DOSSIERS
Alle dossiers

Publicaties & Noten  

IEF 11895

Is BOB een jongetje?

BBIE 23 augustus 2012, nr. 20006346 (Galana NV tegen Heiploeg)

Met een korte analyse van Jetske Zandberg, Inaday.

In de oppositie tegen het Benelux depot van het gecombineerde woord-/beeldmerk SEABOB is het BBIE kennelijk van mening dat BOB, als jongensnaam, overeenstemt met BOY als in SEABOY.

Het BBIE gaat niet mee met de argumenten van de verweerder, die stelt dat de eerste lettergreep SEA beschrijvend is en de tweede lettergreep van beide merken BOY resp. BOB niet overeenstemmen. Ook de verschillen in de beeldelementen – andere kleur, andere vis, woord in resp. onder het beeldelement – worden door het BBIE niet erkend.

Het BBIE vindt de hier getoonde beeldelementen dus overeenstemmen, en gaat ook daarin niet mee in de argumenten van de verweerder, die o.a. stellen dat een (specifieke) garnaal niet hetzelfde is als een (willekeurige) vis, en de afbeeldingen van een tamelijk levensechte garnaal c.q. een gestileerde vis weinig gelijkenis vertonen.

Het BBIE vindt de beide tekens auditief overeenstemmend en begripsmatig en visueel in zekere mate overeenstemmend en beslist dat de merkaanvraag voor het woord/beeldmerk SEABOB wordt afgewezen. Kennelijk is het BBIE op toch wel verrassende en vergezochte wijze van mening dat BOB een jongen is en de consument BOB en BOY met elkaar zal kunnen verwarren.

IEF 11894

De ‘onnodigheid en onwenselijkheid’ van verwatering in het auteursrecht

R. Chalmers Hoynck van Papendrecht, ‘De ‘onnodigheid en onwenselijkheid’ van verwatering in het auteursrecht’, IE-Forum nr. IEF 11894.

Een bijdrage van Roderick Chalmers Hoynck van Papendrecht, AKD, naar aanleiding van de Conclusie van A-G mr. D.W.F. Verkade inzake Stokke c.s. tegen Fikszo c.s. (zaaknummer 11/00447) [IEF 11837]

Op 5 oktober 2012 heeft A-G Verkade geconcludeerd in een drietal Tripp Trapp-kinderstoel zaken. De inhoud van de respectievelijke Conclusies – in het bijzonder hoofdstuk 4 “Auteursrechtelijk kader” – vormt een handzaam overzicht van de nationale auteursrechtpraktijk. In de Conclusie bespreekt Verkade slechts bij uitzondering het Unierecht, en, bij deze zeldzame gelegenheden vrijwel uitsluitend ter bevestiging van het door Verkade geponeerde uitgangspunt dat het nationale auteursrecht in overeenstemming is met het geharmoniseerde auteursrecht. In een tijd dat de toepassing van Unierechtelijke normen zelfs in de nationale praktijk de boventoon voert, schept het vertrouwen dat de Auteurswet, zo kort na haar honderdste verjaardag, nog niet definitief bij het grof vuil wordt geparkeerd.

De verschillende Conclusies bevatten vele interessante overwegingen die op zichzelf al een individuele bespreking rechtvaardigen. In deze bijdrage beperk ik mij tot de inhoud van rechtsoverweging 5.29 van de Conclusie in de zaak tussen Stokke en Fikszo; de mogelijkheid van “verwatering van het auteursrecht”.

Lees de hele bijdrage.

IEF 11877

Maakt het doorverkopen van muziekbestanden inbreuk op auteursrechten?

Een bijdrage van Anke Verhoeven, SOLV.

Auteursrecht. Toepassing UsedSoft-zaak. In de VS loopt momenteel een zeer interessante zaak tussen enerzijds platenmaatschappij EMI en anderzijds het relatief jonge bedrijf ReDigi.

EMI v ReDigi
ReDigi brengt software op de markt waarmee je door jou gekochte iTunes-liedjes kan doorverkopen aan anderen. Deze software zorgt ervoor dat het iTunes-bestand na verkoop wordt gewist uit jouw collectie en voor de koper beschikbaar wordt via streaming vanuit een persoonlijke ‘locker’ in de cloud.

EMI is daar niet blij mee en verzoekt om een ‘preliminary injunction’. Volgens EMI maakt ReDigi namelijk inbreuk op haar auteursrechten doordat de muziekbestanden worden gekopieerd en worden doorverkocht. ReDigi verweert zich met een beroep op de uitputtingsleer (in de VS: ‘first sale doctrine’). Die houdt in dat een rechthebbende zich, nadat een exemplaar van zijn werk voor het eerst door verkoop in het verkeer is gebracht, niet meer kan verzetten tegen verdere distributie van dat exemplaar.

