DOSSIERS
Alle dossiers

Publicaties & Noten  

IEF 11936

Whatsappening met WhatsApp?

M. Arnoldus, 'Whatsappening met WhatsApp?', IE-Forum IEF 11936.

Een bijdrage van Merel Arnoldus.

Anno 2012 word je raar aangekeken als je niet aan whatsappen doet. Voor de digibeten onder ons; WhatsApp, afkomstig van WhatsApp Inc., is een gratis applicatie op smartphones waarmee je elkaar onderling berichten, foto-, video-, en audiomateriaal kan verzenden. Het heeft de afgelopen drie jaren een dusdanige populariteit verworven, dat het werkwoord 'whatsappen' recentelijk is opgenomen in de Van Dale [whatsappen.nl]. Voor WhatsApp Inc. een hele eer. Werkwoorden als youtuben, facebooken en twitteren zijn haar immers voorgegaan.

Nu de verbastering van WhatsApp is opgenomen in het woordenboek, valt er wat voor te zeggen dat het een algemeen bekend [red. Gemeenschaps]merk is geworden. Een voordeel is dat het hiermee een grote beschermingsomvang geniet. Daarnaast hoeven in een procedure feiten van algemene bekendheid niet meer bewezen te worden.

Toch zit er een risico aan voor het merk 'WhatsApp'. Verwatering ligt op de loer bij dergelijke bekende merken. In dit geval wordt de merknaam gebruikt als werkwoord. Het is aan de merkhouder om verwatering en een eventuele verval- of nietigheidsverklaring van het merk tegen te gaan. WhatsApp zal hierdoor zijn merkenrechten verliezen en niet kunnen optreden tegen derden die de (soortgelijke) benaming willen gebruiken. Een situatie welke WhatsApp waarschijnlijk niet voor ogen heeft. Waarom heb je anders zowel Internationale, Europese, alsook Benelux merkregistraties?

WhatsApp kan een voorbeeld nemen aan Spa, Jacuzzi en Walkman. Door herhaaldelijk optreden van de merkhouder zijn deze merken, ondanks verwording tot soortnaam, nog steeds merkenrechtelijk beschermd. Daarentegen is het Paracetamol, Bikini en Hagelslag niet gelukt. WhatsApp moet er vanuit merkenrechtelijk oogpunt alles aan doen om het niet zo ver te laten komen.

Men kan opteren dat whatsappen een algemene benaming is geworden voor een dergelijke dienst omdat het in het woordenboek is opgenomen. De Van Dale benadrukt nadrukkelijk in haar beleid dat dit niet het geval hoeft te zijn. Het feit dat een merknaam is opgenomen in de Van Dale wil niet zeggen dat er op die naam (of in dit geval, op de verbastering) niet langer rechten zouden rusten. Wel is het voor de gebruikerswaarde van WhatsApp aan te raden om te benadrukken dat whatsappen afkomstig is van een merknaam. Een merkhouder moet zelf het initiatief nemen om een merkmarkering te verkrijgen bij het desbetreffende woord in de Van Dale. Tot op heden heeft de merkhouder van WhatsApp dit nagelaten. Daarnaast staat het, blijkens de website van WhatsApp, een ieder vrij om het intellectueel eigendom van WhatsApp te gebruiken. Doordat het een ieder vrij staat, kan het de merkhouder verweten worden dat hij er niet alles aan doet om het verloop van WhatsApp in de gaten te houden.

Al met al heeft de merkhouder van Whatsapp de schijn tegen adequaat bezig te zijn om verwatering tegen te gaan. De merkhouder zal consequenter moeten optreden tegen een ieder die zijn merk gebruikt ter algemene aanduiding om niet de volgende Bikini te worden.

Merel Arnoldus

IEF 11931

The Pirate Bay: the story continues

Bjorn Schipper, 'The Pirate Bay: the story continues', Muziekwereld 2012/3.

Een bijdrage van Bjorn Schipper, Bousie advocaten.

