DOSSIERS
Alle dossiers

Publicaties & Noten  

IEF 9923

Tijd voor de Château Lafake?

psychologytoday

Bijna vrijdagmiddagborrel-tijd

. Het einde van de werkweek nadert. De borrelnootjes worden in bakjes gedaan en de blokjes kaas worden gesneden, want het is bijna borreltijd. Een biertje of een wijntje (opvallend dat dit soort alcoholische dranken altijd als verkleinwoord worden geschreven, maar dat terzijde) mag ook niet ontbreken.

De kans is niet geheel ondenkbeeldig dat menig borrelmanger straks de kurk uit een Château Lafake trekt. Een wat? Een namaakwijn. Je leest er meer over in het artikel “Château Lafake – Fine-wine Fraud” dat werd gepubliceerd in The Economist (hier). Het naderende vrijmibo-moment leek me geschikt om wat wetenswaardigheden uit dit artikel op te sommen.

NB: Voor de advocaten: dit kun je gewoon schrijven op “lezen vakliteratuur”, het gaat immers over het door ons geliefde intellectuele eigendom.

De wetenswaardigheden:
• De namaak van wijnen begon eind jaren 70 van de vorige eeuw;
• Sommigen schatten in dat 5% van de wijn, die op veilingen of op de tweedehands markt wordt verkocht, niet is wat het etiket zegt;
• De simpelste techniek is om een Château Lafite 1982 (een van de duurste recente vintages) in een fles Lafite uit 1975 (een minder jaar) over te schenken;
• Een gebruikte truc is om een sommelier van een goed restaurant te betalen om de lege flessen van topwijnen te krijgen;
• Lege flessen van Lafite en Latour worden via eBay voor honderden euro’s verkocht;
• De winstmarges zijn groot. Goede wijnen kosten vaak honderden keren zoveel als de ‘mindere goden’;
• Er worden regelmatig procedures gevoerd over nepwijn. Onder meer door Bill Koch, een energietycoon en wijnverzamelaar (43.000 flessen);
• De hoogste prijzen worden betaald voor wijnen waarvan de herkomst zeker is. Zo werd in mei 2011 216.000 dollar betaald voor een wijn die rechtstreeks uit de kelders van Château Latour afkomstig was.

Kortom: namaak van topwijnen leidt ertoe dat de herkomstaanduiding niet meer voldoende is. Herkomstgarantie wordt vereist.

Disclaimer: do not try this at home. Dit is geen advies. Cheers!

Met dank aan Evert van Gelderen, De Gier | Stam & Advocaten

IEF 9977

Betreft .xxx extensie

Het ICANN (Internet Corporation for Assigned Names and Numbers) heeft aangekondigd dat eigen generic Top-Level Domains (gTLD) dat een nieuwe categorie geïntroduceerd, de zogenaamde porno-extensie. Oftewel domeinnamen die eindigen met .xxx.

Nu heeft de porno-industrie haar bezwaren geuit, met name omdat preventief blokkeren 'in het kader van bescherming  van de internetgebruiker' voor een terugval van gebruik van internetporno kan zorgen, India was het eerste land dat officieel zo'n blokkering aankondigde (hier). Echter dit heeft eveneens gevolgen voor merk- en handelsnaamhouders.

Kunt u zich voorstellen dat uw bedrijfs- of kantoornaam gevolgd door .xxx zorgt voor een andere ranking in google waarmee u helemaal geassocieerd wilt worden? En de niet-gewenste gevolgen daarvan voor eventueel opgebouwde reputatie en online presentie. De ICM-registry geeft de mogelijkheid om voor de lanceing domeinnamen te blokkeren van .xxx registratie. Dit kan van 7 september tot 28 oktober, daarna worden de .xxx-domeinnamen vrijgegven voor lancering:

Sunrise B is the time when trademark owners and other IP holders can apply to opt-out of .XXX. This period will run for 52 days starting September 7, 2011

Meer informatie: zie voor de procedure hier.

 

IEF 9960

Een willekeurige greep uit rechtszaken rondom jazz

B. Schipper, Kleine juridische kroniek van de jazzmuziek, Muziekwereld p. 24-26.

Met dank aan Bjorn Schipper, Bousie advocaten.

