Reclamerecht  

IEF 2847

Pippig/Hartlauer

(gebruik van beeldmateriaal)

HvJ EG 8 april 2003, zaak C-44/01, Pippig/Hartlauer
Artikelen 3 bis en 7 Vergelijkende Reclamerichtlijn

Vergelijkende reclame mag in beginsel op allerlei manieren, ook door het tonen van logo of winkelgevel van een concurrent.

De goedkope opticienketen Hartlauer vergeleek in een folder en in een televisiereclame de prijzen van traditionele opticiens, waaronder Pippig, met eigen prijzen. In de televisiespots was o.a. de winkelgevel met logo van Pippig te zien.

IER 2003/64, m.nt. JK

 

1‘Artikel 7 lid 2 [Vergelijkende reclamerichtlijn] , verzet zich ertegen dat op vergelijkende reclame, wat de vorm en de inhoud van de vergelijking betreft, strengere nationale bepalingen inzake bescherming tegen misleidende reclame worden toegepast, waarbij geen onderscheid dient te worden gemaakt tussen de verschillende bestanddelen van de vergelijking, dat wil zeggen de mededelingen inzake het aanbod van de adverteerder, de mededelingen inzake het aanbod van de concurrent en de onderlinge verhouding tussen deze twee aanbiedingen.
2Artikel 3 bis lid 1 sub a [Vergelijkende reclamerichtlijn] moet aldus worden uitgelegd, dat ofschoon het de adverteerder in beginsel vrijstaat om in een vergelijkende reclame het merk van de concurrerende producten al dan niet te noemen, de nationale rechter toch dient na te gaan of in bijzondere omstandigheden, die verband houden met het belang van het merk voor de keuze van de koper en met het aanzienlijke verschil in bekendheid tussen de respectieve merken van de vergeleken producten, het weglaten van het bekendste merk misleidend kan zijn.
3Artikel 3 bis lid 1 [Vergelijkende reclamerichtlijn] verzet zich er niet tegen dat de vergeleken producten via verschillende distributiekanalen worden aangeschaft.
4Artikel 3 bis [Vergelijkende reclamerichtlijn] verzet zich er niet tegen, dat de adverteerder nog vóór het begin van zijn eigen aanbieding een proefaankoop bij een concurrent verricht, wanneer de in deze bepaling gestelde voorwaarden voor geoorloofde vergelijkende reclame worden nageleefd.
5Noch het feit dat het prijsverschil tussen de vergeleken producten groter is dan het gemiddelde prijsverschil, noch het aantal vergelijkingen brengt mee dat een prijsvergelijking de goede naam van een concurrent schaadt in de zin van artikel 3 bis lid 1 sub e [Vergelijkende reclamerichtlijn]. Artikel 3 bis lid 1 sub e [Vergelijkende reclamerichtlijn] verzet zich er niet tegen, dat een vergelijkende reclame naast de naam van de concurrent ook zijn logo en een afbeelding van zijn winkelgevel toont, mits deze reclame voldoet aan de bij het gemeenschapsrecht vastgestelde voorwaarden voor geoorloofde reclame.’ (Dictum).
IEF 2846

Toshiba/Katun

(verwijzen naar artikelnummers)

HvJ EG 25 oktober 2001, zaak C-112/99, Toshiba/Katun
Artikelen 3 bis en 7 Vergelijkende reclamerichtlijn (Richtlijn 84/450/EEG van de Raad van 10 september 1984 inzake misleidende reclame en vergelijkende reclame, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/55/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 oktober 1997.)

Gebruik van artikelnummers van concurrent in een onderdelencatalogus is toegestaan

Katun verkocht onderdelen (o.a. toner-cartridges) voor Toshiba-kopieerapparaten. In haar catalogi vermeldde zij haar producten naast OEM (Original Equipment Manufacturer) – nummers van Toshiba. Toshiba maakt daar bezwaar tegen.