Ook Google heeft zich met de zaak geprobeerd te bemoeien, omdat zij vreesde dat de onafhankelijkheid van de aanbieders van clouddiensten in het geding zou komen. Google stelt zich namelijk op het standpunt dat een dergelijke service provider niet aansprakelijk gesteld kan worden voor kopieën van auteursrechtelijk beschermde werken die via zijn dienst worden gemaakt en dat doorgifte van een bepaald werk aan één persoon geen mededeling aan het publiek is. Dit baseert Google op de belangrijke Cablevision case in de VS. Door de rechtbank werd de bemoeienis van Google echter niet geaccepteerd.

Wel heeft de rechtbank de ‘preliminary injunction’ van EMI afgewezen. De rechtbank wil dus niet zonder uitgebreide behandeling van de zaak een verbod opleggen aan ReDigi. Er volgt nu een volwaardige ‘trial’.

De rechtsvraag: geldt uitputting ook voor immateriële exemplaren?

Ondertussen wordt ook in de VS volop gediscussieerd over de onderliggende rechtsvraag, namelijk of de uitputtingsleer alleen geldt voor fysieke exemplaren zoals een CD of DVD (standpunt EMI) of ook voor immateriële exemplaren zoals een gedownload muziekbestand (standpunt ReDigi).

In Section 109 van de Copyright Law of the USA staat de uitputtingsleer als volgt verwoord:

“the owner of a particular copy or phonorecord lawfully made under this title, or any person authorized by such owner, is entitled, without the authority of the copyright owner, to sell or otherwise dispose of the possession of that copy or phonorecord.”

Deze formulering maakt niet duidelijk of de uitputting ook geldt voor immateriele exemplaren. De term ‘particular copy’ maakt niet duidelijk of daarmee alleen op een fysiek exemplaar wordt bedoeld.

Het Europese geval - UsedSoft
In Europa is door het Hof van Justitie van de EU afgelopen zomer het belangrijke UsedSoft arrest gewezen over deze rechtsvraag. In een zaak die zag op de wederverkoop van computerprogramma’s, heeft het Hof namelijk geoordeeld dat het in beginsel niet uitmaakt of het gaat om een fysiek exemplaar (op een CD of DVD) of een immaterieel exemplaar (gedownloade kopie). De rechten op beide soorten computerprogramma’s kunnen, onder bepaalde voorwaarden, uitgeput raken. Dat is het geval wanneer er tegen betaling een eeuwigdurend gebruiksrecht is verkregen, omdat er dan functioneel en economisch geen verschil is met de situatie dat je een fysiek exemplaar koopt.

De redenering in het UsedSoft arrest geldt in beginsel alleen voor software in de zin van de Europese Softwarerichtlijn. Het Hof oordeelt immers alleen ten aanzien van de Softwarerichtlijn dat de wetgever van de EU immateriële en materiële exemplaren heeft willen gelijkstellen.

Muziekbestanden vallen niet onder de bescherming van de Softwarerichtlijn. Het is dus de vraag of de redenering van het UsedSoft arrest ook op andere auteursrechtelijk beschermde werken dan computerprogramma’s kan worden toegepast.

Kan het UsedSoft arrest ook toegepast worden op muziekbestanden?
Problematisch daarbij is met name overweging 29 bij de Auteursrechtrichtlijn:

Het vraagstuk van de uitputting rijst niet in het geval van diensten en in het bijzonder on-linediensten. Dit geldt eveneens voor een materiële kopie van een werk of een andere zaak, die door een gebruiker van een dergelijke dienst met de toestemming van de rechthebbende wordt vervaardigd. Bijgevolg geldt hetzelfde voor het verhuren en het uitlenen van het origineel of kopieën van werken of andere zaken die de aard van diensten hebben. Anders dan het geval is bij een CD-ROM of een CD-i, waarbij de intellectuele eigendom in een materiële drager, dus in een zaak, is belichaamd, is elke on-linedienst in feite een handeling die aan toestemming is onderworpen, wanneer het auteursrecht of het naburige recht dit vereist.