In mijn vorige bijdrage [IEF 11489] voor Muziekwereld heb ik een opmaat gegeven naar het strijdtoneel waarop piraterijbestrijder BREIN en een aantal internet-providers zich momenteel bevinden. Aanleiding voor deze principiële juridische strijd is de inmiddels door talloze rechters onwettig geoordeelde activiteiten van The Pirate Bay. In deze bijdrage ga ik in op de belangrijkste door de internet-providers in stelling gebrachte argumenten teneinde de door BREIN gevorderde blokkade van de website(s) van The Pirate Bay en daaraan gekoppelde domeinnamen te voorkomen. Gemakshalve laat ik daarbij de nadien separaat gevoerde procedures over het al dan niet toestaan van zogeheten proxies buiten beschouwing.

Het gaat vooralsnog om drie uitspraken in procedures waarin BREIN vanwege de ongeoorloofde activiteiten van The Pirate Bay principieel tegenover de providers is komen te staan: een kort geding-vonnis van de Voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag van 19 juli 20102, een bodemvonnis van de Rechtbank Den Haag van 11 januari 20123 en tot slot een kort gedingvonnis van de Voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag van 10 mei 20124. In alle zaken vordert BREIN een door de providers uit te voeren blokkade van de website(s) van The Pirate Bay en daaraan gekoppelde domeinnamen met als beoogd gevolg dat hun abonnees geen toegang meer kunnen krijgen tot The Pirate Bay. Uitgangspunt daarbij is dat niet (meer) ter discussie staat dat de activiteiten van The Pirate Bay onwettig zijn.

Artikel is ingekort, lees gehele bijdrage hier.

IEF 11915

In de tijdschriften oktober 2012

Hieronder een selectie van de hoofdartikelen en jurisprudentie uit de bladen:

Citeren in het modellenrecht – Dirk Visser en Paul van der Kooij, BIE 2012-10, p. 278.

Vijf jaar merkenrechtspraak. Een analyse van vijf jaar merkinbreukzaken in Nederland – Pieter de Bruijn, Marleen van Putten, Woudina Speldenbrink en Charlotte Sophie van Triest BIE 2012-10, p. 282.

 

De betekenis van het arrest Luksan/Van der Let voor het
Nederlandse auteursrecht
J.J.C. Kabel, AMI 2012-5, sept./okt 2012, p. 195.

Vaststellen van schade bij online auteursrechtinbreuk
K.E. Sandvliet en A.P. Engelfriet, AMI 2012-5, sept./okt 2012, p. 204.

Rechtspraak
Kwekersrecht

Nr. 76 HvJ EU 5 juli 2012, zaak C-509/10,
Josef Geistbeck, Thomas Geistbeck /
Saatgut-Treuhandverwaltungs GmbH,
IEF 11534.

Octrooirecht
Nr. 77 HvJ EU 19 juli 2012, zaak C-130/11,
Neurim Pharmaceuticals/ Comptroller-
General of Patents, IEF 11598.

Octrooirecht/Auteursrecht
Nr. 80 Rechtbank ’s-Gravenhage 25 april
2012, zaak 314941/ Ha Za 08-2204, Bureau
voor Free Publicity e.a./ D-B e.a., IEF 11271.

Onrechtmatige daad
Nr. 82 Hof Arnhem 10 april 2012, Transavia Airlines C.V./ EUClaim B.V., IEF 11188.

Jurisprudentie

Nr. 18
• HvJ EU 9 februari 2012 (Luksan/Van der Let) m.nt. J.J.C. Kabel)

Nr. 19 • Hof Amsterdam 5 juli 2011 (Maas/Armada) m.nt. J.J.C. Kabel

Berichten IE: website.
AMI: website.

IEF 11914

Thuiskopie onderzoek naar gederfde inkomsten: over substitutie en promotie-effecten

PriceWaterhouseCoopers, Thuiskopie onderzoek naar gederfde inkomsten door thuiskopieën, 23 oktober 2012.

Het onderzoek waarnaar in het persbericht van Stichting De Thuiskopie van afgelopen zaterdag naar werd verwezen: Stichting de Thuiskopie bestrijdt de uitkomsten uit het PWC onderzoek naar de schade van privé kopiëren, dat ICT Office, FIAR en STOBI (branche organisaties van betalingsplichtige importeurs en fabrikanten) hebben laten uitvoeren. ICT Office , Fiar en STOBI publiceerden hierover de afgelopen dagen bij nu.nl en in De Telegraaf. Uit het onderzoek zou blijken dat de schade voor rechthebbenden op een bedrag van 12 miljoen euro uitkomt. Stichting de Thuiskopie wijst er op dat het rapport is gebaseerd op onderzoeksdefinities die niet stroken met de Nederlandse wet, de Europese interpretatie van de schade en met recente rechtspraak. Lees het gehele persbericht.

