DOSSIERS
Alle dossiers

Onrechtmatige publicaties  

IEF 14336

Uitgaan van juistheid van persbericht

Vzr. Rechtbank Amsterdam 15 oktober 2014, IEF 14336 (bestuurders Partrust tegen TMG)
Mediarecht. Geschil over publicaties in De Telegraaf over een investeringsmaatschappij Partrust. Eisers hebben bezwaar tegen verschillende passages, waaronder "het frauduleus gebleken beleggingsfonds Partrust" en "De AFM oordeelde dat Partrust een piramidefonds was omdat tot driekwart van de inleg van nieuwe beleggers als rendement aan eerdere investeerders werd uitgekeerd". Een van de artikelen vormt een letterlijke weergave van een door het ANP opgesteld persbericht. TMG kan hiervoor derhalve geen verwijt worden gemaakt en mocht ze uitgaan van de juistheid van het persbericht. Voorzieningen worden afgewezen.

 

4.10. De voorzieningenrechter oordeelt als volgt.[eisers]heeft niet bestreden dat de Autoriteit Financiële Markten in 2009 aangifte tegen Partrust heeft gedaan wegens beleggingsfraude, en dat het verwijt was dat sprake was van een piramidespel. In die zin is de hier aan de orde zijnde uitlating feitelijk juist. Van onrechtmatigheid kan dan slechts onder bijzondere omstandigheden sprake zijn. In onderhavig geval is het daarbij zo dat de beschuldiging van de Autoriteit Financiële Markten naar zijn aard is herhaald in het verslag van de curator en de uitspraak van het gerechtshof Den Bosch. Dat deze beschuldiging onjuist is en dat dit TMG c.s. duidelijk had moeten zijn, is door[eisers]niet aangetoond. Dat “tot driekwart” van de inleg van nieuwe beleggers als rendement aan eerdere investeerders werd uitgekeerd is weliswaar niet gebleken, maar de voorzieningenrechter acht een mogelijke onjuistheid wat betreft de omvang van de als rendement uitgekeerde inleg niet van zodanig gewicht dat dit de hier gewraakte zinsnede onrechtmatig maakt. Dit betreft een ondergeschikt punt, waarvan niet aannemelijk is dat het op zichzelf tot reputatieschade leidt.

4.13. TMG c.s. erkent dat [gedaagde] zonder zich als journalist bekend te maken bij de crediteurenvergadering aanwezig was. Tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek heeft de rechter-commissaris evenwel gezegd dat ook ingeval dit hem bekend was geweest hij [gedaagde] waarschijnlijk zou hebben toegelaten. De weergave in het proces-verbaal van hetgeen de rechter-commissaris heeft gezegd wijkt inderdaad af van de weergave die in het artikel is gegeven. Het proces-verbaal bevat echter geen letterlijke weergave van het verhandelde ter zitting. In dit geval heeft [gedaagde] de uitlatingen van de rechter-commissaris, gezien het verband waarin zij werden gedaan, mogen interpreteren op een wijze zoals in het artikel verwoord. Voorafgaand aan de betreffende uitlatingen van de rechter-commissaris werd door een andere aanwezige de vraag gesteld of de bestuurders zouden kunnen verdwijnen. Dit betrof een vraag naar de (on)mogelijkheid van verhaal. Dat de rechter-commissaris vervolgens uitleg geeft over de (zijns inziens geringe) kans dat via een bestuurdersaansprakelijkheids-procedure geld kan worden terugverkregen mocht [gedaagde] daarom opvatten als gedaan in verband met deze zaak.

4.14. De voorzieningenrechter oordeelt als volgt. In het proces-verbaal van de crediteurenvergadering staat, voor zover betrekking hebbend op de passage waar het hier om gaat “Je kunt alles op naam van anderen laten zetten. Pas als iemand het komt inleveren bij de curator dan heeft die het tot zijn beschikking, maar dat gebeurt niet. Wel eventueel via de rechter. Het zou zo maar kunnen zijn dat er vrouwen rondlopen met dure juwelen en mensen rondrijden in luxe sportauto’s die betaald zijn van uw geld”.
IEF 14330

Onrechtmatig om advocaat in cartoon als louche aan te duiden

Vzr. Rechtbank Limburg 31 oktober 2014, IEF 14330 (Cartoon louche advocaat)
In het huis-aan-huisblad De Ster is een cartoon gepubliceerd. Recht op vrije meningsuiting. De voorzieningenrechter oordeelt dat een cartoon, waarin een advocaat als louche (onguur, verdacht) wordt aangeduid, onrechtmatig is jegens deze. De gegeven toelichting rechtvaardigt niet om eiser te omschrijven als een louche advocaat. Het enkele feit dat een privédetective eiser beschuldigt van omkoping, betekent niet dat deze beschuldiging ook juist is. Er wordt een rectificatie middels een advertentie bevolen.

3.7. Volgens het Groot Woordenboek der Nederlandse Taal (de zogenaamde Dikke van Dale) betekent het woord louche: onguur of verdacht.

3.8. [gedaagde 1] heeft ter zitting aangevoerd dat hij met de cartoon refereert aan het feit dat een privédetective, genaamd [naam privédetective], naar aanleiding van een passage over hem in de autobiografie van [eiser], volgens welke [naam privédetective] [eiser] zou hebben afgeperst, aangifte heeft gedaan wegens smaad en laster. [naam privédetective] heeft daarover verklaard in het dagblad De Telegraaf. Deze berichtgeving is volgens [gedaagde 1] aanleiding geweest voor de cartoon. De kwalificatie louche is volgens [gedaagde 1] niet uit de lucht komen vallen, omdat [naam privédetective] [eiser] beschuldigt van omkoping, hetgeen volgens [gedaagde 1] kan worden omschreven als louche. [gedaagde 1] stelt dat hij daarmee geen feitelijk oordeel geeft over [eiser], maar dat hij deze berichtgeving gebruikt om op spottende wijze het verschijnsel mediagretige advocaat te becommentariëren. Niet de beschuldiging van [naam privédetective] lijkt [eiser] volgens [gedaagde 1] te deren, maar het feit dat mensen denken dat hij homofiel is, waarop [eiser] in de pers uitgebreid reageert.

3.10. Die gegeven toelichting rechtvaardigt echter niet om [eiser] te omschrijven als een louche advocaat. Het enkele feit dat [naam privédetective] [eiser] beschuldigt van omkoping, betekent niet dat deze beschuldiging ook juist is. [eiser] betwist deze beschuldiging ook. Anders dan [gedaagde 1] stelt, is er derhalve in redelijkheid onvoldoende aanleiding om het bewuste waardeoordeel uit te spreken.

3.12. Ook in dat licht bezien kan de voorzieningenrechter het woord louche noch in het opschrift van de bewuste cartoon noch in de overige delen van de cartoon (de tekening en de tekst in de tekstballon) in de door [gedaagde 1] geschetste context plaatsen en is dit ook ongepast.