Deze overweging lijkt in de weg te staan aan toepassing van de uitputtingsleer op immateriële exemplaren. Ten aanzien van dezelfde Auteursrechtrichtlijn oordeelt het Hof echter ook:

Zoals de advocaat-generaal in punt 73 van zijn conclusie opmerkt, volgt uit artikel 6, lid 1, van het Auteursrechtverdrag, aan de hand waarvan de artikelen 3 en 4 van richtlijn 2001/29 zoveel mogelijk moeten worden uitgelegd […], dat de „handeling, bestaande in een mededeling aan het publiek” bedoeld in artikel 3 van die richtlijn door een eigendomsoverdracht een distributiehandeling bedoeld in artikel 4 van die richtlijn wordt, die, indien is voldaan aan de in lid 2 van laatstgenoemd artikel gestelde voorwaarden, evenals een „eerste verkoop van een computerprogramma” in de zin van artikel 4, lid 2, van richtlijn 2009/24 tot uitputting van het distributierecht kan leiden.

Dit wijst dan weer in de richting dat ook het verspreiden van een immaterieel exemplaar (indien gecombineerd met een eigendomsoverdracht) kan leiden tot een distributiehandeling waardoor de rechten worden uitgeput.

Daar komt nog bij dat het Hof sterk de nadruk legt op de ratio van het auteursrecht en de uitputtingsleer. De bedoeling is immers dat de rechthebbende een passende vergoeding kan vragen voor het eerste vermarkten van zijn werk. Wanneer hij die vergoeding al heeft gehad, is het niet meer wenselijk om de rechthebbende ook bij iedere wederverkoop de mogelijkheid te bieden om een vergoeding te vragen. Economisch gezien maakt het hiervoor niet uit of de eerste verkoop of de wederverkoop via een fysiek exemplaar of via een download geschiedt.

Conclusie
Hoewel het Hof in deze zaak haar oordeel specifiek op de Softwarerichtlijn baseert en in toepassing beperkt tot immateriële exemplaren van computerprogramma’s, ben ik met name op basis van deze laatste overwegingen van mening dat er een mogelijkheid bestaat dat deze redenering ook van toepassing is op immateriële exemplaren van andere auteursrechtelijk beschermde werken, zoals muziek. Vanzelfsprekend is dit echter niet. Het wachten is op een Europese ReDigi-achtige zaak die tot prejudiciële vragen aan het Hof leidt. Ondertussen zal ik de Amerikaanse zaak aandachtig volgen.

Anke Verhoeven

IEF 11870

De halve zool en de rode schoentjes

T. Westenbroek, ‘De halve zool en de rode schoentjes', IE-Forum nr. IEF 11870.

Een bijdrage van Tomas Westenbroek, auteur van 'Waarom is Bio-Claire beschrijvend en Aquaclean niet?'.

Door inburgering een merkenrechtelijk kleurmonopolie op een ‘roodgelakte schoenzool voor zover deze contrasteert met de kleur van de bovenzijde van de schoen’.

In de zaak Christian Louboutin v. Yves Saint Laurent c.s. is het Court of Appeals te New York er op 5 september 2012 wonderwel in geslaagd om met een pragmatisch arrest de beide partijen tevreden te stellen. Louboutin heeft een merkrecht op een rode zool en YSL mag zijn monochrome schoen in rood, zoals deze sinds de jaren zeventig op de markt wordt gebracht, blijven verkopen. Zo keerden alle advocaten tevreden huiswaarts. Liepen alle sprookjes maar zo gelukkig af. Deze belangwekkende zaak raakt aan de kern van alle IE-recht. In hoeverre geeft de Amerikaanse rechter ons antwoorden op existentiële vragen betreffende intellectuele eigendomsbescherming?

(...dit artikel is ingekort, lees het gehele artikel...)

Een jaar later, nadat Louboutin aan de bewijsopdracht qua inburgering heeft voldaan, is het de beurt aan het Court of Appeals om de zaak te beslechten. Het begint met te definiëren wat het doel van het merkenrecht eigenlijk is:“(…) to secure the public’s interest in protection against deceit as to the sources of its purchases, [and] the businessman’s right to enjoy business earned through investment in the good will and reputation attached to the trade name”. Geen ruimte in deze definitie voor bredere maatschappelijke en/of concurrentiebelangen. En dat verklaart ook de uiteindelijke uitspraak. Want het feit dat YSL uiteindelijk zijn geheel rode schoen op de markt mag blijven brengen, heeft vooral te maken met het gewicht van de beide partijen en het verlangen naar een pragmatische oplossing. Zo zoekt en vindt het Court of Appeals dat inburgering niet is bewezen voor rode schoenen met rode zolen, maar alleen voor schoenen waarbij de zool en de bovenkant in kleur contrasteren. Door deze beperking in de beschermingsomvang van het Louboutin merk kunnen beide partijen weer opgelucht adem halen. En zij leefden nog lang en gelukkig.

