Uitspraak ingezonden door Rogier de Vrey, CMS.
Schending geheimhoudingsovereenkomst leidt tot ongeldige octrooirechten
Rb. Den Haag 24 april 2024, IEF 22012; ECLI:NL:RBDHA:2024:6307 (Ferm tegen Avery). Onderhavige uitspraak betreft de overweging van de rechtbank in twee samenhangende zaken. Ferm en ADE hebben samengewerkt aan het ontwikkelen van een concept om een RFID, een chip met antenne, te integreren in onder meer autobanden. In het kader van deze samenwerking hebben zij een geheimhoudingsovereenkomst gesloten. Ferm stelt in de zaak 20-180 dat ADE in strijd met deze overeenkomst informatie over het concept heeft gedeeld met ADC, dat behoort tot hetzelfde concern als ADE (ADE en ADC gezamenlijk: Avery). ADC zou hiervan hebben geprofiteerd en ook onrechtmatig hebben gehandeld jegens Ferm. Ferm vordert schadevergoeding. De rechtbank wijst dit toe en oordeelt hierbij dat ondanks de handelingen van partijen dateren van voor de inwerkingtreding van de Wet bescherming bedrijfsgeheimen, deze toch toegepast dient te worden. Deze is immers een codificatie van het Nederlands leerstuk omtrent onrechtmatige verwerving van bedrijfsgeheimen. Voorts legt de rechtbank uit dat het feit dat bepaalde informatie (technologie) mogelijk als niet inventief wordt gezien in octrooirechtelijk zin, niets afdoet aan het feit dat het wel een bedrijfsgeheim kan zijn. Dit betoog van ADE faalt dus eveneens. De rechtbank oordeelt dat enkel profiteren van een wanprestatie geen onrechtmatigheid oplevert, maar er bijkomende omstandigheden moeten zijn om het als onbetamelijk te achten. In casu is sprake van dergelijke omstandigheden. Dat ADC niet bestreden heeft dat zij wist van het bestaan van de geheimhoudingsovereenkomst en dat Ferm nadeel moet lijden door de tekortkoming, zijn enkele voorbeelden van deze omstandigheden.