DOSSIERS
Alle dossiers

Vormgeving  

IEF 8530

Schuimmodellen

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 1 december 2009, LJN: BK9724, Spirid Creation B.V. tegen  The Light Company

Stukgelopen samenwerking met gestelde auteursrechtcomponent. Hof bekrachtigt vonnis waarvan beroep. Vordering tot afgifte van in opdracht gemaakte modellen. Geen opschortingsrecht wegens niet betaald facturen. De enkele omstandigheid dat Spirid auteursrecht zou hebben op door haar ontwikkelde producten brengt immers niet mee dat zij de – door haar niet betwiste – afspraak tot afgifte van de producten niet hoeft na te komen.

13.  Voor zover het beroep op aan Spirid toekomend auteursrecht tevens bedoeld zou zijn als verweer tegen de vordering van TLC, faalt het reeds op de gronden vermeld in r.o. 4.6 van het vonnis waarvan beroep. De enkele omstandigheid dat Spirid auteursrecht zou hebben op door haar ontwikkelde producten brengt immers niet mee dat zij de – door haar niet betwiste – afspraak tot afgifte van de producten niet hoeft na te komen.
In het kader van de vordering in reconventie faalt het beroep op auteursrecht omdat Spirid onvoldoende heeft gespecificeerd welke onderdelen van de door haar ontwikkelde producten voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komen en op welke grond, zodat, zeker in dit kort geding, niet kan worden beoordeeld in hoeverre haar auteursrecht toekomt. Bovendien is, gelet op het feit dat Spirid niet heeft betwist dat zij gehouden is de resultaten van haar arbeid over te dragen aan TLC – terwijl niet gesteld of gebleken is dat TLC daarvoor, naast de vergoeding voor die arbeid, nog een aparte vergoeding zou moeten betalen – voorshands aannemelijk dat in de afspraken tussen partijen besloten ligt dat, voor zover auteursrecht zou rusten op de door Spirid ontwikkelde producten, dit aan TLC toekomt, althans dat zij daarvoor een gebruiksrecht heeft. Ook grief 4 faalt derhalve.

Lees het arrest hier.

IEF 8503

Thans

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 17 november 2009, zaaknr. 105.00.386/01, Firma Hauck GmbH & Co tegen Stokke A/S c.s. (met dank aan Sjo Anne Hoogcarspel, Freshfields Bruckhaus Deringer )

Auteursrecht. Merkenrecht Tripp Trapp-zaak. Tussenarrest in een al 10 jaar durende procedure tussen Hauck en Stokke. Uitgebreide bespreking begrip  ‘publiek’ en in samenhang daarmee het begrip ‘thans’ in Buma/Chellonmedia. Partijen krijgen de gelegenheid zich hierover, en over een aantal andere vragen, nader uit te laten.

Stokke maakt bezwaar tegen de verhandeling van de ALPHA (afbeelding) en BETA kinderstoelen van Hauck op basis van haar auteursrechten op het ontwerp van de Tripp Trapp stoel en op basis van haar vormmerk voor deze stoel  Het tussenarrest bevat onder andere overwegingen over of Hauck openbaarmakings- en/of verveelvoudigingshandelingen in Nederland heeft verricht: is de levering van deze stoelen dan wel openbaarmaking/verspreiding van een catalogus enkel aan groothandel/detaillisten (geen eindgebruikers/consumenten) een openbaarmaking in de zin van artikel 12 Aw of niet?

(“22. (…) Dit lijkt er op te duiden dat ‘thans’ naar Nederlands auteursrecht, ook voor materiële openbaarmaking, onder ‘publiek’ in het algemeen moet worden verstaan: ‘(de potentiële)eindconsumenten/eindgebruikers’ en niet reeds ‘doorverkopers/tussenpersonen’, zoals groothandels en detaillisten.” (…) “29. (…) De vraag rijst of tussenpersonen/doorverkopers bij materiële openbaarmaking niet in zeker zin op één lijn te stellen zijn met de kopstations en DTH-platforms” (…) “35. (…) dat misschien discussie mogelijk is over de vraag of afbeeldingen op één lijn zijn te stellen met fysieke exemplaren. (…)”).

Het Hof laat partijen toe zich hierover (en over een aantal andere zaken) nader uit te laten.

Hof concludeert wel dat de ALPHA en BETA stoelen geen inbreuk maken op de persoonlijkheidsrechten van de maker van de Tripp Trapp stoel, Peter Opsvik.

