DOSSIERS
Alle dossiers

Bevoegdheid  

IEF 10992

Gezien de vestigingsplaats van

Vzr. Rechtbank 's-Gravenhage 29 februari 2012, HA ZA 11-2660 (Ruma Rubber tegen Shell/SIRM)

Overdracht octrooi(aanvragen). Internationale bevoegdheid van de rechter. Exclusieve bevoegdheid ex 80 ROW 1995 en 22 lid 4 EEX-Vo.

Ruma heeft in 1998 een rubberproduct ontwikkeld dat sterk zwelt wanneer het in contact komt met water. Een dergelijk materiaal is geschikt voor toepassing in de oliewinning als afdichtingsmateriaal tussen pijpleidingen en boorgatwanden. Een samenwerking met Shell wordt gestart en beëindigd met een overeenkomst waarin is bepaald:  "All intellectual property rights in Background Information owned by either party on the date of this agreement shall remain in the sole ownership of that party.".

Shell heeft een Europese en een internationale octrooiaanvrage ingediend voor materie die ontleend is aan Ruma. Ruma vordert de overdracht van de octrooien en octrooiaanvragen als bepaald.

Shell vordert in dit incident de onbevoegdheid van de rechtbank, omdat de rechter van het land waarvoor het octrooi is verleend exclusief bevoegd is. Deze vordering wordt afgewezen. De rechtbank is bevoegd kennis te nemen van de vorderingen gezien de vestigingsplaats van SIRM in het arrondissement ´s-Gravenhage. Dit geldt zowel voor de opeising van het Europese octrooi als de andere octrooien en octrooiaanvragen, op grond van artikel 2 EEX-Vo. Tussentijds hoger beroep tegen dit (incidentele) vonnis is niet toegelicht en de rechtbank staat dit dan ook niet toe (ex 337 lid 2 Rv).

De onderbouwing van de vordering
3.1.1. Het is een universeel geldende regel van internationaal privaatrecht dat de rechter van het land waarvoor het opgeëiste octrooi is verleend of aangevraagd exclusief bevoegd is van de opeisingsvordering kennis te nemen. Deze regel komt tot uitdrukking in artikel 80 Rijksoctrooiwet 1995. Voor een Europees octrooi lijkt dat te volgen uit artikel 22 lid 4 van Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: EEX-Vo).

Incident:
4.4. Gelet op de door het Hof aangewezen ratio en nu de geldigheid of het bestaan van de deponering of de registratie van het Europees octrooi niet aan de orde is moet voor het onderhavige geval evenzeer worden geoordeeld dat artikel 22 lid 4 EEX-Vo niet van toepassing is. Gezien de vestigingsplaats van SIRM in het arrondissement ’s-Gravenhage is deze rechtbank bevoegd kennis te nemen van de vorderingen van Ruma jegens SIRM, zowel wat betreft de opeising van het Europese octrooi als de andere octrooien en octrooiaanvragen, op grond van artikel 2 EEX-Vo.

4.6. In het midden kan blijven of de door Shell genoemde arresten onverkort gelden voor de reikwijdte van artikel 7 lid 1 Rv. In essentie wordt in onderhavige zaak alle gedaagden namelijk verweten het in samenspraak octrooibescherming aanvragen voor materie waarvan zij weten of moeten weten dat deze aan Ruma toekomt, hetgeen onrechtmatig en in strijd met hun rechtsplicht zou zijn. Voor het onderhavige geval moet daarom worden aangenomen dat de situatie feitelijk en rechtens voldoende gelijk is om toepassing te geven aan artikel 7 lid 1 Rv. (vgl. Rechtbank ’s-Gravenhage 16 maart 2011, IEPT20110316 (Lankhorst / Samsonite)). In dit kader acht de rechtbank niet relevant dat de opgeeiste octrooirechten of de rechten op octrooiaanvragen worden beheerst door verschillende nationale wetgevingen.

