DOSSIERS
Alle dossiers

Publicaties & Noten  

IEF 9625

L.W. Kamp, 'De auteursrechtelijke mythe van de afwijking op zes of vijftien punten', IEF 9625

De auteursrechtelijke mythe van de afwijking op zes of vijftien punten

met dank aan Laurens Kamp, Simmons & Simmons LLP 

In de uitzending van De Wereld Draait Door van 18 april jl. dook weer de mythe op dat een ontwerper die op een vast aantal punten afwijkt van het ontwerp van een ander, nooit inbreuk zou maken op de auteursrechten die rusten op dat oudere werk. Op de vraag van presentator Matthijs van Nieuwkerk of het zomaar kon dat Zara en H&M goedkopere varianten van de collectie van Prada verkochten, antwoordde de hoofdredactrice van het modetijdschrift Elle, Cécile Narinx:

CN: Als het maar op zes punten verschilt, mag je je laten inspireren.
MvN: Als je maar op zes punten verschilt? Als je dus voor de banaan kiest, dat mag?
CN: Ja, maar als het dan toch maar een beetje een andere banaan is.

Was het auteursrecht maar zo simpel. De maker van een auteursrechtelijk beschermd werk heeft het exclusieve recht zijn werk openbaar te maken of te verveelvoudigen, dit is zijn auteursrecht. Onder een verveelvoudiging wordt ook verstaan "nabootsing in gewijzigde vorm, welke niet als nieuw oorspronkelijk werk moet worden aangemerkt" (artikel 13 Auteurswet).

Dat je zelfs met vijftien (!) verschillen niet zomaar vrijloopt van auteursrechtinbreuk ondervond H&M onlangs aan den lijve. Het Gerechtshof 's-Gravenhage deed uitspraak in de zaak tussen G-Star en H&M over de Elwood-jeans van G-Star (IEF 9564). Het Hof stelde allereerst vast dat beantwoording van de vraag of sprake was van inbreuk

aankomt op de totaalindruk en meer in het bijzonder op de vraag of de H&M-jeans in zodanige mate de (auteursrechtelijk beschermde) karakteristieke trekken van de Elwood-jeans vertonen dat de totaalindrukken die de broeken maken te weinig verschillen voor het oordeel dat het ontwerp van de H&M-jeans als een zelfstandig werk kan worden aangemerkt.

Vervolgens ging het Hof één voor één de auteursrechtelijke beschermde kenmerken van de Elwood-jeans af, die volgens het Hof bestonden uit de bolle kniesstukken en de schuine stiksels aan de voorzijde van de broek en het horizontale stiksel op kniehoogte en de band aan de onderzijde van de pijpen aan de achterzijde. Omdat H&M juist deze vier kenmerkende elementen had overgenomen in haar H&M-jeans was er volgens het Hof een overeenkomende totaalindruk en dus inbreuk. Hier deed niet aan af dat de broek van H&M op maar liefst vijftien punten verschilde van de broek van G-Star.

Het is dus duidelijk. Het overnemen van de auteursrechtelijk beschermde kenmerken mag niet, al breng je nog zo veel verschillen aan. Er is geen sprake van een zes-, zeven- of vijftienverschillentoets, maar een driestappentoets, die men op elke modeacademie uit zijn/haar hoofd moet leren.

1. vaststellen wat de auteursrechtelijk beschermde kenmerken zijn;
2. beoordelen in hoeverre deze zijn overgenomen; en,
3. beoordelen of daardoor een zelfde totaalindruk ontstaat.

Even terug naar Prada v. Zara en H&M

Prada ontwerpt een modecollectie die op talloze covers van internationale modetijdschriften is afgebeeld en door kenners wordt gezien als dé collectie van 2011. Ieder kledingstuk uit deze collectie is een auteursrechtelijk beschermd werk. Prada heeft dus als maker het exclusieve recht ze openbaar te maken, te verveelvoudigen en (enigszins) aan te passen. Op de werken zijn onder andere bananen afgebeeld. Winkelketens als Zara en H&M zijn uiteraard op de hoogte van de populariteit van de nieuwe Prada-collectie, en willen daar best een graantje van meepikken. Daarbij passen ze de Prada kledingstukken op bepaalde punten aan.