"Een willekeurige greep uit rechtszaken rondom jazz. Na eerder op willekeurige wijze een aantal in het oog springende rechtszaken rondom het Nederlandstalige lied en elektronische muziek op een rij te hebben gezet, in deze editie van Muziekwereld een kleine juridische kroniek van de jazz.

In deze bijdrage passeren een aantal opvallende zaken de revue waarin jazzmuziek op de een of andere manier centraal heeft gestaan. Ik benadruk vooraf nog maar eens dat het een volstrekt willekeurige en vooral geen uitputtende kroniek betreft. Het gaat om zaken die linksom of rechtsom mijn aandacht hebben getrokken. Er zijn de afgelopen jaren talloze zaken geweest met betrekking tot de vergunningverlening voor radiofrequenties waarbij jazzmuziek een rol gespeeld heeft. Deze veelal bestuursrechtelijke zaken laat ik in deze bijdrage buiten beschouwing. Omdat vele kwesties achter de schermen minnelijk geregeld zijn, de uitspraken van de Vaste Commissie Plagiaat (VCP)1 van Buma/Stemra niet gepubliceerd worden, en lang niet alle zaken externe aandacht hebben gekregen, kan het voorkomen dat kwesties waarvan de lezer denkt dat deze op zijn minst in deze kroniek thuishoren, niet in dit overzicht worden behandeld."

Moderne jazzdans van Stichting Djazzex
De Stichting Djazzex Modern-Jazz Dance Company, een dansgezelschap dat zich richt op de (ontwikkeling van de) moderne jazzdans, kon in de periode 1993-1996 aanspraak maken op een meerjarige instellingssubsidie. Op de subsidieaanvraag van het dansgezelschap voor de periode 1997-2000 heeft de Raad voor Cultuur een negatief advies afgegeven, waarna de toenmalige Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen de aanvraag afwees. Het dansgezelschap ageerde tegen deze afwijzing, diende een bezwaar- en verweerschrift in en kreeg in 1998 gelijk van de Rechtbank. De totstandkoming van het besluit tot afwijzing van de subsidie vertoonde bestuursrechtelijk nogal wat mankementen, meer in het bijzonder voor wat betreft verslaglegging van voorstellingsbezoek in de periode van voor de aanvraag van de subsidie. Indien een beslissing wordt genomen op een subsidieaanvraag als hier het geval, dient eerst zorgvuldig onderzoek gedaan te worden naar de prestaties van - in dit geval - het dansgezelschap2.

Afwijzing subsidieaanvraag Stichting Dutch Jazz Orchestra
Ook de Stichting Dutch Jazz Orchestra ageerde tegen een afwijzing van een aanvraag voor subsidie, zij het uiteindelijk zonder succes. In 1999 kreeg het muziekgezelschap na een afwijzing van zijn subsidieaanvraag eerst nog gelijk van de Rechtbank3. De Staatssecretaris wees daarop na een nieuw onderzoek van de Raad voor Cultuur opnieuw de subsidie van de Stichting Dutch Jazz Orchestra af. Na ook tegen deze afwijzing geageerd te hebben, kreeg het muziekgezelschap nul op het rekest bij de Rechtbank4. Deze uitspraak is later door de Raad van State in stand gelaten, onder meer doordat de Raad niet mee wilde gaan met de stelling van Stichting Dutch Jazz Orchestra dat eventuele afwezigheid binnen de Raad voor Cultuur van specifieke kennis en expertise op het gebied van jazz, tot gevolg zou hebben dat geen verantwoord advies over de aanvraag zou kunnen worden uitgebracht5. Volgens Rechtbank en Raad van State is dergelijke specifieke muziekkennis niet vereist om tot verantwoorde besluitvorming te komen.