3.13. Indien [gedaagde 1] een bepaalde groep advocaten, met [eiser] kennelijk als concreet voorbeeld, als op media-aandacht beluste advocaten op spottende en satirische wijze heeft willen portretteren vanwege die eigenschap, dan is het gebruik van het woord louche in dat verband niet op zijn plaats. Het feit dat een bepaalde advocaat of bepaalde groep van advocaten vaak in de media wil verschijnen, maakt deze advocaten daarom niet louche (dat wil zeggen onguur of verdacht). Door de aanduiding louche, die een ernstig beschuldigend karakter heeft, krijgt deze gestelde spottende en satirische aanduiding ongerechtvaardigd een veel zwaardere lading, die niet past bij de “beschuldiging” van [gedaagde 1] dat [eiser] een glamouradvocaat is.

Op andere blogs:
DeGierStam&Advocaten
NVJ
Dirkzwager
Russchen advocatuur

IEF 14322

Direct in verband brengen van eiser met misbruik van Wob-verzoek is onrechtmatig

Vzr. Rechtbank Oost-Brabant 20 oktober 2014, IEF 14322 (eiser tegen Omroep Brabant)
[eiser] is rechtenstudent en exploiteert een eenmanszaak, genaamd “Juridisch Advies [eiser]” (o.a. op het gebied van de Wob). Omroep Brabant heeft een door haar gemaakt televisie-item uitgezonden, waarin een van haar presentatoren en een gemeentesecretaris uit Gemert-Bakel spreken over (misbruik bij) de uitvoering van de Wob. De naam en acties van [eiser] worden een aantal maal genoemd (zie transcript). [eiser] vordert enerzijds verwijdering van de berichtgeving, rectificatie en een verbod op berichtgeving en anderzijds (een voorschot op) schadevergoeding. De verkeerde partij is gedagvaard, desondanks voldoende belang bij inhoudelijke beoordeling. Met de publicaties is onrechtmatig gehandeld jegens [eiser]. Verwijdering van de publicaties en rectificatie is toewijsbaar. Overige vorderingen zijn niet toewijsbaar. Er kan geen veroordelend vonnis worden gewezen.

4. Het geschil en de beoordeling daarvan

Ontvankelijkheid

4.1. Omroep Brabant B.V. heeft ter zitting als primair verweer aangevoerd dat [eiser] de verkeerde partij heeft gedagvaard. Zij stelt zich op het standpunt dat - zoals volgens haar ook eenvoudig is na te gaan op de website van Omroep Brabant en via het handelsregister van de kamer van koophandel - niet zij de rechtspersoon is onder wiens verantwoordelijkheid de publicaties plaatsvinden, maar Omroep Brabant. Dit betekent volgens Omroep Brabant B.V. dat de vorderingen afgewezen dienen te worden.

4.2. [eiser] heeft als zodanig niet betwist de verkeerde partij te hebben gedagvaard.

4.3. Uit het voorgaande volgt dat het primaire verweer van Omroep Brabant B.V. slaagt. De slotsom is dat Omroep Brabant B.V. niet onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld. De vorderingen van [eiser] worden dan ook afgewezen.

5. Ten overvloede

Inhoudelijke beoordeling


5.9. De stellingen van [eiser] concentreren zich op het schenden van het recht op hoor en wederhoor, op het lichtzinnig en onzorgvuldig omspringen met zijn persoonsgegevens en het noemen van zijn naam en woonplaats, alsmede op de smadelijke, onrechtmatige en voor [eiser] schadelijke berichtgeving.

[eiser] is naar aanleiding van een publicatie op de openbare besluitenlijst van de gemeente Gemert-Bakel van 2 oktober 2013 gebeld door Omroep Brabant met de vraag naar de achtergrond van het Wob-verzoek. Volgens Omroep Brabant B.V. luidde het antwoord van [eiser]: “Is dat verboden dan?” en werd daarna de verbinding verbroken. Anders dan [eiser] heeft betoogd, betekent de enkele omstandigheid dat sprake is geweest van een kort telefoongesprek voorshands niet dat onrechtmatig is gehandeld jegens [eiser].

Vervolgens is door Omroep Brabant contact gezocht met de gemeente Gemert-Bakel, waarna op 3 oktober 2013 een interview met de betreffende ambtenaar is uitgezonden en een artikel op de website van Omroep Brabant is gepubliceerd. Ook daarmee is naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter niet onrechtmatig jegens [eiser] gehandeld.

Uit het transcript van de televisie-uitzending (zie hiervoor onder overweging 2.1.b.) blijkt echter dat het niet bij het uitzenden van het interview met de betreffende ambtenaar is gebleven. De presentator/verslaggever van de uitzending heeft zich na uitzending van dit interview tot zijn collega gewend, met de vraag wat hij ervan dacht. Die collega, [W.], heeft aangegeven dat het hem leek dat het [eiser] puur om het geld te doen was, dat [eiser] was opgespoord en gebeld, dat hij merkte dat het duidelijk niet de bedoeling was dat hij [eiser] had kunnen vinden, dat [eiser] dergelijke verzoeken bij veel meer gemeenten had gedaan en dat de Vereniging van Nederlandse Gemeenten aan alle gemeenten heeft gevraagd misbruik te melden, zodat zij een stapel van die misbruikgevallen aan de minister van Binnenlandse zaken kan geven. [eiser] heeft gemotiveerd weersproken dat déze uitlatingen juist zijn. En dit is onvoldoende gemotiveerd betwist. Het enkel noemen van de naam van [eiser] en het door hem ingediende Wob-verzoek zou naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter in de gegeven omstandigheden niet als onrechtmatig beschouwd hoeven worden, maar het door twee collega’s van Omroep Brabant in een onderling gesprek direct in verband brengen van de naam van [eiser] met misbruik van een Wob-verzoek en misbruikgevallen, hetgeen volgens [eiser] niet juist is, dient in de gegeven omstandigheden te worden beschouwd als onrechtmatig. Niet relevant is dat de naam van [eiser] door andere gemeentes ook is genoemd. Het gegeven dat na de betreffende uitzending en publicaties aan [eiser] een aanbod is gedaan om een reportage te maken over het studieproject waar zijn Wob-verzoek aan de gemeente Gemert-Bakel volgens [eiser] onderdeel van was, maakt dit maakt dit voorlopig oordeel niet anders.

5.10. Bezien in het licht van de hiervoor opgesomde uitgangspunten moet de belangenafweging in het voordeel van [eiser] uitvallen.

(Voorschot op) schadevergoeding

[eiser] stelt schade te lijden doordat zijn naam door toedoen van Omroep Brabant zeer negatief belicht wordt. De smadelijke en onrechtmatige berichtgeving zal, tenzij zij prompt wordt verwijderd en gerectificeerd, bij sollicitaties bij advocatenkantoren na zijn studie niet in het voordeel van [eiser] werken. Bovendien is [eiser] reeds nu opdrachten misgelopen door de berichtgeving van Omroep Brabant. Ter onderbouwing van deze laatste stelling heeft [eiser] een e-mail van een opdrachtgever d.d. 22 juli 2014 overgelegd.