Of Zara of andere winkelketens hierdoor inbreuk maken op de auteursrechten van Prada is op dit moment niet zonder meer te zeggen. Volgens de hierboven uiteengezette driestappentoets moet elk kledingstuk apart worden beoordeeld. Het tellen van de hoeveelheid verschillen bewijst hooguit dat de verkeerde toets wordt toegepast, het is de totaalindruk die telt.

Dit bericht is rondom 19 april geschreven en is daardoor wat gedateerd, desalniettemin is het goed om de mythe nader te duiden.

IEF 9623

HR 29 april 2011, 09/04977 (conclusie A-G D.W.F. Verkade inzake G-Star lntemational B.V. tegen Bestseller Retail Benelux B.V.)

(Zeer) grote vs beperkte beschermingsomvang

met dank aan Leonie Kroon & Niels Mulder, DLA Piper

Auteursrecht. Merkenrecht. Vormmerk. Onrechtmatige slaafse nabootsing. In navolging van IEF 8229 en IEF 7178: Het hof Amsterdam oordeelde met de rechtbank dat de ‘aanblik/totaalindruk van de twee broeken te verschillend' is. Aan de Elwood komt bovendien vanwege de ontlening aan een motorbroek geen (zeer) grote beschermingsomvang toe. Het hof bekrachtigt het vonnis waarvan beroep (vzr. Rechtbank Amsterdam).

Conclusie A-G Verkade: Klachten kunnen niet tot cassatie leiden op grond van 81 RO (geen rechtsvragen). Auteursrecht: bij juiste lezing wél de originaliteit meegenomen. Uiteenzetting (zeer) grote beschermingsomvang tegenover beperktere beschermingsomvang en het relatieve onderscheid. Van nabootsing die tot verwarring leidt, is geen sprake (4.15). Merkenrechtelijk sprake van onjuiste lezing door G-Star - viervoudige motivering dat serieus rekening gehouden moet worden met de mogelijkheid dat de vorm van de broek niet voor merkenrechtelijke bescherming in aanmerking komt. Motiveringsplicht.

4.4.In  de (hierboven samengevatte) oordeelsvorming van het hof kan ik niét lezen (zoals de G-Stars klacht wil): dat het hof miskend zou hebben dat als eenmaal is aangenomen  dat een originele toepassing van een vormkarakteristiek  aan  de oorspronkelijkheidstoets voldoet, de beschermingsomvang  daarvan bepaald  dient  te worden  door alle omstandigheden die daarvoor relevant kunnen zijn, waartoe ook behoort  de originaliteit  zelf van de toepassing van de elders gevonden vormelementen in een nieuwe  context. Ik zou menen dat het hof dit nu juist tot uitgangspunt heeft genomen.

4.7 Het hof heeft - al met al - dus juist wél de originaliteit van de toepassing van de elders gevonden vormelementen in een nieuwe context in aanmerking genomen, en is op basis van de door hem in aanmerking genomen  omstandigheden  tot het eerder  gemelde  resultaat gekomen. Daarom mist de klacht m.i. feitelijke  grondslag. Dat G-Star het resultaat te mager vindt, doet daaraan niet af. Nu geen regel bestaat  die zou meebrengen dat het hof op basis van de door hem in rov. 4.4 en rov. 4.5 beoordeelde  omstandigheden  tot een '(zeer) grote beschermingomvang'  had moéten komen, getuigt het oordeel van het hof ook niet van een onjuiste rechtsopvatting.

4.8.1. Het criterium van 'een  (zeer) grote  beschermingomvang' bestaat niet als wettelijk  criterium en evenmin als geijkt jurisprudentieel  criterium. Ook in de literatuur ben ik het als zodanig  niet tegengekomen. Wél geijkt is het relatieve onderscheid  tussen  een  grotere en een minder grote  beschermingsomvang. De auteursrechtelijke beschermingsomvang  hangt  samen met  de aard en de mate van oorspronkelijkheid  van het object waarvan  is (of zou zijn) overgenomen.

4.8.3. In het denksysteem van het middelonderdeel zou een (niet vanwege  functionele/ objectieve factoren beperkte)  normale beschermingsomvang,  thans een '(zeer) grote  beschermíngomvang'moeten  gaan heten. Het behoeft geen nader  betoog dat deze nouveauté  naar mijn inzicht  niet voor erkenning of ijking' in aanmerking  komt.

