DOSSIERS
Alle dossiers

Publicaties & Noten  

IEF 8163

Column Jesse Hofhuis

IEF Column - Jesse HofhuisVanaf vandaag zal elke twee weken op maandagochtend een column op boek9.nl verschijnen. Naast hardcore IE-rechtelijke onderwerpen zal ook aandacht worden besteed aan reclamerecht, onrechtmatige perspublicaties, procedurele aspecten van IE-zaken en algemeen civiel recht met relevantie voor de IE-praktijk. En naast actuele rechtspraak zullen ook niet-juridische ontwikkelingen met een IE-component aan bod, komen, zoals bijvoorbeeld ontwikkelingen op het gebied van marketing of design.

De column wordt verzorgd door Jesse Hofhuis, eventueel aangevuld door gastcolumnisten. Jesse Hofhuis werkt sinds juni 2009 als zelfstandig advocaat, zie www.jessehofhuis.nl. Van 2001 t/m 2009 was hij als advocaat werkzaam bij de sectie IP/ICT van De Brauw Blackstone Westbroek. In de column wordt de mening van de schrijver verwoord. Dat dit niet onze mening hoeft te zijn, laat staan de uwe, mag voor zich spreken. Reacties op de column kunt u mailen aan de auteur. Lees hieronder de eerste column: Commerciële werkelijkheid (de zaak Red Bull / Osborne).

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Commerciële werkelijkheid

De zaak Red Bull / Osborne (Rb ‘s-Gravenhage 15 juli 2009, IEF 8062) is merkenrechtelijk wel zo’n beetje op het hoogste niveau behandeld: drie van de merkenrechtelijk meest onderlegde rechters wezen vonnis en partijen lieten zich bijstaan door superspecialisten die – getuige de kostenveroordeling – de zaak grondig hadden bestudeerd. Al deze deskundigheid heeft geresulteerd in een vonnis dat voldoet aan de laatste voorschriften van de kunst. Maar met het geschil zoals zich dat voordoet in de commerciële werkelijkheid van partijen heeft het vonnis niet veel meer van doen.

Osborne brengt in Spanje en Portugal een eigen energy drink op de markt: TORO XL. Op dit blikje is onder meer het stierenlogo van Osborne afgebeeld. Red Bull vordert onder meer een verbod op inbreuk op haar merkrechten. De TORO XL blikjes werden in Nederland afgevuld, zodat de zaak (ook) hier speelde.

In het vonnis komt de rechtbank tot het oordeel dat door gebruik van het blikje TORO XL verwarringsgevaar ontstaat met een stierenmerk van Red Bull – inbreuk "sub b".

Ik vraag mij af of zich in werkelijkheid verwarring voordoet wanneer Osborne dit blikje op de markt brengt, laat staan in Spanje of Portugal.

Dat iemand een blikje TORO XL zou aanzien voor Red Bull (directe verwarring) is in ieder geval ondenkbaar. Zelfs na 48 uur housen ziet elke energy drinker nog dat dit rode blikje niet een blikje Red Bull is – daarvoor zijn de verschillen te groot en kennen kopers van energy drinks Red Bull te goed.

Nu zou verwarring zich ook voordoen wanneer consumenten denken dat Red Bull iets met het blikje TORO XL van doen heeft (indirecte verwarring). Dit zou naar mijn idee alleen het geval kunnen zijn wanneer consumenten de Osborne-stier aanzien voor een Red Bull-stier. Ook dit is volgens mij alleen maar een theoretische mogelijkheid. Zelfs consumenten die niet weten dat de stier van Red Bull rood is en agressief aanspringt tegen zijn spiegelbeeld, zullen zien dat deze kalme stier ‘m in ieder geval niet is. En dat is in Spanje en Portugal al helemaal het geval: de Osborne-stier is daar een zeer veel gebruikt logo, onder meer voor de daar populaire dranken sherry en port. Het logo van Osborne is nota bene uitgegroeid tot een nationaal symbool van Spanje.