Inhoudsopgave:
Management samenvatting 4
1. Achtergrond en leeswijzer:
2. Onderzoeksverantwoording
2.1. Uitgangspunten en doelstelling, p. 7.
2.2. Onderzoeksmethodiek p. 8
2.2.1. Stap 1: Dataverzameling p. 8
2.2.2. Stap 2: Modellering substitutie-effect p. 9
2.2.3. Stap 3: Modellering promotie-effect p. 10
3. Uitkomsten
3.1. Beschouwing enquêtedata, p. 13
3.2. Totale gederfde inkomsten, p. 14
3.2.1. Uitkomsten rekenmodel: substitutie-effect, p. 14
3.2.2. Uitkomsten econometrisch model: promotie-effect, p. 15

Uit de management samenvatting:

Een onafhankelijk onderzoek naar gederfde inkomsten als gevolg van substitutie
01
Per 1 januari 2013 wordt een nieuwe hoogte van de thuiskopievergoeding voorgesteld. STOBI, FIAR CE en ICTOffice zijn de brancheorganisaties van de betalingsplichtigen. Zij hebben ons verzocht om een onafhankelijk onderzoek uit te voeren naar de omvang van de gederfde inkomsten (economic loss of schade) van rechthebbenden als gevolg van substitutie van gelicentieerde exemplaren door thuiskopieën. Met andere woorden: hoeveel zouden consumenten hebben besteed aan muziek- en audiovisuele werken als ze geen thuiskopieën hadden gemaakt. Ons onderzoek richt zich uitsluitend op de particuliere consumptie van muziekwerken, zoals muziekalbums en individuele nummers, en audiovisuele werken, zoals films en afleveringen van tv-series.

02 De hoogte van de thuiskopievergoeding wordt in diverse ingebrachte stukken, de jurisprudentie en in andere rapporten in verband gebracht met de schade geleden die door de auteurs van beschermde werken als gevolg van de invoering van de uitzondering van het kopiëren voor privégebruik.1 Als uitgangspunt is daarom gekozen dat de hoogte van de heffing rechtstreeks verband moet houden met de daadwerkelijke schade ten gevolge van het invoeren van de thuiskopie-exceptie, en dat de daadwerkelijke schade die voor de rechthebbenden voortvloeit uit de introductie van de thuiskopie-exceptie slechts kan ontstaan als een legale thuiskopie als substituut dient voor de aankoop van een gelicentieerd exemplaar. In ons onderzoek hebben we daarom in overleg met onze opdrachtgevers gekozen voor een fundering vanuit de gederfde inkomsten als gevolg van substitutie van de vraag.2

Ons onderzoek duidt op een totale geschatte omvang van EUR 12,1 miljoen op jaarbasis
03 Zoals is weergegeven in figuur 1 [red. klik afbeelding bijgevoegd], brengt thuiskopiëren verschillende effecten teweeg op de verkoop van de muziek- en audiovisuele werken en daarmee op de inkomsten van rechthebbenden. Op basis van ons onderzoek schatten we de totale omvang van de impact voor rechthebbenden op EUR 12,1 miljoen per jaar. De impact is gebaseerd op data met betrekking tot download-, kopieer- en koopgedrag van muziek- en audiovisuele werken door consumenten.3 Dit betreft thuiskopieën uit zowel legale als illegale bron.

We maken onderscheid tussen een negatief substitutie-effect en een positief promotie-effect
04 De doelstelling van ons onderzoek is om een uitspraak te doen over de waarde van de netto substitutie door thuiskopiëren. Deze waarde bestaat uit de som van het substitutie- en promotie-effect. 4 Onze aanpak is gericht op het berekenen van het netto effect als gevolg van de substitutie van aankopen van muziek- en audiovisuele werken door thuiskopiëren.

