DOSSIERS
Alle dossiers

Onrechtmatige publicaties  

IEF 15335

EHRM: Redenen voor veroordeling op grond van onrechtmatig handelen zijn niet relevant genoeg

EHRM 6 oktober 2015, IEF 15335; Application no. 15450/03 (Müdür Duman tegen Turkije) - persbericht
Vrijheid van meningsuiting. Het gaat om een lokale leider van een politieke partij die werd veroordeeld voor illegale foto's en publicaties die werden gevonden in het kantoor van zijn partij. Meneer Duman vindt dit inmenging in zijn recht op vrijheid van meningsuiting. Het Hof merkte op dat, hoewel de heer Duman heeft ontkend enige kennis van het materiaal te hebben, dit toch een inmenging in zijn rechten is op grond van art. 10 EVRM. Het Hof constateert dat de redenen voor de veroordeling niet relevant genoeg zijn. In het bijzonder kan het gedrag van meneer Duman niet worden uitgelegd als steun aan onrechtmatig handelen. Er is geen aanwijzing dat het materiaal pleit voor geweld, gewapend bezit of een opstand. Oftewel, schending van art. 10 EVRM:  vrijheid van meningsuiting. 

33. Turning to the particular circumstances of the present case, the Court observes that the Istanbul Criminal Court convicted the applicant under Article 312 § 1 of the former Criminal Code on the ground that the display of symbols and pictures pertaining to the PKK and Mr Öcalan in the party building amounted to the offence of praising and condoning acts punishable by law. The Court notes that the applicant was prosecuted and convicted merely for keeping the aforementioned material in the party’s office, which was interpreted by the courts as an indication of respect and approval for the illegal organisation and its leader. The Court, however, considers that the applicant’s conduct could not be construed as support for unlawful acts committed by Mr Öcalan and the PKK or any approval in this regard inasmuch as neither in the domestic court decisions nor in the observations of the Government is there any indication that the material in question advocated violence, armed resistance or an uprising (see Gerger v. Turkey [GC], no. 24919/94, § 50, 8 July 1999, and contrast Halis Doğan v. Turkey, no. 75946/01, §§ 35‑38, 7 February 2006).
34. The Court further observes that it was not indicated in the reasoning of either the Istanbul Criminal Court’s or the Court of Cassation’s decisions whether they had examined the proportionality of the interference and the balancing of rights taking into account freedom of expression (see Öner and Türk v. Turkey, no. 51962/12, § 25, 31 March 2015).
35. In the light of the foregoing, the Court considers that the reasons given by the domestic courts for convicting and sentencing the applicant cannot be considered relevant and sufficient to justify the interference with his right to freedom of expression (see, among other authorities, Mouvement raëlien suisse v. Switzerland [GC], no. 16354/06, § 48, ECHR 2012 (extracts), and Animal Defenders International v. the United Kingdom [GC], no. 48876/08, § 100, ECHR 2013 (extracts)).
36. The Court further reiterates that the nature and severity of the penalties imposed are also factors to be taken into account when assessing the proportionality of the interference (see, inter alia, Başkaya and Okçuoğlu v. Turkey [GC], nos. 23536/94 and 24408/94, § 66, ECHR 1999‑IV). In this respect the Court notes the severity of the penalty imposed on the applicant, which is six months’ imprisonment.
37. Having regard to the above considerations, the Court concludes that, in the circumstances of the present case, the applicant’s conviction was disproportionate to the aims pursued and accordingly not “necessary in a democratic society”. There has therefore been a violation of Article 10 of the Convention. 

IEF 15334

EHRM: Vrijheid van meningsuiting gaat boven de noodzaak tot staking en bescherming van de universiteit

EHRM 8 oktober 2015, IEF 15334; Application no. 27447/07 (Kharlamov tegen Russia) - persbericht.
Recht op vrijheid meningsuiting. Zaak tegen de heer Kharlamov, professor aan de Universiteit Orel State Technical University. Hij stelde zich op het standpunt dat het bestuursorgaan van de universiteit niet legitiem kon worden beschouwd als gevolg van tekortkomingen in de verkiezingsprocedure. Het Hof constateerde dat de nationale rechter geen rekening heeft gehouden met de specifieke kenmerken van academische relaties, zoals in het bijzonder de bescherming van autoriteit van universiteit of de reputatie. Dit kan niet worden gelijk gesteld met die van een individu. De nationale rechter heeft geen billijk evenwicht gevonden tussen de noodzaak tot staking en de bescherming van de universiteit tegenover de vrijheid van meningsuiting over de academische organisatie. Oftewel, schending van art. 10 EVRM: vrijheid van meningsuiting.