Jazzfestival All Night Jazz
Begin oktober 2001 stond in het WTC in Rotterdam het jazzfestival All Night Jazz gepland. Het jazzfestival maakte begin dat jaar ter voorbereiding al afspraken met Inter Music Holland, onder andere om de programmering te verzorgen en de artiesten en groepen te boeken. Het festival verzocht Inter Music Holland een aantal artiesten te boeken, waaronder headliner Rachelle Ferrell. Een aantal artiesten kwamen vervolgens in optie te staan. Ook kreeg Inter Music Holland een aantal riders van artiesten toegezonden, welke informatie het jazzfestival niet of te laat bereikte. Ook bleek niet alle informatie op riders te kloppen. Vanwege de hiermee gepaard gaande onzekerheid over de optredens besloot All Night Jazz BV in de zomer van 2001 dat het festival niet door kon gaan. Inter Music Holland legde vervolgens een claim neer bij het jazzfestival. In de daarop volgende rechtszaak kwam de Rotterdamse Rechtbank bij vonnis van 28 juni 20066 tot afwijzing van deze claim. In het daarop volgende hoger beroep kwam het Gerechtshof tot hetzelfde oordeel, en overwoog dat het aan Inter Music Holland te wijten was dat het jazzfestival uiteindelijk geannuleerd moest worden7. De op Inter Music Holland rustende boekingsverplichtingen waren niet goed nagekomen.

Onjuiste royalty-afrekeningen aan Enja Records
Het internationaal georiënteerde en in München gevestigde jazzlabel Enja Records heeft in Nederland juridisch de degens gekruist met muziekuitgever Bato over de afrekeningen uit een tussen Enja en Bato gesloten muziekuitgavecontract. Kern van het geschil was de wijze waarop Bato halfjaarlijks rekening en verantwoording aflegde over de aan Enja toekomende auteursrechtgelden. Anders gezegd: klopten de royalty statements van Bato wel? Bij vonnis van de Rechtbank Zwolle-Lelystad van 25 oktober 20068 zijn de vorderingen van Enja - welke strekten tot betaling van achterstallige royalties als ook overlegging van correcte statements - afgewezen. Het Gerechtshof Arnhem overwoog op 26 mei 2005 dat Enja ook in hoger beroep weer ‘slordig’ procedeerde en oordeelde dat de destijds door Bato gestelde onmogelijkheid om alsnog te voldoen aan de gevraagde overlegging van statements, als vaststaand feit moest worden gezien9. Niemand kan tot het onmogelijke worden veroordeeld, met als gevolg dat Bato geen statements meer aan Enja hoefde af te geven. Ook de gevorderde betaling van achterstallige royalties heeft het zwaar te verduren bij het Hof. Met betrekking tot de periode 1995-1999 oordeelt het Hof dat sprake is van verjaring en voor het jaar 2000 geldt volgens het Hof een verwaarloosbaar afrondingsverschil van drie euro (!). Uitsluitend voor de jaren 2001 en 2002 wordt Bato veroordeeld tot betaling van achterstallige royalties.

Diefstal van apparatuur bij Jazz in Duketown
In de periode 2002-2009 speelde een zaak tussen de Stichting Jazz in Duketown en een verhuurder van lichten geluidsapparatuur en diens verzekeraar. Tijdens het meerdaagse Bossche jazzfestival Jazz in Duketown in 2002 is apparatuur van genoemde verhuurder van het festivalterrein gestolen. De verhuurder was voor diefstal verzekerd en heeft bij de politie aangifte van diefstal gedaan. In een procedure bij de Rechtbank kregen de verhuurder en diens verzekeraar gelijk en is de Stichting Jazz in Duketown veroordeeld tot betaling van de als gevolg van de diefstal geleden schade10. Volgens de Rechtbank diende Stichting Jazz in Duketown de gehuurde apparatuur na het jazzfestival in ongeschonden staat terug te brengen. Het Gerechtshof oordeelde daarentegen dat van zuivere verhuur van apparatuur geen sprake was nu de apparatuur aan Stichting Jazz in Duketown ter beschikking is gesteld door deze op de podia te installeren, en dat de bediening van de apparatuur in handen bleef van het personeel van de verhuurder. Dit maaktdat de apparatuur zich onder toezicht van de verhuurder bevond en dat het risico van diefstal – een van buiten komende oorzaak – in deze kwestie voor rekening en risico van de verhuurder behoort te komen. Dit leidt echter uitzondering indien Stichting Jazz in Duketown een verwijt zou kunnen worden gemaakt op het punt van adequate bewaking van het festivalterrein. Volgens het Gerechtshof was hier geen sprake van, met als gevolg dat de Stichting Jazz in Duketown geen schade hoefde te vergoeden11.