05 Het negatieve effect wordt veroorzaakt door de substitutie van aankopen door thuiskopieën en bedraagt naar schatting EUR 12,8 miljoen op jaarbasis. De mogelijkheid om muzikale en audiovisuele werken gratis te verkrijgen, leidt tot lagere verkopen. Met andere woorden: de aankopen worden deels gesubstitueerd door thuiskopieën. Dit heeft tot gevolg dat rechthebbenden inkomsten mislopen. Dit wordt het substitutie-effect genoemd. Het substitutie-effect hebben we berekend door middel van een directe gewogen doorrekening van de enquêtedata van de representatieve groep respondenten.

06 Thuiskopiëren kan ook een positieve invloed hebben op de verkoop van muzikale en audiovisuele werken. Het beluisteren van muzikale en bekijken van audiovisuele werken die gratis zijn verkregen, kan immers leiden tot toekomstige aankopen die anders niet hadden plaatsgevonden. Dit wordt het promotie-effect genoemd. Het promotie-effect hebben we berekend aan de hand van econometrische analyses en bedraagt circa EUR 0,7 miljoen per jaar.

Het artikel is een ingekorte samenvatting, lees het gehele rapport hier.

IEF 11912

Noot bij Vzr. Rechtbank Amsterdam Torture musea

O.H.J. Schmutzer, Noot bij Vzr. Rechtbank Torture musea (IEF 1832), IE-Forum IEF 11912.

Een bijdrage van Olav Schmutzer, Certa Legal advocaten.

Op 4 oktober jl. heeft de Voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam vonnis gewezen in de zaak Kinderdagverblijf Bambini B.V. / Aquaris B.V. Ik plaats graag een noot bij deze uitspraak (IEF 11832).
(...)
Twee kanttekeningen van mijn kant.

De eerste betreft het beschrijvende karakter van de handelsnamen. In het vonnis lijkt de merkenrechtspraak als uitgangspunt te worden genomen. Een fenomeen dat men, mijns inziens onterecht, vaker ziet indien geoordeeld moet worden over een beschrijvende handelsnaam. Niet de bescherming tegen verwarringsgevaar lijkt dan voorop te staan, maar het Freihaltebedürfnis op grond waarvan bepaalde aanduidingen in het algemeen belang voor iedereen vrij beschikbaar moeten blijven.
(...)
De tweede kanttekening ziet op de waardering van de handelsnamen die door Aquaris worden gebruikt. Aquaris heeft de naam MUSEUM OF MEDIEVAL TORTURE INSTRUMENTS als handelsnaam ingeschreven. Deze ingeschreven naam lijkt beslissend te zijn in het oordeel van de Voorzieningenrechter, getuige de laatste zinnen van r.o. 4.4. Op haar gevel staat echter de verkorte naam MEDIEVAL TORTURE. Aquaris voerde aan daar goede redenen voor te hebben, maar dat maakt het feit niet anders.

Artikel is ingekort, lees de gehele bijdrage hier.

IEF 11906

Filesharing 2©12 Downloaden in Nederland

J.P. Poort & J. Leenheer, Filesharing 2©12: Downloaden in Nederland, IViR.nl, 16 oktober 2012.

Introductie IViR-site: Onderzoek op initiatief en onder verantwoordelijkheid van het IViR en CentERdata uitgevoerd, met financiële steun van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, Ziggo, KPN, XS4ALL, DELTA, CAIW en de Koninklijke Vereniging van het Boekenvak (KVB).

Dit rapport doet verslag van een consumentenonderzoek naar het downloaden en streamen van muziek, films, tv-series en tv-programma’s, games en boeken. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen vier kanalen: het kopen van materiaal op fysieke dragers in een winkel of webwinkel, betaald downloaden of streamen uit legale bron, onbetaald downloaden of streamen uit legale bron en het downloaden of streamen uit illegale bron (filesharing).