29. (...) In the present case there is no evidence that the domestic courts performed a balancing exercise between the need to protect the University’s reputation and the applicant’s right to impart information on issues of general interest concerning the organization of the academic life. They merely confined their analysis to the discussion of the damage to the plaintiff’s reputation (see paragraph 10 above) without giving any due consideration to the Convention standards described above. Neither did the domestic courts consider that the “dignity” of an institution cannot be equated to that of human beings. The Court considers that the protection of the University’s authority is a mere institutional interest of the University, that is, a consideration not necessarily of the same strength as “the protection of the reputation or rights of others” within the meaning of Article 10 § 2 (see Uj v. Hungary, no. 23954/10, § 22, 19 July 2011). The Court therefore finds that the domestic courts did not take into account specific features of academic relations and failed to recognise that the present case involved a conflict between the right to freedom of expression and the protection of reputation (see Dyundin v. Russia, no. 37406/03, § 33, 14 October 2008).
33. In conclusion, the Court finds that the domestic courts failed to strike a fair balance between the relevant interests and to establish a “pressing social need” for putting the protection of the plaintiff’s reputation above the applicant’s right to freedom of expression. Therefore, the Court considers that the domestic courts overstepped the narrow margin of appreciation afforded to them in the matters of debate of public interest and that the interference was not “necessary in a democratic society”.
34. There has therefore been a violation of Article 10 of the Convention.

IEF 15321

Inbreuk omdat in folders het script van webdesign zit

Vzr. Rechtbank Den Haag 9 oktober 2015, IEF 15321; ECLI:NL:RBDHA:2015:11848 (Kingbee tegen Eenmanszaak)
Auteursrecht. Makerschap. Contractenrecht. Mediarecht. Kingbee is een internetmarketingbedrijf dat diverse websites in Nederland, België en Duitsland exploiteert waarop een verzameling van actuele reclamefolders, acties en kortingscodes gerubriceerd per categorie en winkel. Gedaagde eenmanszaak verricht programmeerwerkzaamheden voor eiser. Na opdrachtwijzigingen en onbetaald laten van facturen, stopt gedaagde de samenwerking. Via sitedeals en gegegevensbestand biedt hij de scripts te koop aan. Het script is een auteursrechtelijk beschermd werk ex 10 lid 1 onder 12 Aw, waarvan gedaagde de rechthebbende is op de back end. In de mailwisseling is paragraaf over Copyright geschrapt voor de werkzaamheden omdat “dit aanpassingen aan reeds beschreven code is”. Voor de latere opdrachten is dit auteursrecht voorbehouden, maar moet Kingbee door geven van instructies voor de front end, als maker worden aangemerkt.

Nu het script het webdesign van de website aldus in zich bergt, levert in gebruikneming onder een nieuwe domeinnaam een verveelvoudiging van het webdesign op. De Eenmanszaak moet scripts van de websites verwijderen en wordt verboden de opnieuw de scripts te koop aan te bieden of in licentie te geven. Kingbee wordt in reconventie verboden in het openbaar negatief uit te laten over de Eenmanszaak.

3.1. Kingbee vordert – samengevat – voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [de eenmanszaak]:
(...)
(II) te gebieden om de scripts van Kingbee op de websites www.gegevensbestand.nl en www.sitedeals.nl onmiddellijk te verwijderen en verwijderd te houden,
(III) te verbieden om scripts van de websites van Kingbee aan derden te koop aan te bieden, aan derden in licentie te geven en/of te publiceren als zijnde de eigendom van [de eenmanszaak],
(...)

5.8. Het voorgaande overziend, heeft [de eenmanszaak] bij het maken van de initiële afspraken in 2011 dus duidelijk te kennen gegeven dat rechten ten aanzien van nieuwe code bij [de eenmanszaak] rusten, waarna [X] een versie van de algemene voorwaarden heeft ondertekend. Vervolgens heeft [X] in de periode waarin het vervaardigen en ontwerpen van nieuw materiaal tussen partijen aan de orde was, onbestreden aanspraak gemaakt op de rechten op het design van de nieuwe websites. De hieraan voorlopig te verbinden conclusie dat [de eenmanszaak] op basis van deze ‘afspraken’ auteursrechthebbende is op het script en Kingbee op het webdesign van de website, strookt ook met hetgeen Kingbee en [de eenmanszaak] intellectueel aan de website hebben bijgedragen en wie op basis van de Auteurswet voorlopig als maker van de te onderscheiden werken moet worden aangemerkt.

5.9. Zo staat vast dat Kingbee als opdrachtgever de in PSD (Photoshop) gemaakte ontwerpen van het uiterlijk van de website bij [de eenmanszaak] aanleverde en ook is uit verschillende emails af te leiden dat Kingbee instructies gaf welke aanpassingen aan de front end diende plaats te vinden. Zie bijvoorbeeld de emails van [X] van 10 maart 2014 en 13 april 2014 (rov 2.10) met lijstjes met aanwijzingen voor te verrichten aanpassingen. Verder is onbestreden dat Kingbee de plaatjes en teksten voor de website inbracht. Ten aanzien van het webdesign van de website rechtvaardigt dit de voorlopige conclusie dat het is tot stand gebracht naar het ontwerp van Kingbee en/of (ook) onder diens leiding en toezicht, zodat Kingbee als de maker van het webdesign van de website kan worden aangemerkt.