De inbreukvraag hoeft niet te worden beantwoord en daardoor blijft ook het aspect van de esthetische functionaliteit onbesproken. En dat is jammer. Ten slotte is het nogal wat om iemand een levenslang alleenrecht te geven op een rode, blauwe of gele schoenzool. Vandaar dat de inburgeringstoets een zware is. Inburgering moet worden vastgesteld op het moment van toetsing door de bevoegde merkenautoriteiten. In een later stadium kan, alleen op verzoek van een belanghebbende, maar in feite is iedere wereldburger dat, een vordering tot nietigheid van het merk worden ingesteld. Zolang het merk niet alsnog vastloopt op vormuitsluitingsgronden en normaal gebruik wordt aangetoond door de merkhouder, kan hem vrijwel nooit een hak worden gezet. Uitburgering (verwatering) zou wel een probleem kunnen vormen. Wanneer de merkhouder onvoldoende is opgekomen tegen inbreuk makende partijen kan het merkrecht zomaar in rook opgegaan. In sommige landen is het verplicht om periodiek het normale gebruik van het merk aan te tonen. Dit zou natuurlijk ook kunnen gelden voor inburgering. Een dergelijke benadering sluit naadloos aan bij de idee van ‘het merkenrecht als privilege en niet als eigendomsrecht’.

Tomas Westenbroek

IEF 11869

Reflectie: Nederland en cultuur een koningskwestie

E. Angad-Gaur, Reflecties: Nederland en cultuur: een koningskwestie, Sena Performers Magazine 3, 2012, p. 18-19.

Een bijdrage van Erwin Angad Gaur, Ntb (en voorzitter van de Sena sectie uitvoerend kunstenaars).

Wij springen collectief in het oranje rond als het Nederlands elftal speelt. Maar wat maakt ons, behalve ons paspoort, nu eigenlijk tot ‘Nederlanders’? Wat verbindt ons?

De Belgische schrijver en politicus Jules Destrée schreef in 1912 in een open brief aan de Belgische koning Albert I de legendarische zin: ‘Sire, il n’y a pas de Belges’ (Sire, er zijn geen Belgen). In Nederland was het verrassenderwijs het eigen koningshuis dat in 2007 plots bij monde van de toekomstige koningin soortgelijke woorden sprak: ‘Dé Nederlander bestaat niet.’ Hoewel prinses Máxima haar betoog ter geruststelling vervolgde met de constatering dat ook ‘dé Argentijn’ niet bestaat en vooral een, op zichzelf weinig opzienbarend, pleidooi bedoelde te houden voor diversiteit en ‘eenheid in verscheidenheid’, waren het naast enkele nationalistisch getinte politici, vooral de toch zelden kritische leden van 's lands Oranjeverenigingen die bij monde van hun voorzitters tegen de gewraakte zin te hoop liepen. Zij hadden gelijk. Hoe waar of goed gekozen de bewoordingen ook, het ‘nationaal symbool’ is bij uitstek de ontvanger van wijze observaties als die van Destrée – niet de bron.

Dat neemt niet weg dat ‘dé Nederlander’ uiteraard niet bestaat. Terwijl er toch wel degelijk een verschil bestaat tussen de nietbestaande Nederlander en de al evenmin bestaande Argentijn. Het is een kwestie van nationaal saamhorigheidsgevoel, meer nog dan van geografie, cultuur en geschiedenis. Al staat het ee n niet los van het ander. Het clubgevoel is niet hetzelfde als de clubkleuren, het clublied en de clubhistorie, maar zij staan ook niet in een enkelvoudig verband tot elkaar. Kennis van de symbolen en historie van de club zijn uitingen van de clubliefde, maar ook de clubliefde zelf bestaat niet zonder clubsymbolen en historie. Zonder historie geen Feyenoord-gevoel en zonder Feyenoord- gevoel geen clubhistorie.

(...artikel is ingekort, zie pdf...)

Investeren in cultuur
In het tijdperk van de verzuiling hebben wij vooral geïnvesteerd in de eigen cultuur van de eigen zuil, met daarbij een minimaal, maar wezenlijk, besef dat onze zuil uiteindelijk toch ook een Nederlandse zuil was. Dat minimale besef, voornamelijk verankerd in ons koningshuis, is zonder verzuiling echter een te dun fundament voor een zelfbewuste samenleving. Vandaar onze zoektocht. Vandaar onze hang naar aangrijpingspunten voor de Nederlandse identiteit. Juist de partijen die het meeste inspelen op de onzekerheid van nationale identiteit en de angst voor de grote wereld die haar dreigt te overspoelen, zijn het minst geneigd om in cultuur te investeren. Dat is op zijn minst opmerkelijk. Zowel Nederland als Europa zouden er goed aan doen te investeren in kunst, cultuur, cultuurbeleving, culturele uitwisseling en cultuuronderwijs. Zonder daarbij sturend op te treden en zonder onderscheid tussen zogenaamde ‘hoge’ of ‘lage’ cultuur. Een taal moet zichzelf ontwikkelen. Maar het scheppen van vruchtbare grond voor die ontwikkeling zou meer en nadrukkelijker als overheidstaak moeten worden gezien. Een nationaal kunst- en cultuurbeleid dient daarbij niet de verheffing van het volk of de integratie van allochtonen, zoals de PvdA vaak voorstond. Het is ook niet in overwegende mate van belang omdat de aanwezigheid van cultuuruitingen een ‘aantrekkelijk vestigingsklimaat’ bevordert – hoezeer dat ook een juiste constatering is. Het bevorderen van kunst en cultuur dient de gehele samenleving, vooral omdat kunst en cultuur uiteindelijk bepalen wie wij zijn. Omdat kunst en cultuuruitingen duiden hoe wij denken en met wie wij praten. Omdat zij zowel ons wezen, als onze vlag zijn.