IER 2002/8, m.nt. JK

 

1‘De artikelen 2, punt 2 bis, en 3 bis, lid 1, sub c [Vergelijkende reclamerichtlijn] moeten aldus worden uitgelegd dat als vergelijkende reclame die objectief een of meer wezenlijke, relevante, controleerbare en representatieve kenmerken van goederen met elkaar vergelijkt, kan worden aangemerkt, de vermelding in de catalogus van een verkoper van reserveonderdelen en verbruiksartikelen die geschikt zijn voor de producten van een fabrikant van apparaten, van de artikelnummers (OEM-artikelnummers) waarmee laatstgenoemde zijn eigen reserveonderdelen en verbruiksartikelen aanduidt.
2Artikel 3 bis, lid 1, sub g [Vergelijkende reclamerichtlijn] moet aldus worden uitgelegd dat voorzover de artikelnummers (OEM-artikelnummers) van een fabrikant van apparaten op zich een onderscheidend kenmerk in de zin van deze bepaling vormen, het gebruik van deze nummers in de catalogi van een concurrerende leverancier laatstgenoemde slechts de mogelijkheid biedt oneerlijk voordeel te halen uit de bekendheid daarvan wanneer de vermelding van deze nummers tot gevolg heeft dat de doelgroep van de reclame de fabrikant waarvan de producten zijn geïdentificeerd, associeert met de concurrerende leverancier in die zin dat deze doelgroep de reputatie van de producten van de fabrikant gaat toeschrijven aan de producten van de concurrerende leverancier. Bij de beoordeling of deze voorwaarde is vervuld, dient rekening te worden gehouden met de globale presentatie van de omstreden reclame en de aard van de doelgroep van deze reclame.’ (Dictum).
IEF 2743

Zonder fratsen, zonder franje

c1000p.bmpRechtbank Utrecht, 12 oktober 2006, KG ZA 06-826. Schuitema N.V (C1000). tegen Steengoed de Goedkoopste in Non-food B.V. (Met dank aan Martijn Brinkhuis, Allen & Overy)

Geen objectieve prijsvergelijking, gebruik van de, als merk gedeponeerde, slogans van C1000 is kleinerend en schadelijk.

Grootwinkelbedrijf Schuitema maakt bezwaar tegen het gebruik van de haar C1000 woord- en beeldmerken en slogans in reclames en acties van Steengoed. Steengoed gebruikt de merken en de slogan “nu echt zonder fratsen”  in advertenties en op reclameborden, waarmee zij o.a. stelt dat Steengoed 20 tot 40 % goedkoper is dan de C1000 en verwijst naar de (uit)verkoop van een restpartij van tienduizenden C1000-feestpakketten in haar eigen filialen.

De voorzieningengrechter wijst de  vorderingen van Schuitema toe. De vergelijkende reclame van Steengoed is onrechtmatig en Steengoed maakt middels de reclame inbreuk op de merkrechten van Schuitema.

“(...) Niet is concreet aangegeven dat slechts de afgebeelde boodschappen 20%-40% goedkoper zijn dan bij Cl 000. Overigens is de toevoeging op “deze boodschappen” niet opgenomen in de advertenties van 24 augustus 2006 en 7 september 2006. (…)  Daarbij komt dat uit de advertenties van Steengoed niet blijkt of de prijzen van de afgebeelde producten op objectieve wijze (waarbij ook rekening is gehouden met verschillen in verpakking, inhoud of volume) zijn vergeleken niet de producten van Cl 000. Steengoed, op wie ingevolge artikel 6:195 13W de bewijslast rust, heeft naar voorlopig oordeel ook niet aannemelijk gemaakt dat deze prijsvergelijking op objectieve wijze is geschied.”

(…) Deze kassabonnen zijn onvoldoende voor het oordeel dat de prijsvergelijking op een juiste en objectieve wijze heeft plaatsgevonden, nu de producten op deze bonnen onvoldoende zijn gespecificeerd. (…) Overigens ontkent Steengoed ook niet dat een aantal van de prijzen bij Cl000 afwijken van de in de advertenties genoemde prijzen, doch stelt zij niettemin nog steeds 20-40% goedkoper te zijn. Dit neemt echter  wat hiervan ook zij - niet weg dat bij de vergelijking vergelijkbare producten en de juiste prijzen moeten worden gehanteerd.