5.10. Ditzelfde kan niet worden gezegd voor het tot stand brengen van het script. Indachtig het door Kingbee gewenste webdesign en de gewenste functionaliteiten, heeft [de eenmanszaak] immers de onderliggende technieken voor de website ontwikkeld en die samengebracht in het script. Bij het ontwikkelen van die technieken heeft enkel [de eenmanszaak] geestelijke arbeid verricht, oftewel in lijn met artikel 10 lid 2 Aw heeft [de eenmanszaak] de zelfstandig beschermde vertaling (verveelvoudiging in gewijzigde vorm) van het gewenste uiterlijk en de gewenste functionaliteiten van de website gemaakt. Dit rechtvaardigt ten aanzien van het script derhalve de voorlopige conclusie dat niet Kingbee maar [de eenmanszaak] als de maker moet worden aangewezen.

Inbreuk - te koop aanbieden en verkopen script(s)?
5.14. Nu het script het webdesign van de website aldus in zich bergt, brengt verkoop van het script voor gebruik onder een nieuwe domeinnaam naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter mee dat het webdesign van de website wordt verveelvoudigd in de vorm waarin het ook in dat script is vertaald. In het verlengde daarvan en omdat het verveelvoudigen van het werk aan de auteursrechthebbende is voorbehouden, is met de verkoop van [de eenmanszaak] van het script zonder toestemming van Kingbee eveneens naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter inbreuk gemaakt op het auteursrecht van Kingbee op het webdesign van de website. Door het script blijvend te koop aan te bieden op www.gegevensbestand.nl en www.sitedeals.nl, dreigt bovendien een nieuwe inbreuk, zeker omdat [Gedaagde] in zijn brief van 23 juni 2015 aan de advocaat van Kingbee schrijft dat [de eenmanszaak] het script mag doorverkopen aan iedereen en dit ook zal blijven doen (productie 32 van de zijde van Kingbee). De vorderingen van Kingbee onder II) en III) zullen ten aanzien van de website dan ook worden toegewezen.

Slotsom
5.22. Voor wat betreft de in conventie gevorderde maatregelen is de slotsom dan ook dat de vorderingen onder II) en III) zullen worden toegewezen ten aanzien van de website en www.kortingscodez.nl. Daaraan zal als gevorderd een dwangsom worden verbonden. De vorderingen onder I) en IV) tot en met VII) zullen worden afgewezen.

Verbod tot het doen van negatieve uitlatingen
6.3. Het spoedeisend belang van [de eenmanszaak] bij het door hem gevorderde verbod vloeit voort uit de gestelde schadelijke negatieve uitlatingen van Kingbee en de vrees dat Kingbee dat andermaal zal doen. (...)

6.5. De voorzieningenrechter is van oordeel dat [de eenmanszaak] voor nu voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het bericht van [Y], welk bericht niet is overgelegd maar waarin [Gedaagde] kennelijk – volgens de beheerder van www.sitedeals.nl – voor oplichter wordt uitgemaakt, te linken is aan Kingbee. Dat is al af te leiden uit het antwoord van deze [Y] op de mail van de beheerder en de reactie daarop van [Gedaagde] (rov 2.13), waarin hij schrijft over ‘zijn compagnon’ en ten aanzien van folderz.be spreekt over dat ‘we hebben besloten daar een ander naar te laten kijken’. Maar [X] maakt die verdenking compleet als hij de dag daarna aan [Gedaagde] schrijft dat (rov 2.14) hij slechte recensies over [Gedaagde] kan schrijven en dat ook de mensen met wie [X] heeft gewerkt staan te popelen om zulke recensies te schrijven. En als Kingbee al niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor het bericht van deze [Y], dan geeft zijn bericht van 14 maart 2015 in elk geval grond te vrezen dat hij negatieve uitlatingen over [de eenmanszaak] zal doen. Naast de mogelijkheid van het schrijven van slechte recensies, geeft hij immers te kennen dat hij contact heeft met een journalist van het programma Tros Opgelicht over ‘jouw oplichtingspraktijken’.
IEF 15318

Eenzijdige publicatie zorgt voor aantasting van goede eer en naam

Hof Arnhem-Leeuwarden 6 oktober 2015, IEF 15318; ECLI:NL:GHARL:2015:7492 (Vereniging Europees Arabisch Stamboek van Shagya-paarden, Sportpaarden en Sportpony's tegen geïntimeerde)
Vrijheid van meningsuiting. Eerbiediging persoonlijke levenssfeer. Onrechtmatige publicatie. Tussen EASP en geïntimeerde bestaat een diepgaand verschil van mening over de wijze waarop destijds paardenpaspoorten dienden te worden ingevuld. Het gaat om een botsing van twee fundamentele rechten: vrijheid van meningsuiting van EASP tegen recht op eerbiediging van de persoonlijke levensfeer van geïntimeerde. De voorwaarden van het besluit van de Verordening identificatie Paardachtigen (PVV) zijn niet in lijn met artikel 13 aanhef onder e van het Stamboekreglement EASP. Geïtimeerde heeft zich met reden op het standpunt kunnen stellen dat de invulling van de paspoorten dienden te geschieden met inachtneming van de PVV, ook al was die niet in overeenstemming met het Stamboekreglement. De publicatie van een artikel door EASP in het blad Allround is te eenzijdig geweest. De goede naam van geïntimeerde is aangetast. Ook in de notulen zijn onrechtmatige uitlatingen gepubliceerd. De rechter is van oordeel dat een rectificatie van de gewraakte uitlatingen een passende maatregel is.