5.19. [eiser] heeft de door hem geleden en nog te lijden schade als gevolg van bedoelde berichtgeving daarmee onvoldoende onderbouwd en evenmin aannemelijk gemaakt. De door [eiser] in dat verband in het geding gebrachte e-mail d.d. 22 juli 2014 is daartoe volstrekt onvoldoende. Naar het oordeel van de kantonrechter is derhalve geen sprake van een vordering die voorshands voldoende aannemelijk is geworden.

Daar komt bij dat [eiser] niet heeft gesteld een spoedeisend belang te hebben bij toewijzing van deze geldvordering. De enkele stelling dat hij inkomsten is misgelopen en problemen verwacht te ondervinden bij sollicitaties vanwege de bedoelde publicaties, levert geen spoedeisend belang bij de vordering tot betaling van (een voorschot op) schadevergoeding op.

5.20. De gevorderde betaling van (een voorschot op) schadevergoeding is derhalve niet toewijsbaar.

6. De beslissing

De kantonrechter, rechtdoende in kort geding:

wijst de vorderingen af;

veroordeelt [eiser] in de kosten van de procedure, aan de zijde van Omroep Brabant B.V. tot heden begroot op € 400,- als bijdrage in het salaris van de gemachtigde (niet met btw belast);

verklaart dit vonnis, wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.

IEF 14297

Websitenaam de-zorgfraudulent.nl veranderen dat het woord fraude verdwijnt

Vzr. Rechtbank Gelderland 21 oktober 2014, IEF 14297 (www.de-zorgfraudulent.nl)
Mediarecht. Onrechtmatige publicatie. Vordering tot verwijdering van website www.de-zorgfraudulent.nl vanwege onrechtmatige inhoud. De weergave op de website in beschrijvende, neutrale bewoordingen van hoe het gedaagde in zijn contacten met eisers is vergaan teneinde publiekelijk aandacht te vragen voor volgens gedaagde bestaande misstand is niet onrechtmatig. Kwalificaties als ‘fraude’ en ‘frauduleuze praktijken’ zijn wel onrechtmatig, het gaat om ernstige beschuldigingen waarvoor niet voldoende bewijs is. De voorzieningenrechter beveelt de naam van de website (www.de-zorgfraudulent.nl) zo te veranderen dat daarin het woord fraude niet meer voorkomt en elke betichting van van fraude te verwijderen.

4.7. Het is begrijpelijk dat de gang van zaken de nodige vragen bij [gedaagde] heeft opgeroepen. De gang van zaken zoals die naar voren is gekomen, kan ook niet zonder meer transparant worden genoemd. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen kan het niet onrechtmatig worden genoemd dat [gedaagde] op zijn website publiekelijk aandacht vraagt voor hoe het hem in de contacten met [eiser] is vergaan. Er kan een algemeen maatschappelijk belang mee zijn gediend dat anderen van die ervaringen van [gedaagde] met [eiser] kennis nemen. Voor een algemeen gebod de gehele content van zijn website te verwijderen is geen grond. De door hem gebezigde kwalificaties ‘fraude’ en ‘frauduleuze praktijken’ kunnen echter niet door de beugel. Dat zijn ernstige beschuldigingen die impliceren dat [eiser] zich aan strafbare feiten schuldig maken. Daarvoor moet voldoende bewijs voorhanden zijn en dat is er niet. Al de passages waarin [gedaagde] [eiser] op enigerlei wijze beticht van fraude of frauduleuze praktijken of handelingen zal hij moeten verwijderen en verwijderd houden. Ook de passage die onder punt 11 van de dagvaarding is geciteerd (in dit vonnis opgenomen in rechtsoverweging 2.5) gaat te ver omdat daarvoor geen bewijs is. Dergelijke kwalificaties zijn niet nodig om aandacht te vragen voor de in de visie van [gedaagde] bestaande misstand. Zijn ervaringen kan hij ook in beschrijvende, neutrale bewoordingen weergeven. Het voorgaande betekent ook dat [gedaagde] de naam van zijn website moet veranderen. Die naam in relatie tot die van De Zorgconsulent en de verdere inhoud van de website houdt immers ook een beschuldiging van fraude in. Bij gebreke van aanwijzing door [eiser] van andere specifieke passages op de website die in hun visie onrechtmatig zijn, is er voor een verdergaand gebod tot verwijdering geen aanknopingspunt. Een algemeen verbod tot het doen van uitlatingen waarbij de eer en goede naam van [eiser] wordt aangetast, is onvoldoende concreet om toegewezen te kunnen worden.

De voorzieningenrechter,
5.1. beveelt [gedaagde] binnen 5 dagen na betekening van dit vonnis de naam van zijn website (www.de-zorgfraudulent.nl) zo te veranderen en veranderd te houden dat daarin het woord fraude niet meer voorkomt en van zijn website te verwijderen en verwijderd te houden elke betichting van [eiser] van fraude en van het systematisch het geïndiceerde zorggeld naar zich toeschuiven tegenover een zeer beperkt aantal uren zorg en van het dwingen van cliënten te tekenen voor meer dan de geleverde uren,
IEF 14280

Naam, initialen of bijnaam gebruiken is onrechtmatig

Vzr. Rechtbank Overijssel 15 oktober 2014, IEF 14280 ('Poedel' tegen geredetwijfels.nl)
Onrechtmatige publicatie. X is veroordeeld wegens doodslag op Nathalie Weinreder. Poedel, bijnaam van eiser, was bevriend met Nathalie Weinreder. X is veroordeeld wegens doodslag. Gedaagden zijn familie van X, die geloven in zijn onschuld. Zij laten oud-rechercheur nader onderzoek doen en publiceren daarover op www.geredetwijfels.nl. De uitlatingen van gedaagde op de website en het daaraan gekoppelde Facebook-account over de betrokkenheid van eiser bij de dood van Nathalie Weinreder zijn onrechtmatig, voor zover daarin direct wordt verwezen naar eiser door zijn naam, intitialen of zijn bijnaam ‘poedel’ te noemen.

4.5. [gedaagde 1 c.s.] heeft het door [eiser] gestelde gemotiveerd betwist. Haar standpunt kan worden samengevat als volgt. [gedaagde 1 c.s.] is ervan overtuigd dat
[X] niet de dader is. Zij wil de waarheid boven tafel krijgen en gebruikt de website om de zaak onder de aandacht van het publiek en mogelijke deskundigen te brengen in de hoop dat de zaak dusdoende zoveel aandacht trekt dat de weg wordt geopend tot herziening van het inmiddels onherroepelijke arrest van het Hof waarbij [X] als dader is veroordeeld. [eiser] wordt niet bij naam genoemd op de website, zodat van enig onrechtmatig handelen jegens [eiser] geen sprake kan zijn. Ook wordt hij niet beschuldigd op de website. Op de website wordt alleen gesproken over ‘de andere potentiële verdachte’ en ‘de andere niet uit gerechercheerde potentiële verdachte’. Bovendien zoekt [eiser] zelf de media op. Zo plaatst hij op zijn eigen Facebook-account berichten over de zaak, heeft hij de website ‘geliked’ op zijn eigen Facebook-account en heeft hij zelfs een interview bij RTL Boulevard gegeven over de zaak, aldus [gedaagde 1 c.s.]. De vorderingen zijn, tot slot, te onbepaald en werken - voor wat betreft de gevorderde dwangsom - misbruik in de hand.

