergeleken met dat van piloten van andere maatschappijen. Nagelaten is (het onderzoek naar) ‘pilot fatigue’ bij een en ander te betrekken. Met een weerwoord van Ryanair is niets gedaan, aldus steeds Ryanair. Grief VIII houdt hiermee verband en houdt in dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het onderzoek van KRO voorafgaande aan de uitzendingen geen gebreken vertoont en geen andere tot haar beschikking staande informatie heeft genegeerd of miskend, omdat volgens Ryanair een aantal vragen niet zijn onderzocht dan wel van belang zijnde omstandigheden in de uitzendingen niet zijn genoemd. De rol van de vakbonden wordt als zo’n omstandigheid in grief XI naar voren gebracht, terwijl in die grief ook de gelegenheid voor wederhoor als onvoldoende wordt bestempeld.

3.7. Het hof is van oordeel dat het onderzoek dat KRO voorafgaand aan de genoemde uitzendingen heeft gedaan naar de incidenten afdoende is geweest en dat daar niet aan afdoet dat sommige vragen of aspecten rondom die incidenten niet zijn onderzocht. Zoals uit de feiten naar voren komt en door KRO is aangevoerd, heeft KRO met diverse piloten van Ryanair, een voormalig gezagvoerder van Ryanair, de toenmalig voorzitter van de Vereniging van Nederlandse verkeersvliegers, de voorzitter van de European Cockpit Association en de luchtverkeersleider van de nationale Spaanse luchtverkeersleiding gesproken. Ook heeft KRO diverse schriftelijke bronnen en documenten geraadpleegd. Een overzicht van die schriftelijke stukken, waarnaar KRO heeft verwezen ten aanzien van uitzending I, is door de rechtbank in rechtsoverwegingen 4.8 en 4.9 van het vonnis gegeven. Het hof verwijst daarnaar. De inhoud van een en ander geeft onmiskenbaar de kern aan van uitzending I, zoals hiervoor weergegeven. Illustratief zijn daarbij de memo’s die van de zijde van Ryanair zijn verspreid (producties 56 tot en met 61 CvA), waaruit de conclusie kan worden getrokken dat Ryanair - hoewel geen sprake is van overschrijding van de minimumnormen - de hoeveelheid mee te nemen extra brandstof aan diverse voorwaarden wenst te verbinden en in feite niet ter vrije beoordeling van de gezagvoerder(s) laat en daarmee op hen druk legt zo min mogelijk extra brandstof mee te nemen. Dat is ook de klacht die uit de interviews met de piloten doorklinkt. Dit kan onder omstandigheden tot onveilige situaties leiden, zoals zich ten aanzien van de incidenten heeft gemanifesteerd. Dat volgt uit de interviews met de piloten en kan ook worden afgeleid uit de conclusies van het CIAIAC rapport, waarover hierna meer. Weliswaar hebben ook andere omstandigheden bij die incidenten een rol van betekenis gespeeld, zoals Ryanair uitvoerig betoogt, maar dat dwingt niet tot de conclusie dat tussen die incidenten en het brandstofbeleid een causaal verband zou ontbreken. Hetzelfde geldt het ziekteverzuim. Ook ten aanzien daarvan heeft KRO afdoende onderzoek verricht, eveneens bestaande uit gesprekken met piloten van Ryanair (een aantal geeft aan te hebben gevlogen terwijl ze ziek waren of extreem moe - dit kan beide als ‘unfit to fly’ worden beschouwd - en verklaart dit vanwege door hen ervaren druk uit het bedrijf te hebben gedaan), en raadpleging van schriftelijke stukken, zoals daarvan een overzicht is gegeven in rechtsoverweging 4.10 van het vonnis. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat het artikel in de Sunday Times van 23 september 2012 weliswaar op 6 januari 2013 is gerectificeerd, maar dat die rectificatie blijkens de inhoud ervan niet zag op de berichtgeving omtrent het ziekteverzuim. De inhoud van een en ander geeft de kern weer van uitzending II. De in de uitzendingen (ook uitzending III) geuite beschuldigingen vinden derhalve voldoende steun in het beschikbare feitenmateriaal. Bij die beoordeling is van belang dat een aanzienlijk deel van de berichten in ‘de media’ betrekking heeft op verschijnselen waarvan de betrokkenen verschillende (feitelijke) lezingen geven, en waaraan ook verschillende gevolgtrekkingen (kunnen) worden verbonden. De in de klachten van Ryanair doorklinkende opvatting dat pas over feiten zou mogen worden gepubliceerd nadat
- aan de hand van gedegen eigen feitelijk onderzoek, ook over alle aspecten en omstandigheden die Ryanair aanvoert - de juistheid van de feitelijke basis van hetgeen wordt gepubliceerd, min of meer onomstotelijk is komen vast te staan, kan niet als juist worden aanvaard. Ditzelfde geldt de in grief IX doorklinkende opvatting dat pas als alle beschikbare bronnen onmiskenbaar in één richting wijzen, over feiten zou mogen worden gepubliceerd. Dit zou immers betekenen dat de nieuwsvoorziening en het commentaar op nieuws in de media voor een belangrijk deel onmogelijk zou worden. Grief II, grief VIII, grief IX en grief XI falen daarom. Voor een deskundigenonderzoek als in randnummer 68 van de memorie van grieven bedoeld, is gezien het voorgaande geen aanleiding. Op de (gelegenheid voor) wederhoor wordt bij de bespreking van grief VII teruggekomen.