Ongeoorloofde sponsoring jazzfestival
De hoofdsponsor van het jazzfestival A Jazz Weekend is in 2007 en 2009 juridisch op de vingers getikt door zowel de Rechtbank12 als het College van beroep voor het bedrijfsleven13 vanwege overtreding van de tabakswetgeving. De hoofdsponsor had in strijd met de regels rondom sponsoring van muziekevenementen op niet toelaatbare wijze de sponsoring onder de aandacht van het publiek gebracht, onder meer via de website jazz.nl. Geoordeeld werd dat de naam van het muziekevenement (en/of dat van de hoofdsponsor) een associatie met het betreffende tabaksproduct opriep. Zo maakte de naam van een bekend sigarettenmerk in beduidende mate deel uit van de naam van het evenement en was het font sterk gelijkend op dat van het sigarettenmerk. De sponsor was in 2002 in dit verband al eens eerder door de Keuringsdienst van Waren gewaarschuwd voor overtreding van de tabakswetgeving.

Bestuursruzie Stichting Muziekpaleis
Rondom de realisatie van het Utrechtse Muziekpaleis is in 2009 een procedure gevoerd over de benoeming van bestuursleden voor de Stichting Muziekpaleis. Mede-initiatiefnemer van het Muziekpaleis, de Stichting Jazz en Geïmproviseerde Muziek Utrecht (SJU), hadin 2005 met de gemeente Utrecht en Stichting Tivoli een overeenkomst gesloten waarbij partijen ieder hun bedrijfsactiviteiten in de samenwerking ten behoeve van het Muziekpaleis zouden inbrengen en naar verhouding rechten en verantwoordelijkheden zouden krijgen. Ook waren afspraken gemaakt over bindende voordracht van bestuursleden. De zaak escaleerde in 2009 naar aanleiding van de door Stichting Tivoli gewenste invulling van twee vacatures in het bestuur van het Muziekpaleis waarop Stichting Tivoli een recht van voordracht had. Stichting Muziekpaleis had namelijk de bindende voordracht van nieuwe bestuursleden door Stichting Tivoli niet binnen de statutair geregelde termijn van twee maanden afgehandeld. De Voorzieningenrechter moest eraan te pas komen om Stichting Muziekpaleis te dwingen het bestuur in overeenstemming te brengen met de bindende voordracht door Stichting Tivoli14.

Slotsom: jazzmuziek keert ook met enige regelmaat terug in de Nederlandse rechtszaal, zij het zeer gevarieerd.

Bjorn Schipper is advocaat bij Bousie advocaten in Amsterdam

Lees de gehele bijdrage als pdf.

Voetnoten
1 Voor deze kroniek ben ik niet gestuit op VCP plagiaatzaken waarbij jazzmuziek een rol speelde.
2 Rb. Den Haag 16 juni 1998, LJN: AA3432 (Dansgezelschap Djazzex/Staatssecretaris OC&W).
3 Rb. Amsterdam 26 februari 1999 (Stichting Dutch Jazz Orchestra/Staatssecretaris OCW).
4 Rb. Amsterdam 24 april 2001 (Stichting Dutch Jazz Orchestra/Staatssecretaris OCW).
5 Raad van State 26 juni 2002, LJN: AE4620 (Stichting Dutch Jazz Orchestra/Staatssecretaris OCW).
6 Rb. Rotterdam 28 juni 2006 (Inter Music Holland/All Night Jazz).
7 Hof Den Haag 27 januari 2009, LJN: BH1273 (Inter Music Holland/All Night Jazz).
8 Rb. Zwolle-Lelystad 25 oktober 2006, rolnr. 113192/HA ZA 05-1215 (Enja/Bato).
9 Hof Arnhem 26 mei 2009, LJN: BI6899 (Enja/Bato).
10 Rb. Den Bosch 9 mei 2007, rolnr. 129448/ HA ZA 05-1624 (Purple, Delta Lloyd/Stichting Jazz in Duketown).
11 Hof Den Bosch 1 september 2009, LJN: BJ6983 (Purple, Delta Lloyd/Stichting Jazz in Duketown).
12 Rb. Rotterdam 31 augustus 2007, kenmerk BC 06/4186-KRD (Sponsor/Minister van VWS).
13 College van Beroep voor het bedrijfsleven 4 mei 1999, LJN: BJ6450 (Sponsor/Minister van VWS); zie ook IEPT20090504 (iept.nl).
14 Vzr. Rb. Utrecht 18 juni 2009, LJN: BJ0852 (Stichting Tivoli/Stichting Muziekpaleis Utrecht).