4.10.
Daarnaast zijn de uitlatingen op een stellige wijze ingekleed en valt niet uit te sluiten dat derden - ook al zijn de uitlatingen gedaan door familie van de veroordeelde - daaraan enig gezag (kunnen) toekennen. Zo staat er onder meer op de website: “Op de website www.geredetwijfels.nl zal ik aantonen door gebruik te maken van originele politie verhoren dat er meer ligt tegen de andere potentiële verdachte, zal ik aantonen dat hij zowel gelegenheid, motief en bovenal dader kennis heeft.”

4.14.
Dat [eiser] ook zelf de publiciteit heeft gezocht door onder meer een interview gegeven in het programma RTL Boulevard over de dood van Nathalie Weinreder en de website www.geredetwijfels.nl op zijn eigen Facebook-account te ‘liken’, is - in het licht van de stellingen van [eiser] - wellicht opmerkelijk, maar maakt het oordeel van de voorzieningenrechter evenmin anders.

4.15.
De uitlatingen van [gedaagde 1 c.s.] op de website en het daaraan gekoppelde Facebook-account over de betrokkenheid van [eiser] bij de dood van Nathalie Weinreder zijn onrechtmatig jegens [eiser], voor zover daarin direct wordt verwezen naar [eiser] door zijn naam dan wel de afkorting ‘[initiaal]’, dan wel zijn bijnaam ‘poedel’ te noemen.

De voorzieningenrechter
5.1. bepaalt dat [gedaagde 1 c.s.] uit al haar publieke uitlatingen waarin de naam ‘[voor- en achternaam]’, ‘[eiser]’, ‘[initiaal]’, ‘poedel’ dan wel ‘Poedel’ voorkomt of wordt gebezigd op de website www.geredetwijfels.nl en het hieraan gelinkte Facebook-account, voornoemde benamingen of aanduidingen dient te verwijderen en te staken en verwijderd en gestaakt te houden, zo ook in de toekomst, op straffe van een dwangsom van € 500,= (vijfhonderd euro) voor iedere dag dat zij hiermee, nadat vijf dagen na betekening van dit vonnis zijn verstreken, in gebreke blijft, zulks tot een maximum van € 50.000,= (vijftigduizend euro),
IEF 14260

Journalistiek onderzoek kennelijk beperkt gebleven

Rechtbank Rotterdam 20 augustus 2014, IEF 14260  (Zaman Vandaag)
Mediarecht. Onrechtmatige publicatie. De website nuhr.be verwees door naar websites met pornografische inhoud. In normaal spraakgebruik betekent het runnen van een pornosite dat een site met pornografische inhoud door de eigenaar daarvan wordt geëxploiteerd. Daarvan is bij het enkel doorlinken naar websites met pornografische inhoud geen sprake. Gedaagde stelt dat de stagiair onderzoek heeft gedaan naar de website nuhr.be. Dat slechts sprake was van doorlinken had derhalve ook uit dat onderzoek moeten blijken. Een journalist dient tevoren na te gaan of zijn informatie juist is, het onderzoek is hier kennelijk beperkt gebleven tot het bezoeken van de website en wellicht het uitproberen van de link; dat is te weinig. De publicatie van het artikel is onrechtmatig jegens eisers.

De bewijslastverdeling ter zake van de vraag of dwangsommen zijn verbeurd verschilt naar gelang van de aard van de verplichting op overtreding waarvan de dwangsom is gesteld: betreft het een verplichting om te geven of te doen, dan moet degene jegens wie de veroordeling is uitgesproken bewijzen dat hij aan zijn verplichting heeft voldaan; betreft het echter een verplichting om niet te doen, dan zal de executant, als in een bodemprocedure wordt getwist over de vraag of de dwangsommen zijn verbeurd, moeten bewijzen dat de geëxecuteerde het verbod heeft overtreden.

4.5. Tussen partijen staat niet ter discussie dat [eiser1] de eigenaar van de website nuhr.be is. [gedaagde] heeft haar verweer dat [eiser2] – als enig aandeelhouder en bestuurder van [eiser1] – de facto als eigenaar van de website nuhr.be kan worden aangemerkt, na weerspreking daarvan door [eisers] niet langer gehandhaafd. Dat in het artikel van 7 augustus [eiser2] als eigenaar van de website wordt genoemd is dus feitelijk onjuist. Ditzelfde geldt voor het artikel van 9 augustus, waarin staat dat [eiser2] de domeinnaam heeft gekocht. Met de voorzieningenrechter is de rechtbank van oordeel dat met die onjuiste vermelding [eiser2] in persoon wordt beschuldigd van gedrag dat in brede kringen als laakbaar wordt geacht. Een bedrijf en haar directeur kunnen niet op een dergelijke wijze worden vereenzelvigd.
In haar conclusie van antwoord heeft [gedaagde] weersproken dat op de website slechts werd doorverwezen naar websites met pornografische inhoud. Ter comparitie heeft zij dat verweer echter onvoldoende onderbouwd. De rechtbank gaat er derhalve vanuit dat op de website alleen werd doorgelinkt. In normaal spraakgebruik betekent het runnen van een pornosite dat een site met pornografische inhoud door de eigenaar daarvan wordt geëxploiteerd. Daarvan is bij het – enkel – doorlinken naar websites met pornografische inhoud geen sprake. [gedaagde] stelt dat de stagiair onderzoek heeft gedaan naar de website nuhr.be. Dat – slechts – sprake was van doorlinken had derhalve ook uit dat onderzoek moeten blijken.
In het algemeen dient een journalist tevoren na te gaan of zijn informatie juist is. Dat onderzoek is hier kennelijk beperkt gebleven tot het bezoeken van de website en wellicht het uitproberen van de link. De rechtbank is met de voorzieningenrechter van oordeel dat dat te weinig is. Ter comparitie heeft de heer [persoon1] namens [gedaagde] verklaard dat zij wist dat Nuhr een concurrent is van [eiser1]. Gelet op de ernst van de beschuldiging en de bron van het persbericht lag het op de weg van [gedaagde] om [eisers] om een reactie te vragen. Het niet vragen om een reactie is in strijd met hetgeen een zorgvuldig handelend vakgenoot betaamt. De Leidraad voor de Journalistiek geeft wat dat betreft inzicht in de in de branche heersende opvattingen. Dat een en ander is gedaan c.q. nagelaten door een stagiair, komt voor risico van [gedaagde]. Ook de Raad voor de Journalistiek heeft geconcludeerd dat de (hoofd)redactie van Zaman Vandaag Journalistiek onzorgvuldig heeft gehandeld.
[gedaagde] heeft ter comparitie aangevoerd dat het artikel van 7 augustus 2013 hoofdzakelijk bestaat uit quotes uit het persbericht. [gedaagde] heeft het persbericht dat aan haar artikel van 7 augustus ten grondslag ligt echter niet overgelegd, zodat dit niet kan worden geverifieerd. De rechtbank zal dit verweer derhalve als niet onderbouwd passeren.
De stelling van [gedaagde] dat tussen Nuhr.nl en [eiser1] een procedure heeft gelopen wegens onrechtmatigheden van [eiser1] is door [gedaagde] evenmin onderbouwd en wordt daarom eveneens door de rechtbank gepasseerd.
4.6.
Gelet op de hiervoor onder 4.5 genoemde omstandigheden, in onderling verband bezien, is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde] door publicatie van het artikel van 7 augustus 2013 onrechtmatig jegens [eiser1] en [eiser2] heeft gehandeld. De rechtbank rekent [gedaagde] daarbij met name aan dat zij geen wederhoor heeft toegepast voorafgaande aan de plaatsing van het artikel. [gedaagde] is derhalve gehouden de ten gevolge van deze publicatie door [eiser1] en [eiser2] geleden schade te vergoeden.
Nu zijn naam in het artikel van 7 augustus niet wordt genoemd is van onrechtmatig handelen jegens [eiser3] door publicatie van dit artikel naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken, zodat de gevorderde verklaring voor recht en veroordeling tot vergoeding van schade voortvloeiende uit dit artikel ten aanzien van [eiser3] te zijner tijd zal worden afgewezen.