Dat de rechtbank toch tot het oordeel komt dat sprake is van verwarringsgevaar hangt ermee samen dat de rechtbank enkele merkenrechtelijke uitgangspunten hanteert die niet overeenstemmen met de commerciële werkelijkheid van het geschil. Ik loop de belangrijkste uit het vonnis langs:

- Het “teken” moet worden vergeleken met het “merk zoals ingeschreven” – art. 2.20 lid 1 onder b BVIE. De rechtbank oordeelt dat het “teken” bestaat uit de stier en het woord “TORO”. Dat is echter maar een deel van wat de consument waarneemt – bijvoorbeeld de rode kleur van het blikje maakt van het “teken” geen onderdeel uit. Hetzelfde geldt voor het “merk zoals ingeschreven”: één zwarte Red Bull-stier, zonder verdere toevoeging. Dit is niet het uiterlijk van Red Bull waarmee consumenten in werkelijkheid geconfronteerd worden.

- Verwarringsgevaar treedt sneller op naarmate het merk bekender is – Puma/Sabel. De rechtbank ziet in de bekendheid van Red Bull dan ook een reden om verwarringsgevaar extra snel aan te nemen – terwijl het publiek Red Bull zó goed kent, dat het daardoor juist extra snel ziet wanneer een energy drink niet van Red Bull is.

- Ook bij exportgoederen moet gekeken worden naar het publiek in het territoir van het merk – o.m. Kort Begrip, nr. 327 en de daar genoemde rechtspraak. De rechtbank oordeelt dat de Osborne-stier bij de betrokken kring in de Benelux niet bekend is en het gevaar voor verwarring dus niet kan wegnemen. TORO XL was echter hoofdzakelijk bestemd voor de Spaanse en Portugese markt.

Het zijn met name deze merkenrechtelijke uitgangspunten geweest waardoor de rechtbank oordeelde dat van verwarringsgevaar sprake is.

Nu hoeft het niet altijd een probleem te zijn wanneer het juridische begrip “verwarringsgevaar” niet volledig gelijkloopt met de situatie in de markt. Ook voor het hanteren van de hiervoor behandelde merkenrechtelijke uitgangspunten bestaan in sommige gevallen goede redenen. Zo gecombineerd toegepast op deze casus leidt de keuze van de rechtbank er echter toe dat zij een probleem constateert (verwarringsgevaar) dat in de commerciële werkelijkheid van partijen wel eens helemaal niet zou kunnen bestaan. Volgens mij gaat het ergens mis wanneer een partij belemmerd wordt in haar vrije handel, omwille van een probleem dat niet bestaat.

Nu wil ik overigens niet de indruk wekken dat Red Bull geen gerechtvaardigd probleem kan hebben met het blikje TORO XL. Verwarringsgevaar is echter het probleem niet. Het werkelijke probleem is dat Osborne probeert aan te haken bij Red Bull – en en passant zorgt voor verwatering van het merk van Red Bull. Deze problemen zijn het onderwerp van een andere grondslag voor merkinbreuk (inbreuk "sub c") dan waarover de rechtbank hier oordeelde. Daarover gaat mijn volgende column. 

Jesse Hofhuis

Reageren? Mail jesse@jessehofhuis.nl of redactie@IE-Forum.nl

IEF 8155

De kwekersvrijstelling

Paul van der Kooijmr. P.A.C.E. van der Kooij, Universiteit Leiden: Over de uitholling van de “breeder’s exemption” door toedoen van het octrooirecht. Gepubliceerd in de Gazette van de Raad voor Plantenrassen (Staatscourant d.d. 2 september 2009, nr. 12966, p.15-21).

“De kwekersvrijstelling, ook wel de “breeder’s exemption” genoemd, vormt één van de meest actuele thema’s in het kwekersrecht. Het gaat daarbij, ten eerste, om het recht van iedere veredelaar om bij zijn kweekactiviteiten onbelemmerd gebruik te maken van al het bestaande plantaardige materiaal (misschien wat “moderner” uitgedrukt: de complete genenpool), óók als daar reeds op naam van een andere veredelaar beschermd materiaal tussen zit. Ten tweede behelst de vrijstelling tevens het recht om het uit het veredelingswerk voortkomende nieuwe kweekresultaat op de markt te brengen, zonder aan eerdere veredelaars daarvoor iets te hoeven betalen.