3.22. Het hof stelt vast dat partijen het door de voorzieningenrechter in rechtsoverweging 4.3 van het bestreden vonnis vooropgestelde uitgangspunt terecht niet hebben bestreden. Het gaat in deze zaak om een botsing van twee fundamentele rechten. Enerzijds het door artikel 10, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) gewaarborgde recht op vrijheid van meningsuiting van het EASP c.s. Dit recht kan ingevolge het tweede lid van dat artikel slechts beperkt worden indien een inbreuk op dat recht een wettelijke grondslag kent en in een democratische samenleving noodzakelijk is, in het belang van - bijvoorbeeld - de bescherming van de goede naam of de rechten van anderen. Die wettelijke grondslag kan gevonden worden in artikel 6:162 BW, dat schadeplichtigheid in het leven roept voor het plegen van onrechtmatige daden. Het andere fundamentele recht betreft het door artikel 8 EVRM verzekerde recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, waartoe de eer en de goede naam worden gerekend. Het antwoord op de vraag welk van deze rechten in dit geval zwaarder weegt berust op een afweging van alle relevante omstandigheden (vgl. Hoge Raad 11 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV1031 en Hoge Raad 24 juni 1983, ECLI:NL:HR:1983:AD2221)

3.23. Met de voorzieningenrechter moet worden vastgesteld dat tussen het EASP c.s. en Groenned c.s. een diepgaand verschil van mening bestaat over de wijze waarop destijds de paardenpaspoorten dienden te worden ingevuld. De oorzaak daarvan is gelegen in het feit dat de voorwaarden die het PVV in het besluit van 2 augustus 2012 heeft opgenomen ter zake van het invullen van de paspoorten niet in lijn zijn met artikel 13 aanhef en onder e van het "Stamboekreglement EASP". Waar het afgeven van de paspoorten een in mandaat van het PVV uitgevoerde taak is heeft Groenned in de persoon van [geïntimeerde] zich naar het oordeel van het hof met reden op het standpunt kunnen stellen dat de invulling van de paspoorten diende te geschieden met inachtneming van de voorwaarden van het PVV, ook al waren die voorwaarden niet in overeenstemming met het stamboekreglement. Als feitelijk uitvoerder van de door het PVV gemandateerde bevoegdheid had Groenned een eigen verantwoordelijkheid. Dat geldt evenzeer voor de (weigering van de) registratie van de pony [U] in het stamboek. Tegen die achtergrond is de publicatie in "Allround" van juni 2013 te eenzijdig. De goede naam van Groenned wordt daardoor in een verkeerd daglicht gesteld. Met betrekking tot de gewraakte passage in de notulen van 29 november 2013 geldt hetzelfde. De weergave van de gang van zaken en de rol van Groenned daarin is te eenzijdig weergegeven, waardoor de goede naam van Groenned is aangetast. Verder is de beschuldiging in "Allround" van juni 2013 dat Groenned zich ook eigendommen van het EASP heeft toegeëigend op geen enkele wijze onderbouwd. Derhalve moet worden geoordeeld dat EASP zich zowel in de publicatie in "Allround", als in de notulen onrechtmatig heeft uitgelaten over Groenned c.s. Dat klemt te meer, nu Groenned naar onweersproken is komen vast te staan, ook voor andere stamboeken de administratie verzorgt. Evenals de voorzieningenrechter is het hof dan ook van oordeel dat een rectificatie van de gewraakte uitlatingen een passende maatregel vormt om te komen tot herstel van de goede naam van Groenned c.s. 
IEF 15305

Beschuldiging advocaat in witwaszaak niet onrechtmatig

Hof Amsterdam 23 juni 2015, IEF 15305; ECLI:NL:GHAMS:2015:2536 (Witwas-advocaat)
Mediarecht. Niet onrechtmatige publicatie. Beschuldigingen in het Parool jegens advocaat ter zake van onder meer betrokkenheid bij witwassen. De Raad voor de Journalistiek oordeelde dat de vormgeving van de publicatie – de wijze van presenteren van feiten en meningen – de lezer weinig ruimte laat voor een andere conclusie dan dat de handelwijze van klager niet deugt. Appellant komt met zijn grieven op tegen het oordeel van de rechtbank [ECLI:NL:RBAMS:2012:BW0941] dat Het Parool c.s., gelet op het hun ter beschikking staande feitenmateriaal, zodanig sterke aanwijzingen hadden dat appellant bij witwassen betrokken was, dat zij die beschuldiging openbaar mochten maken. Het hof ziet steun in het toen beschikbare feitenmateriaal waarover Het Parool c.s. ten tijde van de gewraakte publicatie beschikten en konden beschikken.