IEF 14235

Denigrerend over werkgever

Ktr. Rechtbank Midden-Nederland 10 september 2014, IEF 14235 (Denigrerend over werkgever)
Onrechtmatige concurrentie, rectificatie en geheimhoudingsplicht Rechtspraak.nl: In deze zaak heeft een ex-werknemer een mail gestuurd aan zijn werkgever en diverse klanten van de werkgever. In die mail spreekt de ex-werknemer denigrerend over zijn werkgever, heeft hij bedrijfseconomische gegevens geopenbaard, en heeft hij zijn dienstverband per direct opgezegd. De door de werkgever naar aanleiding van de e-mail gevorderde rectificatie is afgewezen omdat onvoldoende is gesteld dat geopenbaarde feiten en mededelingen in die email van de ex-werknemer onjuist zijn. Wel acht de kantonrechter de geopenbaarde feiten en gedane mededelingen een schending van de overeengekomen geheimhoudingsplicht van de ex-werknemer. De in verband daarmee gevorderde boete is daarom toegewezen, met dien verstande dat de kantonrechter die gematigd heeft tot € 250,00.

Ook de vorderingen waarbij het de werknemer verboden wordt om klanten van de werkgever te benaderen en zich te onthouden van onrechtmatige concurrentie jegens de werkgever is toegewezen, omdat voldoende aannemelijk is dat de werknemer met de bij de werkgever opgedane gegevens omtrent klanten en met denigrerende mededelingen over de werkgever klanten heeft benaderd met het oogmerk hen over te halen om naar de werknemer over te stappen. Dit acht de kantonrechter vooralsnog onrechtmatig.

 

De gevorderde schadevergoeding wegens onrechtmatige concurrentie is afgewezen omdat niet is komen vast te staan dat er een causaal verband is tussen het onrechtmatig handelen van de werknemer en de schade die de werkgever lijdt.

2.6. Op 1 april 2014 heeft [gedaagde] aan [naam] de volgende email verzonden:
‘[eiser], je meest recente - nogal aanmatigende - berichtje aan mij dateert van vrijdag 28 maart jl.
Gebleken is dat je volledig ongelijk had. Dat zou mij ook kunnen gebeuren, doch dan zou ik gezegd hebben “sorry, ik heb me vergist” of iets dergelijks. Jij daarentegen, laat gewoon niets meer van je horen. Dat nogal aanmatigende berichtje eindigt met “en begrijp hieruit dat we niet meer op eenzelfde lijn staan”.
Hieruit zou een passant kunnen concluderen dat wij voor 28 maart nog wel op dezelfde lijn stonden. Niets is minder waar en dat weet jij drommels goed. Als dat wel het geval zou zijn, zou ik veel van de normen en waarden welke ik van mijn ouders heb meegekregen en welke gelukkig ook maatschappelijk nog steeds breed gedragen worden, hebben moeten verloochenen. Het afgelopen jaar heb ik je wanneer daar gelegenheid voor was — weliswaar steeds in bedekte termen vanwege je overgevoeligheid als het om aanmerkingen op je gedrag gaat — laten weten dat je je zoals iedereen aan je afspraken moet houden; dat een beetje minder egoïsme geen kwaad zou kunnen; dat zelfdiscipline onontbeerlijk is voor een geslaagd ondernemerschap, dat de beroepsregels er niet alleen voor anderen zijn, dat eerlijkheid juist binnen onze beroepsgroep zeer hoog in het vaandel moet staan, dat ach laat maar.
Ik heb de jaarrekening 2012 van de [naam] ingezien en ben me werkelijk kapot geschrokken. De [naam] holt zijn ondergang tegemoet. In dit stadium zal ik zwijgen over de details, ook andere zaken betreffende, omdat deze e-mail door anderen gelezen gaat worden. Uiteraard kom ik daar wel mee in de openbaarheid als ik mij daartoe gedwongen voel. Je begrijpt toch wel dat ik, nu ik dit weet, met [naam] niets mee te maken wil hebben? [vet, toev. ktr] Desondanks loop je nog steeds rond alsof de wereld van jou is. Echter, het zijn vooral [A] en ik (tot een maand geleden ook [B]) die de kar moeten trekken. Begrijp je niet dat een klein bedrijfje als [naam] onmogelijk jouw ruime privé uitgaven kan dragen als daar van jouw kant geen ruime productie tegenover staat? Begrijp je niet dat dit gedrag uiteindelijk ook mij demotiveert? Begrijp je niet dat mensen op den duur geen respect meer voor je op kunnen brengen? Begrijp je niet dat mensen juist van jou geen kritiek meer kunnen verdragen?
Uit de eerdergenoemde jaarrekening 2012 van [naam] blijkt zonneklaar dat jou zelfs de basiskennis, noodzakelijk voor een middelmatig ondernemerschap, ontbreekt. [vet, toev. ktr] Helaas heb je mij nooit inzage gegeven in de cijfers of om raad gevraagd, dan hadden we er misschien iets aan kunnen doen. Nu kan ik alleen maar concluderen dat er geen redden meer aan is. Dat het al aan het misgaan is moge blijken uit dat je vorige maand wegens gebrek aan financiën het contract van [B] niet hebt verlengd. Hoezo gebrek aan financiën om [B] te betalen? Onze klanten betalen toch voor het werk dat [B] doet? Waar gaat dat geld naar toe? Ik ben altijd zeer te spreken geweest over [B], die op overzichtelijke en accurate wijze voor veel van onze klanten de boekhouding voerde. Dat het contract van [B] niet verlengd zou worden heb je mij op de valreep medegedeeld als een voldongen feit, ik had dus geen enkele inspraak. Wie gaat nu voor onze klanten dat essentiële werk doen? Daar spreek je met geen woord over. Op grond waarvan worden deze maand de btw-aangiften verzonden? Onze klanten zijn ondernemers, dus ze weten dat ze risico lopen. Weten ze ook dat ze risico lopen met jou als hun adviseur? Dat is dan wel een volstrekt zinloos risico omdat het nooit iets zal opleveren. Je bent een meester in het om je heen “verzamelen” van mensen die jou adoreren. Als die adoratie verandert in kritiek, zet je die mensen gewetenloos als oud vuil aan de kant. [eiser], jij hebt een ernstige persoonlijkheidsstoornis waar steeds anderen de dupe van worden. Mij is inmiddels duidelijk dat je niet voor verbetering vatbaar bent. Ik ben al dat gedoe van jou meer dan zat en daarom wil en kan ik niet meer met je samenwerken. Ik houd er met onmiddellijke ingang mee op en dus was gisteren mijn laatste werkdag voor [naam]. [vet, toev. ktr] Ik heb goed over deze beslissing nagedacht en zij is onherroepelijk. Typerend voor jou stoornis is dat je, dit lezende, nu zo ongeveer uit elkaar barst van woede. Reden waarom ik je nu reeds waarschuw om mij privé niet lastig te vallen. Ik heb maatregelen getroffen voor het geval je meent mijn waarschuwing in de wind te kunnen slaan. Dat zeg ik niet omdat ik bang ben, dat zeg ik om mijn 75-jarige vrouw te beschermen. Indien jij nog vragen hebt voor mij, stel ik voor dat we [A] verzoeken om als tussenpersoon tussen jou en mij te fungeren. Ik bel hem daar morgenmiddag over, zeg hem dus voor die tijd of je het hier mee eens bent. Als je het hier niet mee eens bent, dan hebben wij geen contact meer met elkaar.
Ik weet dat klanten ernstig gedupeerd kunnen raken door mijn besluit. Ik denk dan met name aan de klanten [nummer];[nummer] en [nummer]. Zij hebben zeer recent betaald voor werk dat binnenkort verricht moet worden. Als jij 50% (= € 1.990) van het door jou ontvangen geld op mijn bankrekening overmaak, zal ik dat werk in april alsnog uitvoeren. Tot slot: Ik ben niet van plan om nu achter de geraniums te kruipen. Ik ga gewoon door met het werk dat ik de afgelopen 3 jaar met heel veel plezier voor mijn klanten heb gedaan en ook de komende 7 jaar nog wil blijven doen.
Enkele van mijn klanten krijgen via BCC een kopie van deze e-mail.
Indien zij besluiten dat ze liever hebben dat hun zaken door mij behartigd blijven in plaats van door jou, zal mij dat zeer verheugen. Ik verwacht dan van die klant een e-mailtje naar [gedaagde]@gmail.com en zal hun dan nader informeren. [vet, toev. ktr]

