Reclamerecht  

IEF 2310

Nawerking

Voorzieningenrechter Rechtbank te Alkmaar, 23 juni 2006, LJN: AY1410 Makelaarsland tegen gedaagden.

Makelaarsland heeft na het vonnis van 16 mei 2006 haar commercial gewijzigd. De beelden zijn hetzelfde gebleven, maar de voice-over is aangepast. De gewijzigde commercial heeft Makelaarsland doorgestuurd aan gedaagden met de vraag of zij hiertegen nog bezwaar hebben. Gedaagden hebben daarop medegedeeld dat dat het geval is. Makelaarsland heeft daarop dit executiegeschil gestart.

Er is sprake van nawerking van de oude commercial. Volgens de voorzieningenrechter speelt bij televisie het visuele aspect een belangrijke rol. De beelden blijven bij het TV publiek hangen. Nu het beeldmateriaal hetzelfde is gebleven is de wijziging van de voice-over onvoldoende.

De voorzieningenrechter is van mening dat er voldoende dreiging van executie is, nu het vonnis van 16 mei 2006 aan Makelaarsland is betekend en gedaagden duidelijk te kennen hebben gegeven dat zij bewaar maken tegen de gewijzigde commercial. De voorzieningenrechter is voorlopig van oordeel dat de gewijzigde commercial valt binnen het dictum van het vonnis van 16 mei 2006.

Bovendien oordeelt de voorzieningenrechter dat uit de nieuwe voice-over onvoldoende duidelijk het beperkte karakter van de diensten van Makelaarsland blijkt. “De bewering van Makelaarsland in de nieuwe voice-over dat zij het hele verkoopproces begeleidt, kan onder deze omstandigheden nog altijd bij de consument de onjuiste indruk wekken dat Makelaarsland wat dat betreft dezelfde diensten als andere makelaars aanbiedt”.

Lees het vonnis hier.

IEF 2306

Eerst even voor jezelf lezen

- Voorzieningenrechter Rechtbank Alkmaar, 23 juni 2006,  LJN: AY1410. Makelaarsland B.V. tegen gedaagde.
 
“Executiegeschil n.a.v. dit vonnis: Het door Makelaarsland gevorderde bevel om de executie van het vonnis van 16 mei 2006 te staken wordt afgewezen. De aangepaste commercial valt binnen het bereik van het dictum van dat vonnis, omdat Makelaarsland onvoldoende afstand neemt van de oorspronkelijke commercial. Bovendien komt in de gewijzigde voice-over het beperkte karakter van de door Makelaarsland aangeboden diensten, in het licht van de gekozen formulering en gebruikte bewoording in die voice-over, onvoldoende duidelijk naar voren.”

Lees het vonnis hier.

- Rechtbank Amsterdam, 29 juni 2006, LJN: AY1081 H. Schiffmacher en Boomerang Nederland B.V. tegen Herb Industries B.V. & 10Feet B.V.
 
Vonnis in deze eerder besproken zaak. “Eiser heeft in 1996 een reproductie van een schilderij beschilderd. Op het oorspronkelijke werk, waarvan de auteur onbekend is, dat behoort tot het “publieke domein” en kan worden ingedeeld in de categorie “kitsch” is een schaars geklede Mexicaanse vrouw te zien. Eiser heeft de vrouw voorzien van tatoeages op armen, nek en rug, in een opvallende kleur blauw en heeft aldus een nieuw, oorspronkelijk werk gecreëerd, met onmiskenbaar zijn persoonlijke signatuur. Bovendien zijn de tatoeages te beschouwen als op zichzelf staande kunstwerken. Boomerang heeft met toestemming van eiser ansichtkaarten met zijn werk op de markt gebracht. Zowel op de ansicht als in het boek over 10 jaar Boomerang is duidelijk vermeld dat eiser de maker is. Eiser kwam in 2005 in de Kalverstraat een meisje tegen met een T-shirt aan waarop zijn werk te zien was. Eiser heeft daartoe nimmer toestemming verleend. Hij heeft via Artist Affairs getracht aan deze inbreuk een einde te maken.”

