Overige  

IEF 218

Hoe zit dat nou?

Journalist Steven Stol uit Amsterdam meldt zijn verwarring. Vastberaden om even snel een stukje te schrijven over de aangekondigde launch in Nederland van Easymobile, de telefoondochter van EasyJet, komt hij terecht op bij easymobile.nl. Hij belt met de eigenaar, 'een webwinkeltje dat opereert vanuit Zuthphen of zo.' Die zegt dat het zijn domeinnaam is, dat hij die al jaren heeft en dat hij zich geen zorgen maakt. Journalist belt vervolgens Telfort, die hem verwijzen naar een man van EasyMobile in Denemarken. Die doet nogal vaag, waaruit Journalist opmaakt dat hij dit voor het eerst hoort. 'Maar,' zegt hij 'EasyMobile is een geregistreerd handelsmerk, dus er kan geen sprake zijn van iemand anders die onder die naam opereert.' Hoe lang heeft u easymobile.nl dan al geregistreerd in NL? vraag Journalist. 'Anderhalf jaar' zegt de Deen. Voor verdere info verwijst hij naar de EasyGroup in Londen. Journalist geeft het op en besluit ander stukje te schrijven. Advocaten kunnen zich melden in Londen dan wel Zutphen.

IEF 217

Over het hoofd ge10?

Tien? Dat roept herinneringen op aan TV10 van John voormalige zakenpartner Joop van de Ende. En zou dat niet nog ergens geregistreerd staan? Een snelle zoektocht levert in januari jl. verlopen inschrijving van TV 10 Gold op, t.n.v. van TV 10 B.V. Domeinnaam TV10.nl staat op naam van TV 10 Gold BV uit Bussum, niet vermeld in het handelsregister, maar op hetzelfde adres als MTV Networks. Wel in het handelsregister staat een T.V. 10 B.V. die gevestigd is op hetzelfde adres als  John de Mol's grote concurrent SBS6. En wat te denken van het afgebeelde spiksplinternieuwe beeldmerk (depotnummer  1071163) van Royaal BV uit Valkenswaard, geregistreerd voor o.a. het uitzenden van radio- en televisieprogramma's? En dat Benedictus ook al van alle kanten is geregistreerd lijdt geen twijfel.

IEF 200

rechtsonzekerheid voor parallelimporteurs?

Arrest Hoge Raad, 15 april 2005, LJN: AS5238, C03/230HR, Euromedica tegen Merck & Co. Allereerst: De Hoge Raad ontkracht met dit arrest de onder advocaten levende gedachte dat rechters een beslissing aanhouden zodra de mogelijkheid zich aanbiedt, vanwege uitspraakquota  of gewoon door tijdgebrek, omdat die rechtsprekende part-timers kennelijk geen au pair kunnen betalen en altijd zelf de kinderen naar of van de crèche moeten brengen of halen. AG Verkade heeft de prejudiciële vragen al uitgeschreven, maar de HR aarzelt niet en spreekt meteen het eindoordeel uit in deze zaak. Ten tweede: De Hoge Raad mag dan zelf de inhoud van een arrest willen bepalen, maar zou er verstandig aan doen die inhoud door Verkade te laten uitwerken en opschrijven, dat bevordert de leesbaarheid enorm (en de omvang, maar daar valt mee te leven). Ten derde: Deze zaak gaat over parallellimport door Euromedica van het geneesmiddel RENITEC vanuit Griekenland, waarbij Euromedica ompakkings- en heretiketteringshandelingen verrichtte. Volgens jurisprudentie van het HvJ EG is dit onder (gedetailleerde) voorwaarden toegelaten.

De president van de rechtbank oordeelde dat Euromedica aan enige voorwaarden niét had voldaan, en legde aan Euromedica een in algemene termen vervat bevel op om inbreuken op de rechten op het merk RENITEC te staken en gestaakt te houden. In cassatie is aan de orde of een dergelijk algemeen verbod, versterkt met een dwangsom, gegeven had mogen worden, gelet op de in het middel als onvoldoende richtinggevend bestempelde ompakkingsjurisprudentie van het HvJ EG, en gelet op het belang van de vrijheid van goederenverkeer in de EU.