Steengoed heeft nog gesteld dat C 1000 filiaalhouders er een eigen prijsbeleid op na kunnen houden, waardoor prijzen tussen verschillende C1000 filialen kunnen verschillen. Dit kan mogelijk zo zijn, maar ontheft Steengoed niet van haar verplichting om de prijsvergelijking voor de gemiddelde consument op een objectieve wijze te laten plaatsvinden.”

Over het gebruik van de Fratsen en Franje slogans van C1000 zegt de voorzieningenrechter:

“De voorzieningenrechter stelt voorop dat geen noodzaak bestond voor Steengoed om in zijn advertenties - waarbij het ging om vergelijkende reclame gebruik te maken van zeer gelijkende variaties op de als merk gedeponeerde Schuitema slogans. Het ontbreken van een zodanige noodzaak brengt naar voorlopig oordeel met zich dat er strengere eisen aan het gebruik van (variaties op) een merk in vergelijkende reclame dienen te worden gesteld.

De tekst “nu écht zonder fratsen (c.q. franje)” heeft op zichzelf al een negatieve lading, voorts is deze tekst met name in de hiervoor afgebeelde advertenties in een relatief groot Lettertype en in een opvallend rood kader weergegeven. Dit gebruik van het merk van Schuitema dient naar voorlopig oordeel als kleinerend en schadelijk voor de goede naam van C1000 te worden aangemerkt.

Dat de slogans van Steengoed slechts bedoeld zouden zijn als een “een knipoog” naar de lezer/klanten acht de voorzieningenrechter voorshands niet aannemelijk. Evenmin is aannemelijk dat dit voor het publiek duidelijk is. Ook in zoverre dient de vergelijkende reclame van Steengoed jegens Schuitema als onrechtmatig te worden aangemerkt.”

Met betrekking tot de merken van Schuitema stelt de rechter:

”(…) nu reeds onder is geoordeeld dat de door Steengoed gebruikte slogans in strijd zijn met het bepaalde in artikel 6:1 94a BW, onder meer omdat deze kleinerend zijn over de als merk geregistreerde Schuitema slogans, zal thans enkel het gewraakte gebruik van het beeldmerk van C1000 worden beoordeeld.

Het beeldmerk van C 1000 wordt door Steengoed niet gebruikt ter onderscheiding van waren. (…) Naar voorlopig oordeel bestond er voor Steengoed geen noodzaak om voor de door haar gemaakte vergelijkende reclame gebruik te maken van het C1000 beeldmerk. Het maken van vergelijkende reclame is zeer goed mogelijk zonder gebruik te maken van het beeldmerk C1000. Reeds gelet op het feit dat het woordmerk van Cl000 is gebruikt in vergelijkende reclame -die zoals overwogen naar voorlopig oordeel onrechtmatig is - is de voorzieningenrechter van oordeel dat Steengoed door het gebruik van het woordmerk Cl000 ook afbreuk heeft gedaan aan het onderscheidend vennogen en de reputatie van het woordmerk Cl 000.

Ook de vordering strekkende tot vergoeding van de werkelijk gemaakte proceskosten is toewïjsbaar:

“Nu de implementatie-termijn van de Richtlijn 2004/4XiG is verstreken, leidt een richtlijnconforme  interpretatie van art. 237 RV  tot het oordeel dat de werkelijk door Schuitema gemaakte kosten door Steengoed dienen te worden vergoed. Hiervoor is van belang dat Steengoed, hoewel daartoe diverse malen gesommeerd, de inbreuk niet terstond heeft gestaakt. De voorzieningenrechter is van oordeel dat Schuitema de gestelde kosten voor juridische bijstand ten bedrage van EUR 13.366,00 voldoende heeft onderbouwd, Die kosten zullen als salaris worden toegewezen.