3.8. Grief III faalt omdat het gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, voor de beoordeling niet relevant is of KRO de door derden geuite beschuldigingen tot de hare heeft gemaakt. Zo dit al gebeurd is stond dat KRO, in het licht van het verrichte eigen onderzoek en de resultaten daarvan, immers vrij.

Op andere blogs:
mediareport

IEF 15089

Volledige naam melden na interview geen inbreuk

Vzr. Rechtbank Rotterdam 7 juli 2015, IEF 15089; ECLI:NL:RBROT:2015:4812 (Rotterdamse Penoze)
Geen onrechtmatige publicatie. Gedaagde is auteur van het boek met de titel “Rotterdamse Penoze” met als subtitel “over kruimeldieven en keiharde killers”. Just Publishers is de uitgever van dit boek. Eiseres heeft over de schietpartij een interview gegeven aan een journalist van de Nieuwe Revu. In de nieuwspublicatie wordt zij met haar voor- en achternaam vermeld. Gestelde inbreuk op persoonlijke levenssfeer (uitsluitend) door vermelding van volledige naam is niet aannemelijk en de gestelde onrechtmatigheid van de publicatie is daardoor evenmin aannemelijk.

4.3. Niet in geschil is dat [gedaagden] voorafgaand aan de publicatie van het boek [eiseres] geen toestemming hebben gevraagd voor de vermelding van haar (voor- en achter)naam in dat boek. Zoals [gedaagden] terecht hebben aangevoerd is een dergelijke toestemming niet vereist. Het ontbreken van die toestemming brengt echter wel mee dat [eiseres] zich tegen het gebruik van haar naam in het boek kan verzetten indien daardoor inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer wordt gemaakt. Aangezien de juistheid van het feitelijk relaas over de schietpartij in het boek niet ter discussie staat, kan de door [eiseres] gestelde schending van de onderzoeksplicht van [gedaagden] verder onbesproken blijven.

4.5. Van onjuistheid van de feiten die in het boek van [gedaagde1] over [eiseres] zijn vermeld is geen sprake. Voorts is niet gesteld dat hetgeen daarin is vermeld iets toevoegt aan de informatie over [eiseres] die het boek met de titel “Levenslang” en de nieuwspublicatie van de Nieuwe Revu bevatten. Dat de vermelding van de volledige naam van [eiseres] in het boek van [gedaagde1], zoals zij stelt, schadelijk is voor haar maatschappelijk leven, waaronder haar terugkeer op de arbeidsmarkt, is derhalve evenmin aannemelijk. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat, zoals ter zitting met partijen besproken, een eenvoudige zoektocht op internet naar [eiseres]’s naam een reeks van hits, die nagenoeg allen zien op de schietpartij en veelal haar voor- en achternaam vermelden, oplevert. Een causaal verband tussen de publicatie van het boek en schade voor haar maatschappelijke positie is, ervan uitgaande dat een potentiële werkgever een dergelijke zoekopdracht ook eenvoudig kan en zal uitvoeren, daarom voorshands niet aannemelijk.

Op andere blogs:
MediaReport

IEF 15072

Gesuggereerde betrokkenheid bij loverboypraktijken onrechtmatig

Hof Arnhem-Leeuwarden 30 juni 2015, IEF 15072; ECLI:NL:GHARL:2015:4855 (Stichting NTR tegen Loverboy)
Mediarecht. Rechtspraak.nl: Verklaring voor recht dat NTR met de uitzending ‘Dossier Loverboy’ onrechtmatig jegens geïntimeerde heeft gehandeld. Botsing tussen het recht op vrijheid van meningsuiting (artikel 10 EVRM) en het recht op eer en goede naam en op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer (artikel 8 EVRM). Afweging van de wederzijdse belangen. Het hof onderzoekt of de door NTR aan geïntimeerde toegedichte rol van loverboy voldoende steun vindt in het beschikbare feitenmateriaal, in hoeverre er in de uitzending sprake is van herkenbaarheid van geïntimeerde en of het tonen van de foto van geïntimeerde in de uitzending (strikt) noodzakelijk was voor het aan de orde stellen van de misstand. Alle omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien leiden het hof naar het oordeel dat het recht van geïntimeerde op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer zwaarder dient te wegen dan het recht van NTR op vrijheid van meningsuiting, waarmee het onrechtmatig handelen van NTR jegens geïntimeerde gegeven is. De gevorderde schadevergoeding nader op te maken bij staat dient te worden toegewezen.