Downloaden uit illegale bron blijkt op de derde plaats te komen, na fysieke dragers en gratis legaal aanbod. Verder blijkt dat het downloaden uit illegale bron op zijn retour is: 27,2% van de bevolking downloadde het afgelopen jaar uit illegale bron, in 2008 was dat nog 35%. Dit komt door een sterke afname bij muziek, terwijl er nog een toename was bij films en series. Het downloaden van games is gelijk gebleven, het downloaden van boeken uit illegale bron is in opkomst en wordt inmiddels door evenveel mensen gedaan als het downloaden van games. Downloaden en kopen gaan nog altijd hand in hand: mensen die wel eens downloaden uit illegale bron kopen vaker ook content via de legale kanalen, gaan vaker naar concerten en de bioscoop en kopen vaker merchandise. Ook blijkt uit het onderzoek dat het blokkeren van de toegang tot The Pirate Bay nauwelijks effect heeft gehad: driekwart van de respondenten downloadde al niet (meer) uit illegale bron en van degenen voor wie de blokkade bedoeld is, rapporteert driekwart geen verandering.

 

Zie ook: Downloaden neemt niet af ondanks bestrijding, www.nu.nl, 17 oktober 2012.

IEF 11903

Geluidsbestanden ©1912-2012 A Century of Dutch Copyright Law

Luister hieronder naar de opnames van het Internationale Copyright Congres van 31 augustus 2012: A Century of Dutch Copyright Law. Zie onderaan voor het programma.

 

Eerder belicht op IE-Forum:
- Book launch 'A Century of Dutch Copyright Law', deLex 2012. (order here)
- Speech of Fred Teeven, Secretary of State of Security and Justice (speech)
- Fotoverslag en presentaties hier)

Programma:

09:30 – 10:00 Registration with Coffee/Tea
10.00 – 10.15 Welcome: Prof. P. Bernt Hugenholtz (University of Amsterdam; chair)
10.15 – 10.30 Opening: DG WIPO Francis Gurry (WIPO)
10:30 – 11:00 ‘Works of Literature, Science and Art’
Prof. Paul Goldstein (Stanford Law School)
11.00 – 11.15 Comment, Prof. Willem Grosheide (Utrecht University)

11:15 – 11:30 Coffee/Tea Break
11:30 – 12:00 ‘Authorship and Ownership’
Prof. Frank Gotzen (KU Leuven)
12:00 – 12:15 Comment, Prof. Jaap Spoor (emeritus, Free Un. of Amsterdam)
12.15 – 12.45 General discussion
12:45 – 14:00 Lunch

14.00 – 14.30 ‘Economic and Moral Rights’
Prof. Lionel Bently (CIPIL, Cambridge University)
14:30 – 14.45 Comment, Prof. Dirk Visser (Leiden University)

14.45 – 15.15 ‘Limitations and Exceptions’
Prof. Thomas Dreier (Karlsruhe Institute of Technology, KIT)
15.15 – 15.30 Comment, Prof. Martin Senftleben (Free Un. of Amsterdam)
15.30 – 16.00 Coffee/Tea Break

16.00 – 16.20 Synthesis, Prof. Antoon Quaedvlieg (Radboud Un. Nijmegen)
16.20 – 16.30 Book launch, Dr. Jacqueline Seignette (Chairperson, VVA)
16.30 – 16.45 Fred Teeven, Secretary of State of Security and Justice (speech)
16.45 – 17.00….. Closing and reception (fotoverslag en presentaties hier)

IEF 11902

Reactie Platform Makers op voorstel Richtlijn Collectief Beheer

Platform Makers, Reactie Platform Makers Richtlijn Collectief Beheer, nr. 20120118.

Een bijdrage ingezonden door Erwin Angad-Gaur, Platform Makers.

Collectief beheer. Richtlijnvoorstel CBO. Concurrentiemodel of overheidstoezicht. Gefragmenteerde concurrentie.

Verbreding, versterking en harmonisatie van regelgeving terzake kan naar onze mening van groot belang zijn voor de maatschappelijke legitimatie van het, ook voor Nederlandse auteurs en artiesten zo belangrijke, collectief beheer.

Wij onderschrijven dan ook van harte de doelstellingen van het Richtlijnvoorstel. De uitwerking van deze doelstellingen roept echter vragen op; met name de keuze om niet, zoals in Nederland, voor overheidstoezicht te kiezen, maar te vertrouwen op marktwerking beschouwen wij als een ongelukkige. Daarnaast menen wij dat aan de belangrijke doelstelling het multiterritoriaal licentiëren te vergemakkelijken (H III van de Richtlijn) onvoldoende wordt tegemoet gekomen, nu de Commissie zich hierbij blijft beperken tot het muziekauteursrecht en ook daar blijft vasthouden aan een concurrentiemodel.