Lees het vonnis hier.

 

IEF 2738

Vergelijkbare babyvoeding

Persbureau Novum bericht dat  Kruidvat een kort geding heeft aangespannen tegen Nutricia. De reclame van Numico voor haar (prebiotische) babyvoeding zou misleidend zijn.

“Volgens Kruidvat stelt Nutricia in commercials ten onrechte dat de Europese Commissie toestemming heeft gegeven voor het gebruik van een zogenoemde prebiotische mix . "De Europese Commissie heeft zich steeds onthouden van het geven van enigerlei vorm van goedkeuring", meldt Kruidvat. Nutricia, onderdeel van Numico, zou daardoor oneerlijk concurreren. Kruidvat maakt vergelijkbare babyvoeding.

De uitspraak in het hoger beroep in deze lopende octrooi-inbreukzaak is uitgesteld, tot waarschijnlijk 16 november. Een woordvoerder van Kruidvat laat weten dat de zaken niets met elkaar te maken hebben.”

Lees hier meer

IEF 2732

Televisielandschap

tvl.bmpKamerstuk 29692, nr. 15. 2e Kamer. Politiek en media; Brief minister Van der Hoeven (OCW) met reactie op rapporten reclameontwikkelingen.

De kabinetsreactie (…)  geeft een integrale  visie op het mediabeleid. In de kabinetsreactie is  melding gemaakt van een aantal onderzoeken die inmiddels zijn afgerond.

- Het rapport De toekomst van reclame in een digitaal televisielandschap  uitgebracht door TNO. Dit rapport geeft inzicht in de  gevolgen van de technologische veranderingen in de audiovisuele  mediasector voor de reclame-inkomsten voor de commerciële en  publieke omroep in Nederland.

- Het rapport Regulering Nederlandse commerciële televisiemarkt uitgebracht  door het Commissariaat voor de Media.   Beoogd wordt om een gelijk  speelveld tussen commerciële omroepen die actief zijn op de Nederlandse  markt te creëren, ongeacht het land van waaruit zij uitzenden.5  Het Commissariaat doet concrete aanbevelingen voor een gelijk speelveld  voor de commerciële partijen.

- Het rapport Quickscan crossmediale publiek-private samenwerking  publieke omroepinstellingen en uitgevers uitgebracht door het  Centrum voor Intellectueel Eigendomsrecht (CIER). In dit rapport  staan de uitkomsten van onderzoek naar samenwerkingsmogelijkheden  van publieke en commerciële omroepen met andere private  partijen.

Lees de brief hier.

IEF 2717

Internationale Reclame Code

“This is the eighth revision of the ICC International Code of Advertising Practice, which was first issued in 1937. The new consolidated Code extends the scope from advertising to marketing communications and brings together guidelines for a range of marketing practices from advertising on the Internet and via SMS to the do's and don'ts of communicating with children.”

Lees hier meer (International Chamber of Commerce).

IEF 2705

Vierkante meters

tc.bmpRechtbank Amsterdam, 5 oktober 2006,  LJN: AY9545. KPN Telecom B.V. c.s. tegen JC Decaux Nederland B.V.

Telefooncellen, reclamerecht, mededingingsrecht en alleenrecht.

JCDecaux heeft met een groot aantal Nederlandse gemeenten overeenkomsten gesloten op grond waarvan zij het alleenrecht claimt om in die gemeenten buitenreclame te maken op het formaat 2 m². KPN is voornemens om bestaande telefooncellen te vervangen voor telefooncellen met daarin reclamepanelen van 2 m² die zij kan verhuren voor het voeren van handelsreclame. JCDecaux verzet zich hiertegen door aan gemeenten een brief te schrijven waarin zij aangeeft dat JCDecaux het alleenrecht heeft op buitenreclame op 2 m² formaat.