5.6. Anders dan NTR stelt, biedt het hiervoor weergegeven feitenmateriaal naar het oordeel van het hof onvoldoende steun voor de in de uitzending gesuggereerde betrokkenheid van [geïntimeerde] bij loverboypraktijken waarvan [X] slachtoffer is geworden. Weliswaar kan uit de overgelegde stukken worden afgeleid dat NTR (uitgebreid) onderzoek heeft verricht naar [X] en de hulpverlening die vanuit de stichting "Stop Loverboys Nu" aan haar wordt geboden, maar in het kader van de onder rechtsoverweging 5.2 weergegeven belangenafweging, is van belang of het beschikbare feitenmateriaal (ook) voldoende steun biedt voor in de uitzending aan [geïntimeerde] toegedichte rol van de loverboy van [X]. Dit is naar het oordeel van het hof niet het geval. Zowel de verklaringen van de moeder van [X] als de verklaringen van [Y] en [Z] zijn enkel gebaseerd op hetgeen zij van [X] vernomen hebben, en bieden derhalve geen zelfstandige grondslag voor de stelling dat [geïntimeerde] de loverboy van [X] is geweest. Ook de uitdraaien van de chatgesprekken tussen [X] en [geïntimeerde], alsmede de door [Y] opgestelde transcripties van de telefoongesprekken die hebben plaatsgevonden, bieden naar het oordeel van het hof onvoldoende aanknopingspunten voor aannemelijkheid van de stelling dat [geïntimeerde] de loverboy van [X] is geweest. NTR stelt weliswaar dat uit de telefoontranscripties - en dan met name waar wordt gesproken over "het werk" - onomstotelijk volgt dat [X] met [geïntimeerde] spreekt over de prostitutiewerkzaamheden waartoe zij is gedwongen, maar naar het oordeel van het hof geeft NTR hiermee een invulling aan het gesprek die als zodanig niet uit de overgelegde transcripties kan worden afgeleid. Voorts heeft NTR nagelaten stukken in het geding te brengen die haar stelling onderbouwen dat na de uitzending van Paul de Leeuw waarin [X] te gast was, zich een vijftal meisjes hebben gemeld die verklaard hebben eveneens slachtoffer te zijn geworden van [geïntimeerde]. Ten aanzien van de aangifte die de moeder van [X] volgens NTR tegen [geïntimeerde] heeft gedaan, heeft NTR evenmin stukken in het geding gebracht, terwijl NTR ter zitting in hoger beroep heeft verklaard dat [geïntimeerde] tot op heden niet is vervolgd. Het hof merkt tot slot nog op dat NTR weliswaar herhaaldelijk heeft aangegeven dat zij jarenlang onderzoek heeft verricht naar de rol van [geïntimeerde], maar tussen partijen is niet in geschil dat [geïntimeerde] [X] eerst heeft leren kennen in oktober 2010, terwijl de uitzending dateert van [datum].
5.7. Het hof concludeert op grond van het vorenoverwogene dat de in de uitzending door NTR gesuggereerde rol van [geïntimeerde] als loverboy van [X], onvoldoende steun vindt in het door NTR in het geding gebrachte feitenmateriaal.
IEF 14986

Rectificatie FNV-uitlating over urenregistratie en misbruik 15-jarigen

Rechtbank Midden-Nederland 29 april 2015, IEF 14986; ECLI:NL:RBMNE:2015:2912 (Supermarkt tegen FNV)
Onrechtmatige publicatie. FNV heeft uitlatingen onder andere in verband met urenregistratie en misbruik van 15-jarigen bij supermarkt onvoldoende hard kunnen maken. Enig direct bewijs waaruit blijkt dat tijdens verschillende bijeenkomsten met het personeel is medegedeeld dat 15-jarigen zware werkzaamheden moeten uitvoeren, die wettelijk niet mogen, is niet overgelegd. Verbod verdere openbaarmaking. Daarbij weegt mee dat FNV suggestieve, strafrechtelijke getinte bewoordingen heeft gebruikt, zoals “misbruikt”, “sjoemelt” en “steelt”. Toewijzing rectificatie.