Het hof heeft geoordeeld dat het verbod is beperkt tot inbreuken op het recht van Merck op het merk RENITEC door ompakking van het product met deze merknaam door Euromedica en dat het is gebaseerd op de ompakkingsjurisprudentie van het HvJEG, waaraan het de gevolgtrekking heeft verbonden dat aldus aan de eis is voldaan dat in de omschrijving van het verbod een afdoende afbakening van de draagwijdte ervan is te vinden. Onderdeel 2.1 komt tevergeefs tegen dit oordeel op.
Het hof heeft kennelijk de hiervoor aan het slot van 3.5.1 bedoelde maatstaf gehanteerd en heeft bij de toepassing daarvan niet blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en zijn oordeel evenmin ontoereikend of onbegrijpelijk gemotiveerd. Het HvJEG heeft in zijn in een reeks van uitspraken ontwikkelde ompakkingsjurisprudentie, zoals in hoofdzaak weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 5.5 tot en met 5.8, een welomschreven opsomming gegeven van de eisen waaraan de parallelimporteur van merkgeneesmiddelen dient te voldoen. Nu het door de president gegeven verbod is beperkt tot gedragingen die, getoetst aan die rechtspraak, als inbreukmakend moeten worden bestempeld, is daarmee voldaan aan de eis dat het verbod toereikend is afgebakend. De omstandigheid dat ten tijde dat het verbod werd gegeven enkele van de van belang zijnde uitspraken van het HvJEG nog niet waren gedaan, behoefde het hof niet van zijn oordeel te weerhouden. Anders dan het onderdeel betoogt, zijn de in de jurisprudentie van het HvJEG ontwikkelde voorwaarden ook niet onvoldoende concreet om als grondslag voor het opgelegde verbod te dienen. Daarbij moet worden bedacht dat het bezwaar dat wordt gevormd door enige onzekerheid, die mede wordt veroorzaakt doordat toekomstige rechtsontwikkelingen in een verbod niet kunnen worden verdisconteerd, eigen is aan ieder algemeen luidend verbod. Tegenover het belang van de partij tegen wie het verbod is uitgesproken bij het verkrijgen van zoveel mogelijk zekerheid omtrent de vraag welke gedragingen onder het verbod zijn begrepen, in het bijzonder wanneer aan het verbod een dwangsom is verbonden, staat het belang van de rechthebbende bij bescherming van zijn recht, in het bijzonder als het gaat om rechten als het onderhavige merkrecht, die doorgaans slechts effectief kunnen worden beschermd door een verbod van verdere of dreigende inbreuken (waarbij een rol speelt dat de schade van dergelijke inbreuken zich vaak moeilijk laat bepalen). Dit belang wint bovendien aan gewicht ten opzichte van het rechtszekerheidsbelang van de verwerende partij indien die partij zich in het verleden reeds aan inbreuk schuldig heeft gemaakt.


Aan de klachten van onderdeel 2.2 ligt de stelling ten grondslag dat een algemeen verbod als hier gegeven, versterkt met een dwangsom, ook indien het verbod is afgebakend als door het hof vastgesteld, resulteert in een maatregel van gelijke werking als een kwantitatieve invoerbeperking in de zin van art. 28 EG - en derhalve ongeoorloofd is - omdat het de merkhouder in staat stelt de nationale markten af te schermen en het voortbestaan van eventueel tussen de lidstaten bestaande prijsverschillen bevordert. Het hierop toegespitste verweer in hoger beroep van Euromedica - waarvan de verwerping besloten ligt in 's hofs beslissing, zodat de in het onderdeel begrepen motiveringsklacht geen doel treft - berust op de gedachte dat de parallelimporteur, onder de dreiging van verbeurte van de dwangsom, door de merkhouder 'onder controle' wordt gehouden zolang hij niet zelf, door middel van een rechterlijke uitspraak in hoogste instantie, heeft aangetoond dat zijn (nieuwe) ompakking in overeenstemming is met de ompakkingsjurisprudentie van het HvJEG.
Uitgangspunt bij de beoordeling van deze klacht is dat de regeling van de uitputting van het merkrecht in art. 7 van de Eerste richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten en de daarop gebaseerde ompakkingsjurisprudentie van het HvJEG reeds de neerslag vormen van de afweging van enerzijds het belang van het in art. 28 (en 29) EG gewaarborgde vrije verkeer van goederen binnen de gemeenschap en anderzijds het belang van de bescherming van de industriële eigendom die volgens art. 30 EG in- en uitvoerbeperkingen kan rechtvaardigen. Derhalve kan een aan een parallelimporteur van merkgeneesmiddelen opgelegd, met een dwangsom versterkt rechterlijk verbod dat is geënt op de ompakkingsjurisprudentie van het HvJEG, zonder meer niet tot de gevolgtrekking leiden dat het verbod een 'maatregel van gelijke werking' inhoudt. Voor zover het onderdeel een daarop gerichte klacht inhoudt, faalt het. Voor zover wordt geklaagd dat dit anders is indien het gaat om een algemeen verbod met dwangsom, zoals hier aan de orde, omdat de parallelimporteur, teneinde het risico van het verbeurd raken van de dwangsom niet te lopen, geneigd is zekerheidshalve ook gedragingen te vermijden die hem op grond van regelgeving en rechtspraak zouden zijn toegestaan, miskent het onderdeel dat een algemeen verbod, naar hiervoor in 3.5.1 is overwogen, beperkt is tot handelingen waarvan in ernst niet kan worden betwijfeld dat zij, mede gelet op de gronden waarop het werd gegeven, daaronder begrepen zijn. Ook in zoverre mist het onderdeel dus doel.