IEF 9950

Mills Brothers nader besproken

Commentaar n.a.v. IEF 9913. Met dank aan Bart Lukaszewicz, Houthoff Buruma

De casus: op of rondom 13 maart 2011 ontdekt Mills Brothers dat in een winkelruimte aan de Nieuwendijk 161 in Amsterdam kleding wordt verkocht die inbreuk maakt op haar merk- en auteursrechten. Raadpleging van het handelsregister leert dat het betreffende winkelbedrijf wordt gedreven door Karadeniz. Mills Brothers legt beslag op de kleding en sommeert Karadeniz een onthoudingsverklaring te ondertekenen, maar zij weigert. Mills Brothers begint daarna een kort geding en wordt ter zitting geconfronteerd met het verweer dat Karadeniz haar onderneming aan de Nieuwendijk reeds op 1 oktober 2010 heeft overgedaan aan VIP Denim, hoewel deze wijziging pas op een later tijdstip (tussen 13 maart en 23 mei 2011) in het handelsregister is ingeschreven. Is Karadeniz in dat geval toch aansprakelijk voor de inbreuk, mede in het licht van artikel 25 Hrw 2007 waar is bepaald dat onkundige derden de onjuistheid of onvolledigheid van een inschrijving niet kan worden tegengeworpen? 'Nee' oordeelt de voorzieningenrechter en dat lijkt een juist oordeel.

Het handelsregister vormt voor buitenstaanders (en met name voor wederpartijen) vaak het enige middel om op eenvoudige en onopvallende wijze inzicht te verkrijgen in belangrijke gegevens van een onderneming. De rechtszekerheid is dus gebaat bij een nauwkeurige registratie van deze gegevens die steeds de actuele stand van zaken weergeeft. Tegen onjuiste of onvolledige inschrijving biedt de Hrw 2007 in artikel 25 om die reden een zekere mate van derdenbescherming. Deze bepaling mag echter niet ertoe leiden dat iemand vanwege het enkele feit dat zijn naam nog in het handelsregister voorkomt, aansprakelijk is voor inbreuken die worden gepleegd door een onderneming die op het moment van de inbreuk feitelijk aan een ander toebehoort en door een ander wordt geëxploiteerd. De rechthebbende mag dan wel baat bij hebben bij een ruime bescherming (hij heeft zijn schuldige snel gevonden), maar dat zou een situatie in het leven roepen waarbij een juridische fictie in harde (en onbillijke) aanvaring komt met de werkelijkheid. Aan deze werkelijkheid moet recht worden gedaan en dat heeft de voorzieningenrechter terecht tot uitgangspunt genomen. Ook al valt niet te loochenen dat Karadeniz veel eerder aannemelijk had kunnen maken dat niet zij, maar VIP Denim betrokken was bij de verkoop van de inbreukmakende kleding, de betekenis van de derdenbescherming die Mills Brothers had ingeroepen is niet absoluut. Artikel 25 Hrw 2007 moet veeleer zo worden gelezen dat het derden bescherming biedt tegen de mogelijkheid dat de onderneming als economische entiteit de dans ontspringt als gevolg van een onjuiste inschrijving. De bepaling is niet geschreven met het doel derden als Mills Brothers de mogelijkheid te bieden anderen aan te pakken die weliswaar nog staan ingeschreven in het handelsregister, maar in werkelijkheid – daar moeten we in navolging van de voorzieningenrechter vanuit gaan – niets van doen hebben met de (inbreukmakende) activiteiten van de onderneming (vgl. de wetsgeschiedenis van artikel 25 Hrw 2007: Kamerstukken II 2005/2006, 30 656, nr. 3, p. 38).

IEF 9918

Auteursrecht om van te smullen?