(47. (…) ook het persoonlijkheidsrecht van de auteur, zich niet uitstrekt tot de trekken van het werk die functioneel zijn bepaald (…).”

Met betrekking tot het merkenrecht, oordeelde de rechtbank In eerste instantie dat het Tripp Trapp merk nietig was, omdat ‘de fraaie, oorspronkelijke vormgeving’ van de Tripp Trapp bij aankoop daarvan de doorslag geeft, waardoor het vormmerk niet toelaatbaar is (het merk is doorgehaald). Het Hof laat partijen nu toe zich nader uit te laten over de vraag in hoeverre het Tripp Trapp merk wordt bepaald door gebruikskenmerken en wat daarvan de gevolgen zijn in licht van het Philips/Remmington arrest. “52 (…) In ieder geval lijkt het de bedoeling dat gebruikskenmerken niet door het merkenrecht kunnen worden beschermd. (…).”

Het hof geeft eveneens aan dat partijen kunnen laten weten of zij het raadzaam achten om prejudiciële vragen aan het HvJ te stellen en zo ja, welke.

Lees het tussenarrest hier, het vonnis van de Rechtbank van 4 oktober 2000 hier en het tussenarrest van 13 oktober 2005 hier.

IEF 8502

Niet kan worden volstaan met een zo vage beschrijving

Vzr. Rechtbank Breda, LJN: BK8299, 30 december 2009, F. [eiseres] & Blond Amsterdam B.V. tegen Xenos B.V.

Auteursrecht. Slaafse nabootsing. Beroep op auteursrecht op “sfeer en de stijl van de hele lijn Even bijkletsen’”’van eiseres Blond Amsterdam is naar de mening van de voorzieningenrechter onvoldoende concreet. Geen inbreuk door dessins op Xenos-producten. Niet aannemelijk dat eerdere afspraak tussen partijen geldt als algemene erkenning van inbreuk. Het beroep van Blond Amsterdam op slaafse nabootsing stuit af op de negatieve reflexwerking van de Auteurswet: geen bijkomende omstandigheden. (Afbeelding: links boven en linksonder producten Blond Amsterdam, rechts advertentie Xenos).

“Desgevraagd heeft de raadsman van Blond Amsterdam echter geantwoord dat het uitdrukkelijk niet de bedoeling is om ieder product van Xenos te vergelijken met een product van Blond Amsterdam, maar dat het gaat om de sfeer en de stijl van de hele lijn “Even bijkletsen” van Blond Amsterdam. Nu echter ieder ter zitting en in de producties getoond product van Blond Amsterdam is voorzien van een dessin dat volledig, althans in belangrijke mate, afwijkt van het dessin van een ander product, kan slechts worden vastgesteld dat de op de diverse dessins getoonde afbeeldingen zijn ontworpen in (min of meer) dezelfde stijl. Nu naar vaste jurisprudentie een stijl niet in aanmerking komt voor auteursrechtelijke bescherming, komen de vorderingen, gestoeld op deze ondeugdelijke feitelijke grondslag, op grond van auteursrecht niet voor toewijzing in aanmerking.”

3.6. Bij de beoordeling van auteursrechtelijke vorderingen dient de eisende partij het betreffende specifieke werk waarvoor de auteursrechtelijke bescherming wordt ingeroepen ter beoordeling deugdelijk aan te bieden door daarvan hetzij duidelijke afbeeldingen bij de producties te voegen, hetzij het werk in fysieke vorm ter griffie te deponeren opdat recht kan worden gedaan op de gedingstukken. Niet kan worden volstaan met een zo vage beschrijving als in de dagvaarding is gegeven, namelijk “Het Blond dessin kenmerkt zich door vrolijke, felle, bonte kleuren in combinatie met vrolijke taferelen afgewisseld met tierelantijntjes” en ”felle, opvallende, bonte kleuren, strooi-illustraties, tierelantijntjes en kenmerkende vrouwfiguren die met elkaar kletsen onder het genot van een potje thee of koffie en een gebakje”. Dat de afspraak tussen Blond Amsterdam en Xenos dat Xenos geen servetten met een dessin van cupcakes en koekjes meer zou inkopen kan worden aangemerkt als een voor alle aangevallen producten aan te nemen erkenning van inbreuk op auteursrecht is, gelet op de ter zitting door Xenos gevoerde verweren, niet aannemelijk.