In toenemende mate worden tegenwoordig planten, delen van planten en veredelingsmethoden met behulp van het octrooirecht beschermd. In het octrooirecht bestaat echter een vrijstelling als zojuist bedoeld niet. Dit leidt (of kán in de nabije toekomst op zijn minst gaan leiden) tot problemen voor de veredelingssector.

In het onderstaande wordt deze problematiek nader uiteengezet, wordt besproken hoe een en ander zo ver heeft kunnen komen, en sta ik kort stil bij een paar recente initiatieven, en bij enkele mogelijke oplossingen.”

Lees het gehele artikel hier.

IEF 8146

De joggende moeder, de winkelende Prinses en de skiënde Kroonprins

Paul Geerts, Rijksuniversiteit Groningen: De joggende moeder, de winkelende Prinses en de skiënde Kroonprins. Wat hebben zij gemeen?

“Met veel belangstelling heb ik de discussie tussen Dommering en Pinckaers in het onlangs verschenen nummer (nr. 4) van AMI gelezen. In die discussie staat centraal het arrest van het Amsterdamse Hof over de joggende moeder (Hof Amsterdam 27 januari 2009, AMI 2009/2 nr. 6 en IEF 7520 (De Rooij-Van den Boogaard/Hollandse Hoogte)). Wat in die zaak speelde en de beslissing van het Hof veronderstel ik bekend te zijn.

Waar ik in deze bijdrage vooral aandacht aan wil besteden is de vraag of de joggende moeder op grond van haar persoonlijkheidsrechtelijke (portetrecht)belangen zich tegen publicatie (door Hollandse Hoogte en de Consumentengids) had kunnen verzetten. Ik ga niet in op de vraag of in deze zaak wel of niet goed is geprocedeerd, of het Discodanser-criterium van de Hoge Raad wel of niet van toepassing is en of een succesvol beroep op de Wbp gedaan had kunnen worden.

Centraal staat de vraag of ‘een gewone, niet bekende Nederlander’ zich op grond van zijn persoonlijkheidsrechtelijke (portretrecht)belangen tegen onschuldige afbeeldingen van hem of haar met succes kan verzetten?

Dat mevrouw De Rooij een sterke zaak had, volgt m.i. uit EHRM 24 juni 2004, NJ 2005, 22 m.nt. Dommering (Caroline von Hannover). Het is merkwaardig dat niemand op dit arrest heeft gewezen. Natuurlijk, het ging in die zaak om een bekende persoon en de betreffende foto’s waren afgebeeld in een roddelblad, maar dat wil nog niet zeggen dat de in dat arrest door het EHRM geformuleerde rechtsregels alleen gelden voor winkelende Prinsessen en skiënde Kroonprinsen, maar niet voor joggende voor het publiek onbekende moeders.

(…) Dat die foto niet compromitterend of diskwalificerend is doet er niet toe. Beslissend is of die foto bijdraagt aan een publiek debat. Het is volstrekt duidelijk dat de betreffende foto van mevrouw De Rooij daaraan geen enkele bijdrage levert en om die reden haar verbodsvordering toegewezen had moeten worden. Ik vind het dan ook jammer dat de Voorzieningenrechter in het Argentijnse (ski)vakantiefoto’s-vonnis van vorige week in r.o. 4.6 niet meer afstand heeft genomen van deze beslissing van het Hof. 

Lees het volledige artikel hier.

IEF 8122

Endstra ingehaald door Infopaq

Prof. mr. D.J.G. Visser, RU Leiden, Klos Morel Vos & Schaap: Endstra ingehaald door Infopaq. Auteursrechtelijke beschermingsdempel Europees geharmoniseerd. Noot bij HvJ EG 16 juli 2009, C-5/08, Infopaq /Danske Dagblades Forening , IEF 8070.

“Op 16 juli 2009 lijkt de Endstra-formule van de Hoge Raad te zijn achterhaald door het Infopaq-arrest van het Hof van Justitie der EG. 