HR verwerpt het beroep, veroordeelt Euromedica. Lees arrest.

IEF 198

.EU top level domein één stap dichterbij

Sinds de vaststelling van Verordening (EG) 733/2002 betreffende de invoering van het .eu-topniveaudomein is Europa bezig met de voorbereidingen van de start van het top level domein .eu. Het .eu domein zal het eerste werelddeel-gebonden top level domein zijn. Onlangs is bekend geworden dat de "sunrise period", waarbij overheidsinstanties en houders van oudere rechten die in de nationale en/of communautaire wetgeving zijn erkend of vastgesteld voorrang krijgen, gepland is om in het vierde kwartaal van 2005 van start te gaan. Tijdens deze periode is de registratie van domeinnamen uitsluitend gereserveerd voor overheidsinstanties en deze houders van oudere rechten die in de nationale en/of communautaire wetgeving zijn erkend of vastgesteld.

De "sunrise period" duurt vier maanden en bestaat uit twee fases, die elk twee maanden duren. Registraties vinden plaats op een "first come, first serve" basis. In de eerste fase kunnen alleen de domeinnamen geregistreerd worden die overeenkomen met de naam, of 'roepnaam' van een overheidslichaan, het gebied dat wordt bestuurd door een overheidslichaam, of geregistreerde gemeenschaps- of nationale merken. Fase 2 is bedoeld voor registratie van domeinnamen die overeenkomen met andere rechten, zoals handelsnamen en titels van beschermde auteursrechtelijke werken, maar alleen voor zover die rechten in de lidstaten erkend worden.

Meer informatie over de start van de .eu domeinnaam is te vinden op de website van EURid (de organisatie die door de Europese Commissie is aangewezen om de .eu registratie te coördineren): https://www.eurid.org/

IEF 196

Nijntje is het haasje

Het Vlaamse satirische maandblad Deng beeld op de cover van haar aprilnummer Nijntje, voor de gelegenheid Lijntje genoemd, af die uit haar neus bloedt na het snuiven van cocaïne. Dit naar aanleiding van een een artikel in Deng van de Nederlandse auteur Hafid Bouazza, die pleit voor een vrijer drugsbeleid. Dick Bruna dreigt met rechterlijke stappen voor schadevergoeding als het blad niet uit de schappen wordt genomen. Het verweer van hoofdredacteur Danny Illegems is helder:  “We zijn een satirisch blad. Soms is die satire mild, soms wat minder mild. Het gaat hier om een parodie. Het artikel van Hafid Bouazza zegt dat de wereld die gericht is op drugsbestrijding gewoon niet meer zo kan blijven werken. Dat men wat dat betreft wat minder onschuldig zou moeten zijn. Daarom hebben we Nijntje als symbool van onschuld gekozen voor de voorpagina." Lees meer bij de Standaard.
IEF 180

Piratenfilms

Nederlandse bioscopen en distributeurs verscherpen controle op piraterij tijdens filmvertoningen. Warner Bros. laat weten dat bij voorstellingen van Miss Congeniality 2 al actief is geïnspecteerd op opnameapparatuur, maar wil verder geen uitspraken doen over het resultaat van de controles. Bisocoopketen Pathé stelt eveneens actief toe te zien op het opnameverbod en wist tot nu toe twee personen op heterdaad te betrappen bij het maken van illegale opnames.  In Amerika is bisocooppiraterij al langer een 'actiepunt', zoals mag blijken uit dit bericht over  de arrestatie van Hollywood's alleged prince of piracy.

IEF 177

Dames en Heren: De Pleisterrrrrrs!

Vonnis Rechtbank 's-Gravenhage, 12 april 2005, KG 05/313, Moelker, Gnass en Kutze tegen Oosterman. Voormalige bandleden met Bordewijkachtige achternamenm ruziën om prozaïsche bandnaam. Rechtbank neemt kennis van het kennelijk verhitte relaas van de gebrouilleerde muzikanten en vat het allemaal heel beschaafd samen.