Met dank aan Nathalie van de Berg, BRight advocaten.

België - Auteursrecht: Belgische koks koken over want op 10 juni 2011 heeft het Hof van Beroep te Luik besloten dat culinaire streekgerechten niet onder het auteursrecht vallen en deze recepten letterlijk door een ieder gekopieerd mogen worden (Cour d'appel Liège 10 juni 2011, 2010/RG/145 en Tribunal de Commerce de Liège 29 november 2009, 10113)*.

De Waalse Nicole Darchambau kwam begin jaren ‘90 op het idee om allerlei recepten op basis van bier te verzinnen. Na talloze uren studie en het bezoeken van vele brouwerijen, publiceerde zij in 1994 haar eerste receptenboek op basis van bier “La bière ça se mange”. Daarna volgden nog veel meer “bierboeken”. Onlangs ontdekte Darchambeau dat een concurrerende uitgeverij bijna letterlijk vijf van haar recepten in een kookboek heeft overgenomen. Ze liet het er niet bij zitten en stapte naar de rechter.

In de procedure stelt Darchambeau dat de gedaagde vijf van haar recepten slaafs gereproduceerd heeft en vervolgens verspreid en daarmee inbreuk maakt op haar auteursrechten. Ze vordert o.a. staking en een schadevergoeding. In eerste aanleg oordeelt de Luikse Rechtbank dat auteursrechten niet gelden voor de culinaire gerechten van Darchambeau. Hoger beroep volgt. Echter, ook het Hof van Beroep te Luik wil de gevraagde auteursrechtelijke bescherming niet geven aan de streekrecepten van Darchambeau.

Het Hof haalt de magische formule van de auteurswet aan en geeft aan dat voor de bescherming van deze recepten door het auteursrecht vereist is dat deze recepten origineel zijn, dat wil zeggen: dragen de recepten het persoonlijk stempel van de maker? Recepten geven over het algemeen een korte en banale lijst van ingrediënten, hoeveelheden en werkwijze (schillen/snijden/hakken/enz.) weer. Om hierop auteursrecht te claimen moet er dus sprake zijn van iets extra’s. Darchambeau stelt dat zij zelf zoveel heeft toegevoegd aan de recepten dat deze origineel zijn en dus auteursrechtelijke bescherming verdienen. Het Hof gaat daar niet in mee. Steekgerechten en volksgerechten, zo oordeelt het Hof, zijn gemeengoed en door Darchambeau is niets aangetoond waaruit blijkt dat zij aan deze algemeen bekende, banale recepten iets heeft toegevoegd wat maakt dat zij een beroep kan doen op auteursrechtelijke bescherming. Het eigen persoonlijk karakter van de bijdrage van Darchambeau aan de recepten is niet aangetoond. Conclusie: een ieder mag de recepten van Darchambeau in een kookboek overnemen.

Vraag rijst nu of indien de recepten complexer waren geweest, de Belgische rechter wel had geoordeeld dat deze auteursrechtelijke bescherming genieten. Op het eerste oog laat het Hof geen ruimte voor bescherming van bekende, simpele streekgerechten maar het is nog te vroeg om in z’n algemeenheid te concluderen dat recepten überhaupt geen auteursrechtelijke bescherming in België kunnen genieten.

Belgische (tv) koks die een leuk zakcentje bijverdienen door het uitgeven van hun eigen kookboeken vrezen nu dat het Luikse Hof van Beroep een bom heeft gelegd onder het auteursrecht op deze kookboeken en luiden de alarmbel.

Wordt dus ongetwijfeld vervolgd……………………..!

Artikel is geschreven obv artikel nieuwsblad.be
* Uitspraak Cour d'appel met dank aan Kristof Neefs, Altius, Uitspraak Tribunal de Commerce met dank aan Nicole Darchambeau

IEF 9892

Answer could lie in the case law of the ECJ

Pieter Veeze, 'Pieter Veeze on Genuine Use ', tijdens UNION of European practitioners in IP, 24 juni 2011

Met dank aan Pieter Veeze, BBIE

UNION of European practitioners in intellectual property heeft zijn vijftigste verjaardag gevierd. Dit heuglijke feit is gevierd tijdens een congres te Brussel, waarbij Edmond Simon (Directeur-Generaal van het BBIE) tijdens de opening zijn felicitaties heeft overgebracht. Een van de sprekers op het programma was Pieter Veeze (jurist bij het BBIE), die een voordracht hield over normaal gebruik van gemeenschapsmerken (de ONEL zaak).

