M.M.M. van Eechoud: Annotatie, bij Hof Den Bosch 14 oktober 2008 (Michaud/Graham Packaging), AMI 2009/1, p. 34-36.
Honingpotjeszaak (IEF 7179). Hoewel nog geen einduitspraak, bevat dit arrest van het Hof Den Bosch een interessante overweging over het toepasselijk recht in auteursrechtzaken, ook al betreft het primair een modellenrechtelijk geschil.
Dit tussenarrest is opmerkelijk om twee redenen. Ten eerste is het zeldzaam dat een Nederlandse rechter – en zeker een gerechtshof – zich zo expliciet uitlaat over de vraag welk recht bepaalt aan wie auteursrecht toekomt. (…) Een tweede opmerkelijk punt is dat onduidelijk is in hoeverre het Hof zich verlaat op de Franse uitspraak, die mogelijk niet eens in kracht van gewijsde is aangezien er beroep lijkt te lopen.
Lees de gehele noot hier.
P.B. Hugenholtz: Annotatie bij Voorzieningenrechter Rechtbank ‘s-Gravenhage 7 september 2006(Converse/Footwear), AMI 2009/1, p.36-38.
Inbreuk op auteursrecht op ‘laarsgympen’. (IEF 2584 en IEF 6254 (hof). Vraag waar het ontwerp van de schoenen voor het eerst is gepubliceerd in de zin van art. 3 lid 3 Berner Conventie, hetgeen van belang is voor het bepalen van het land van oorsprong.
Het is de vraag of de voorzieningenrechter hier de juiste maatstaf heeft gehanteerd. (…) Bepalend is in welk land exemplaren van het werk voor het eerst echt op de markt gebracht zijn. Zou dat in het geval van de Converse XHi werkelijk Nederland of België zijn geweest? Denkbaar is overigens dat eerste publicatie van de laarsgymp ‘gelijktijdig’ in Nederland (of België) en de Verenigde Staten heeft plaatsgevonden. Gelijktijdige publicatie is immers een ruim begrip: verschijning in een ander land binnen dertig dagen na eerste publicatie van het werk (art. 3 lid 4 BC). Welk land moet in zo’n geval als land van oorsprong worden aangemerkt? Art. 5 lid 4(a) BC geeft als antwoord: het land waarvan de wetgeving de kortste beschermingstermijn toekent.
Lees de gehele noot hier.
P.B. Hugenholtz: Annotatie bij Gerechtshof ‘s-Gravenhage 28 september 2006 (Standaardcontract Sanoma), AMI 2008/4, p. 99-103.
Standaardlicentievoorwaarden (IEF 2676) Toetsing van door Sanoma jegens auteurs gehanteerde standaardlicentievoorwaarden aan art. 6:240 BW. Modaliteiten van rechtenverlening vormen geen ‘kernbeding’ en zijn dus toetsbaar. Duur van exclusiviteit van licentie (18 maanden) onredelijk bezwarend bevonden.
Het arrest leert met dat al dat belangrijke onderdelen van standaardexploitatieovereenkomsten als algemene voorwaarden te toetsen zijn. Hierbij zij opgemerkt dat algemene voorwaarden niet per se de vorm van ‘kleine lettertjes’ (voorgedrukte formulieren) behoeven te hebben. In feite geldt ieder beding dat in de praktijk regelmatig wordt gehanteerd (volgens de wetgever minimaal vijf keer; zie Asser-Hartkamp 4-II (2005), p. 365) als algemene voorwaarde, mits het geen kernbeding betreft. Digitaal knip- en plakwerk in auteurscontracten leidt dus al snel tot toetsbaarheid. Maakt de regeling van de standaardvoorwaarden een specifieke wettelijke regeling van het auteurscontractenrecht nu overbodig? Naar mijn mening niet. (Hoe staat het eigenlijk met het auteurscontractenrecht?)
Lees de gehele noot hier.
J.J.C. Kabel & S. Kulk: Wie schrijft die blijft? De verhouding tussen uitgevers, redacteuren en hun schrijvers bij wijzigingen in het beleid van een uitgeversconcern, Amsterdam: Instituut voor Informatierecht 2009. Studie in opdracht van NDC / VBK.
De rol van de vertrouwensband tussen schrijver en uitgever/redacteur komt in mogelijke conflicten tussen schrijver en uitgeefconcern tot uiting doordat schrijvers hun uitgevers of hun redacteuren volgen wanneer die het concern verlaten en een overstap maken naar een andere uitgeverij of voor zichzelf beginnen. Dat soort overstappen leidt tot twee verschillende juridische problemen, te weten de mogelijke verplichting tot nonconcurrentie in de arbeidsverhouding tussen uitgever en redacteur en de contractuele afwikkeling van de verhouding tussen uitgever en schrijver. Wanneer een uitgeversconcern de bovengenoemde voorzieningen wil treffen, doen zich intussen wel een aantal interessante juridische vragen voor, te weten die naar de inhoud van zo´n voorziening en die naar de plaats binnen het concern waar deze voorziening thuishoort.
Lees de gehele studie hier.
Mr. S-E. Batenburg, Mr. K. Schepers & Mr. C. Wiersma: Een nieuwe Auteurswet voor Suriname - Achtergronden, internationale verdragen en bespreking van het concept-wetsvoorstel. Rapport geschreven op verzoek van het Bureau Intellectuele Eigendom van de Republiek Suriname. (onder begeleiding en onder redactie van prof. dr. J.J.C. Kabel & dr. G.J.H.M. Mom).
De ‘minimalist approach’ gaat voorzichtiger te werk. Zolang in een land niet de vereiste economische, sociale en politieke instituties bestaan om incorporatie van een traditionele, Westerse vorm van auteursrechtbescherming te ondersteunen, moet niet worden overgegaan tot een dergelijke incorporatie. (...) Vastgesteld is dat voor Suriname, gezien de hoofdproblemen die in dit rapport zijn gesignaleerd, een minimalist approach ten aanzien van (nieuwe) auteursrechtwetgeving voor alle betrokkenen de meest gepaste benadering vormt. Afgezien van de (minimum)verplichtingen voortvloeiend uit het TRIPs-verdrag, is hierbij terughoudendheid bij vernieuwingen van de Surinaamse auteursrechtwetgeving die beperkend kunnen werken voor de vrije beschikbaarheid van informatie het uitgangspunt. Aan de basis voor het succes van eventuele vernieuwingen van auteursrechtwetgeving in Suriname zal met name de economische haalbaarheid van uitvoering en handhaving van een bepaalde maatre-gel liggen en het (economische) voordeel dat hiermee wordt verkregen.
Lees het gehele advies hier.
Meer artikelen op de website van IVir: klik hier.