(…) Uit het Infopaq-arrest volgt dat voor alle soorten werken het vereiste voor auteursrechtelijke bescherming is: “een schepping van de geest” (ov. 34.), oftewel om “materiaal dat oorspronkelijk is in die zin dat het gaat om een eigen intellectuele schepping van de auteur ervan” (ov. 37). Losse woorden zijn niet auteursrechtelijke beschermd. “Enkel via de keuze, de schikking en de combinatie van deze woorden op een oorspronkelijke wijze kan de auteur uitdrukking aan zijn creatieve geest geven en tot een resultaat komen dat een intellectuele schepping vormt” (ov. 45). Het HvJ EG leidt dit af uit de Berner Conventie en uit de software-richtlijn, de duurrichtlijn en de databankrichtlijn.

Het valt op dat het woord “oorspronkelijk” in de formulering van het HvJ EG een centrale plaats inneemt om de vereiste creativiteit te beschrijven, terwijl de Hoge Raad “eigen, oorspronkelijk karakter” net had gedegradeerd tot “niet ontleend” (waarbij de creativeit in het vereiste van het “persoonlijk stempel” werd gelezen).

Materieel maakt het in de praktijk ongetwijfeld helemaal niets uit,  maar de advocaat of feitenrechter die het helemaal goed wil doen en wil laten zien dat hij helemaal up-to-date is, doet er verstandig aan de formuleringen van het Infopaq-arrest te gebruiken (eventueel nog aangevuld met het “banaal of triviaal” uit Endstra).”

(…) Wél is interessant dat het HvJ EG er kennelijk vanuit gaat dat het creativiteits-vereiste door de Auteursrecht-richtlijn voor alle soorten werken Europees is geharmoniseerd. Dat betekent dat daarover prejudiciële vragen inhoudelijk (kunnen) worden beantwoord. En dat betekent dat feitenrechters de mogelijkheid hebben, en de Hoge Raad als hoogste rechter verplicht is daar in voorkomende gevallen vragen van uitleg over te stellen. Het betekent ook dat (in theorie) de drempel voor auteursrechtelijke bescherming overal in Europa hetzelfde zou zijn. Quod non."

Lees de volledige noot hier.

IEF 8089

3 opmerkingen

Paul Geerts: Noot bij Vzr. Rb. Amsterdam 18 juni 2009, IEF 7977, Hans Anders/Specsavers

"Wat minder gelukkig daarentegen vind ik het oordeel over het misleidende karakter van de vergelijkende-reclame-uiting van Specsavers, omdat die in mijn ogen wel degelijk ten onrechte de suggestie wekt dat Hans Anders niet over gekwalificeerd personeel beschikt en dus in strijd is met (art. 6:194a lid 2 sub a BW). Nu weet ik heel goed dat de marge van eigen (rechterlijke) interpretatie en appreciatie in misleidingskwesties relatief groot is, maar toch kan kernoverweging 4.5 uit het onderhavige vonnis mij niet overtuigen."

"Hoe dat ook zij, over die merkenrechtelijke vordering het volgende. In r.o. 4.12 lijkt de Voorzieningenrechter te suggereren (dat uit het O2/Hutchison-arrest volgt) dat vergelijkende reclame alleen dan niet is toegestaan wanneer sprake is van verwarringsgevaar.
Dat dit niet zo is weten wij (zeker) sinds HvJ EG 18 juni 2009, IEF 7974 (L’Oreal/Bellure). Dit arrest is op dezelfde dag gewezen als het onderhavige vonnis, zodat partijen en de Voorzieningenrechter niet op de hoogte konden zijn van deze belangrijke uitspraak. Niettemin heeft de rechter een vooruitziende blik gehad door aan het slot van r.o. 4.5 te oordelen dat (zo lees ik de overweging) de merkhouder zich ook kan verzetten tegen denigrerend merkgebruik
in vergelijkende reclame. Dat de rechter oordeelt dat daarvan i.c. geen sprake is, is niet zo verwonderlijk nu hij al geoordeeld heeft dat de reclame-uiting van Specsavers niet misleidend is. Indien men daar zoals ondergetekende anders over denkt is het geen hele grote stap om de reclame-uiting van Specsavers ook in strijd met art. 6:194a lid 2 sub e BW te achten."