4.6. Nu de uitlatingen over de vermeende misstanden met betrekking tot de urenregistratie en de tewerkstelling van 15-jarigen een substantieel onderdeel vormen van het persbericht, acht de voorzieningenrechter de publicatie van het persbericht onrechtmatig jegens [eiser]. Daarbij weegt mee dat FNV suggestieve, strafrechtelijke getinte bewoordingen heeft gebruikt, zoals “misbruikt”, “sjoemelt” en “steelt”. Daardoor wordt [eiser] in een kwaad daglicht gesteld, hetgeen voorshands niet door de feiten wordt ondersteund of anderszins wordt gerechtvaardigd. Deze bewoordingen tasten de eer en goede naam van [eiser] aan. Dit geldt temeer nu het publiek aan uitlatingen van FNV extra waarde toekent vanwege haar maatschappelijke status. Voorts weegt mee dat niet is gebleken dat FNV afdoende onderzoek naar de vermeende misstanden heeft gedaan of laten doen, alvorens tot publicatie van de aantijgingen over te gaan. Zij heeft zich blijkens haar stellingen met name gebaseerd op mededelingen van personeelsleden. Nu [eiser] de aantijgingen steeds heeft weersproken, had het op de weg van FNV gelegen om de juistheid van de door haar verkregen informatie zorgvuldig te verifiëren en, voor zover zij dat heeft gedaan, de resultaten daarvan concreet en onderbouwd met stukken – nogmaals: waarover FNV stelt te beschikken – in het onderhavige geding naar voren te brengen. Dat heeft zij niet gedaan. In het licht van voornoemde omstandigheden valt de belangenafweging in het voordeel van [eiser] uit.

4.9. De voorzieningenrechter acht een vorm van rectificatie op zijn plaats als effectief middel ter beperking van de schade. De veroordeling tot het (doen) plaatsen van de onder III primair gevorderde rectificatie zal evenwel worden afgewezen, nu de door [eiser] geformuleerde inhoud daarvan te ver voert. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter wordt aan de wederzijdse belangen in voldoende mate recht gedaan, indien FNV verplicht wordt een rectificatie te (doen) plaatsen met daarin een mededeling waaruit blijkt dat zij door de publicatie van het persbericht onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld, een en ander op de wijze als in het dictum is verwoord. De onder III subsidiair gevorderde rectificatie zal dan ook worden toegewezen in de vorm als in de beslissing is vermeld. Daarbij zal de termijn op vierentwintig uur na betekening van dit vonnis worden bepaald. Nu niet is gesteld of gebleken dat het persbericht op de homepage van de website www.fnv.nl en op de eerste pagina van de Nieuwsbrief FNV Noord was geplaatst, zal de voorzieningenrechter bepalen dat de rectificatie dient te worden gepubliceerd op een plaats en een wijze die overeenkomt met die van het oorspronkelijke bericht. Indien een link naar het persbericht destijds op de homepage van www.fnv.nl heeft gestaan, dient FNV gedurende de publicatie van de rectificatie een link daarnaar op die homepage te plaatsen in eenzelfde opmaak, lettertype en lettergrootte als de link destijds, met dezelfde tekst van de link van destijds, voorafgegaan door “rectificatie:”. Nu niet is gesteld of gebleken dat FNV het persbericht op andere wijze in de media heeft gepubliceerd dan op haar website, op haar Facebookpagina en via de Nieuwsbrief FNV Noord, zal de voorzieningenrechter de veroordeling tot rectificatie tot die plaatsen beperken. Vanwege het feit dat het persbericht nog altijd op de website en de Facebookpagina van FNV te raadplegen is, acht de voorzieningenrechter een termijn van dertig dagen voor het geplaatst houden van de rectificatie op die sites niet onredelijk.
IEF 14952

Rectificatie verkrachtingsherinneringen afgewezen

Vzr. Rechtbank Den Haag 19 mei 2015, IEF 14952; ECLI:NL:RBDHA:2015:5691 (Rectificatie herinnering verkrachting)
Onrechtmatige publicatie. Tijdens een bespreking bij gedaagden thuis heeft dochter, een door haar geschreven brief voorgelezen waarin de aanwezige eiser vermeend verkrachter is. Eiser vordert (1) een rectificerende concepttekst ter goedkeuring voor te leggen, waarin in ieder geval vermeld wordt waar de verdenking vandaan komt en dat het slechts om herinneringen gaat die middels reïncarnatietherapie naar boven zijn gekomen en niet om vaststaande feiten; (2) deze te verzenden naar een ieder die zij over de vermeende verkrachting van dochter hebben benaderd en/of geïnformeerd en (3) excuses aan te bieden. Dat het verhaal de ronde doet in de woonplaats is mogelijk mede het gevolg van de omstandigheid dat partijen samenleven in een hechte dorpsgemeenschap, waar men elkaar kent en verhalen aan elkaar doorvertelt. Dit kan echter niet zonder meer aan gedaagden worden toegerekend. Vorderingen worden afgewezen.