KPN is van mening dat het claimen van alleenrecht in strijd is met art. 6 Mw, zodat de overeenkomsten tussen JCDecaux en de gemeenten nietig zijn. Bovendien stelt KPN dat JCDecaux onrechtmatig jegens haar handelt door zich rechten toe te eigen die zij niet heeft.

De voorzieningenrechter is van mening dat de gemeenten in de hoedanigheid als contractspartij van JCDecaux wel als onderneming in de zin van art. 6 Mw zijn aan te merken. Ook wordt geoordeeld dat er een afzonderlijke markt is voor buitenreclame in het formaat 2 m². Anders dan KPN verdedigt is die markt volgens de rechter niet per gemeente afgebakend, maar nationaal. De als bewijs overgelegde analyse van KPN achtte de rechter onvoldoende om in kort geding te kunnen oordelen over het effect van de overeenkomsten tussen JCDecaux en de gemeenten op de relevante nationale markt. De mededingingsrechtelijke vordering van KPN wordt aldus afgewezen.

Ook de vordering op basis van onrechtmatige daad is niet succesvol. Het enkele feit dat JCDecaux zich tegenover gemeenten beroept op de met hen gesloten contracten en nakoming daarvan verlangt is niet onrechtmatig. Bovendien oordeelt de rechter dat niet valt in te zien waarom KPN de gemeenten niet kan aanspreken op een weigering om hun medewerking te verlenen aan het daadwerkelijk vervangen van de telefooncellen.

Interessant is nog dat een vordering van KPN op de voet van art. 843a Rv wordt afgewezen, omdat tussen KPN en JCDecaux geen rechtsbetrekking bestaat op grond waarvan KPN een rechtmatig belang heeft bij de gevorderde bescheiden.

Lees het vonnis hier.

IEF 2831

BMW/Deenink

(niet-officiële merkdealer)

KMVS-IE NL06_Page_24_Image_0001.pngHvJ EG23 februari 1999, zaak C-63/97, BMW/Ronald Deenik
Artikel 5 en 7 Merkenrichtlijn

Een niet-officiële dealer mag een automerk gebruiken om duidelijk te maken dat hij er in gespecialiseerd is, zolang hij niet de indruk wekt dat er commerciële band is met de merkhouder.

Garagehouder Deenik was gespecialiseerd in de verkoop van tweedehands auto’s van het merk BMW, alsmede in de reparatie en het onderhoud van dit merk. Hij was niet aangesloten bij het dealernet van BMW. BMW maakte bezwaar tegen de wijze waarop hij adverteerde.

NJ 2001/134, m.nt. JHS
IER 1999/16, m.nt. RdR

‘Het gebruik van een merk door een derde zonder toestemming van de merkhouder, om bij het publiek aan te kondigen dat hij de reparatie en het onderhoud van waren voorzien van dit merk verricht dan wel gespecialiseerd of specialist in die waren is, is in omstandigheden als beschreven in het verwijzingsarrest een gebruik van het merk in de zin van artikel 5, lid 1, sub a [Merkenrichtlijn].

De artikelen 5 tot en met 7 [Merkenrichtlijn] staan de merkhouder niet toe een derde te verbieden, van zijn merk gebruik te maken om bij het publiek aan te kondigen dat hij de reparatie en het onderhoud van waren voorzien van dit merk verricht die door dan wel met toestemming van de merkhouder onder het merk in de handel zijn gebracht, of dat hij gespecialiseerd dan wel specialist is in de verkoop of de reparatie en het onderhoud van die waren, tenzij het merk zo wordt gebruikt, dat de indruk kan worden gewekt, dat er een commerciële band tussen de derde onderneming en de merkhouder bestaat, en met name dat de onderneming van de wederverkoper tot het distributienet van de merkhouder behoort of dat een bijzondere relatie tussen de twee ondernemingen bestaat.’ (Dictum).