[A] is mijn maatje vanaf het eerste uur. Ik zou niet willen dat hij mijn vertrek via jou moest
vernemen. Daarom staat [A] niet alleen in hoog aanzien bij mij, maar ook in CC
[gedaagde]
IEF 14219

Crimesite moet beschuldigingen verwijderen en rectificeren

Vzr. Rechtbank Amsterdam 18 september 2014, IEF 14219 (Ghanese koning tegen Crimesite Camilleri)
Onrechtmatige publicatie. Portretrecht. Vanwege de gebrekkige feitelijke onderbouwing alsmede vanwege de wijze waarop de verdenkingen zijn ingekleed worden een achttal artikelen van crimesite Camilleri door de voorzieningenrechter onrechtmatig geacht. Anonimisering van namen en portretten wordt bevolen, en ook moet een rectificatie worden geplaatst.

3.2. [eiser] en [eiseres] stellen hiertoe – samengevat weergegeven – onder meer dat alle uitlatingen van [gedaagde 1], Camilleri en [gedaagde 3] die zijn gedaan op de verschillende websites onrechtmatig zijn. Hetzelfde geldt voor de herkenbare portretfoto’s van [eiser] en [eiseres] die bij die uitlatingen zijn geplaatst. Het betreft privéfoto’s die door [eiser] nooit in de openbaarheid zijn gebracht en die afkomstig zijn van de door de politie op 21 november 2010 meegenomen laptop van [eiser] die door de politie aan [gedaagde 1] is gegeven.

3.3. Overigens kan [gedaagde 1] niet verantwoordelijk worden gehouden voor de inhoud van artikelen die elders (op de website van Camilleri) worden geplaatst. Op zijn eigen website heeft [gedaagde 1] enkel een link naar Camilleri geplaatst en dat is niet onrechtmatig.

4.16. De conclusie tot zover is dat de acht artikelen van Camilleri vanwege de gebrekkige feitelijke onderbouwing daarvan alsmede vanwege de wijze waarop de verdenkingen jegens [eiser] en [eiseres] zijn ingekleed onrechtmatig kunnen worden geacht jegens [eiser] en [eiseres]. Mede gezien het feit dat de verdenkingen bijzonder ernstig van aard zijn en vermoed kunnen worden bijzonder ernstige gevolgen te hebben voor [eiser] en [eiseres], weegt hun recht op bescherming van hun goede naam zwaarder dan de vrijheid van meningsuiting van Camilleri. Eenzelfde conclusie kan worden getrokken met betrekking tot de op de website van Camilleri gepubliceerde foto’s van [eiser] en [eiseres] waarop zij herkenbaar zijn afgebeeld. Waar het gaat om het portretrecht dient immers door de rechter in beginsel een gelijksoortige afweging te worden gemaakt als onder 4.3 van dit vonnis bedoeld. De nieuwswaarde van de foto’s acht de voorzieningenrechter gering, aangezien [eiser] en [eiseres] niet kunnen worden aangemerkt als publieke personen. Dit leidt tot toewijzing van de vorderingen jegens Camilleri op de navolgende wijze.