3.16. Het voorgaande voert het hof tot de slotsom dat, alle relevante omstandigheden tegen elkaar afgewogen, het belang van Het Parool c.s. om zich vrij te uiten in dit geval zwaarder behoort te wegen dan de belangen waarvoor [appellant] opkomt en dat derhalve het grootste gewicht moet toekomen aan het belang dat een (vermeende) misstand die de samenleving raakt, door bekendmaking aan het grote publiek bestreden moet kunnen worden. Van een ontoelaatbare inbreuk op het in artikel 8, tweede lid, EVRM gewaarborgde recht is derhalve geen sprake en de door [appellant] gewraakte uitlatingen van Het Parool c.s. zijn jegens hem niet onrechtmatig te noemen. Een en ander brengt mee dat grief VI evenmin kan slagen.
IEF 15303

Bij herhaling online beschuldigen van strafbare feiten

Vzr. Rechtbank Midden-Nederland 2 oktober 2015, IEF 15303, ECLI:NL:RBMNE:2015:7250 (de regen tegenhouden)
Mediarecht. Onrechtmatige publicatie. Eiser was in de periode 2003-2010 bestuurder van Stichting OCIJ, nu: Eduvier, een overkoepelend orgaan waaronder een aantal speciaal onderwijs scholen vallen, waaronder school De Rede te Lelystad. Op website deregentegenhouden.nl wordt de naam van [eiser sub 1] zo’n 400 keer genoemd en zijn er diverse artikelen/mededelingen over en foto’s van eisers geplaatst. Bij herhaling worden eisers beschuldigd van (betrokkenheid bij) strafbare feiten zoals het doen van valse aangiftes, het plegen van fraude, graaigedrag, diefstal en het voeren van Gestapo en nazi-achtige praktijken. [eisers] heeft gesteld dat het [gedaagde] vrij staat om zich op negatieve wijze uit te laten, maar dat de uitlatingen te ver gaan. De rechtbank acht de gevraagde maatregel toewijsbaar voor meerdere uitingen.

4.42. Wel acht de voorzieningenrechter de gevraagde maatregel toewijsbaar voor zover dit wordt beperkt tot het doen van uitlatingen en beweringen:
- dat [eiser sub 1] gefraudeerd heeft;
- dat [eiser sub 1] één of meerdere valselijke aangiftes van kindermishandeling (AMK-melding) gedaan heeft;
- dat [eiser sub 1] zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering, oplichting en/of valsheid in geschrifte;
- dat [eiser sub 1] een persoon met een kwaadaardig karakter is;
- dat [eiser sub 1] klautert over de ruggen van anderen;
- dat [eiser sub 1] leerlingen schopt;
- dat [eiser sub 1] een bedrijf, een school, een stichting of een privépersoon over de rand van de afgrond zal voeren.
Dit op grond van hetgeen is overwogen ten aanzien van de onrechtmatigheid van deze uitlatingen, te meer nu de door [gedaagde] gestelde aanleiding tot het doen van dergelijke (onrechtmatige) uitlatingen met name is ontstaan in de periode 2006-2008.
De voorzieningenrechter
5.1. beveelt [gedaagde] te verwijderen en verwijderd te houden de op de website voorkomende content als weergegeven:
- in 2.13 onder i. alinea (a);
- in 2.13 onder ii. alinea (b) en het deel van alinea (f) beginnende met “Hoe meer etiketten (…)” t/m “(…) van zijn poppen”;
- in 2.13 onder iii. alinea’s (a) t/m (c), alinea (e) en het deel van alinea (f) beginnende met “Wij van ‘ [naam webside gedaagde] ’ (…)” t/m “(…) Als jij maar droog zit”;
- in 2.13 onder iv. alinea (d), alinea (h), alinea (i) en alinea’s (o) t/m (r)’
- in 2.13 onder v. alinea’s (a) t/m (o);
- in 2.14, voor wat betreft de foto’s waarop [eiseres sub 2] staat afgebeeld alsmede de onderschriften die gaan over [eiseres sub 2] ;
- in 2.15;
- in 2.16;
- in 2.17, het gehele weergegeven eerste kopje;
- onder 2.17, het tweede kopje, voor zover dit de naamsvermelding van [eiseres sub 2] betreft;
- onder 2.17, het derde kopje voor zover het de naamsvermelding van [eiseres sub 2] betreft alsmede de zinsnede “als zwerver (hobo)”;
- onder 2.17, het gehele vierde kopje.