4.24.De klacht gaat uit van een onjuiste lezing van 's hofs arrest  en kan dus bij gebrek aan feitelijke grondslag  niet tot cassatie  leiden. Anders dan de klacht doet voorkomen, heeft het hof niet geoordeeld  dat (serieus  rekening moet  worden  gehouden met de mogelijkheid) dat de karakteristieke  vormelementen van de Elwood broek  van merkenrechtelijke  bescherming zijn uitgesloten  omdat  zij een wezenlijke  waarde aan de waar geven.

Het voorlopig oordeel  van het hof dat serieus rekening gehouden moet worden met  de mogelijkheid dat de vorrn van de broek  niet voor merkenrechtelijke  bescherming in aanmerking komt, heeft het hof gebaseerd  op vier omstandigheden:
i) in de procedure tegen Poelman Beheer Leek BV heeft  een door de rechtbank  uitgesproken
-'erga  omnes'  werkende
- nietigverklaring van het onderhavige  vormmerk  ook na appel en cassatie  (kennelijk) standgehouden;
ii) naast het Bureau  voor Harmonisatie binnen de Interne Markt (en het United  States patent
and Trademark  office) acht ook het Benelux-Bureau  voor de Intellectuele Eigendom voÍïnmerken  als door G-Star  gedeponeerd voorshands  van bescherming  als merk uitgesloten,  onder meer op de hiervoor  genoemde grond;
iii) de fraaiheid van het uiterlijk van een broek speelt in het algemeen een belangrijke  rol bij de aankoopbeslissing;  en
iv) het hof acht voorshands niet onaannemelijk dat de door de elementen bepaalde  vorm  vande Elwood  broek  daaraan  een wezenlijke  waarde geeft in de zin van art. 2.1lid,2 BVIE.

4.25.Met deze (viervoudige) motivering, heeft het hof m.i. alleszins voldaan  aÍm  een  van de rechter  in kort geding  te verlangen  motiveringsplicht3r.  Daarmee faalt de rechtsklacht, voor zover die al het hof miskenning van regels ten aanzien van de motivering in kort geding zou verwijten.

Lees de conclusie hier (deel 1 - 5,6 Mb; deel 2 - 5,3 Mb)

IEF 9617

D.J.G. Visser, 'Darfurnica: modellenrecht versus kunstvrijheid', NJB 2011, p. 740-742

Darfurnica: modellenrecht versus kunstvrijheid

Dit artikel is eerder gepubliceerd in het NJB, nog vóór de bekendmaking van de uitspraak zoals hieronder IEF 9614). De beslissing van de Rechtbank Den Haag in de Darfurnica-zaak bevestigt het negatieve beeld dat intellectuele eigendomsrechten en de volledige proceskostenveroordeling ingezet kunnen worden om kleine bedrijven en particulieren kapot te procederen en monddood te maken.

Eind januari 2011 heeft de Haagse rechtbank in een zogenaamde ex-partebeschikking, een superspoedprocedure waarin de tegenpartij niet wordt gehoord (zie art. 1019e Rv), aan kunstenares Nadia Plesner ‘iedere inbreuk’ verboden op het hier afgebeelde Europese Gemeenschapsmodel, voor de gehele Europese Unie op straffe van een dwangsom van € 5 000 per dag. (Rb. ’s-Gravenhage (vzr.) 27 januari 2011, IEF 9452 (Louis Vuitton/Plesner), pas op maandag 7 maart 2011 in de openbaarheid)

De ‘inbreuk’ door Plesner bestaat uit het afbeelden van een Louis Vuitton-tasje aan de arm van een mager negroïde jongetje op haar schilderij ‘Darfurnica’. In dit schilderij wil Plesner het gebrek aan aandacht voor de situatie in Darfur aan de kaak stellen onder andere door vergelijking met de overvloedige aandacht voor celebrities en hun modeaccessoires. Zie voor meer informatie: www.nadiaplesner.com/Website/darfurnica.php.

Deze beslissing is naar mijn overtuiging om verschillende redenen onjuist.

Lees het gehele artikel hier (pdf)

IEF 9598

Tim Kuik, 'Downloadverbod: Justice For All', IEF 9598

Downloadverbod: Justice For All

Met dank aan Tim Kuik, Stichting BREIN.