3.4. Nog daargelaten de vraag of de mededelingen door gedaagden aan derden kunnen worden aangemerkt als een onjuiste publicatie van gegevens van feitelijke aard, ter zake waarvan op de voet van artikel 6:167 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) een veroordeling tot het openbaar maken van een rectificatie kan worden uitgesproken, is de voorzieningenrechter van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat gedaagden door het doen van die mededelingen jegens eiser aansprakelijk zijn in de zin van dit wetsartikel. Gedaagden hebben aangevoerd dat zij aan een aantal familieleden hebben meegedeeld dat zij geen contact meer willen met eiser, dat zij daarvoor als reden hebben gegeven dat [dochter] hun heeft verteld dat zij op zevenjarige leeftijd door eiser is verkracht, dat zij confrontaties met eiser, bijvoorbeeld op verjaardagen, wensen te voorkomen en voorts dat zij daarbij hebben meegedeeld dat eiser niet wenst mee te werken aan een onderzoek om de waarheid te achterhalen. Dat [dochter] aan eiser en gedaagden heeft verteld dat zij door eiser is verkracht en dat eiser niet heeft meegewerkt aan het door gedaagden voorgestelde onderzoek is tussen partijen niet in geschil, terwijl het gedaagden vrij staat ervoor te kiezen het contact met eiser te willen verbreken. Derhalve valt niet in te zien dat gedaagden zich, door hierover mededelingen te doen, schuldig hebben gemaakt aan het doen van onjuiste mededelingen aan derden, noch dat zij anderszins onrechtmatig jegens eiser hebben gehandeld. Tegen deze achtergrond is – anders dan eiser heeft betoogd – niet gebleken dat gedaagden aan derden hebben verteld dat eiser hun dochter heeft verkracht, maar is slechts aannemelijk geworden dat gedaagden hebben verteld wat zij van hun dochter hebben gehoord. Dat het verhaal dat [dochter] door eiser is verkracht wel de ronde doet in [woonplaats] en dat familieleden en kennissen eiser als gevolg daarvan mijden, is mogelijk mede het gevolg van de omstandigheid dat partijen samenleven in een hechte dorpsgemeenschap, waar men elkaar kent en verhalen aan elkaar doorvertelt. Dit een en ander kan echter niet zonder meer aan gedaagden worden toegerekend. De grote hoeveelheid verklaringen van familieleden die eiser heeft overgelegd, leidt niet tot een ander oordeel, aangezien in het kader van een kort geding niet kan worden vastgesteld in hoeverre deze verklaringen authentiek en betrouwbaar zijn. Voor het openbaar maken van een rectificatie of voor het aanbieden van excuses door gedaagden, nog daargelaten de vraag of dit laatste in rechte kan worden afgedwongen, bestaat dan ook geen aanleiding. Dit geldt te meer nu gedaagden ter zitting uitdrukkelijk hebben toegezegd dat zij geen verdere mededelingen over eiser aan derden zullen doen. De vorderingen worden daarom afgewezen. Hetgeen partijen overigens nog hebben gesteld en aangevoerd, bijvoorbeeld met betrekking tot de status van de door [dochter] gevolgde therapie, behoeft gelet op het voorgaande geen bespreking.
IEF 14942

Verwijdering van het verhaal van kind door Stichting

Vzr. Rechtbank Midden-Nederland 26 september 2014, IEF 14942; ECLI:NL:RBMNE:2014:7489 (eiser tegen stichting)
Onrechtmatige publicatie. Op een website van de Stichting [minderjarige] wordt het verhaal verteld van een minderjarige middels een logboek en oproep tot het ondertekenen van een petitie. Het in de context van mishandeling en seksueel misbruik plaatsen van teksten, afbeeldingen en tekeningen van de hand van het kind vormt een grove inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer. Vader (pro se en als vertegenwoordiger van minderjarige) vordert met succes de veroordeling van gedaagden om, binnen tien dagen na betekening van dit vonnis, zorg te dragen voor de verwijdering van een website van tekstmateriaal en al het foto-, video- en overig beeldmateriaal (tekeningen) waarin de naam van persoon voorkomt en/of waarmee direct dan wel indirect verwezen wordt naar de persoon.

4.14. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de wijze waarop de Stichting zich heeft uitgelaten onnodig grievend jegens zowel het kind als [eiser]. Het in de context van mishandeling en seksueel misbruik plaatsen van teksten, afbeeldingen en tekeningen van de hand van het kind vormt een grove inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer. Daarnaast is het de Stichting te verwijten dat zij haar ‘feiten’ onvolledig en daardoor onzorgvuldig presenteert. De Stichting plaatst haar welgevallige citaten uit rapporten, zonder dat de lezer deze in de juiste context kan plaatsen. De lezer wordt hierdoor eenzijdig en onvolledig geïnformeerd.

4.15. De stelling dat het verhaal van dit kind al “op straat zou liggen” en dus al publiekelijk bekend zou zijn, is niet te volgen. In het anonimiseringsproces van één rechterlijke uitspraak is op detail iets fout gegaan, waardoor de naam van het kind op één plek in de uitspraak is blijven staan. Na constatering van deze omissie, is de fout rechtgezet en is de naam van het kind volledig uit de uitspraak verdwenen. Voor zover in de media over het verhaal van dit kind is bericht, is dat gedaan met gefingeerde namen. Dat de casus van dit kind hierdoor al publiekelijk bekend zou zijn is onwaarschijnlijk, door [eiser] betwist en door de Stichting niet onderbouwd. Dat de Raad voor de Kinderbescherming deze casus zou willen gebruiken voor de opleiding van zijn medewerkers betekent niet dat de bij deze casus betrokken personen met naam en toenaam zullen worden genoemd.