5.2. verbiedt [gedaagde] zich in het openbaar uit te laten over [eiser sub 1] in bewoordingen als omschreven in 4.42, of in bewoordingen van gelijke strekking,
IEF 15297

Reparatiepercentage moest uitdrukkelijk worden genoemd in onderzoek Consumentenbond

Rechtbank Den Haag 30 september 2015, IEF 15297; ECLI:NL:RBDHA:2015:11224 (ANWB tegen Consumentenbond)
Onrechtmatige publicatie. De Consumentenbond heeft een prijsvergelijkend onderzoek verricht onder zestal pechhulpdiensten waaronder de ANWB. De consumtenbond heeft hierbij niet het reparatiepercentage betrokken, ondanks dat de ANWB daar herhaaldelijk om vroeg. De rechtbank oordeelt dat het onderzoek binnen de grenzen van vrijheid van inrichting valt omdat de consumentenbond een eigen, objectief onderzoek heeft verricht. Aangezien aan de publicaties van de Consumentenbond een groot gewicht wordt toegekend en de ANWB een groot belang had bij een volledige voorstelling van zaken, mocht van de Consumentenbond worden gevergd dat het reparatiepercentage nadrukkelijk werd genoemd. ANWB heeft hierdoor reputatieschade geleden. Het artikel is slechts onrechtmatig tegenover de ANWB voor zover niet nadrukkelijk is gewezen op het wezenlijk belang van het reparatiepercentage. De Consumentenbond heeft de keuze om het bericht te verwijderen of een rectificatiebericht te plaatsen.

4.6 (...)  Echter, het staat de Consumentenbond in redelijkheid vrij zich op het standpunt stellen dat hij zich slechts baseert op na eigen onderzoek verkregen, objectieve, gegevens en niet op gegevens die door belanghebbende marktpartijen als de ANWB aan hem zijn verstrekt, noch op van belanghebbende marktpartijen afkomstige, door een onderzoeksbureau geverifieerde, gegevens. Nu de Consumentenbond ter zitting nader heeft toegelicht hoe een door hem te verrichten onderzoek naar de kwaliteit van de pechhulpdiensten zou moeten worden ingericht, dat dit zeer omvangrijk en kostbaar en daarmee niet praktisch uitvoerbaar is, welk betoog ANWB op zichzelf niet heeft bestreden, blijft de keuze van de Consumentenbond om het reparatiepercentage niet in zijn vergelijkend prijsonderzoek te betrekken in dit geval binnen de grenzen van het redelijke.

4.8 Nu de ANWB een vereniging is met 3,5 miljoen bij de ANWB Wegenwacht aangesloten leden, en zij zich (naar de Consumentenbond bekend is) op het standpunt stelt meer dan andere pechhulpverleners investeringen te hebben gedaan in een kwalitatief hoogstaande en snelle pechhulpverlening en tevens een hoger reparatiepercentage te hebben, en het reparatiepercentage bovendien van wezenlijk belang is voor de bij pech in Nederland uiteindelijk door de automobilist te betalen prijs, was het de Consumentenbond kenbaar dat de AWNB een groot belang had bij een volledige voorstelling van zaken. Temeer daar aan de publicaties van de Consumentenbond een groot gewicht pleegt te worden toegekend. Daarom mocht van de Consumentenbond worden gevergd in het bewuste artikel nadrukkelijk aandacht te besteden aan het wezenlijke belang van het reparatiepercentage voor de bij pech in Nederland uiteindelijk door de automobilist te betalen prijs, zoals de Consumentenbond overigens in het op 2 september 2014 aan de ANWB toegezonden concept wèl had gedaan. De opname van de zin: “Natuurlijk is de kwaliteit van de pechhulp ook van belang” volstaat in dit geval niet. Immers, deze zin maakt niet duidelijk wat het effect is van de kwaliteit van de pechhulp op de prijs. Bovendien wordt hierdoor niet toegelicht dat er (mogelijk grote) verschillen kunnen zijn in de reparatiepercentages van de onderzochte pechhulpdiensten en dat dat (ook weer mogelijk grote) consequenties kan hebben voor de bij pech in Nederland uiteindelijk door de automobilist te betalen prijs. Hieraan doet niet af dat het reparatiepercentage niet vereenzelvigd kan worden met de kwaliteit van de pechhulp (omdat van kwaliteit meer aspecten deel uitmaken), dat het reparatiepercentage geen vastomlijnde term is, dat de verschillende pechhulpdiensten deze term verschillend kunnen hanteren, dat ook in een deel van de gevallen waarin de ANWB Wegenwacht stelt de automobilist direct weer op weg te helpen mogelijk nog nadere kosten bij een garage zullen moeten worden gemaakt en dat het direct weer op weg helpen alleen van belang is bij pech in Nederland en niet bij pech in het buitenland. De (vele) in Nederland “onvoorwaardelijk” direct weer op weg geholpen leden van de ANWB Wegenwacht (en van de andere pechhulpdiensten) zullen immers in elk geval niet met (mogelijk hoge) aanvullende kosten worden geconfronteerd.