IEF 11849

Beleidsevaluatie: In welke mate functioneert het IE-systeem in Nederland

Kamerbrief over Evaluatie van het Intellectuele Eigendomsbeleid, DGBI / 12322919, 8 oktober 2012.

Octrooirecht. Merkenrecht. Modellenrecht. Handhaving. Om door te lezen: zie ook: Vragenlijst en uitkomsten enquête en het rapport van Ecorys over het uitgevoerde beleidsevaluatie van het intellectueel eigendomsbeleid van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I) over de periode 2006-2010.

In deze evaluatie stond de volgende vraagstelling centraal: In welke mate functioneert het integrale stelsel van intellectueel eigendom in Nederland, waarvoor EL&I primair verantwoordelijk is1, in lijn met de doelstelling – bijdragen aan de versterking van het innovatievermogen in het bedrijfsleven door een toegankelijk systeem van intellectueel eigendom, dat aansluit op internationale ontwikkelingen – en wat zijn de effecten van het beleid, respectievelijk de beleidswijzigingen, van de afgelopen jaren daarop geweest.

De conclusies op hoofdlijnen van Ecorys uit het eindrapport zijn:

a. De beleidswijzigingen die in de periode 2006-2010 zijn doorgevoerd hebben de werking van het Nederlandse octrooisysteem verbeterd. De onderzoekers beoordelen het gevoerde beleid als doeltreffend. De meeste beleidswijzigingen vloeien voort uit de Beleidsvisie Octrooibeleid en MKB (TK 2005-2006, 30 635, nr. 1.):
- Belangrijkste wijziging is het verhogen van de kwaliteit van octrooien. Ter uitvoering hiervan is het zogeheten zesjarige (ongetoetste) octrooi afgeschaft, wordt aan het onderzoek naar de stand der techniek een written opinion toegevoegd en is de adviseringsrol van NL Octrooicentrum in procedures voor de rechtbank versterkt.

- Daarnaast is de toegankelijkheid van het octrooisysteem verbeterd, voornamelijk door het aanpassen van de taksenstructuur, de invoering van de mogelijkheid tot indiening van de octrooiaanvraag in het Engels (waarmee ook vervolgaanvragen bij het Europees Octrooibureau of wereldwijd via het Patent Cooperation Treaty worden vergemakkelijkt) en de digitalisering van het octrooiregister. Ook is de mogelijkheid tot het online indienen van octrooiaanvragen vergroot.
- Bevordering van transparantie en marktwerking tussen octrooigemachtigden (afsluiten van een transparantieconvenant tussen het ministerie en de Orde van Octrooigemachtigden);
- Uitbreiden van de voorlichting gericht op het vergroten van het octrooibewustzijn bij met name het MKB en de voorlichting over waarde van octrooien bij innovatieprocessen.
b. Nederland levert een effectieve bijdrage aan de internationale fora en op verschillende dossiers is concreet resultaat geboekt (unitair octrooi, unitaire octrooirechtspraak en kwaliteitsverbetering binnen het Europees Octrooibureau).
c. Het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom (BBIE) heeft in de evaluatieperiode zijn voorlichtingsactiviteiten uitgebreid. Het is aannemelijk dat de bekendheid bij de doelgroep met merken- en modellenrecht hierdoor is toegenomen. De inbreng in de Benelux-Organisatie voor de Intellectuele Eigendom (BOIE) vanuit Nederland op bestuurlijk niveau functioneert doeltreffend en doelmatig.
d. Het beeld over de doeltreffendheid en doelmatigheid van de uitvoering van de wettelijke en niet-wettelijke taken door NL Octrooicentrum is over het algemeen positief. Ook concluderen de onderzoekers dat de sturingsrelatie tussen NL Octrooicentrum en het kerndepartement adequaat functioneert.
e. Over het nut en de noodzaak van het in Nederland vigerende registratieoctrooi wordt verschillend gedacht. Het huidige systeem heeft een aantal praktische voordelen ten opzichte van een getoetst octrooi (lagere kosten van octrooiverlening en in mindere mate de snelheid van octrooiverlening). De belangrijkste nadelen zijn de beperktere rechtszekerheid en hieraan gekoppeld het gevaar van extra juridisering en de hierdoor hogere kosten voor derden. De voor- en nadelen wegende is voor de onderzoekers niet duidelijk of het effect op innovatie van het huidige systeem groter of kleiner is dan bij een getoetst octrooi, vooral ook omdat er geen empirische gegevens beschikbaar zijn over de (intermediaire) effecten van het huidige beleid.