4.7. Shell meent dat volgens commuun internationaal privaatrecht de rechter van het land van verlening exclusief bevoegd is te oordelen over opeising van een octrooi of octrooiaanvrage. Een dergelijke regel, wat daarvan verder zij, geldt gezien het voorgaande niet voor Nederland. Aan het voorgaande doet verder niet af dat, naar Shell kennelijk meent, de beslissing van de Nederlandse rechter in de andere relevante jurisdicties niet zal worden erkend. Een dergelijke risico komt rekening Ruma die er voor kiest het geschil bij deze rechtbank aanhangig te maken.

Tussentijds hoger beroep
4.10. Shell heeft haar vordering hoger beroep tegen dit (incidentele) vonnis open te stellen niet toegelicht. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de in artikel 337 lid 2 Rv vastgelegde hoofdregel dat hoger beroep van een tussenvonnis tegelijk met dat van het eindvonnis dient te worden ingesteld.

IEF 10990

Geen vestigingsplaats, dus zekerheidsstelling

Rechtbank 's-Gravenhage 29 februari 2012, HA ZA 11-1335 (Bacardi tegen X c.s.)

Incident. Een gevorderde zekerheidsstelling  van €30.000 wordt gematigd tot €25.000. Bacardi heeft geen woon- of verblijfplaats (vestigingsplaats) in Nederland en er is geen uitzondering als bedoeld in artikel 224 lid 2 aanhef en onder a tot en met d Rv van toepassing.

2.1. [X] c.s. vordert dat de rechtbank Bacardi zal veroordelen zekerheid te stellen tot een bedrag van € 30.000,= voor de betaling van de met toepassing van artikel 1019h Rv te begroten proceskosten in eerste aanleg en de in reconventie te vorderen schadevergoeding. [X] c.s. stelt daartoe dat Bacardi geen woon- of verblijfplaats (vestigingsplaats) in Nederland heeft en dat geen sprake is van een van de uitzonderingen bedoeld in artikel 224 lid 2 aanhef en onder a tot en met d Rv. Zij stelt daarenboven, onder verwijzing naar een eerder incidenteel vonnis van deze rechtbank van 21 september 2011, waarin Bacardi werd bevolen zekerheid te stellen ten behoeve van een andere gedaagde, dat de aan Bacardi toebehorende Beneluxmerkrechten geen redelijke en reële verhaalsmogelijkheid vormen. [sic 2.2]

2.3. Bacardi refereert zich aan het oordeel van de rechtbank waar het de verplichting tot zekerheidstelling betreft maar voert verweer tegen de door [X] c.s. gevorderde hoogte van de zekerheidstelling. Bacardi stelt dat voor het vaststellen van de hoogte van de door haar te stellen zekerheid moet worden aangesloten bij de IE-indicatietarieven. Zij stelt dat, gezien de beperkte complexiteit van de zaak, een zekerheidstelling ter hoogte van € 8.000,= á € 10.000,= voldoende is.

3.1. De rechtbank oordeelt dat Bacardi, omdat zij geen woon- of verblijfplaats (vestigingsplaats) in Nederland heeft en geen sprake is van een van de uitzonderingen bedoeld in artikel 224 lid 2 aanhef en onder a tot en met d Rv, verplicht is zekerheid te stellen. Bepaald zal worden dat zij zekerheid moet stellen, zoals te doen gebruikelijk is, door middel van een onherroepelijke afroepgarantie van een gerenommeerde Nederlandse bank op de gebruikelijke garantievoorwaarden.

IEF 10978

Te houden aan grenzen van de rechtsstrijd na verwijzing

Hof 's-Gravenhage 28 februari 2012, zaaknr. 200.084.596/01 (OrbusNeich tegen Boston Scientific Scimed/Medinol)

Uitspraak ingezonden door Ruud van der Velden, Hogan Lovells.

Zie eerder Hof (IEF 9915) en Rb IEF 9209 en HR LJN BG7412.

Octrooirecht. Tussenarrest in stent-zaak over Europees Octrooi inzake een ballonkatheter. Voegingsincident bij het hof na cassatie levert geen onaanvaardbare vertraging op. Wel is dient zij zich te houden aan de grenzen van de rechtsstrijd na verwijzing.