I will of course not be able to discuss the whole study in 20 minutes, so I decided to focus on one element, which is in my view of the utmost importance for the coexistence of the systems and, in the end, for the successful functioning of the European trademark system as a whole: genuine use. Or to be more precise, territorial aspects of genuine use. You will probably all have guessed by now that I will discuss the famous ONEL-case.

But before I continue, I must make a clear statement: I admit my name is Pieter Veeze. I also admit that I am employed by the Benelux Office for Intellectual Property. I even admit being rapporteur of the opposition decision in the matter of ONEL vs. OMEL1. However, I am here today as Pieter Veeze, the person, and not in my capacity of staff member of the Benelux Office. So anything I will say is attributable to myself and to me alone, and if my personal opinion happens to correspond with the opinion of my Office, this is no more than a coincidence.

ONEL: the facts
As I am sure everyone present here today knows, in the beginning of 2010, our Office issued an opposition decision which attracted quite a bit of attention: the ONEL case. I will very briefly summarize the facts, since I assume that they are not new for most of you.

An opposition was filed at our Office against the Benelux trademark OMEL for legal services, based on an earlier CTM for the mark ONEL, also for legal services. As you can see, both the marks and the services are similar or even identical. The earlier mark was registered as a CTM for more than five years, and the defendant demanded proof of use. He specifically added that he was aware of the use of the ONEL mark in the Netherlands – which is not surprising because ONEL is active in the IP consulting business for more than 40 years. Genuine use in the Netherlands was, therefore, in confesso between the parties, and the request for proof of use only concerned other EU countries. (...)

ONEL: the arguments
As a true lawyer, I always read backwards, so I will start with the conclusion (points
37 and 38 of the decision). I have fully quoted them, since I have experienced that there is sometimes a misunderstanding about it:

37. Taking everything into consideration, the Office is of the opinion that the view contained in the Joint Statements stating that genuine use in one single country by definition results in genuine use in the Community, cannot be maintained.

38. The invoked right is a CTM and parties have admitted that it has only been used in the Netherlands. The services for which the invoked right is registered are destined at a large public located throughout the entire Community. Use in only the Netherlands can, given these facts, not be classified as normal use of the invoked right.

As you can see, I have underlined the words “by definition”. Many people seem not to have read those words very carefully. Our decision does not state that use in one member state is by definition not enough. It simply states that it is not by definition enough. This is, of course, something quite different. (...)

ONEL: the discussion
The discussion about genuine use of a CTM is, of course, not entirely new8. But the ONEL decision really seemed to “boost it up”. Honestly speaking, we were a bit overwhelmed by the enormous amount of attention the decision generated, not only in the Benelux, not even only in the EU, but literally worldwide. (...)

ONEL: arguments against the decision
The first argument I have heard from some critics is, so to say, “haven’t these morons at the Benelux Office read PAGO9?” Or in other words, if reputation in one country is already enough, genuine use in one country will certainly be sufficient. I am not convinced by this argument. Genuine use and reputation are totally different subjects, with a totally different ratio legis. Genuine use is about the existence of the right, and we know from cases like EUROPOLIS10 and BOUNTY11 that this is a question of all or nothing. Reputation can lead to a broader protection, and we already knew from the CHEVY12 case that this can very well be limited to a specific area or country. This is also how I interpret the recent DHL13 case. (...)

Genuine use: predicting the future
I now come to the last and hopefully most exciting part of this presentation: I will use my crystal ball and try to predict the future.(...)

But to be honest, I am not convinced that an “invented solution” is really necessary. Perhaps the answer is closer than we all think. In ANSUL, the ECJ considered:

“When assessing whether use of the trade mark is genuine, regard must be had to all the facts and circumstances relevant to establishing whether the commercial exploitation of the mark is real, particularly whether such use is viewed as warranted in the economic sector concerned to maintain or create a share in the market for the goods or services protected by the mark, the nature of those goods or services, the characteristics of the market and the scale and frequency of use of the mark.”