Lees het vonnis hier.

IEF 2284

Over zijn haardos

"De Telegraaf bericht dat Gerard Joling eindelijk zijn zin krijgt. “De DA drogist heeft per direct het spotje waarin zij net doen of de zanger praat over zijn haardos uit de ether gehaald. "Ik hoop dat alle reclamebureau's hier iets van leren", reageert hij opgelucht.(…) De diva is het meer dan zat dat iedereen zomaar gratis meelift op zijn bekendheid.”

IEF 2272

Het zij zo

Persbericht EC: 'The European Commission has today decided to refer Germany to the European Court of Justice for non-transposition of the Tobacco Advertising Directive 2003/33/EC. The Court referral follows the letter of formal notice sent in October 2005 and a reasoned opinion sent in February 2006. The referral to the ECJ is the next step in the infringement procedure.

European Health and Consumer Protection Commissioner Markos Kyprianou said: "Tobacco advertising and sponsorship glamorises tobacco and incites children and young adults to start smoking. I am determined to hold all Member States to account for their implementation of this key piece of EU legislation, and if this means referring the matter to the Court, so be it."'

Leer het persbericht hier.

IEF 2265

Vanwege regen

Mogelijk nieuwe belangwekkende jurisprudentie over de begrippen misleiding en belediging: Het AD bericht dat de VVV Texel zich stoort aan een commercial van FBTO waarin een vakantie naar Texel niet doorgaat vanwege regen. Het gezin in het spotje gaat daarna naar Frankrijk.

"Dit filmpje heeft ons verbaasd" zegt J. Vriezema van de VVV "Volgens de statistieken van het KNMI heeft Texel de meeste zonuren van Nederland, 1650 uur per jaar." (…) FBTO zegt niet de bedoeling te hebben gehad om iemand met de commercial te beledigen.

Lees hier meer.

IEF 2230

Nog steeds

Adformatie bericht dat: "Ondanks de nieuwe en strikte regelgeving die per 1 mei is ingegaan, zijn er nog steeds kredietverstrekkers die misleidende informatie geven. Uit een begin juni gehouden steekproef door de Consumentenbond blijkt, dat de bedrijven Afab en Gelink Geld & Advies over de schreef gaan.

De bond heeft de bedrijven inmiddels een brief gestuurd. Sinds 1 mei van dit jaar moeten advertenties van kredietverstrekkers, op basis van de Wet Financiële Dienstverlening, feitelijk juist, voor de consument begrijpelijk en niet misleidend zijn."

Lees hier meer. Eerder bericht hier.

IEF 2217

Dit is misleidend

Notariskamer Gerechtshof Amsterdam, 15 juni 2006, LJN: AX8850. Federatie Van Taxateurs, Makelaars En Veilinghouders In Roerende Zaken tegen Gerchtsdeurwaarder X.

Misleidende reclame. “Het hof is van oordeel dat het de gerechtsdeurwaarder niet vrij staat zich te afficheren door middel van het gebruik van zijn titel als gerechtsdeurwaarder of wel het gebruik van het woord beëdigd in samenhang met het woord taxateur, terwijl zijn werkzaamheden in geen enkele relatie staan tot het verrichten van ambtshandelingen. Het betreft hier immers de particuliere verkoop van schilderijen.

Ook staat het de gerechtsdeurwaarder niet vrij in dezen gebruik te maken van papier met een voorgedrukt deurwaarderszegel, nu dit gebruik hier eveneens niet enige ambtshandeling betreft. Door zich al dus te presenteren wekt de gerechtsdeurwaarder bij belanghebbenden de indruk dat er met betrekking tot de te verkopen objecten enige relatie bestaat met de hoedanigheid van gerechtsdeurwaarder. Dit is misleidend.”