Werkingssfeer
Marktregulering door concurrentie in plaats van overheidstoezicht.
Onvoldoende onderscheid tussen verschillende soorten CBO’s
Onduidelijkheden in gehanteerde begrippen
Normering beloningsstructuren ontbreekt
Hoofdstuk III: Multiterritoriaal licentiëren

Werkingssfeer

Het Richtlijnvoorstel is louter gericht op “rechtenbeheerders” (hierna ‘CBO’s’) “met als enig doel of hoofddoel auteursrecht of naburige rechten in verband met auteursrecht te beheren en die eigendom is van of onder zeggenschap staat van haar leden” (art. 2 a). Hiermee vallen commerciële organisaties, agentschappen en uitgevers die collectief rechten beheren en licenties verlenen buiten de bepalingen van de Richtlijn. Het richtlijnvoorstel gaat daarmee voorbij aan het feit dat niet alleen CBO’s een rol spelen in collectief rechtenbeheer, maar dat ook steeds vaker commerciële organisaties (feitelijk nietofficiële CBO’s) en uitgevers diensten verlenen in het kader van rechtenbeheer.

Marktregulering door concurrentie in plaats van overheidstoezicht.

Platform Makers meent dat de Nederlandse aanpak om de navolgende redenen in Europa navolging verdient:
- Marktwerking zal (mogelijk met uitzondering van online muziekrechten –zie ons commentaar op Hoofdstuk III) CBO’s geen of onvoldoende prikkels geven om aan regelgeving te voldoen. CBO’s berekenen hun kostenpercentage in beginsel over de incasso en verdelen de geïncasseerde gelden direct door naar hun leden en indirect (via hun zuster-organisaties) aan leden van buitenlandse zuster-organisaties
- Het Richtlijnvoorstel beoogt makers grotere zeggenschap te verlenen over hun rechten en over het beheer daarvan door hun CBO’s.
- Een nationale onafhankelijk toezichthouder is beter in staat maatwerk te verrichten in de toepassing van regels betreffende governance en transparantie (zie onder).

Onvoldoende onderscheid tussen verschillende soorten CBO’s

Het Richtlijnvoorstel legt gelijke voorschriften op aan alle CBO’s. Hiermee gaat de Commissie voorbij aan fundamentele verschillen tussen verschillende (vormen van) collectief beheersorganisaties. Zo bestaan er essentiële verschillen tussen
- “eigen rechtenorganisaties” (zoals Stichting Leenrecht en Stichting de Thuiskopie) die de wettelijke taak hebben namens alle groepen rechthebbenden vergoedingen te incasseren;
- CBO’s die een grotendeels homogene groep rechthebbenden representeren (zoals LIRA voor schrijvers, NORMA voor uitvoerend kunstenaars en Pictoright voor beeldmakers);
- en CBO’s die zowel makers als producenten in een specifieke sector vertegenwoordigen (zoals SENA, die producenten en uitvoerend kunstenaars, of Buma, die uitgevers en muziekauteurs verenigen).

Onduidelijkheden in gehanteerde begrippen
Normering beloningsstructuren ontbreekt
Hoofdstuk III: Multiterritoriaal licentiëren

Betreffende het online muziekauteursrecht tenslotte betreuren wij (ook op dit gebied) de keuze voor een concurrentiemodel. Doordat de online concurrentie -in tegenstelling tot de eerder genoemde concurrentie offline- de mogelijkheid biedt rechten exclusief bij een CBO onder te brengen, fragmenteert deze concurrentie per definitie de muziekauteursrechten (en staat daarom haaks op het streven naar een “one stop shop” voor muziekauteursrechten).

IEF 11901

Nederlandse cbo's dreigen tussen wal en schip te vallen

VOI©E, 'Verschil in benadering Wetsvoorstel toezicht en richtlijnvoorstel collectief beheer: Nederlandse cbo's dreigen tussen wal en schip te vallen', voice-info.nl nr. 151545.