Downloadverbod: Back To The Future, zegt advocaat Christiaan Alberdingk Thijm in zijn opinie op IE-forum.nl, zie IEF 9596. Hij spreekt zich uit tegen het in de Speerpuntenbrief van staatssecretaris Teeven voorgestelde 'downloadverbod' maar er zit iets scheef in zijn redenering.

Alberdingk Thijm gaat er aan voorbij dat, zoals Teeven aangeeft, Nederland (m.u.v. Zwitserland) internationaal alleen staat in het toestaan van downloaden van (evident) illegaal aangeboden muziek-, film- en boekbestanden. Overigens is in het downloaden van illegaal aangeboden software- en gamesbestanden in Nederland wel gewoon verboden.

Thijm wil liever een heffing dan handhaving en grijpt voor het staven van zijn streven terug op de geschiedenis voor de invoering van een thuiskopieheffing op cassettebandjes in Duitsland omdat men terecht niet bij mensen thuis wilde handhaven. Het Duitse voorbeeld van Thijm is zeker illustratief maar om andere redenen dan hij noemt. In Duitsland bestaat namelijk een heffing en tevens een verbod op downloaden van evident illegaal aanbod. Die sluiten elkaar daar dus niet uit en dat zou in Nederland ook niet hoeven. Daarnaast wordt in Duitsland niet gehandhaafd tegen illegale downloaders dus ook dat is niet de conditio sine qua non van een downloadverbod. Er wordt in Duitsland overigens wel tegen illegale uploaders gehandhaafd. Dat in tegenstelling tot Nederland waar dat ook mogelijk zou zijn, maar BREIN richt haar pijlen op inbreukfaciliterende websites en -diensten.

In Nederland wil BREIN het 'downloadverbod' enkel handhaven tegen sites die stelselmatig en structureel het illegaal up- en downloaden faciliteren, zoals BREIN dat trouwens al jaren doet. Het verbod op downloaden van ongeautoriseerd aanbod is nodig omdat de rechter heeft bepaald dat downloaden van illegaal aanbod door de Nederlandse wetgever is toegestaan en dus ook het faciliteren van downloaden van illegaal aanbod is toegestaan. Met het verbod kunnen dus ook sites die pretenderen alleen het illegaal downloaden te faciliteren efficiënt en effectief worden aangepakt.

Handhaving tegen inbreukmakende downloaders is dus evenmin als in Duitsland de bedoeling. Voor het onwenselijke aanspreken van mensen die \'beperkt\' inbreuk maken, vormt overigens de belangenafweging die de Hoge Raad in Lycos-Pessers als voorwaarde voor afgifte van persoonsgegevens stelt, een drempel tegen lichtvaardige claims.

Wel is het een absolute noodzaak dat als laatste redmiddel tegen sites die zich anoniem aan de wet onttrekken en onderdak vinden bij malafide hosting providers in het buitenland, access providers de toegang tot zulke sites blokkeren. Dat grijpt niet in de privacy in en maakt slechts ontoegankelijk wat al ontoegankelijk had moeten zijn. Thijm is van mening dat \"het verleggen van de aansprakelijkheid van consumenten naar faciliterende websites, een verstikkende werking zal hebben\". Het zal inderdaad een verstikkende werking op inbreukfaciliterende websites hebben. Dat is nu precies de bedoeling. Daarnaast zal het een stimulerende werking hebben op de investering in innoverende distributiemodellen op het internet (en daarnaast ook in de productie van nieuwe content voor die distributiemodellen). Het is niet voor niets dat Nederland met haar gebrek aan een \'downloadverbod\' ook daarin uit de pas loopt.

Zie ook hier

IEF 9596

Chr.A. Alberdingk Thijm, 'Downloadverbod: back to the future', NJB 2011/17 (forthcoming)

Downloadverbod: Back to the Future

Met dank aan Christiaan Alberdingk Thijm, SOLV.

Op 11 april 2011 heeft staatssecretaris van Justitie Fred Teeven zijn langverwachte speerpuntenbrief over het auteursrecht naar de Tweede Kamer gestuurd. Kern van het beleid van Teeven is dat het auteursrecht innovatie moet stimuleren, niet belemmeren. Van de vier speerpunten heeft er één voor de nodige beroering gezorgd: het voornemen om het downloaden uit ‘evident illegale bron’ te verbieden.