De aanbevelingen, die grotendeels worden overgenomen (zie kamerbrief) zijn verder opgedeeld als volgt:
1. Effectmonitoring
2. Meer integraal benaderen van voorlichting over intellectuele eigendomsrechten
3. Sterkere beleidscoördinatie rondom de diverse IE-rechten
4. Verbeteren effectiviteit van de interactie met stakeholders
5. Versterken van de vraagzijde (bij advisering)
6. Concentratie van rechtszaken bij een gespecialiseerde rechtbank
7. Blijven streven naar totstandkoming unitair octrooi en gemeenschappelijke
rechtspraak
8. IE prominenter in de curricula van universiteiten en hogescholen
9. Verminderen knelpunten bescherming bedrijfsgeheimen
10. Aanbevelingen ten behoeve van NL Octrooicentrum (in aanvulling op
bovenstaande)

IEF 11848

Een beetje loslaten: over auteursrecht, KB, Google en het digitaliseren van boeken

If You Want to Achieve Greatness Stop Asking for Permission, Plate 3

Een bijdrage van Raymond Snijders, LinkedIn.

Bibliotheken hebben veel met het auteursrecht te maken. Ze stellen immers per definitie auteursrechtelijk beschermd materiaal beschikbaar aan het grote publiek en dat betekent dat er in de wetgeving het een en ander netjes geregeld is om dit ook mogelijk te maken.

Dit strekt zich echter niet uit tot het regelen, of zelfs maar het makkelijker maken, van digitaliseringsprojecten waarbij gedrukt materiaal online toegankelijk gemaakt wordt. Ook al heb je dat gedrukte materiaal in je collecties zitten als bibliotheek, je kunt het niet zonder toestemming van alle auteursrechthebbenden digitaliseren en online beschikbaar gaan maken. Voor boeken en tijdschriften van de afgelopen decennia is dat al een heel arbeidsintensief en complex proces maar hoe ouder het materiaal is, hoe onwerkbaarder het eigenlijk wordt en hoe kleiner de kans wordt dat je in staat bent om dat materiaal te digitaliseren en te bewaren voor de komende decennia.

Koninklijke Bibliotheek
De Koninklijke Bibliotheek (KB) is vanuit haar rol als nationale bibliotheek van Nederland al vele jaren bezig met het digitaliseren van de fysieke collecties teneinde ze te behouden als cultureel erfgoed voor de huidige en komende generaties. Vorige week bracht de KB naar buiten dat ze dit publieke belang van behoud van dit erfgoed boven het belang stelt van het volledig naleven van de auteurswet. Voor haar tijdschriftenproject 1850-1940 maakt de KB nu de keuze om niet de auteursrechthebbenden op te sporen, geen toestemming meer te vragen maar eenvoudigweg een bezwaarmogelijkheid te geven. Van opt in met toestemming naar opt out met mogelijkheid om je materiaal te laten verwijderen.

Hoewel dit vanzelfsprekend niet conform het auteursrecht is, is het digitaliseren en ontsluiten van zogeheten verweesde werken sowieso al jaren een groot probleem. Verweesde werken zijn werken die weliswaar auteursrechtelijk beschermd zijn maar waarvan de rechthebbenden niet bekend zijn. Het gaat bij elke grote collectie materiaal vaak om enorme aantallen, wat alleen maar groeit naar mate de werken ouder zijn/worden, en waarbij telkens de belangen van het digitaal beschikbaar maken afgewogen worden tegen de kosten van het traceren van -en toestemming vragen aan- de rechthebbenden. Ook al gaat dit tegen het auteursrecht in, steeds vaker prevaleert (terecht mijns inziens) het belang om de werken te behouden in de groeiende digitale collecties van bibliotheken en erfgoedinstellingen. Dit heeft al een dermate groot draagvlak in Europa dat er een nieuwe richtlijn aan zit te komen [red. er is, IEF 11847] die het mogelijk maakt dat bibliotheken en andere non profit instellingen verweesde werken toegankelijk maken voor het grote publiek. De Koninklijke Bibliotheek neemt alvast een interessant voorschot op de daarin gestelde voorwaarden (ook in zo’n richtlijn zullen er nog steeds duidelijke inspanningen gepleegd moeten worden om rechthebbenden op te sporen) door te kiezen voor die opt out regeling voor vooroorlogs materiaal. Rechthebbenden worden dan opgeroepen zich te melden als ze bezwaren hebben tegen het online plaatsen van hun materiaal, waarna de KB deze ontoegankelijk zal maken.