4.13. Het artikel is ‘slechts’ onrechtmatig jegens de ANWB voor zover daarin niet nadrukkelijk is gewezen op het wezenlijke belang van het reparatiepercentage van de desbetreffende pechhulpdienst voor de bij pech in Nederland uiteindelijk door de automobilist te betalen prijs. In deze omstandigheid ziet de rechtbank aanleiding om het ter keuze van de Consumentenbond te laten om:
-    hetzij op een in het oog springende plek op het besloten ledengedeelte van
zijn website in een tekstvak van minimaal 350 x 350 pixels, uitsluitend het in het dictum opgenomen rectificatiebericht te plaatsen, daarbij de digitale publicatie van het artikel in de Geldgids van november 2014 op het besloten ledengedeelte van de website te handhaven en voorts het genoemde rectificatiebericht op het besloten ledengedeelte van de website geplaatst te houden zolang de Geldgids van november 2014 daar te raadplegen is;
-    hetzij het gehele artikel uit de Geldgids van november 2014 op het besloten ledengedeelte van de website te verwijderen. Voorts zal de Consumentenbond alle redelijke maatregelen moet nemen teneinde het artikel op internet onvindbaar te maken dan wel slechts vindbaar te
doen zijn nadat eerst kennis is genomen van het voormelde rectificatiebericht. 
IEF 15280

Onrechtmatig met mede-auteursrecht op add-on software wapperen

Hof Den Haag 22 september 2015, IEF 15280; ECLI:NL:GHDHA:2015:2592 (SDC tegen Femto)
Auteursrecht op software. Wapperverbod anders dan de rechtbank [IEF 13683]. SDC geeft technisch ontwerp en advies voor werktuig-, machine- en apparatenbouw en heeft een add-on software genaamd SDC Verifier. Het programmeren is deels feitelijk uitbesteed aan Femto in Oekraïne. Femto laat brieven uitgaan via naar wederverkopers in Japan, Oostenrijk, de VS en Oekraïne waarin IE-rechten op de software wordt geclaimd. Er wordt aangeknoopt bij het recht van het land van oorsprong, de lex originis: Nederlands recht, nu sprake is van een ontwerp van en leiding en toezicht door een Nederlander, aldus SDC. Het wapperen is onrechtmatig, en zijn geen opinies of louter informatief en moet worden gerectificeerd.

24. Voor het geval dat zou moeten worden aangenomen dat sprake is van gemeenschappelijk auteursrecht van SDC en (onder meer) Femto Ltd heeft SDC gesteld dat Femto Ltd onrechtmatig heeft gehandeld, omdat zij als medegerechtigde niet bevoegd was eenzijdig de onderhavige stappen te ondernemen tot handhaving van de auteursrechten en zij, SDC, bovendien als medegerechtigde gerechtigd was de software te gebruiken en te exploiteren nu Femto Ltd als medegerechtigde verplicht was SDC toestemming te geven voor gebruik en exploitatie van de software en omdat dat voortvloeit uit de relatie tussen partijen.

34. Nu voormelde omstandigheden meebrachten dat Femto SDC (op wier, al dan niet (pre)contractuele, relatie hetzij Oekraïens, hetzij Nederlands recht van toepassing is) niet mocht weerhouden, bemoeilijken en/of verbieden de software te exploiteren, is naar het voorlopig oordeel van het hof het wapperen door Femto Ltd in alle betrokken landen, naar het op de gestelde onrechtmatige gedragingen van toepassing zijnde Nederlandse recht, onrechtmatig. Gelet op voormelde omstandigheden wist [geïntimeerde 3] c.s ook dat zij SDC niet mocht weerhouden, bemoeilijken en/of verbieden om de software te exploiteren, althans moet zij dit redelijkerwijs hebben begrepen.

Het hof acht voorshands de stelling van Femto Ltd dat zij niet verwijtbaar heeft gehandeld omdat zij 1.) zich heeft laten adviseren door advocaten en 2.) omdat haar wapperbrieven geen sommatie, maar slechts informatie zouden bevatten, onjuist.
Ad 1.) In de opinies wordt niet, althans onvoldoende ingegaan op bovenomschreven relatie tussen partijen, terwijl overigens een (onjuiste) visie van een advocaat zijn cliënt niet disculpeert.
Ad 2.) Deze stelling acht het hof voorshands onjuist, gelet op de in rechtsoverweging 1.6. tot en met 1.8 geciteerde tekst van de wapperbrieven, waaruit de bedoeling blijkt de wederverkopers te waarschuwen dat hun leverancier inbreuk maakt, terwijl in de brief van Siemens nog is toegevoegd dat derden (wederverkopers en afnemers) ook inbreuk maken. Dat de offensieve brief aan de Oekraïense wederverkoper een sommatie bevat behoeft geen betoog.
Ook de omstandigheid dat [geïntimeerde 3] Siemens op 5 oktober 2012 informeerde dat nog zou worden uitgezocht “waar het intellectual property van SPD ligt” (prod. 19 […]), doet aan het bovenstaande niet af; door daarop een jaar later met de waarschuwing dat op de IE-rechten van Femto Ltd inbreuk wordt gemaakt, terug te komen, wordt juist de indruk gewekt dat het gaat om een serieuze waarschuwing.
IEF 15256

Publicatie RCC voorzittersbeschikking is niet onrechtmatig vanwege voldoende motivering

Conclusie AG HR 19 juni 2015, IEF 15256; ECLI:NL:PHR:2015:983 (chiropractor iser tegen Stichting Reclame Code)
Onrechtmatige publicatie. Eiser heeft in Het Parool een advertentie geplaatst voor zijn praktijk die volgens de voorzitter van de Reclame Code Commissie [RB 1446] misleidend en oneerlijk was. Het bedoelde artikel is daarbij niet geraadpleegd, nadat eiser had afgezien zich tegen de klacht te verweren. De beslissing en aanbeveling zijn in een online database van de Stichting gepubliceerd. Dit levert geen onrechtmatige daad jegens eiser op. De klachten van eiser dienen te falen. De Hoge Raad doet het met artikel 81 RO af; ECLI:NL:HR:2015:2535.