Een voorlopige beoordeling, waartoe het bestek van een kort geding zich beperkt, leidt er niet toe dat aannemelijk is dat Oosterman aan eisers een exclusieve licentie, derhalve met uitsluiting van zichzelf, heeft gegeven dan wel dat eisers dit hebben mogen begrijpen. Daarvoor is redengevend dat alle partijen duidelijk was dat de band reeds vele jaren vóórdat eisers daarbij betrokken waren, als zodanig bestond en ook toen wisselende samenstelling had gehad, terwijl het enige vaste element steeds heeft bestaan in de bemoeiingen van Oosterman, aan wie ook het recht op de naam toekwam. Onder die omstandigheden zouden er overduidelijke aanwijzingen moeten zijn dat Oosterman op enig moment afstand heeft gedaan van de naam “De Pleisters”, en wel door het verlenen van de door eisers gestelde exclusieve licentie. Van dergelijke aanwijzingen is ten processe niet gebleken.

Met het vorenstaande is niet gezegd dat het op voorhand aannemelijk is dat de door Oosterman aan de feitelijke situatie meegegeven juridische kwalificatie wèl de juiste is. Het lijkt er eerder op dat er een maatschap tussen partijen heeft bestaan, waarin ieder van partijen het zijne heeft ingebracht. De inbreng van Oosterman bestond dan uit (laatstelijk) het ter beschikking stellen van de naam en zakelijke dienstverlening.

Overigens maakt het voor de afloop van dit geding geen verschil of er sprake is van een afroepcontract of van een maatschap. In beide gevallen is er geen aanleiding voor het treffen van de door eisers gevraagde voorzieningen. Voor het geval er slechts een afroepcontract was is dat duidelijk, maar ook indien sprake zou zijn van een maatschap kunnen de door eisers gevorderde voorzieningen slechts worden toegewezen als op voorhand vast zou staan dat een verdeling van de maatschap in elk geval zou inhouden dat het recht om onder de naam “De Pleisters” op te treden aan eisers zou worden toebedeeld. Dat is niet het geval. Integendeel: veeleer is aannemelijk dat dat recht aan Oosterman, als de oorspronkelijk gerechtigde, zal toevallen en niet aan eisers die eerst relatief korte tijd deel uit maken van de band. De slotsom is dat de vordering van eisers behoort te worden afgewezen

Lees vonnisDe Pleisters

IEF 156

Er zit verder niks achter

NRC Handelsblad bericht dat Michiel Smit vier jaar eigenaar is geweest van de domeinnaam lonsdale.nl. De partijvoorzitter van Nieuw Rechts heeft de domeinnaam woensdag overgedragen aan BrandFusion Holland, de Nederlandse importeur van Lonsdale. ,,Er zit verder niks achter. Die domeinnaam heb ik geregistreerd toen ik nog niet in de politiek zat'', zegt Smit. Hij heeft nooit iets met de domeinnaam gedaan. BrandFusion dreigde met een juridische procedure, waarna Smit de naam gratis heeft overgedragen.

Hier nog een Lonsdale domeinnaamzaak, vers uit de domjur.nl nieuwbrief.

IEF 82

Mededingingswet

De Nederlandse Mededingings Autoriteit distantieert zich van de uitspraak van de kort geding rechter inzake minimum prijs ontbijtkoek! Verticale prijsbinding is verboden! Lees het persbericht van NMA:

NMa: verticale prijsbinding niet toegestaan Leveranciers mogen afnemers (zoals supermarkten) niet verplichten om een vaste of minimumverkoopprijs in de richting  van consumenten te hanteren. Verticale prijsbinding is verboden volgens de Mededingingswet. Dit stelt de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) naar aanleiding van diverse vragen en reacties op de rechterlijke uitspraak in het kort geding tussen koekfabrikant Peijnenburg en Albert Heijn. Supermarkten zijn vrij om hun eigen prijzen te bepalen, aldus de NMa.

Indien leveranciers een supermarkt dwingen een bepaald vast of minimumprijsniveau te hanteren, beperkt dit de supermarkt in zijn concurrentiemogelijkheden. Prijs is immers de belangrijkste concurrentieparameter. Ook prijsbinding waarbij een leverancier een bepaald prijsniveau tracht af te dwingen door bijvoorbeeld sancties, vertraging of opschorting van leveringen of beëindiging van overeenkomsten is op basis van de Mededingingswet verboden.

De NMa houdt toezicht op de naleving van de Mededingingswet. De civiele rechter is eveneens bevoegd om het mededingingsrecht toe te passen en mee te wegen in zijn oordeel. Het kort geding tussen Albert Heijn en Peijnenburg vond plaats in het kader van een civielrechtelijke procedure. De NMa benadrukt dat zij geen oordeel velt over deze zaak.

De NMa is alert op mogelijke overtredingen van het kartelverbod. Supermarkten die aanwijzingen hebben dat hun leveranciers verticale prijsbinding hanteren, kunnen dit doorgeven aan de Informatielijn van de NMa (tel. 0800-0231 885, e-mail: info@nmanet.nl)."