Door de komst van het internet en de ontwikkeling van allerhande computerprogramma’s kunnen consumenten thuis muziek, films en ander auteursrechtelijk beschermd materiaal vanaf hun eigen computer via internet aanbieden (‘uploaden’) of ophalen (‘downloaden’). Op dit moment worden deze handelingen auteursrechtelijk verschillend beoordeeld. Het uploaden wordt gekwalificeerd als een openbaarmaking die onder het exclusieve verbodsrecht valt. Dit is dus zonder toestemming van de rechthebbende niet toegestaan. Ten aanzien van het downloaden bestaat echter een uitzondering op het verveelvoudigingsrecht, het andere auteursrechtelijke verbodsrecht. Op grond van artikel 16c van de Auteurswet (Aw) is dit onder voorwaarden geoorloofd. Deze uitzondering geldt ook, zo heeft de minister van Justitie bij herhaling gezegd, als het downloaden uit illegale bron geschiedt, dat wil zeggen, wanneer voor de aan het downloaden voorafgaande openbaarmaking via het internet geen toestemming van de rechthebbende is verkregen.

Voor wie de achtergrond van artikel 16c Aw niet kent, moet het onderscheid tussen het uploaden en het downloaden door consumenten gekunsteld overkomen. De thuiskopie-exceptie, zoals de uitzondering wel wordt genoemd, vindt zijn oorsprong in technologische ontwikkelingen medio vorige eeuw. Toen deed de magnetofoon zijn intrede, het apparaat dat wij later een cassetterecorder zijn gaan noemen. De consument kon daarmee vanuit de beslotenheid van zijn woning auteursrechtelijk beschermde handelingen verrichten. Eerder beschikte de consument niet over de middelen om dit te doen en speelde hij dus geen rol van betekenis bij de exploitatie van beschermd materiaal.

Toen in Duitsland auteursrechtenorganisatie GEMA het verbodsrecht bij consumenten wilde gaan handhaven, oordeelde het Bundesgerichtshof dat de daarvoor noodzakelijke huiselijke controle van eigenaren van de magnetofoon in strijd zou zijn met, kort gezegd, hun persoonlijke levenssfeer. Een oplossing werd gevonden in thuiskopieregelingen: consumenten mogen thuiskopiëren, mits een vergoeding daarvoor wordt betaald. Die vergoeding wordt doorgaans geïnd door middel van een toeslag op blanco dragers waarop wordt gekopieerd. Vroeger waren dat cassette- en videobanden; tegenwoordig lege cd’s en dvd’s.

Met de introductie van het verbod op downloaden uit ‘evident illegale bron’ wil Teeven ook een einde maken aan het vergoedingenregime. De opslag die nog van toepassing is op een aantal blanco dragers komt dus te vervallen. Tegelijkertijd spreekt de staatssecretaris de wens uit dat rechthebbenden geen gebruik zullen maken van het verbodsrecht door consumenten die ‘op beperkte schaal bestanden up- en downloaden’ aan te spreken. De handhaving bij consumenten is volgens Teeven niet effectief en creëert rechtsongelijkheid ‘nu niet iedereen kan worden aangesproken’.

De staatssecretaris wil dus een verbodsrecht introduceren waarvan hij hoopt dat geen gebruik wordt gemaakt. De staatssecretaris verwacht dat rechthebbenden hun pijlen met name richten op partijen die het up- en downloaden faciliteren en bevorderen. Teeven beoogt de jurisprudentie die op dit terrein bestaat, gebaseerd op het leerstuk van onrechtmatige daad, te codificeren. Daarnaast moet de mogelijkheid worden geïntroduceerd de toegang van Nederlandse consumenten tot ‘illegale websites’ in het buitenland te blokkeren. Dergelijke blokkades zullen moeten worden uitgevoerd door internetproviders.

In vergelijking met de situatie medio vorige eeuw, kiest de staatssecretaris er dus voor om de producenten van de magnetofoon en de verkopers van het apparaat aansprakelijk te maken. Gelet op de historie van de thuiskopieregeling is de wens van Teeven dat geen gebruik wordt gemaakt van het verbodsrecht geen vreemde. Ook bij het controleren van de activiteiten van internetgebruikers komt het recht op eerbieding van de persoonlijke levenssfeer snel in het gedrang.