Lees de gehele noot hier.

IEF 8083

Spinoza en de grenzen aan de bescherming van een bekend merk

Quirijn Meijnen, Van der Steenhoven: Spinoza en de grenzen aan de bescherming van een bekend merk.

Op 8 mei 2009 is in Amsterdam een kunstmanifestatie rond de filosoof Baruch Spinoza (1632-1677) begonnen. (…) Onderdeel van de Spinozamanifestatie is het “WatSpinoza?” project van web 2.0 bureau Mediamatic (…)  een postercampagne, met teksten geïnspireerd op Spinoza en geschreven door Dirk van Weelden, de publieke discussie tussen en met Amsterdammers aanwakkeren. Dit door in het openbaar controversiële en spannende vragen te stellen. Een van de posters die tot nadenken doet stemmen is een poster met de tekst “waarom is een hond schoppen een misdrijf maar een koe opeten niet?”. Onderaan de poster is een afbeelding van Ronald Mc Donald, een mascotte van fastfoodketen McDonalds te zien.

McDonalds’s stuurde al een sommatiebrief naar Mediamatic met het verzoek de“Ronald Mc Donald” poster niet meer te gebruiken. De poster is nog overal in Amsterdam te zien en het lijkt erop dat McDonalds er geen rechtszaak van maakt. De vraag is of een rechtszaak kans van slagen gehad zou hebben. Overigens geheel los van de vraag of het voeren van een rechtszaak – die voor McDonalds alleen maar negatieve publiciteit zou hebben opgeleverd – verstandig zou zijn.

Lees hier verder (Endymion, overpeinzingen over intellectueel eigendoms- & mediarecht). 

 

IEF 8081

#63 Maak het aantrekkelijk

Het gaat niet echt over IE, ligt al even in de winkel en lezers van het FD zal het ook niet onbekend voorkomen, maar zeg maar eens nee tegen een auteur die gespecialiseerd is in overhalen en overtuigen. En als die auteur een IE’er is en het is ook nog eens een mooi en nuttig boekje, dan zijn er al weer genoeg redenen om GRRR, conflictbeheersing in 75 lessen van Aernoud Bourdrez (advocaat bij Use Intellectual Property) eens onder de aandacht te brengen.

GRRR doet in een opzet een beetje denken aan de, in GRRR ook genoemde, boeken, van reclamegoeroe Paul Arden (Whatever you think, think the opposite en It’s not how good you are, it’s how good you want to be). Mooi geïllustreerde en origineel vormgegeven krachtige en kort geformuleerde wijsheden. Een koffietafelboek waar je wat aan hebt, om het oneerbiedig te zeggen. Een zelfhulpboek dat je ook aan anderen durft te laten zien.

Volgens Bourdrez worden alle conflicten gekenmerkt door dezelfde patronen. Die patronen kun je vaak eenvoudigweg doorbreken. In dit boek zijn de 75 belangrijkste patronen beschreven en wordt uitgelegd hoe je ze kunt doorbreken. De belangrijkste lessen, volgens de auteur: Goodwill biedt de beste bescherming (niet voor niets wil een Rus eerst samen dronken worden en een Fin de sauna in, voordat ze een contract met de tegenpartij tekenen).Op juridische vragen moet je niet altijd een juridisch antwoord geven. Hard op de zaak, zacht op de man. Underpromise, overdeliver. Bedenk wat je niet gaat zeggen. Het woord sorry lost vaak meer op dan een dure advocaat.

Met dank aan o.a. Winston Churchill, Al Capone en drie bonobos.

Lees hier meer.