3.3. Thans dient eerst de vraag te worden beantwoord of voeging of tussenkomst mogelijk is in een procedure na cassatie en verwijzing. In het midden kan blijven of tussenkomst (in dit geval) mogelijk zou moeten worden geacht, nu het hof van oordeel is dat de primair gevorderde voeging toelaatbaar is. De goede procesorde verzet zich daar niet tegen, nu de gevoegde partij zich, evenals de partij aan wiens zijde zij zich voegt, heeft te houden aan de grenzen van de rechtsstrijd na verwijzing. Het moge verder zo zijn dat het incident als zodanig tot vertraging heeft geleid, zoals Boston Scientific betoogt, maar toelating van eiseressen sub 2. en 3. als gevoegde partij levert geen verdere vertraging op, althans niet een zodanige vertraging dat dit onaanvaardbaar moet worden geacht, ook niet nu het een geding na verwijzing betreft. In dat verband is van belang dat eiseressen sub 2. en 3. Na toelating als gevoegde partij zullen doen wat Medinol had kunnen doen of kan doen wanneer zij alsnog verschijnt, namelijk betogen dat ook de B3-versie van het Keith octrooi nietig is.

Conclusie
4. p grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de eiseressen sub 2 en sub 3 verlangde voeging moet worden toegestaan. Zij hebben daarbij een gerechtvaardigd belang, dat zwaarder weegt dan de door Bosten Scientific aangevoerde belangen bij afwijzing. Zoals het hof in rov 3.3. heeft overwogen, leidt het toestaan van voeging niet tot een onaanvaardbare vertraging. Bij die stand van zaken kunnen de overige door OrbusNeich aangevoerde argumenten waarom voeging (dan wel tussenkomst) moet worden toegestaan onbesproken blijven.

IEF 10931

Dagvaarding aan het kantooradres van SIDN

Vzr. Rechtbank Amsterdam 10 februari 2012, LJN BV6163 (advocatenmaatschap tegen Micha Kat en Stichting Klokkenluideronline.nl)

Procesrecht. Domeinnaam. SIDN-kantoor als kantooradres is mogelijk, maar niet vanwege de inhoud. Geen verstek verleend. Betekening in het buitenland.

Dagvaarden van een buitenlandse domeinnaamhouder vanwege (mogelijke) onrechtmatige publicaties op zijn website www.klokkenluideronline.nl. Op grond van de algemene voorwaarden van SIDN aanvaardt een aanvrager dat dagvaardingen e.d. rechtsgeldig op het kantooradres van SIDN betekend kan worden. Echter slechts inzake het abonnement of domeinnaam, en in dit geval gaat het om hetgeen onder die domeinnaam wordt geopenbaard. Tevens is de dagvaardingstermijn met één dag te kort (119 Rv).

Dat gedaagde weet heeft van de dagvaarding, zo volgt uit een email aan de rechtbank verstuurd, doet hier niet aan af. De zaak wordt aangehouden en Micha Kat, woonachtige te Laos, wordt via artikel 55 Rv opgeroepen.

1.2. Over de vraag of tegen de niet verschenen gedaagden verstek kan worden verleend wordt het volgende overwogen. Gedaagde sub 1 is houder van de domeinnaam klokkenluideronline.nl. Deze domeinnaam staat geregistreerd bij SIDN. In de algemene voorwaarden van SIDN (artikel 1.1 versie 17 maart 2010) is onder meer het volgende opgenomen:
Een aanvrager die buiten Nederland is gevestigd aanvaardt dat het kantooradres van SIDN door SIDN en derden rechtsgeldig gebruikt kan worden om dagvaardingen en andere exploten met betrekking tot het abonnement of de domeinnaam aan de houder uit te brengen.
Op grond van deze bepaling hebben eisers gedaagden gedagvaard op het kantooradres van SIDN. De voorzieningenrechter is van oordeel dat op deze grond geen verstek kan worden verleend. De vorderingen die in dit geding zijn ingesteld zien immers niet op het abonnement of de domeinnaam, doch op hetgeen onder die domeinnaam op het internet door gedaagden wordt geopenbaard.