4.16. Gelet op hetgeen hierboven is overwogen is de voorzieningenrechter van oordeel dat de Stichting onrechtmatig handelt jegens zowel het kind als [eiser], door het kind en [eiser] publiekelijk in verband te brengen met mishandeling en/of seksueel misbruik in familiale context.

4.17. De voorzieningenrechter is voorts van oordeel dat de bestuurders van de Stichting daarbij een persoonlijk verwijt valt te maken. Zij zijn degenen die de teksten en afbeeldingen van het kind op internet hebben geplaatst. Juist ook vanwege de persoonlijke betrokkenheid van verschillende (zo niet alle) bestuursleden, hadden zij zich het belang van vooral het kind aan moeten trekken en daarnaar moeten handelen. De bestuursleden hebben ongenuanceerde en ongefundeerde uitlatingen op het internet geplaatst of laten plaatsen die een willekeurige lezer doen aannemen dat het kind is mishandeld en/of seksueel misbruikt door zijn vader. Zij hadden zich de ernst van de uitlatingen over de mishandeling en/of het seksueel misbruik van het kind door zijn vader in samenhang met het gebrek aan objectieve ondersteuning voor de inhoud van die uitlatingen moeten realiseren en daaraan de consequentie moeten verbinden om zich te onthouden van de uitlatingen in de vorm waarin die op het internet zijn verschenen. Op grond hiervan acht de voorzieningenrechter de vorderingen, voor zover toewijsbaar, ook jegens de individuele bestuursleden toewijsbaar.
IEF 14872

Namen bankmedewerkers uit boek De Verpanding

Vzr. Rechtbank Den Haag 10 april 2015, IEF 14872; ECLI:NL:RBDHA:2015:4096 (Rabobank tegen Stichting Restschuld Eerlijk Delen)
Mediarecht. Onrechtmatige publicatie. Het vermelden van de namen van bankmedewerkers in het boek "De Verpanding", over de handelswijze van die bank, is onrechtmatig. Rabobank wil geen algeheel verbod op het boek en is er niet op uit om haar criticasters het zwijgen op te leggen. Rabobank kan zich ook niet vinden in de overige inhoud van het boek, maar zij heeft zich met haar vorderingen daar niet tegen gericht. Het oordeel van de voorzieningenrechter gaat daarom uitsluitend over de rechtmatigheid van het vermelden van de persoonsgegevens van de medewerkers. Verspreiding van het boek in de huidige versie (met namen) moet worden gestaakt en in de reeds uitgegeven boeken moet de namen onherkenbaar / onleesbaar worden gemaakt, of die boeken moeten worden vernietigd.

3.3. De voorzieningenrechter merkt op dat Rabobank uitsluitend bezwaar heeft tegen de vermelding van persoonsgegevens van (oud-)medewerkers in het boek en op de website. Hoewel Rabobank zich ook niet kan de vinden in de overige inhoud van het boek, zijn geen van haar vorderingen daarop gericht en kan een oordeel van de voorzieningenrechter over de inhoud van het boek – voor zover niet noodzakelijk voor de beoordeling van de voorliggende vorderingen – achterwege blijven.
3.8. Uit het voorstaande volgt dat de voorzieningenrechter van oordeel is dat Stichting RED en Boektotaal niet aannemelijk hebben gemaakt dat een gerechtvaardigd belang bestaat bij de vermelding van persoonsgegevens van (oud-)medewerkers van Rabobank in het boek en op de website. Het belang van die (oud-)medewerkers om hun persoonlijke levenssfeer te beschermen dient dan ook te prevaleren en daarmee is publicatie van de persoonsgegevens onrechtmatig. Dit geldt, volledigheidshalve, ook voor de publicatie van het telefoongesprek op de website, nu – zoals Rabobank terecht stelt – publicatie van een stem ook publicatie van een persoonsgegeven betreft. De omstandigheid dat Rabobank niet is ingegaan op verzoeken van de schrijfster om informatie te geven over de visie van Rabobank op de in het boek omschreven zaken maakt voorstaande niet anders. Nog daargelaten dat in het verzoek van de schrijfster niet reeds kenbaar is gemaakt dat persoonsgegevens in het boek zouden worden opgenomen en dat het verzoek om mee te werken niet gericht is geweest aan de genoemde (oud-)medewerkers, kan aan het niet willen meewerken van Rabobank aan het boek geen rechtvaardiging worden ontleend aan het opnemen van die persoonsgegevens. Ook de omstandigheid dat Rabobank zelf ook – volgens Stichting RED en Boektotaal: heimelijk – een telefoongesprek met [F] heeft opgenomen leidt niet tot een ander oordeel, reeds omdat Rabobank niet is overgegaan tot openbaarmaking van dat gesprek, behoudens in het kader van haar verweer in onderhavige procedure.