Google Library Project

Daar waar de Koninklijke Bibliotheek eenzijdig een opt out regeling met de (onbekende) rechthebbenden introduceerde bleek vorige week de week van de opt out regelingen te zijn want ook Google kon een einde maken aan een 7 jaar lopende rechtszaak die door de Association of American Publishers (AAP) aangespannen was over het digitaliseren van boeken en tijdschriften door Google. Google en de AAP wisten een wederzijdse regeling te treffen waarbij de uitgevers meer controle krijgen over de door Google gedigitaliseerde boeken in het kader van hun Bibliotheekproject. Dit project, ooit gestart onder de naam Google Book Search, omhelst het digitaliseren van de fysieke collecties van vele grote en nationale bibliotheken -waaronder de Koninklijke Bibliotheek- zodat deze digitale boeken opgenomen kunnen worden in Google Books en de Play Store.

Ook al streeft Google met Google Books in het Bibliotheekproject er naar om alleen algemene bibliografiegegevens beschikbaar te maken met soms een paar fragmenten, een paar zinnen met de zoekterm in context en krijg je alleen maar het boek fulltext te zien als er geen auteursrecht op dat boek rust, de uitgevers vonden zelfs dat al te ver gaan. In de nieuwe overeenkomst krijgen de uitgevers de keuze om hun werken beschikbaar te maken via Google Books maar ook om al gedigitaliseerde boeken te laten verwijderen uit Google’s boekendatabase. Eveneens een opt out mogelijkheid dus.

Verder zijn er nieuwe afspraken over het kunnen verkopen van de gedigitaliseerde boeken waarbij Google Books tot 1/5 van het boek mag tonen en volledige digitale edities mag verkopen via de Play Store. Uitgevers kunnen ook die digitale edities van hun boeken krijgen en die zelf verkopen.

Hoewel de Amerikaanse vereniging van auteurs, de Authors Guild, al meteen liet weten dat de overeenkomst tussen Google en de AAP niet betekende dat zij zouden stoppen met hun rechtszaken tegen Google wegens schending van hun auteursrechten, schept dit wel een heel stevig precedent. Net als in Nederland hebben ook in Amerika uitgevers veelal de rechten op de boeken en is het aannemelijk dat een soortgelijke regeling ook met individuele auteurs en de Authors Guild getroffen zal gaan worden. Een opt out mogelijkheid, gekoppeld met de mogelijkheid om zelf te verdienen aan de digitaliseringswerkzaamheden van Google. De bezwaren rondom het digitaliseren van verweesde werken, voor zover die er al waren, zullen daarmee ook grotendeels verdwijnen schat ik zo in.

Een beetje loslaten van principes en strakke regeltjes. Zoeken naar een oplossing waarbij je zowel de belangen van de auteurs en uitgevers meeneemt als ook de belangen van bibliotheken en die van een breed aanbod overweegt. Het biedt enige hoop dat het nog goed komt met de volledige beschikbaarheid van ebooks.

 

IEF 11842

De kopstaande cursieve T

D.J.G. Visser, De kopstaande cursieve T, IE-Forum 11842.

Bijdrage van Dirk Visser, Klos Morel Vos & Schaap / Universiteit Leiden.

Om over te spreken tijdens de vrijdagmiddagborrel en in het weekend over na te denken.
Hierbij wat eerste opmerkingen bij enkele citaten uit de conclusies van Verkade in de Stokke-zaken [red. IEF 11836, IEF 11837 en IEF 11838] .



Oftewel: twee gerechtshoven kunnen volstrekt verschillend oordelen over de technische bepaaldheid en de beschermingsomvang van een kinderstoel. En daar is niets aan te doen. Daar zullen we mee moeten (leren) leven. Een duidelijker bevestiging van hetgeen te lezen is in mijn boekje ‘Motiveren in IE-zaken’ is moeilijk te geven. (“Als deze benoeming van (niet-)auteursrechtelijk beschermde overeenstemmende trekken solide in elkaar zit en genoemde juiste termen en criteria bevat, is het oordeel goed gemotiveerd en in beginsel cassatieproof”).