Een andere keuze was ook mogelijk geweest. In plaats van de regeling af te schaffen, had Teeven ervoor kunnen kiezen de regeling uit te breiden. Hij had kunnen pleiten voor een vergoedingsrecht voor consumenten die ‘op beperkte schaal bestanden uploaden’. Het gevolg zou zijn dat rechthebbenden ook betaling zouden ontvangen voor handelingen die op dit moment niet effectief te bestrijden zijn. Daar zouden zowel consumenten als rechthebbenden profijt van hebben. Eén ding is zeker: het model van Teeven bevordert niet de innovatie. Het verleggen van de aansprakelijkheid van consumenten naar partijen die betrokken zijn bij de illegale handelingen, zal een verstikkende werking hebben.

Lees ook hier (SOLV en NJBlog)

IEF 9591

Presentaties Benelux Merkencongres 2011, 25 maart 2011

Presentaties Benelux Merkencongres

Onderstaand de presentaties die zijn gegeven op het Benelux Merkencongres 2011 op 25 maart j.l.. 
Met dank aan Frits Verheijden, Kluwer

prof. Martin Senftleben
Keyword advertising aansprakelijkheid ISPs
pdf (0,6 Mb)

prof  Tobias Cohen Jehoram
De verhouding tussen nationale en
het Gemeenschapsmerkenrecht
pdf (0,6 Mb)

Paul Reeskamp
Handhaving van merkrechten
pdf (0,2 Mb)
prof. Dirk Visser
Overzicht actuele ontwikkelingen en jurisprudentie
pdf (0,2 Mb)

Toch liever grotere bestanden (van enkele Mb)? 
Mailt u 
redactie@ie-forum.nl (onderwerp en bericht reeds ingesteld voor u)

IEF 9579

C.J.S. Vrendenbarg, Kort commentaar bij conclusie A-G Mengozzi van 5 april 2011 in zaak C-406/09 (Realchemie Nederland BV / Bayer Cropscience AG), IEF 9579

C.J.S. Vrendenbarg, Kort commentaar bij conclusie A-G Mengozzi van 5 april 2011 in zaak C-406/09 (Realchemie Nederland BV / Bayer Cropscience AG), IEF 9579.

Met dank aan Charlotte Vrendenbarg, Universiteit Leiden. Voor een proceskostenveroordeling op de voet van artikel 14 van de handhavingsrichtlijn (“de Richtlijn”)  is geen plaats in exequaturprocedures volgend op rechterlijke beslissingen in IE-zaken, aldus A-G Mengozzi in zijn overwegingen aan het HvJ EU van 5 april 2011 in de zaak Realchemie / Bayer (zie het eerdere bericht op IE-forum.nl). Over de (on)toepasselijkheid van artikel 14 Richtlijn in het kader van dergelijke procedures hebben wij niet eerder mogen vernemen uit Luxemburg.

Mengozzi beantwoordt daarmee één van de prejudiciële vragen van de Hoge Raad naar aanleiding van de zaak Realchemie/Bayer . In die zaak ging het onder meer om de vraag of een exequaturprocedure met betrekking tot een zestal beslissingen van een Duitse rechter over inbreuk op octrooirechten van Bayer in Nederland onder de reikwijdte van (art. 14 van) de Richtlijn en art. 1019h Rv valt. Eerder overwoog de rechtbank ’s-Hertogenbosch dat, kort gezegd, artikel 1019h Rv in deze zaak niet van toepassing is omdat het geschil gaat om de erkenning en tenuitvoerlegging in Nederland van Duitse beslissingen, en de in het rechtsmiddel daaromtrent opgeworpen processuele rechtsvraag in een te ver verwijderd verband staat tot de aan de Duitse rechter voorgelegde octrooi-inbreuken (r.o. 3.8)  . Tegen deze beschikking is beroep in cassatie ingesteld.

Lees de volledige bijdrage hier (pdf), lees de conclusie A-G Mengozzi hier (link).

Deel deze kennis via SHARE

 

 

IEF 9575

D.J.G. Visser, Een geciteerde gemonteerde portretfoto, IEF 9575 21 april 2011

 ©Eva-Maria Painer

Geciteerde gemonteerde portretfoto voor opsporing zonder naamsvermelding

door: Dirk Visser, lees de noot hier 

De uitspraak in deze zaak over een 'geciteerde gemonteerde portretfoto voor opsporing zonder naamsvermelding' wordt nogal belangrijk voor de (nieuws)media en in het algemeen voor enkele auteursrechtelijke kernbegrippen als 'werk', 'reproductie', 'bewerking' en 'citaat'. De conclusie van de A-G van 12 april jl. die in bijgaand stuk besproken wordt, is dat eigenlijk ook al.