3.9. De vorderingen van Rabobank zullen op na te melden wijze worden toegewezen. Daarbij zal ten aanzien van het gevorderde onder (c) in redelijkheid een termijn van twee weken worden gegund en ten aanzien van het gevorderde onder (d) een termijn van vierentwintig uur na betekening. De vorderingen zullen zowel ten aanzien van Stichting RED en Boektotaal worden toegewezen. Weliswaar staat Boektotaal niet als uitgever in de colofon van het boek vermeld, dat laat onverlet dat zij als uitgever aan de uitgave van het boek heeft meegewerkt, in elk geval door middel van het verstrekken van een ISBN-nummer. Tegen de stelling van Rabobank dat Stichting RED en Boektotaal beiden (eind)verantwoordelijk zijn voor de onrechtmatige uitingen in het boek en op de website is geen inhoudelijk verweer gevoerd.
IEF 14845

Verborgen camerabeelden toegestaan, noemen bioscoopfilm verboden

Vzr. Rechtbank Amsterdam 20 maart 2015, IEF 14845; ECLI:NL:RBAMS:2015:2091 (X tegen SBS en Noordkaap)
Uitspraak ingezonden door Josine van den Berg, Klos Morel Vos & Reeskamp. Mediarecht. Onrechtmatige publicatie. Verborgen camera. 10 EVRM en 6:162 BW. Rechtspraak.nl: Item in Undercover in Nederland (SBS) over twee filmmakers mag worden uitgezonden. De naam van een inmiddels afgeronde film van hun hand mag daarin echter niet worden genoemd. Vordering tot verbod van uitzending van de beelden gemaakt met een verborgen camera afgewezen. Voldoende aannemelijk dat een verborgen camera moest worden ingezet om opheldering te verkrijgen over misstanden. Uitzending niet onrechtmatig; aan de belangen van de filmmakers is voldoende tegemoet gekomen door het onherkenbaar maken van hun gezichten en het niet noemen van namen.

4.8. Dat X c.s. jonge onervaren actrices zaken voorspiegelen die niet reëel zijn en daarmee deze meisjes mogelijk verleiden om aan X c.s. substantiële bedragen te betalen, kan worden gekwalificeerd als een misstand die publiciteit behoeft. De vraag of Y wel of niet een joint heeft gerookt op de set en om die reden is weggestuurd alsook de vraag of Z zich aanvankelijk had aangemeld voor de functie als regieassistente dan wel als actrice - waarover partijen ieder een andere opvatting hebben, waarvan de juistheid niet kan worden vastgesteld zonder nader onderzoek naar de feiten waarvoor het kort geding zich niet leent - zijn in dit verband van ondergeschikt belang en behoeven daarom thans geen verdere bespreking.
4.6. Niettegenstaande het onder 4.5. weergegeven verweer, kan hetgeen Stegeman c.s. aan de kaak willen stellen worden aangemerkt als een misstand, die de samenleving raakt. Van belang is dat Stegeman c.s. is benaderd door diverse tipgeefsters waarbij Stegeman c.s. onweersproken heeft gesteld dat dit er naast Y en Z nog drie zijn geweest) die zich door de filmmakers om de tuin geleid voelden. Hetgeen de tipgeefsters naar voren hebben gebracht bevat voldoende concrete aanwijzingen dat X c.s. zich tegenover jonge meisjes met ambities op het acteervlak voordoen als zeer succesvolle filmmakers en dat zij deze meisjes werven voor films die naar hun zeggen in alle Pathé theaters worden vertoond, alsook dat zij (enkele van) deze meisjes laten betalen om een rol in hun films te krijgen. De heimelijk opnamen vormen daarvan naderhand een indringende illustratie. Daarin zeggen X c.s. onder meer dat zij in India al een aantal actrices schatrijk hebben gemaakt, wordt de term Bollywood genoemd en wordt zonder enig voorbehoud gezegd dat de film(s) op korte termijn, in 2013 en 2014, in alle Pathé bioscopen te zien zal (zullen) zijn. X c.s. hebben echter niet weersproken dat hun films tot op heden in geen enkele bioscoop zijn vertoond en voorshands evenmin aannemelijk gemaakt dat deze aan (distributeurs ten behoeve van) Pathé bioscopen zelfs maar zijn aangeboden. Dit werkt een heel ander licht op hun werkwijze dan zij zelf (aanvankelijk) hebben verklaard en ondersteunt de verklaringen van de tipgeefsters. Verder komt in de beelden uitgebreid ter sprake dat een filmrol kan worden 'gekocht' (€1000,- voor iedere minuut dat de betrokken persoon in beeld in) en dat dit in de filmwereld ook heel gebruikelijk is, waarbij als voorbeeld Doutzen Kroes in de film Nova Zembla wordt genoemd (hetgeen overigens, naar Stegeman c.s. onweersproken heeft gesteld, volgens het management van Doutzen Kroes volledige uit de lucht is gegrepen). Ook in de opgenomen telefoongesprekken spreken X c.s. over het tegen betaling kunnen verkrijgen van een filmrol.
4.9. Uit het onder 4.6 en 4.7 overwogene vloeit tevens voort dat de in de uitzending gebezigde uitlatingen voldoende steun vinden in het beschikbare feiten materiaal.
4.10. X c.s. hebben verder gesteld dat Stegeman c.s. onrechtmatig hebben gehandeld door een verborgen camera te hanteren, terwijl er geen redelijke verdenking bestond dat X. c.s. zich schuldig maakten aan bedrog. Anders dan mogelijk in een strafrechtelijke context het geval is, is dit voor de beoordeling van een aanspraak uit onrechtmatige daad een te strenge maatstaf. Wel dient tot uitgangspunt dat bij het hanteren van een verborgen camera terughoudendheid past, aangezien het heimelijk maken van opnamen een ernstige) inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de gefilmde perso(o)n(en) vormt. Dit betekent dat gebruik maken van een verborgen camera in beginsel slechts gerechtvaardigd kan zijn, indien daarmee een ernstige misstand kan worden aangetoond, die zonder hantering van deze methode niet blootgelegd had kunnen worden.