Bijdrage van VOI©E. Daar waar het Nederlandse wetsvoorstel meer beperkingen oplegt voor collectieve beheersorganisaties (cbo’s) dan het richtlijnvoorstel doet voor overige Europese cbo’s en andere marktpartijen, kan dit de concurrentiepositie van Nederlandse cbo’s negatief beïnvloeden. Dit staat te lezen in de reactie van VOI©E op het richtlijnvoorstel dat voorzitter Job Cohen aan parlement en betrokken ministeries heeft aangeboden.

Verschillende uitgangspunten
Het richtlijnvoorstel betreffende het collectieve beheer van auteursrechten en naburige rechten en de multiterritoriale licentieverlening van rechten inzake muziekwerken voor onlinegebruik op de interne markt (“het richtlijnvoorstel”) stuurt aan op zoveel mogelijk concurrentie tussen binnen- en buitenlandse cbo’s, met optimale vrijheid voor rechthebbenden hun rechten geheel of gedeeltelijk zelf of door andere partijen uit te (laten) oefenen. Met betrekking tot governance ligt de focus dan ook op versterkt intern toezicht door de rechthebbenden zelf. Voor het overige dient vooral de markt zijn werk te doen.

Nederland stuurt aan op het in stand houden en waar mogelijk versterken van de monopoliepositie van cbo’s ten behoeve van één loket voor de gebruiker, hetgeen de rechtvaardiging is voor verbreed en versterkt overheidstoezicht.

Het wetsvoorstel toezicht is in een aantal opzichten strenger dan het richtlijnvoorstel, en heeft daardoor een negatieve invloed op de concurrentiepositie van de Nederlandse cbo’s, zoals de beperking van de beleggingsmogelijkheden. Het Nederlandse wetsvoorstel grijpt ook in op de tariefvorming via ex ante toezicht van het College van Toezicht op tariefsverhogingen en door een geschillencommissie bij wet aan te wijzen die achteraf de billijkheid van tarieven kan toetsen. Voor vanuit het buitenland opererende cbo’s of voor andere marktpartijen die rechten exploiteren, gelden deze mogelijke beperkingen van de mededinging niet. Het richtlijnvoorstel is juist gebaseerd op vrije mededinging.

Tussen wal en schip
De doelstellingen van het richtlijnvoorstel vertonen veel overeenkomsten met het Nederlandse wetsvoorstel en worden ook door VOI©E onderschreven: het makkelijk maken voor gebruikers om repertoire te mogen gebruiken, eenduidige eisen ten aanzien van een aantal beheersaspecten en bevordering transparantie.

De Europese Commissie wil dat echter bereiken via het optimaliseren van de mededinging door de rechthebbenden zoveel mogelijk ruimte te bieden hun rechten op verschillende wijze, bijvoorbeeld door verschillende cbo’s en ook zelf, te (laten) beheren. Door minimumeisen te stellen aan de kwaliteit van dienstverlening van cbo’s zal de concurrentie tot de gewenste verbetering leiden. De Nederlandse wetgever stuurt juist op het handhaven van monopolies en samenwerking en waar nodig samenvoeging van cbo’s, waarbij verscherpt overheidstoezicht en inmenging in het beleid via het College van Toezicht eventuele nadelen van een dergelijk monopolie moeten voorkomen.

Wanneer Nederlandse cbo’s in Europa in het kader van de Europese richtlijn volop de concurrentie moeten aangaan – en daarbij vanwege het beperkte taal- en marktgebied al op achterstand zitten in vergelijking met bijvoorbeeld Engeland, Duitsland en Frankrijk – kunnen zij door de Nederlandse wetgeving, die nog steeds van een monopolie uitgaat, extra belemmerd worden in hun concurrentiepositie. De Nederlandse cbo’s dreigen dan tussen de spreekwoordelijke wal en schip te vallen.

Onvoldoende waarborg voor uniformering in Europa
Het belangrijkste aandachtspunt voor de concurrentiepositie van de Nederlandse cbo’s is dat een ‘level playing field’ ontstaat. Het richtlijnvoorstel gaat uit van minimumharmonisatie. Daardoor is er geen garantie dat de omzettingen in de lidstaten tot de beoogde uniformiteit leiden. Een minimumharmonisatie is wat VOI©E betreft onvoldoende.