Termijn
1.3.    Bovendien is de juiste termijn van dagvaarden niet in acht genomen. Bij het vaststellen van die termijn, die volgens de wet tenminsteéén week bedraagt, dienen immers de dag waarop het exploot is uitgebracht en de dag waartegen is gedagvaard, niet te worden meegerekend (zie artikel 119 Rv). De termijn die in dit geval in acht is genomen, is derhalve één dag te kort.


Dagvaarding over de grens

1.6.    Ten aanzien van gedaagde sub 1, die in het buitenland woonachtig is, dienen eisers de weg te volgen van artikel 55 Rv. Indien niet de juiste oproepingstermijn in acht kan worden genomen, geldt dit vonnis als een beschikking van de voorzieningenrechter in de zin van artikel 117 Rv, inhoudende dat de termijn wordt verkort tot ten minste tien dagen. Ten aanzien van gedaagde sub 2 geldt dat zij blijkens de dagvaarding statutair gevestigd is te Amsterdam. Op grond van artikel 50 Rv dient het exploot echter te worden betekend aan het kantooradres of aan het adres van een bestuurder. De betekening van het exploot van oproeping kan ten aanzien van gedaagde sub 2 dan ook op dezelfde wijze geschieden als aan gedaagde sub 1. Blijkens artikel 117 Rv kan de voorzieningenrechter aan verkorting van de betekeningstermijn voorwaarden verbinden. De voorwaarden die in de onderhavige zaak zullen worden gesteld zijn de volgende. Eisers dienen gedaagden tevens op te roepen voor deze zitting door middel van het van gedaagde sub 1 bekende e-mailadres [e-mailadres] en door middel van het zenden van een aangetekend poststuk naar het van gedaagde sub 1 bekende adres in Laos. Het verzenden van de e-mail en het poststuk moeten plaatsvinden uiterlijk tien dagen voor de datum waarop de behandeling wordt voortgezet.

Lees het vonnis hier (LJN / pdf).
Op andere blogs:
DomJur

IEF 10902

Weliswaar 'op eerste zicht'

Hof van Beroep Antwerpen 16 januari 2012, arrestnr. 2010/RK/380 (NV Carodel tegen NV Zeeman Textiel Supers)

België. Procesrecht: Kracht van gewijsde. Voorzitter als bodemrechter.

Eerder IEF 9175 (Vzr. Rb. van Koophandel Antwerpen): Zeeman stelt dat gedaagde inbreuk maakt op haar auteursrechten m.b.t. enkele kledingstukken uit de zomercollectie 2009.

De beschikking van 4 maart 2009 is gewezen door de voorzitter die oordeelt als bodemrechter, weliswaar ´op eerste zicht´, maar zijn beslissing is in de regel bekleed met het gezag van gewijsde. Uit artikel 764 Ger.W. volgt dat op straffe van nietigheid mededeling aan het openbaar ministerie dient plaats te vinden. Dit is niet gebeurt en de beschikking is nietig.

Het hof concludeert dat de eerdere beschikking IEF 9175 (Vzr. Rb. van Koophandel Antwerpen) wordt vernietigd. De vordering tot herroeping van de in gewijsde gegane beschikking van 4 maart 2009 is niet ontvankelijk en de vordering tot betaling van een geldsom wegens procesmisbruik is niet gegrond.

 3.6. De geïntimeerde stelt incidenteel beroep in dat ertoe strekt:
"De vordering van Zeeman textiel Supers tot herroeping van het gewijsde van de beschikking van 4 maart 2009 en tot vernietiging van deze beschikking op grond van het ontbreken van auteursrechten op de kledingsstukken (...) en op grond van het achterhouden van beslissende stuken en het persoonlijk bedrog, ontvankelijk en gegrond te verklaren".
Om de redenen hiervoor aangehaald is het incidenteel beroep niet gegrond.
De oorspronkelijke vordering van dde geïntimeerde is immers niet ontvankelijk.
IEF 10891

Geen sprake meer is van litispendentie

Rechtbank 's-Gravenhage 8 februari 2012, HA ZA 08-3967 (Universitair Medisch Centrum Utrecht tegen X)

Voorafgaand aan alle weren stelt [X] primair dat deze rechtbank niet bevoegd is om van de vorderingen van het UMCU kennis te nemen, primair op grond van artikel 20 van de Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: “EEX-Vo”) en subsidiair en voorwaardelijk ingevolge artikel 27 juncto artikel 5 aanhef en onder 3 juncto artikel 22 aanhef en onder 4 EEX-Vo. Rechtbank wijst de incidentele vordering af, omdat...