Vordering a zal worden toegewezen in die zin dat de gewraakte acht artikelen in hun geheel offline dienen te blijven. De in het petitum opgenomen beschuldigingen zijn zodanig in de acht artikelen verweven dat het nagenoeg onmogelijk is de beschuldigingen uit de artikelen te “filteren”.
Vordering b zal worden toegewezen in die zin dat de portretfoto’s van [eiser] en [eiseres] dienen te worden verwijderd. Daarnaast dienen hun namen en voornamen in de artikelen waarin zij zijdelings voorkomen te worden geanonimiseerd. Het betreft de drie als productie 54 door eisers in het geding gebrachte artikelen ([persoon 4] ([leeftijd]) vergreep zich aan meer kinderen, Kort geding ‘Ghanese koning’ tegen journaliste en Vastgoedmagnaat [gedaagde 1]: ‘besmeuringshetze steeds verder ontrafeld).
Vordering c (de rectificatie) zal worden toegewezen op de wijze zoals in het dictum van dit vonnis vermeld.
Vordering d zal worden toegewezen voor zover het de zoekmachine van Google betreft. Voor het overige wordt de vordering te onbestemd geacht.
Vordering e zal worden toegewezen in die zin dat het Camilleri bij de huidige stand van zaken zal worden verboden de onder a van het petitum genoemde beschuldigingen wederom te uiten. Mocht Camilleri in de toekomst beschikken over nieuw of aanvullend bewijs dan kan het haar vrij staan, afhankelijk van de aard van dit bewijs, opnieuw over deze kwestie te publiceren. Met toewijzing van vordering e wordt derhalve niet bewerkstelligd dat Camilleri voor altijd monddood wordt gemaakt.

IEF 14199

Geanonimiseerd dossier in archief Opgelicht?! hoeft niet te worden verwijderd

Vzr. Rechtbank Amsterdam 10 september 2014, IEF 14199 (Avrotros tegen X)
Kort geding. Onrechtmatige publicatie. X is in de afgelopen jaren een aantal keer onderwerp geweest van het programma Opgelicht?! Zijn dossier is nog geanonimiseerd in het archief van de website van het programma te zien en hij vordert verwijdering daarvan. Het verwijderen van nieuwsberichten uit een archief kan slechts in uitzonderlijke gevallen. X heeft niet aangetoond dat de informatie die Avrotros publiceert berust op onjuistheden. Avrotros is daarbij zorgvuldig geweest en aan het privacybelang van X is voldoende tegemoet gekomen door hem aan te duiden bij zijn initialen en zijn gelaat onherkenbaar in beeld te brengen.

4.1. Uitgangspunt is dat de toewijzing van de vorderingen van [X] in beginsel een beperking inhoudt van het in artikel 10 lid 1 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) neergelegde grondrecht van Tros op vrijheid van meningsuiting. Een dergelijk recht kan slechts worden beperkt indien dit bij de wet is voorzien en noodzakelijk is in een democratische samenleving bijvoorbeeld ter bescherming van de goede naam en de rechten van anderen (artikel 10 lid 2 EVRM). Van een beperking die bij de wet is voorzien is sprake, wanneer de uitlatingen van Tros onrechtmatig zijn in de zin van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Voor het antwoord op de vraag welk recht – het recht op vrije meningsuiting of het recht ter bescherming van eer of goede naam – in dit geval zwaarder weegt, moeten de wederzijdse belangen worden afgewogen.

4.2. Het belang van Tros is dat zij zich in het openbaar kritisch, informerend, opiniërend en waarschuwend moet kunnen uitlaten over misstanden die de samenleving raken. Het belang van [X] is erin gelegen dat zijn persoon niet lichtvaardig wordt blootgesteld aan voor hem ongewenste publiciteit omtrent zijn privé-gegevens en privé-situatie. Welk van deze belangen, die in beginsel gelijkwaardig zijn, de doorslag behoort te geven, hangt af van de omstandigheden van het geval.

4.3. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Dat [X] een spoedeisend belang heeft bij het verwijderen van het dossier van de website van Opgelicht?! is voldoende aannemelijk. Zo blijkt uit de door hem overgelegde stukken onder meer dat hij zijn baan bij de vrijwilligersorganisatie Doras is kwijtgeraakt als gevolg van negatieve informatie over hem op internet.
Dat de gepubliceerde informatie nadelig is voor [X], en dat hij zijn straf heeft uitgezeten en een nieuwe kans verdient is echter niet voldoende voor het toewijzen van de vorderingen. Tros heeft als journalistiek medium naast de hierboven genoemde belangen ook een belangrijke archieffunctie en voor het verwijderen van nieuwsberichten uit een archief bestaat slechts aanleiding in uitzonderlijke gevallen. Zoals Tros terecht heeft gesteld hoeft zij niet aan te tonen dat [X] zich schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten, maar gaat het erom dat [X] niet lichtvaardig wordt beschuldigd en dat hetgeen Tros publiceert voldoende steun vindt in de feiten. Om dat laatste aannemelijk te maken heeft Tros verschillende producties overgelegd, waaronder een groot aantal aangiften en verklaringen. Tevens is een kopie van de uitzending van 22 oktober 2013 overgelegd, die thans nog via de website te bezichtigen is. In die uitzending wordt het vonnis van [vonnisdatum] besproken, en wordt onder meer de persrechter van de rechtbank Midden-Nederland geïnterviewd om uitleg te geven bij het vonnis. Er wordt dus melding gemaakt van de (gedeeltelijke) vrijspraak van [X].
Los van de enkele stelling dat er onwaarheden worden vermeld, heeft [X] daartegenover geen inhoudelijke, laat staan met bewijsmiddelen onderbouwde, reactie gegeven op de uitzending en het internetdossier. Dat hij daartoe in eerste instantie (voor de eerste uitzending waarin aandacht aan hem werd besteed) niet in de gelegenheid is gesteld wordt door Tros betwist. Die uitzending is hier echter niet aan de orde. In ieder geval heeft [X] na de eerste uitzending en vóór de uitzending van 22 oktober 2013 uitgebreid met Tros gecorrespondeerd over zijn dossier. De overgelegde e-mailberichten, zoals deels opgenomen in het vonnis van 15 augustus 2014, hebben echter voornamelijk betrekking op het feit dát [X] zijn dossier van het internet verwijderd wenst te zien, maar hij gaat daarin niet inhoudelijk in op de door Tros geuite beschuldigingen. Verder heeft [X] ook in deze procedure niet aannemelijk gemaakt dat de informatie die Tros publiceert berust op onjuistheden.
Het staat Tros voorts vrij om haar vraagtekens te plaatsen bij de uitspraak van de rechtbank van [vonnisdatum], ook al is [X] het daar niet mee eens. Tros is daarbij zorgvuldig geweest door de persrechter uitleg te laten geven over de inhoud van het vonnis en door het Openbaar Ministerie te laten toelichten voor welke wijze van tenlastelegging is gekozen. Vooralsnog is derhalve aannemelijk dat hetgeen Tros publiceert, met uitzondering van de mededeling van Tros dat [X] in 2011 is heengezonden onder restricties, waarover hierna meer, voldoende steun vindt in de feiten.

4.4. Voorts is de voorzieningenrechter van oordeel dat Tros voldoende tegemoet is gekomen aan het privacybelang van [X], door de website te anonimiseren en [X] alleen bij zijn initialen aan te duiden en zijn gelaat onherkenbaar te maken op de beelden. Niet in geschil is dat het intypen van de naam [X] in Google geen verwijzing oplevert naar de website www.opgelicht.nl, en dat men alleen bij het dossier uitkomt als men daar in het archief van de website naar op zoek gaat. Dat het publiek uiteindelijk door het raadplegen van verschillende andere websites en zoekresultaten kan achterhalen dat het dossier betrekking heeft op [X] valt Tros niet te verwijten. [X] verwijst bovendien zelf op zijn LinkedIn-profiel en op zijn blog naar Tros Opgelicht?!. De conclusie tot zover is dat de primaire vordering niet toewijsbaar is.