Zorgpunten en vragen
Bij het Nederlandse voorgestelde systeem, met overheidsbemoeienis met de collectieve exploitatie van rechten, is de zorg van VOI©E gericht op de punten waar de overheid naar de mening van de rechthebbenden te veel op de stoel van de rechthebbenden gaat zitten.

Bij de benadering van het richtlijnvoorstel is de zorg of de keuzevrijheid in beheer voor rechthebbenden inderdaad wel makkelijker en efficiënter is. Die keuzevrijheid kan versplintering van repertoire tot gevolg hebben. Een versplintering van repertoire bevordert voor gebruikers de duidelijkheid niet en is contraproductief aan de doelstelling.

Het gevaar bestaat dat voor bepaald repertoire, bijvoorbeeld met een beperktere doelgroep, of bepaalde cbo’s met name in de kleinere landen de kosten relatief toenemen, waardoor zij op termijn uit de markt gedrukt worden. Dit is niet in het belang van de leden en aangeslotenen en kan uiteindelijk ten koste gaan van een veelzijdig cultuuraanbod.

Er zijn nog veel vragen te stellen en kanttekeningen te plaatsen bij het richtlijnvoorstel, waarop VOI©E uitvoerig uitgaat in zijn brief aan de Eerste Kamer, die dit voorstel op de agenda heeft geplaatst. Deze brief is tevens de reactie van VOI©E op de internetconsultatie. De reactie zal ook worden aangeboden aan de Tweede Kamer, die dit voorstel heeft geagendeerd voor een algemeen overleg over auteursrecht op 22 november.

IEF 11900

Beschrijvende afbeeldingen en het OHIM

M.H. Lous, ‘Beschrijvende afbeeldingen en het OHIM’, IE-Forum nr. 11900.

Een bijdrage van Maarten Lous, Merkenbureau Merk-Echt.

Een opvallende ontwikkeling in het beleid van het OHIM. Niet alleen beschrijvende woorden kunnen worden geweigerd als EU merk, maar ook ‘beschrijvende’ afbeeldingen. Het gewijzigde beleid komt voort uit de uitspraken T-385/08 (afbeelding van een hond) en T-386/08 (afbeelding van een paard) van het Gerecht EU. Naar aanleiding van deze uitspraken is recentelijk door het OHIM de Manual of Trade Mark Practice aangepast.

In bovenvermelde zaken ging het in beide gevallen om een afbeelding die als zeer generiek werd beschouwd met betrekking tot de waren waarvoor deze als merk was aangevraagd. De afbeeldingen waren voor de betreffende waren zo generiek dat geen onderscheidend vermogen werd toegekend.

De zaak T-385/08 betrof de weigering van een beeldmerkaanvraag voor onder andere lederwaren, waar ook hondenriemen en –accessoires onder vallen (klasse 18), kleding (klasse 25) en diervoeder (klasse 31). De afbeelding betrof een eenvoudig gestileerde hond (afbeelding 1). Het Gerecht oordeelde dat deze afbeelding door het relevante publiek onmiddellijk zal worden opgevat als een verwijzing naar het dier waarvoor de waren zijn bedoeld. De afbeelding verwijst dus naar de bestemming van de waren en is daarmee beschrijvend van aard. Uiteindelijk is het merk alleen ingeschreven voor kleding, omdat een afbeelding van een gestileerde hond niet gezien wordt als verwijzend naar (eigenschappen van) kleding.

(...Lees het gehele artikel...)

Merkenbureaus zullen hun klanten goed dienen te adviseren over het onderscheidend vermogen van beeldmerkaanvragen. Hoewel een geringe mate van onderscheidend vermogen voldoende blijft voor de acceptatie van een merkaanvraag door de overheid, doen ontwerpers er merkrechtelijk gezien goed aan een flinke dosis creativiteit los te laten op bij het maken van logo’s. Bij gebrek aan inspiratie biedt een kindertekening van een fantasiedier wellicht nog een uitkomst. Onderscheidend vermogen gegarandeerd!

Maarten Lous