In my opinion, if one would take account of all these facts and circumstances, the answer would clearly be different for a market of 500 million people than for a market that has a fraction of that population. So basically, I think the answer could lie in the case law of the ECJ itself. If all the characteristics of the market concerned – whether they are geographic, economic, sociologic, demographic or whatever – are properly taken into account – which must of course happen on a case by case basis – I think we could be on the right way to solve the problem.

Lees de complete voordracht hier (link / pdf)

IEF 9873

Boekaankondiging: Engelstalige IE-boeken

S. Luginbühl, European Patent Law-towards a Uniform Interpretation, CIER-serie, Edward Elgar Publishers

Voormalig CIER-promovendus dr. S. Luginbühl behandelt in zijn boek de huidige stand van het octrooirecht in de Lidstaten van de Europese Unie, de verschillende gezichtspunten van de Lidstaten en de verscheidene benaderingen tot unificatie van het octrooirecht. Het boek presenteert op een heldere en begrijpelijke wijze de complexe situatie en verschillende meningen vanaf het begin van de discussie zonder dat de lezer eerdere kennis moet hebben en is daarom voor iedereen die interesse heeft in het onderwerp aanbevolen.

Meer hier (link)

W. Grosheide, Intellectual Property and Human Rights – A Paradox, CIER-serie, Edward Elgar Publishers

Niet alleen hebben IE-rechten en mensenrechten eenzelfde achtergrond, beiden hebben zelfde ontwikkeling meegemaakt in de twintigste eeuw. De relatie tussen beiden is erg lang zwak geweest, maar heeft tijdens laatste decennium aandacht gekregen. Men onderzocht de relatie tussen beiden pas recent. Twee stromingen daarin: eerste school zegt dat beiden fundamenteel in conflict zijn met elkaar. Sterke IE-bescherming is niet te verenigen met mensenrechtenverplichtingen, in het bijzonder op het gebied van economie, sociale en culturele rechten. Dit conflict kan worden beslecht door primaat van mensenrechten boven IE-rechten te stellen omdat IE-rechten een instrument zijn om mensenrechten te bevorderen. De tweede school zegt dat ze wel verenigbaar zijn en naast kunnen co-existeren omdat mensenrechten en IE-rechten beiden het welzijn verbeteren en ten dienste van de maatschappij staan. Beiden juridische regimes verzoeken een juiste verdeling van privérechten af te wegen tegen bescherming van het publieke belang.

Meer hier (link / pdf)

IEF 9871

Eerste BMM Rotterdam Event goed bezocht

Ingezonden door het secreriaat BMM en met dank aan Simone Pelkmans, Unilever N.V.

Overgenomen uit't persbericht: Afgelopen dinsdagavond 28 juni vond in Rotterdam in de Pub van de Machinist (door een van de aanwezigen Rotterdammers de BMM-Kuip genoemd) het eerste BMM Rotterdam Event plaats. Zo’n 40 IE-liefhebbers, zowel BMM-leden als andere geïnteresseerden,waren ondanks de hitte en het onweer afgereisd naar Rotterdam om onder het genot van een drankje te luisteren naar twee interessante presentaties. 

Michel Rorai (Unilever) sprak over diverse uitdagingen voor merkhouders bij het gebruik van social media. Aan de orde kwamen onder meer het onderzoeken van een social media naam, het gebruik van social media logo’s en het optreden tegen inbreukmakend gebruik op social media.

Willem Leppink (Ploum Lodder Princen) begon met een korte update over recente ontwikkelingen op het gebied van nieuwe top level domain names, gevolgd door een uiteenzetting over de diverse geschillenbeslechtingsregelingen op het gebied van domeinnamen en praktische tips voor het voeren van dergelijke procedures.

De locatie, naar Brussels voorbeeld ‘op café’, was sfeervol en nodigde uit om na te borrelen en na te praten. Gezien de vele positieve reacties zal in het najaar weer zo’n Rotterdamse BMM bijeenkomst worden georganiseerd. Ideeën voor onderwerpen en sprekers zijn welkom.

Het BMM Bestuur