Zoals bekend zijn er momenteel tientallen zaken aanhangig bij het Hof EU over allerlei aspecten van het auteursrecht. In de serie "het auteursrecht Europees herschreven" zijn we toe aan het onderdeel "citaatrecht", "de opsporings-exceptie", "de portretfoto als werk" en "de montage foto als reproductie of bewerking".

  • Vergeet 'Zienderogen kunst' en 'Damave/Trouw', de criteria voor citaatrecht staan in 'Painer'.
  • Media moeten zoeken naar namen van fotografen.
  • De 'bedoeling' van een werk is niet relevant. 'Endstra' bevestigd.
  • De bedoeling van het reproductierecht is wél relevant.
  • Een portretfoto kan een werk zijn.
  • Een daarop gebaseerde montagefoto hoeft geen inbreuk te zijn.

De conclusie van advocaat-generaal V. Trstenjak van 12 april 2011 in zaak C-145/10 (Eva-Maria Painer, zie ook IEF 9560 ) biedt veel interessants voor auteursrechtelijk geïnteresseerden én voor de IE-procesrechtelijk geïnteresseerden. Hier worden alleen de auteursrechtelijke aspecten besproken. De procesrechtelijke punten hebben te maken met de bevoegdheid van het forum connexitatis, artikel 6 sub 1 Executie verordening en de betekenis van het bekende arrest Roche/Primus (HvJ EU13 juli 2006, C-539/03).

Lees de noot hier

IEF 9514

L. Flatas, H. Bousie, Ebooks mogen integraal worden gekopieerd, IEF

 Lydia Faltas, VMW Taxand & Hans Bousie, Bousie Advocaten

Voor wie nog twijfelt tussen de iPad en de e-reader

 

\

 

 

Er is wat aan de hand in boekenland. Het altijd zo rustige House of Books is in beroering. Na de kaalslag in muziekland heeft de  digitalisering dan nu ook eindelijk toegeslagen in het boekenvak. (...) De gangbare opvatting is dat e-books integraal mogen worden gekopieerd. Uitgevers en auteurs uiten steeds vaker hun bezorgdheid over de bescherming van e-books in de huidige wetgeving. De angst daarbij is dat e-books hetzelfde lot staat te wachten als dat van muziekalbums: (toegestaan) veelvuldig kopiëren uit illegale bron.  Maar is dat nou zo?

(…) Waar het gaat om muziek mag worden gekopieerd, ongeacht de vraag of het uit illegale of uit legale bron is en ongeacht waarop wordt gekopieerd. De harde schijf, de e-reader , de iPad of de MP3-speler. Immers zowel onder 16b als onder 16c Aw is geen uitzondering opgenomen voor muziek. Met boeken ligt het veel ingewikkelder. De vraag of het wel of niet mag, met andere woorden of het onder 16b of 16c valt, wordt niet beantwoord door het onderscheid digitale kopie of analoge kopie.

Vanwege de bevriezing van de thuiskopieheffingen vallen harde schijven niet onder artikel 16c Aw. Op alle apparaten met een harde schijf is artikel 16b Aw van toepassing en gaat dus de boekexceptie van lid 2 van dat artikel op. Op grond van de bestemmingsleer zou artikel 16c Aw echter zodanig kunnen worden geïnterpreteerd dat de e-reader een voorwerp is als bedoeld in dat artikel. Dat zou betekenen dat e-books slechts integraal mogen worden gekopieerd uit legale of illegale bron als ze rechtstreeks naar een e-reader worden gekopieerd, de handeling valt dan immers onder artikel 16c Aw.

Kortom, voor wie nog twijfelt tussen de iPad en de e-reader is dit wellicht een doorslaggevend argument. Alle andere verveelvoudigingshandelingen  vallen onder 16b. Het kopiëren van het fysieke boek, maar ook het kopiëren van het e-book op een drager niet bestemd om weer te geven en/of ten gehore te brengen, valt onder artikel 16b.

Lees het volledige artikel hier.