IEF 11831

Kabelcontract ten einde, producenten voortaan rechtstreeks betaald

D.J.G. Visser, ‘Kabelcontract ten einde, producenten voortaan rechtstreeks betaald’, IE-Forum 11831.

Een bijdrage van Dirk Visser, Klos Morel Vos & Schaap / Universiteit Leiden.

Per 1 oktober 2012 heeft zich een belangrijke verandering voorgedaan in het auteursrechtelijke medialandschap in Nederland. De producenten zijn uit het ‘kabelcollectief’ en ontvangen nu rechtstreekse betaling van de distributeurs. Daarmee is het kabelcontract zoals dat sinds 1985 bestaat ten einde. Dit is het eerste belangrijke resultaat van de vereniging Rechtenoverleg voor Distributie van Audiovisuele Producties (RODAP) . In RODAP zijn de Nederlandse distributeurs, omroepen en producenten verenigd. Het is de bedoeling van RODAP om te komen tot een nieuw model waarbij voor alle distributie van audiovisueel materiaal in Nederland gezamenlijk wordt afgerekend met de collectieve belangenorganisaties.

(...) RODAP probeert alle lineaire televisie-uitzendvormen naar alle platforms inclusief de ‘catch-up’ (gratis uitzending gemist), door haar aangeduid als ‘Basic Media Services’, in één collectief modelcontract geregeld te krijgen. Daarbij zou in beginsel iedereen evenveel blijven betalen als voorheen: de distributeurs zouden het deel betalen dat zij nu aan ‘het collectief’ betalen en de omroepen zouden het deel betalen dat zij nu aan Buma en Sena betalen. Verder wil RODAP in de afspraken ook direct een regeling voor de zogenaamde ‘Extra Media Services’ c.q. de Video-on-Demand-diensten en andere betaaldiensten die RODAP-partijen aanbieden.

IEF 11822

Op weg naar een naburig recht voor persproducenten in Duitsland en Frankrijk?

Sandrien Mampaey, Op weg naar een naburig recht voor persproducenten in Duitsland en Frankrijk?, Vlaamsenieuwsmedia.be oktober 2012.

Een bijdrage van Sandrien Mampaey, Vlaamse Nieuwsmedia.

Op 29 augustus 2012 keurde het Duitse Bundeskabinett de zevende wet tot herziening van de Duitse auteurswet, dat voorziet in een naburig recht voor persproducenten, goed. Deze tekst [link] geeft, naar analogie van de regeling die al jaren geldt voor audiovisuele producenten, aan persproducenten een gelijkaardige bescherming voor de investeringen in hun content. Content die in een digitale omgeving dagelijks ontelbare keren wordt hergebruikt door aggregatoren die hun business model baseren op het reproduceren van andermans materiaal.

De tekst stelt een naburig recht in voor de producent van een persproduct waardoor die zich een exclusief recht om zijn persproduct of delen ervan (bv. snippets) publiek mee te delen voor commerciële doeleinden ziet toegekend. De publieke mededeling ervan is toegelaten in zoverre het niet gebeurt door commerciële zoekmotoren of aggregatoren. De geboden bescherming geldt dus enkel ten aanzien van systematische vormen van toegangverlening tot gepubliceerd materiaal door zoekmachines of aggregatoren en geldt niet voor bloggers, bedrijven, verenigingen of andere privégebruikers. Wanneer deze wet in werking zou treden, dienen zoekmotoren en aggregatoren een licentie aan te gaan voor het hergebruik van deze perscontent.

Deze tekst zal de komende maanden verder worden besproken in de Bundestag en Bundesrat.

In Frankrijk hebben de Franse persuitgevers een gelijkaardig voorstel klaar. Zij engageren zich om afstand te doen van hun recht om de indexering van hun content door zoekmotoren te verbieden. Ratio legis hiervoor is dat de uitgevers de toegang tot informatie immers niet willen belemmeren. Wel dient hun content te worden opgewaardeerd. Ze vragen als tegenprestatie de invoering van een naburig recht hetgeen hen moet toelaten bij zoekmotoren een billijke vergoeding te innen telkens wanneer hun content geïndexeerd wordt. Het tekstvoorstel voorziet in de oprichting van een paritaire commissie waarin zowel persuitgevers als zoekmotoren zetelen. De Commissie dient geleid te worden door een voorzitter aangeduid door de regering en een beheersvennootschap zal instaan voor de verdeling van de geïnde sommen onder de verschillende kranten.

De door het Bundeskabinett goedgekeurde tekst vindt u hier.Lees het gehele bericht hier.