IEF 8080

‘s Nachts schijnt de zon ook

Onlangs promoveerde mr. Sierd J. Schaafsma aan de Universiteit Leiden cum laude op zijn proefschrift Intellectuele eigendom in het conflictenrecht. De verborgen conflictregel in het beginsel van nationale behandeling. Over twee rechtsgebieden die elkaar lange tijd leken te vermijden, maar die, nu geschillen over intellectuele eigendom steeds vaker een internationaal karakter hebben, hun onderlinge problemen toch maar eens moeten oplossen.
 
Belangrijkste vraag: zit er nou wel of niet een conflictregel in de Berner Conventie en het Verdrag van Parijs?  “Die vraag geldt tegenwoordig als “heftig umstritten” en “très difficile”. En daar stuit men op iets merkwaardigs, want voor de negentiende-eeuwse opstellers van deze verdragen was het volkomen vanzelfsprekend dat in deze verdragen een conflictregel ligt besloten, namelijk in het zogeheten beginsel van nationale behandeling.” Een aantal van de illatieve stellingen mag wellicht alvast een tipje van de sluier oplichten: 

“2. De conflictregel in het beginsel van nationale behandeling in de Berner Conventie en het Verdrag van Parijs is een statutistische conflictregel, die kan worden geconverteerd in een Savigniaanse verwijzingsregel, te weten de lex loci protectionis-verwijzing (par. 5.3).

3. Artikel 5 lid 2, tweede volzin, Berner Conventie is geen conflictregel, maar een illatieve bepaling die de (conflictenrechtelijke en vreemdelingenrechtelijke) exclusiviteit wil benadrukken van het recht dat ingevolge de conflictregel in het beginsel van nationale behandeling toepasselijk is (par. 3.2).

4. De exclusieve-bevoegdheidsgrond in het industriële-eigendomsrecht – bijvoorbeeld artikel 22 onder 4 EEX-Verordening – is de reïncarnatie van de formele-territorialiteitscomponent van het formele-territorialiteitsbeginsel (par. 5.1.3).”

Lees hier (RUL) en hier (Kluwer, bestellen) iets meer. Lees alle stellingen hier.

IEF 8079

Exit Decaux/Mediamax?

Joost BeckerJoost Becker, Dirkzwager Advocaten: Exit Decaux/Mediamax? Noot bij Gerechtshof ’s-Gravenhage, 30 juni 2009, IEF 8029, Stokke / Fikszo.

“In de uitspraak Stokke/Fikszo van het Hof ’s-Gravenhage staat een aantal interessante rechtsoverwegingen over het auteursrechtelijke totaalindrukken-criterium. Het hof neemt m.i. afscheid van het Decaux/Mediamax-arrest en sluit aan bij de ontwikkeling van het totaalindrukken-criterium in de jurisprudentie van de Hoge Raad, met name bij het Una Voce Particolare-arrest.

(…) Het lijkt erop alsof het hof in de eerste zin van r.o. 16 met de zinsnede ‘[h]et door de Hoge Raad aanvaarde ‘totaalindrukken’-criterium’ (dat naar wordt aangenomen alleen geldt voor voorwerpen van toegepaste kunst) louter refereert aan het totaalindrukken-criterium uit het Decaux/Mediamax-arrest. Dat zou echter niet te rijmen zijn met r.o. 4, inhoudende dat moet worden beoordeeld of het beweerdelijk inbreukmakende werk de auteursrechtelijk beschermde trekken van het eerdere werk vertoont, zodanig dat de totaalindrukken overeenkomen. In het vervolg van r.o. 16 maakt het hof echter duidelijk dat zij een nieuwe weg inslaat en het ‘oude’ totaalindrukken-criterium voor toegepaste kunst achter zich laat.

(…) Ik meen dat het hof hier - terecht - afscheid neemt van het totaalindrukken-criterium uit het Decaux/Mediamax-arrest; ook bij werken van toegepaste kunst gaat het er immers om in hoeverre auteursrechtelijk beschermde trekken zijn overgenomen. Enkele hantering van het totaalindrukken-criterium uit het Decaux/Mediamax-arrest brengt namelijk het gevaar met zich mee dat in een geval waarin auteursrechtelijk beschermde trekken zijn overgenomen, (te snel) geoordeeld zal worden dat er toch géén sprake is van een verveelvoudiging omdat de beweerdelijke inbreukmaker zelf (auteursrechtelijke beschermde) elementen heeft toegevoegd, waardoor de totaalindruk (alsnog) verschilt. (…) Het gaat in auteursrechtinbreuk-zaken immers om wat er is overgenomen en niet zozeer om wat is toegevoegd (…).