4.11 Op grond van de binnengekomen tips, weergegeven in 4.6. mochten Stegeman c.s. naar het oordeel van de voorzieningenrechter menen dat mogelijk sprake was van ernstige misstanden waarbij andere middelen dan het inzetten van de verborgen camera voor het verkrijgen van ophelderingen daarover niet voorhanden waren. Naderhand is dat bevestigd doordat X.c.s. uitlatingen die zijn volgens de tipgeefster hebben gedaan (zoals met betrekking tot de vertoning van de films in alle Pathé bioscopen) tegenover Stegeman en ook in de correspondentie aanvankelijk hebben ontkend (zie bij 2.14), terwijl uit de beelden blijkt dat die ontkenning niet juist is. In de gegeven omstandigheden is de inzet van de verborgen camera daarom niet onrechtmatig, ook niet nu vooralsnog geen harde bewijzen voorhanden zijn dat daadwerkelijk betalingen aan X c.s. zijn verricht voor het spelen in films die vervolgens niet (althans niet in reguliere bioscopen) worden vertoond.

4.13. De nadelige gevolgen voor X c.s. zijn dan ook te overzien. Wel worden in de uitzending de namen genoemd van de door X c.s. te produceren (of reeds geproduceerde) films. Weliswaar zijn ook deze films nog nergens te zien, maar ten aanzien van de film XXX hebben X c.s. vooralsnog voldoende aannemelijk gemaakt dat deze met de nodige investeringen van hun kant daadwerkelijk tot stand is gekomen. Niet valt uit te sluiten dat deze film op termijn alsnog zal worden aangeboden aan distributeurs ten behoeve van vertoning in bioscopen in Nederland en elders. Aan X c.s. zal in dit opzicht het voordeel van de twijfel worden gegund. Aannemelijk is dat in dat geval het noemen van de naam XXX in de in de door Stegeman c.s. in beeld gebrachte context, waarbij op zijn minst (ook) de suggestie wordt gewekt dat dit geen reële filmproductie is, een succesvolle exploitatie van deze film voorgoed onmogelijk maakt. Voor zover de suggestie onjuist is, wat op dit moment dus niet valt uit te sluiten, moet het noemen van de naam van de film om die reden onrechtmatig worden geacht.

Op andere blogs:
Mediareport
.


X produceert films en belooft aan acteurs een Bollywood-carrière in een film. Undercover in Nederland neemt heimelijk gesprekken op en confronteert X. Omdat zij in de uitzending worden afgeschilderd als malafide filmmakers die zich schuldig maken aan oplichting en bedrog en de film al klaar voor distributie, vorderen zij verbod op noemen van de naam van de film.

Stegeman c.s. is benaderd door diverse tipgeefsters die door filmmakers om de tuin geleid voelden [r.o. 4.6 en 4.7]; er zijn verborgen camerabeelden gemaakt. Naderhand is dat bevestigd doordat X.c.s. uitlatingen die zijn volgens de tipgeefster hebben gedaan (zoals met betrekking tot de vertoning van de films in alle Pathé bioscopen) tegenover Stegeman en ook in de correspondentie aanvankelijk hebben ontkend (zie bij 2.14), terwijl uit de beelden blijkt dat die ontkenning niet juist is. In de gegeven omstandigheden is de inzet van de verborgen camera daarom niet onrechtmatig.

Aan X c.s. wordt het voordeel van de twijfel worden gegund. Met het noemen van de naam zal op zijn minst (ook) de suggestie wordt gewekt dat dit geen reële filmproductie is, en wordt succesvolle exploitatie van deze film voorgoed onmogelijk gemaakt. Geen enkele bioscoop zou de film nog willen afnemen. De voorzieningenrechter verbiedt slechts om in de voorgenomen tv-uitzending die gaat over de bedrijven en filmactiviteit van X de naam van de film te noemen.