Het hof [RB 2253] kon bij de beoordeling of Stichting wat betreft de inhoud van de aanbeveling onrechtmatig jegens eiser heeft gehandeld, art. 15 NRC als maatstaf hanteren. De voorzitter heeft geoordeeld en kon oordelen dat de klacht voldoende was gemotiveerd, zodat het aan eiser was om de juistheid van de reclame aannemelijk te maken. De taakverdeling tussen klager en verweerder conform art. 15 NRC strookt met de wettelijke verdeling van de stelplicht en bewijslast ten aanzien van de feitelijke juistheid van de beweringen in een reclame-uiting. De conclusie strekt tot verwerping.

2.14. De klachten dienen te falen. Het hof kon het bepaalde in art. 15 NRC als een relevante omstandigheid beschouwen bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de beslissing en aanbeveling van de voorzitter.
In hoger beroep heeft de Stichting onweersproken gesteld dat de Commissie klaagster heeft gevraagd om haar klacht nader te onderbouwen, dat in die onderbouwing werd aangeven dat het in de advertentie genoemde artikel onvindbaar was en dat een functionaris van de Stichting vervolgens onverplicht zelf heeft geconstateerd dat de publicatie aan de hand van de in de advertentie genoemde gegevens niet op internet kon worden gevonden.22 Het hof is er gezien deze stellingen kennelijk vanuit gegaan dat de voorzitter heeft geoordeeld en kon oordelen dat de klacht voldoende was gemotiveerd, zodat het op de voet van art. 15 NRC aan [eiser] was om de juistheid van de reclame aannemelijk te maken. De klacht sub (iii) onder (b) mist daarom feitelijke grondslag.
De taakverdeling tussen klager en verweerder conform art. 15 NRC strookt met de wettelijke verdeling van stelplicht en bewijslast ten aanzien van de feitelijke juistheid van de beweringen in een reclame-uiting.

IEF 15237

Dwangsommen FNV vanwege niet letterlijk overnemen rectificatie

Vzr. Rechtbank Midden-Nederland 9 september 2015, IEF 15237 (FNV tegen Plus Lunenborg)
Uitspraak ingezonden door Rutger van Rompaey, Van Benthem & Keulen. Onrechtmatige publicatie. FNV moest berichtgeving over Lunenborg zoveel mogelijk herstellen als opgenomen in het vonnis [IEF 14893]. De FNV heeft noch op haar website noch in de Nieuwsbrief FNV Noord de rectificatie letterlijk overgenomen. Daarmee hebben zij afstand genomen van de inhoud van de rectificatie. Het betoog dat de afwijkingen het gevolg zouden zijn van de lay-out van de website en de wijze waarop deze is opgebouwd, kan niet worden gevolgd. Beroep op de redelijkheid en billijkheid faalt. FNV heeft de dwangsommen verbeurd.

4. De beoordeling
4.2. Bij die beoordeling is enerzijds van belang dat de in dat vonnis opgenomen veroordelingen ten doel hadden om de door de diffamerende berichtgeving van FNV beschadigde reputatie van Lunenborg zoveel mogelijk te herstellen. (...)

4.3. Desondanks heeft de FNV noch op haar website, noch in de Nieuwsbrief FNV Noord, de rectificatie letterlijk overgenomen. Op haar website heeft zij bovendien in de rectificatie een tussenkopje opgenomen dat luidt: 'Oordeel rechter: onvoldoende steun in beschikbare feitenmateriaal'. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft FNV door de woordkeuze van het tussenkopje, mede in combinatie met het niet opnemen van de voorgeschreven ondertekening 'Het bestuur van FNV Handel', afstand genomen van de inhoud van de rectificatie. Daarmee heeft zij de rectificatie ontkracht en afbreuk gedaan aan het doel van de veroordeling. FNV heeft weliswaar betoogd dat deze afwijkingen het gevolg zijn van de lay-out van de website en de wijze waarop deze is opgebouwd, en dat van enig opzet of welbewust handelen geen sprake is, maar dit betoog kan niet worden gevolgd. Aan zowel het toevoegen van dit specifieke tussenkopje als het weglaten van de ondertekening, ligt immers noodzakelijkerwijs een redactionele afweging ten grondslag.

4.4. Uit het voorgaande volgt dat het beroep op de redelijkheid en billijkheid faalt, zodat FNV de dwangsommen heeft verbeurd. Of de overige door Lunenborg geconstateerde overtredingen er eveneens toe leiden dat FNV dwangsommen heeft verbeurd, kan daarmee onbesproken blijven.