Doet het hof hiermee een baanbrekende uitspraak? Volgens mij niet. Het hof volgt een eerder in 2002 door de Hoge Raad uitgestippelde route. De kernvraag waar het volgens de Hoge Raad om gaat in auteursrechtinbreuk-zaken staat m.i. in rechtsoverweging 3.3 van het Una Voce Particolare-arrest, die het hof in Stokke/Fikszo niet aanhaalt, maar impliciet wel toepast. (…) Een overname van te veel - in kwalitatieve en kwantitatieve zin - aan auteursrechtelijk beschermde trekken in de zin van dit arrest levert een vermoeden van ontlening op.

(…) De toepassing van voornoemd totaalindrukken-criterium uit het Una Voce Particolare-arrest geldt volgens het hof in Stokke/Fikszo óók voor werken van toegepaste kunst. Daarmee lijkt het totaalindrukken-criterium uit het Decaux/Mediamax-arrest exit. Het gaat er bij de auteursrechtinbreuk-zaken m.i. telkens om of de overeenstemming in beschermde trekken tussen beide voortbrengsels van een zodanige aard en omvang is, dat (behoudens tegenbewijs) inbreuk moet worden aangenomen.”

Lees de gehele noot hier.

IEF 8078

Waarom Creative Commons niet kan werken

Kamiel Koelman, Van Diepen Van der Kroef: Waarom Creative Commons niet kan werken. Verschenen in Computerrecht 2009, p. 112.

“CreativeCommons (CC) is het ‘bottom-up’ antwoord op de voortdurende expansie van de intellectuele eigendomsrechten. Het belangrijkste doel van het CC-project is het hergebruik van auteursrechtelijk beschermde werken te bevorderen – Lessig, de goeroe van de beweging, spreekt graag van het ‘remixen’ van werken. Dit doel, waarvoor men alleen maar sympathie kan hebben, kan echter onmogelijk worden bereikt. De reden daarvoor is dat CC-licenties de obstakels die aan hergebruik van een willekeurig ergens op internet gevonden werk in de weg staan, niet wegnemen. De risico’s die een hergebruiker loopt als hij een zomaar ergens op internet aangeboden werk gebruikt waaraan géén CC-licentie is verbonden, zijn even groot als wanneer hij ervoor kiest een werk te ‘remixen’ dat wél onder een CC-licentie wordt aangeboden.

In ‘gewone’ licenties wordt het gevaar dat de gebruiker loopt als hij een werk van een ander gebruikt, weggenomen doordat de licentiegever de licentienemer vrijwaart voor alle schade die de laatste zou lijden, als er een derde opduikt die beweert rechthebbende te zijn. Zo kan de licentienemer, hoewel hij vaak niet kan weten of de licentiegever inderdaad bevoegd is de rechten te verlenen, tamelijk zorgeloos het werk gebruiken. De eerste versie van de CC-licentie bevatte nog een garantie. De licentiegever garandeerde dat ‘to the best of his knowledge after reasonable inquiry’ geen inbreuk werd gemaakt op rechten van derden. In 2003 is de bepaling echter geschrapt, omdat onbillijk werd geacht dat een persoon die zijn werk gratis weggeeft, jegens iedereen die dat werk gebruikt aansprakelijk kan zijn. Er kwam een ‘disclaimer’ van alle aansprakelijkheid wegens inbreuk, voor in de plaats.

Opmerkelijk genoeg is de CC-beweging zich volledig bewust van de nadelen van de disclaimer. Ze stelt dat de hergebruiker zich ervan moet vergewissen dat de licentiegever daadwerkelijk de rechten bezit, omdat hij anders weleens aansprakelijk kan zijn voor auteursrechtinbreuk.

Lees hier verder.