3.4. (...) de aangevoerde gronden die vordering niet kunnen dragen. Het door [X] primair als grondslag aangedragen artikel 20 EEX-Vo mist toepassing, zoals in r.o. 4.2. van het tussenvonnis van 29 april 2009 reeds is overwogen. De rechtbank volhardt in het in r.o. 4.3. van het tussenvonnis gegeven oordeel over haar bevoegdheid. De subsidiaire, voorwaardelijke grondslag kan evenmin leiden tot toewijzing van het door [X] gevorderde, nu gelet op de uitkomst van de Belgische procedure – de Belgische rechter acht zich onbevoegd – geen sprake meer is van litispendentie in de zin van artikel 27 EEX-Vo.

IEF 10890

Afwijkende overeenkomst

Rechtbank 's-Gravenhage 25 januari 2012, HA ZA 11-1939 (Informa tegen Multi Tasking beheer)

In navolging van diverse Multi Tasking / Informa-KG's.

De Rechtbank verklaart zich onbevoegd kennis te nemen. De forumkeuzebepaling in de in 1991 tussen Informa Europe en Multi Tasking tot stand gekomen distributieovereenkomst luidt, voor zover thans van belang, als volgt: Artikel 10. Geschillen Voor de toepassing in dit contract geldt de belgische wetgeving en elk geschil behoort tot de bevoegdheid van de belgische rechtsmacht. (...)

4.3. De vorderingen van Informa Europe tegen Multi Tasking zijn deels gebaseerd op inbreuk op het gestelde Benelux woordmerk. De bevoegdheid dient in zoverre daarom te worden beoordeeld aan de hand van artikel 4.6 BVIE (Benelux-verdrag inzake de intellectuele eigendom (merken en tekeningen of modellen), zie artikel 71 EEX-Vo). Nu sprake is van een uitdrukkelijk afwijkende overeenkomst als bedoeld in lid 1 van dat artikel, dient het geschil te worden beoordeeld door de Belgische rechter.

IEF 10853

Medische implantatie

Rechtbank 's-Gravenhage 1 februari 2012, HA ZA 10-4199 (Tissue Processing International c.s. tegen Biobank)

Met dank aan Fleur Tuinzing-Westerhuis, Houthoff Buruma.

Bevoegdheidsincident. Biobank is houdster van twee Europese octrooien, EP 0 603 920 en EP 0 748 632 die zien op een werkwijze voor het behandelen van botweefsel en overeenkomstige implanteerbare biomaterialen. TPI c.s. zijn actief als producent van medische en farmaceutische producten, waaronder medische implantaten. TPI c.s. vorderen in hoofdzaak vernietiging van het Nederlandse deel van de Europese octrooien. Tevens vorderen zij een verklaring voor recht dat de tussen partijen gesloten (maar door Biobank opgezegde) Framework Agreement nog van kracht is en dat Biobank wordt veroordeeld een licentieovereenkomst aan te gaan met TPI c.s.

De rechtbank verklaart zich onbevoegd ten aanzien van het contractuele geschil. Artikel 28 lid 3 EEX-Vo (verknochtheid vorderingen) schept geen bevoegdheid. Met de in artikel 5 lid 1 onder a EEX-Vo bedoelde verbintenis wordt in beginsel bedoeld de contractuele verbintenis die aan het gevorderde ten grondslag ligt. De bevoegdheid van de rechtbank ten aanzien van de verklaring voor recht, kan daar niet op worden gebaseerd omdat aan de door TPI gevorderde verklaring voor recht geen uit die overeenkomst voortvloeiende verplichting ten grondslag ligt, maar het bestaan van die overeenkomst zelf. De rechtbank acht zich wel bevoegd ten aanzien van het gevorderde wapperverbod, maar alleen voor zover dit ziet op klanten in Nederland.