Lees het vonnis hier.

IEF 2212

Grenzen overschreden

Bondsrepubliek Duitsland tegen Europees Parlement en Raad van de Europese Unie, 13 juni 2006, Zaak C-380/03.
 
Het Europese verbod op tabaksreclame, zoals opgenomen in artikel 3 en 4 van de richtlijn 2003/33/EG, is in lijn met artikel 95 EG, volgens Advocaat-Generaal Philippe Léger.
 
De Bondsrepubliek Duitsland diende een klacht bij het Hof van Justie van de EG omdat het meende dat het Europese reclame- en sponsorverbod voor tabaksadvertenties in strijd is met het EU-verdrag. De Duitse regering betoogde onder andere dat het Parlement en de Raad met de bestreden bepaling de grenzen hebben overschreden die het Hof heeft gesteld aan de bevoegdheid van de gemeenschapswetgever. Volgens de Bondsrepubliek regelen de aangevochten bepalingen nagenoeg uitsluitend situaties zonder grensoverschrijdende elementen. Derhalve vond de Bondsrepubliek dat er geen sprake van daadwerkelijke handelsbelemmeringen was noch van aanmerkelijke verstoringen van de mededinging, waarvan opheffing een noodzakelijke feitelijke voorwaarde is voor bevoegdheid van de Gemeenschap op basis van artikel 95 EG.


Léger redeneert echter als volgt:
 
219. As regards Article 3(1) of the directive, first of all, the Community legislature does not appear to have exceeded the limits of its discretion by considering that the prohibition of such advertising in printed publications, including in those having essentially local, and not exclusively cross-border coverage, is liable to contribute significantly to eliminating barriers to trade and to reducing nicotine addiction.

220. Limiting the prohibition on the advertising in question solely to publications having cross-border circulation between Member States would have been contrary both to the requirements of legal certainty and to the objective of the contested directive which is to facilitate the movement of products and services in the internal market whilst ensuring a high level of protection of public health. (118)

221. In actual fact, the Community legislative had good reason to believe that limiting the prohibition laid down in Article 3(1) of the contested directive in this way would be manifestly insufficient, or would even be pointless in terms of protecting public health. Many studies conducted by official observers had already shown (before the directive was adopted) that a fragmented or piecemeal prohibition of advertising of tobacco products would have very little impact on tobacco consumption, since such a measure would inevitably mean that advertising would be transferred to other media (not subject to that prohibition) with the result that public exposure to advertising would remain high, whereas a comprehensive prohibition in the media would very probably have a significant effect on the overall level of consumption and on nicotine addiction. (119)

222. Consequently, in my view, the prohibition of advertising of tobacco products laid down in Article 3(1) of the contested directive cannot be regarded as being manifestly disproportionate.

223. The same conclusion must be drawn with regard to the prohibition of advertising of tobacco products in information society services and on the radio under Articles 3(2) and 4(1) of the directive.

224. This applies a fortiori since, as is stated in the sixth recital to that directive, these media have, by their very nature, a cross-border character and, like television, are particularly attractive to young people. Young people are a favourite target for advertisers because of their natural suggestibility and their propensity to be dependent on tobacco products for longer than older people. It follows that the prohibition on advertising of such products in these media, like the prohibition laid down in Article 13 of the TVWF directive, is not at all disproportionate. Furthermore, more specifically as regards the prohibition applying to information society services, such a measure is clearly essential in the current situation of media convergence in order to prevent the prohibition applying to printed publications and radio programmes being circumvented.