‘De voorwaarde ten slotte, dat het gebruik van het merk in overeenstemming met de eerlijke gebruiken in nijverheid en handel moet zijn, brengt in wezen een loyaliteitsverplichting tegenover de gerechtvaardigde belangen van de merkhouder tot uitdrukking, overeenkomend met die welke voor de wederverkoper geldt, wanneer hij andermans merk gebruikt om de wederverkoop van waren voorzien van dit merk aan te kondigen.’ (Ov. 61).

IEF 2830

Dior/Evora

(reclame door wederverkoper)

KMVS-IE NL06_Page_23_Image_0001.png

HvJ EG 4 november 1997, zaak C-337/95, Dior/Evora
Artikel 5 en 7 Merkenrichtlijn

De wederverkoper van een merkproduct mag het merk ook gebruiken in zijn reclame voor de verdere verhandeling van dit product.

Kruidvat (destijds een dochter van Evora) maakte in haar reclamekrantje gebruik van afbeeldingen van, legaal parallelgeïmporteerde, merkparfums van Dior (Eau Sauvage, Poison, Fahrenheit en Dune). Dior maakte daar bezwaar tegen op grond van auteursrecht en merkenrecht.

NJ 2001/132, m.nt. JHS
BIE 1998/41, m.nt. Ste.
IER 1997/55 p. 224,
AA 1999 p. 480, m.nt. HCJ

‘De artikelen 5 en 7 [Merkenrichtlijn] moeten aldus worden uitgelegd, dat wanneer van een merk voorziene producten door de houder van dat merk of met zijn toestemming in de Gemeenschap in de handel zijn gebracht, het een wederverkoper niet alleen vrijstaat deze producten door te verkopen, doch eveneens het merk te gebruiken om de verdere verhandeling van deze producten bij het publiek aan te kondigen.

Een merkhouder kan zich niet met een beroep op artikel 7, lid 2, van [Merkenrichtlijn] ertegen verzetten, dat een wederverkoper die gewoonlijk gelijkaardige artikelen verkoopt die evenwel niet noodzakelijkerwijs van dezelfde kwaliteit zijn als de van het merk voorziene producten, het merk op de in zijn bedrijfssector gebruikelijke wijze gebruikt om de verdere verhandeling van deze producten bij het publiek aan te kondigen, tenzij wordt aangetoond, dat in de bijzondere omstandigheden van het geval het gebruik van het merk voor dat doel de reputatie van dit merk ernstig schaadt.

De artikelen 30 en 36 EG-Verdrag moeten aldus worden uitgelegd, dat de houder van een merkrecht of een auteursrecht zich niet ertegen kan verzetten, dat een wederverkoper die gewoonlijk gelijkaardige artikelen verkoopt die evenwel niet noodzakelijkerwijs van dezelfde kwaliteit zijn als de beschermde producten, deze laatste op de in zijn bedrijfssector gebruikelijke wijze gebruikt om de verdere verhandeling van deze producten bij het publiek aan te kondigen, tenzij wordt aangetoond, dat in de bijzondere omstandigheden van het geval het gebruik van deze producten voor dat doel de reputatie ervan ernstig schaadt.’ (Dictum).

IEF 2681

Af van de regelzucht

“We willen af van de regelzucht uit Brussel en Nederland." Met deze boodschap kwam kamerlid Martijn van Dam van de Partij van de Arbeid (PvdA). (…) De uitspraken van de PvdA-mediawoordvoerder zijn opmerkelijk. Van de regels die het PvdA-kamerlid wil laten schrappen, noemde Van Dam alleen dat een verbod op zeer misleidende reclame (korte flitsreclame) moest blijven.

Met het betoog van Van Dam om in feite nagenoeg alle rechten en plichten uit de richtlijn TV zonder grenzen af te schaffen, raakt Van Dam de wortel van het de Europese regelgeving die voor commerciële zenders bepalingen [kent] over o.a. (…) maximumreclamevolumes, een verbod op reclame bij nieuwsuitzendingen korter dan 30 minuten, het tabaksreclameverbod, het medicijnenreclameverbod alsmede richtlijnen voor alcoholreclame en minderjarigen”

Lees hier meer (Dutchmedia).