4.5. Ten aanzien van de subsidiaire vordering wordt het volgende overwogen. In de eerste plaats heeft [X] gevorderd – kort gezegd – dat zijn dossier uitsluitend kan worden ingezien door bezoekers van de website die zijn ingelogd. Nu de primaire vordering zal worden afgewezen is er geen aanleiding voor het toewijzen van deze vordering. Het staat Tros immers vrij om de informatie die thans onderwerp van geschil is te publiceren op de wijze zoals zij dat wenst en die informatie mag door eenieder worden geraadpleegd. Het opleggen van restricties aan de publicatie en de wijze van raadpleging wordt in strijd met de vrijheid van meningsuiting geacht.
IEF 14195

Smaad als belemmering van de informatievrijheid

HvJ EU 11 september 2014, IEF 14195, C-291/13 (Sotiris Papasavvas tegen Philinews.com)
Prejudiciële vragen gesteld door Eparchiako Dikastirio Lefkosias, Cyprus [IEF 12865]. Diensten van de informatiemaatschappij. Smaad. Het begrip „diensten van de informatiemaatschappij omvat online-informatiediensten waarbij de dienstverlener niet wordt vergoed door de afnemer van de dienst, maar door inkomsten die hij haalt uit op een website gepubliceerde reclame. Een verlener van diensten aan de informatiemaatschappij kan zich niet op grond van de artikelen 12 tot en met 14 van richtlijn 2000/31 verzetten tegen de instelling tegen hem van een rechtsvordering inzake civiele aansprakelijkheid en bijgevolg tegen de vaststelling van voorlopige maatregelen door een nationale rechter.

Prejudiciële vragen

„1)      Kunnen de voorschriften van de lidstaten op het gebied van smaad worden gezien als een beperking op het leveren van informatiediensten voor de toepassing van richtlijn [2000/31], aangezien zij hun weerslag hebben op het vermogen langs elektronische weg informatiediensten te leveren, zowel op nationaal niveau als binnen de EU?

2)      Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord: zijn de bepalingen van de artikelen 12, 13 en 14 van richtlijn [2000/31], betreffende aansprakelijkheid, van toepassing in burgerlijke zaken tussen particulieren, zoals in geval van civiele aansprakelijkheid voor smaad, of zijn zij enkel van toepassing in geval van civiele aansprakelijkheid voor handelstransacties/consumentenovereenkomsten?

3)      Scheppen de artikelen 12, 13 en 14 van richtlijn [2000/31] betreffende de aansprakelijkheid van dienstverleners van de informatiemaatschappij, in het licht van hun doel en rekening houdend met het feit dat in veel lidstaten een vordering in rechte noodzakelijk is voordat een voorlopig verbod kan worden uitgevaardigd dat van kracht is tot het definitieve vonnis, individuele rechten die in een civiele zaak wegens smaad als verweer kunnen worden ingeroepen, of vormen zij wettelijke beletsels voor het instellen van een dergelijke vordering?

4)      Zijn de begrippen ‚diensten van de informatiemaatschappij’ en ‚dienstverlener’ als bedoeld in artikel 2 van richtlijn [2000/31] en artikel 1, lid 2, van richtlijn [98/34], van toepassing op online-informatiediensten die niet rechtstreeks door de afnemer van de diensten worden vergoed, maar indirect door reclame die verschijnt op een internetsite?

5)      In hoeverre kunnen de hiernavolgende situaties in het licht van de definitie van ‚dienstverlener van diensten van de informatiemaatschappij’ als bedoeld in artikel 2 van richtlijn [2000/31], en artikel 1, lid 2, van richtlijn [98/34], onder een of meer van de rechtsfiguren ‚mere conduit’, ‚caching’ of ‚hosting’ voor de toepassing van de artikelen 12, 13 en 14 van richtlijn [2000/31] worden gebracht:

a)      dagblad met internetsite die gratis toegankelijk is en waarop de elektronische uitgave van het gedrukte dagblad met alle artikelen en reclame als pdf-document of een vergelijkbaar elektronisch document wordt gepubliceerd;

b)      onlinedagblad dat vrij toegankelijk is en waartoe toegang aan de uitgever wordt vergoed door middel van reclame op de website. De informatie in het onlinedagblad wordt geleverd door personeel van het dagblad en/of onafhankelijke journalisten;

c)      tegen betaling toegankelijke internetsite waarop een van de sub a en b genoemde diensten wordt verleend?”


Het Hof (Zevende kamer) verklaart voor recht:

1)      Artikel 2, sub a, van richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt („richtlijn inzake elektronische handel”) moet aldus worden uitgelegd dat het begrip „diensten van de informatiemaatschappij”, in de zin van die bepaling, online-informatiediensten omvat waarbij de dienstverlener niet wordt vergoed door de afnemer van de dienst, maar door inkomsten die hij haalt uit op een website gepubliceerde reclame.

2)      In een zaak als het hoofdgeding staat richtlijn 2000/31 niet in de weg aan de toepassing van een regeling voor de civiele aansprakelijkheid voor smaad.

3)      De in de artikelen 12 tot en met 14 van richtlijn 2000/31 vermelde beperkingen van de civiele aansprakelijkheid beogen niet het geval van een persbedrijf dat beschikt over een internetsite waarop de elektronische versie van een krant wordt gepubliceerd en waarbij dit persbedrijf wordt vergoed door inkomsten die het haalt uit door de op die website gepubliceerde reclame, daar het weet welke informatie is gepubliceerd en het daarover controle heeft, ongeacht of de toegang tot deze website betalend dan wel gratis is.

4)      De in de artikelen 12 tot en met 14 van richtlijn 2000/31 vermelde beperkingen van de civiele aansprakelijkheid kunnen van toepassing zijn op gedingen tussen particulieren over de civiele aansprakelijkheid voor smaad indien is voldaan aan de in die artikelen vermelde voorwaarden.

5)      Een verlener van diensten aan de informatiemaatschappij kan zich niet op grond van de artikelen 12 tot en met 14 van richtlijn 2000/31 verzetten tegen de instelling tegen hem van een rechtsvordering inzake civiele aansprakelijkheid en bijgevolg tegen de vaststelling van voorlopige maatregelen door een nationale rechter. De beperkingen van de aansprakelijkheid waarin deze bepalingen voorzien, kunnen door de dienstverlener worden ingeroepen overeenkomstig de bepalingen van nationaal recht die de uitvoering ervan verzekeren of, bij ontstentenis daarvan, overeenkomstig de richtlijnconforme uitlegging van dat nationale recht. Richtlijn 2000/31 kan echter, in het kader van een geding als het hoofdgeding, uit zichzelf geen verplichtingen aan een particulier opleggen en dus niet als zodanig tegen hem worden ingeroepen.