IEF 10828

Ondergoed in ondervrijwaring

Rechtbank 's-Gravenhage 18 januari 2012, HA ZA 11-2158 (Dirx Drogisterijen B.V. tegen Sporttrading Holland B.V.)

Na de eerdere (dubbele) vrijwaringsprocedure IEF 9704.

(Gemeenschaps)merkenrecht. Inbreuk op kleding. Sporttrading levert aan Dirx Drogisterijen. Sporttrading vordert succesvol dat haar wordt toegestaan de vennootschap naar vreemd recht Ressokd-Rings S.L. gevestigd te Elche, Alicante, Spanje in ondervrijwaring op te roepen.

4.1. Een vordering tot oproeping van een derde in (onder)vrijwaring is in beginsel toewijsbaar, indien men krachtens een rechtsverhouding met die derde recht en belang heeft om de nadelige gevolgen van een ongunstige afloop van de hoofdzaak geheel of gedeeltelijk op deze derde te verhalen.

4.2. Sporttrading heeft voldoende gemotiveerd en concreet gesteld dat zij, indien de beslissing in de vrijwaringszaak voor haar nadelig zou uitvallen, geheel of gedeeltelijk verhaal heeft op Ressokd-Rings S.L. De incidentele vordering moet derhalve worden toegewezen, nu de aangevoerde en niet weersproken gronden die vordering kunnen dragen.

4.3. De rechtbank zal de beslissing omtrent de kosten van het incident aanhouden, totdat in de hoofdzaak zal worden beslist.

IEF 10827

Vrijwaringsprocedure contactlenzen

Rechtbank 's-Gravenhage 18 januari 2012, HA ZA 11-2462 (Novartis/Ciba Vision tegen Friederichs B.V.)

In het kort: Vrijwaringsprocedure. Friederichs wordt toegestaan haar leverancier in vrijwaring op te roepen.

Novartis c.s. houdt zich bezig met de productie, de verkoop en de wereldwijde marketing van onder meer contactlenzen en is houdster van een aantal Gemeenschapsmerken AIR OPTIX voor waren in klasse 9 (optische toestellen en instrumenten, optische lenzen, contactlenzen).

Friederichs houdt zich onder meer bezig met de handel van producten voor opticiens. Zij verhandelt onder meer contactlenzen onder het merk AIR OPTIX. Via de website www.optitradeonline.nl heeft Friederichs volgens Novartis c.s. AIR OPTIX contactlenzen aangeboden die afkomstig zijn van buiten de EER. Friederichs vordert, succesvol, dat haar leverancier uit het Verenigd Koninkrijk, Saurus Ltd., in vrijwaring wordt opgeroepen.

4.2. Een vordering tot oproeping van een derde in vrijwaring is in beginsel toewijsbaar indien men krachtens een rechtsverhouding met die derde recht en belang heeft om de nadelige gevolgen van een ongunstige afloop van de hoofdzaak geheel of gedeeltelijk op deze derde te verhalen. Friederichs heeft voldoende gemotiveerd en concreet gesteld dat zij, indien de beslissing in de hoofdzaak voor haar nadelig zal uitvallen, geheel of gedeeltelijk verhaal heeft op Saurus Ltd. De incidentele vordering Friederichs toe te staan Saurus Ltd. in vrijwaring op te roepen moet dan ook worden toegewezen, nu de aangevoerde en niet weersproken gronden die vordering kunnen dragen.

4.3. De rechtbank zal de termijn voor het in vrijwaring oproepen bepalen op de door Friederichs verzochte twaalf weken, nu deze termijn voor het betekenen van de dagvaarding en het verkrijgen van bewijs daarvan in de gegeven omstandigheden niet onredelijk voorkomt. Het bezwaar van Novartis c.s. dat een dergelijke termijn tot onnodige vertraging in de procedure zal leiden wordt verworpen. Het belang van Friederichs bij vrijwaring rechtvaardigt enige vertraging, terwijl het bij deze rechtbank van kracht zijnde landelijk rolreglement voldoende waarborgen biedt om verdere vertraging te voorkomen.

4.4. De rechtbank zal de beslissing omtrent de kosten van het incident aanhouden, totdat in de hoofdzaak zal worden beslist.