225. As regards the prohibition on sponsorship of radio programmes by operators on the market in tobacco products under Article 4(2) of the contested directive, whilst it is true that, at first sight, it might be wondered whether such a prohibition is likely to have the same effects, in terms of level of consumption of these products, as prohibitions on the advertising of the products, in my view the fact remains that the Community legislature has not exceeded the limits of its discretion by considering, as the fifth recital to that directive suggests, that the promotion of such sponsorship is the natural extension of the prohibition on the advertising in question. Furthermore, Article 17(2) of the TVWF directive (adopted before the contested directive) provides, in almost identical terms, that '[t]elevision programmes may not be sponsored by undertakings whose principal activity is the manufacture or sale of cigarettes and other tobacco products'. These provisions concerning the sponsorship of television programmes reinforce my view that the prohibition laid down in Article 4(2) of the contested directive concerning the sponsorship of radio programmes is not manifestly disproportionate.

226. Therefore, in my view, none of the prohibitions laid down in Articles 3 and 4 of that directive manifestly exceeds the limits of what is necessary in order to attain the objectives pursued by the directive with the result that the plea alleging a breach of the principle of proportionality must be rejected.

227. This conclusion cannot be called into question by the argument that, by depriving the press bodies of considerable advertising revenue, the prohibitions of the advertising in question would result in a marked reduction in editorial content and even the closure of some publishers, which would contribute to weakening significantly the pluralism of the press and, consequently, freedom of expression. Even if the measures in question were liable to result in such extreme consequences, I consider, in the light of the case-law of the European Court of Human Rights, that the Community legislature has not exceeded the limits of the discretion it enjoys with regard to rules in a field as complex and fluctuating as advertising and sponsorship and responding, in the context of the creation of the internal market, to such a pressing social need as the protection of public health, at a high level.

228. I conclude that this final plea alleging a breach of the principle of proportionality must be rejected, as must the action in its entirety.

Lees de conclusie hier.

IEF 2203

Geen handelsmerk

Kamerstuk 30 402, nr. 12, Wijziging van de Mediawet in verband met additionele bezuinigingen op de rijksomroepbijdrage, verbeteringen in de financiële verslaglegging en de naamswijziging van het Bedrijfsfonds voor de pers; Amendement.

"Artikel 71m wordt vervangen door: Onverminderd het bepaalde in de artikelen 71j, k, tweede en derde lid, en 71l, eerste lid, worden in de programma’s van commerciële omroepinstellingen geen goederen, diensten, naam, handelsmerk, of activiteiten van een producent van goederen of een dienstverlener genoemd, indien dit door de omroep wordt gedaan met de bedoeling reclame te maken en het publiek kan worden misleid omtrent de aard van deze vermelding c.q. vertoning. Deze bedoeling wordt met name geacht aanwezig te zijn indien tegenover de vermelding c.q. vertoning een geldelijke of andere vergoeding staat."

Toelichting: Dit amendement strekt ertoe de regelgeving met betrekking tot sponsoring en reclame bij commerciële omroepen te verruimen tot het niveau van de Richtlijn Televisie zonder grenzen (89/552). De Nederlandse mediawetgeving stelt momenteel strengere eisen aan de mogelijkheden voor commerciële omroepen om gesponsorde programma’s en reclame uit te zenden dan volgens de Richtlijn televisie zonder grenzen strikt noodzakelijk, bijvoorbeeld betreffende diverse vormen van zogenaamde split screen advertising. Die strenge Nederlandse regels voor reclame en sponsoring belemmeren Nederlandse commerciële omroepen in te spelen op ontwikkelingen. Dit amendement voorziet erin alsnog een gelijk speelveld te creëren voor commerciële media die actief zijn op de Nederlandse markt."

IEF 2199

Achteraf niet toegestaan

De Amsterdamse zanger Michel Bak heeft zijn wk-videoclip moeten wijzigen. “Er wordt momenteel gewerkt aan een nieuwe versie van de clip. Het bleek achteraf niet toegestaan om de wereldbeker, die op zeker moment opduikt uit het oog van de zanger, zonder toestemming te gebruiken. Jammer, vindt Bak.” (Parool, 3 juni)