3.7. De vraag wat in dit onderhavige geval nu eigenlijk het object van auteursrechtelijke bescherming is moet concreet worden beantwoord, teneinde rechtsonzekerheid te voorkomen en ter voorkoming dat de vrijheid om een ander werk te kunnen scheppen te zeer zou worden beperkt. De voorzieningenrechter heeft daarom ter zitting aan Blond Amsterdam gevraagd om aan te geven wat het werk is waarvoor auteursrechtelijke bescherming wordt ingeroepen en welk werk daar inbreuk op maakt, mede gelet op de vermelding in de dagvaarding dat de vergelijking van de stukken ter zitting nader zal worden toegelicht en de beperkte documentatie met betrekking tot de door Blond gevoerde producten in de bij de dagvaarding gevoerde producties.
De raadsman van Blond Amsterdam heeft daarop geantwoord dat de auteursrechtelijke bescherming wordt ingeroepen van het dessin zoals dat op de hele lijn “Even bijkletsen” van Blond Amsterdam terug komt en dat het niet gaat om de vergelijking per product, en evenmin om het samenspel van afbeeldingen per product, maar dat het gaat om de combinatie van deze afbeeldingen op het volledige scala aan producten. Daarbij heeft de raadsman van Blond Amsterdam gesteld dat het niet alleen de producten betreft die zijn afgebeeld op de producties 3 en 6 en de producten die ter zitting zijn getoond, maar dat het zoveel meer producten betreft dat er een vrachtwagentje nodig zou zijn geweest om alle producten van de lijn “Even Bijkletsen” mee te brengen naar de zitting.

3.8. De voorzieningenrechter stelt vast dat geen sprake is van één dessin dat op alle ter zitting getoonde en als productie overgelegde afbeeldingen van Blond Amsterdam terug komt. Er is sprake van diverse variëteiten aan decoratieve uitingen zoals die zijn afgebeeld op de producten die voorkomen op een uitdraai van de website van Blond Amsterdam, overgelegd als productie 3 en de producten afgebeeld op productie 6.
Voorts staat vast dat de elementen die Blond Amsterdam als kenmerkend naar voren brengt: het koffieboontje, het suikerklontje, het kartelkransje en het hartje, niet op ieder product zijn afgebeeld en bovendien op de producten van Blond Amsterdam terug te vinden zijn in verschillende verschijningsvormen. Het betreft dus niet één afbeelding van een koffieboon, aardbei of cupcake, maar variëteiten van afbeeldingen. Hetzelfde geldt voor de afbeeldingen van kletsende dames aan een tafeltje: het betreft steeds verschillende dames, qua kleuren, gezicht, kleding, haardracht etc. en hetzelfde geldt voor de tafeltjes en de wijze waarop die gedekt zijn. Blond Amsterdam roept bovendien auteursrechtelijke bescherming in van dessins die de voorzieningenrechter onbekend zijn, aangezien niet alle (afbeeldingen van) artikelen van de lijn “Even Bijkletsen” in het geding zijn gebracht.

3.9. Het is aan Blond Amsterdam om, ter voldoening aan de plicht de feitelijke gronden van de eis te stellen, op een geordende wijze te onderbouwen dat sprake is van een concreet dessin dat auteursrechtelijk is beschermd en waarop een (per geval concreet aan te duiden) product van Xenos inbreuk maakt. Van de raadsman van Blond Amsterdam had dan ook verwacht mogen worden dat hij per product van Xenos concreet had aangegeven op welk specifiek dessin van Blond Amsterdam dit product auteursrechtelijke inbreuk zou maken. Dit geldt temeer omdat Xenos op voorhand de ontwerptekeningen van ieder door haar op de markt gebracht product in het geding heeft gebracht.
Desgevraagd heeft de raadsman van Blond Amsterdam echter geantwoord dat het uitdrukkelijk niet de bedoeling is om ieder product van Xenos te vergelijken met een product van Blond Amsterdam, maar dat het gaat om de sfeer en de stijl van de hele lijn “Even bijkletsen” van Blond Amsterdam. Nu echter ieder ter zitting en in de producties getoond product van Blond Amsterdam is voorzien van een dessin dat volledig. althans in belangrijke mate, afwijkt van het dessin van een ander product, kan slechts worden vastgesteld dat de op de diverse dessins getoonde afbeeldingen zijn ontworpen in (min of meer) dezelfde stijl. Nu naar vaste jurisprudentie een stijl niet in aanmerking komt voor auteursrechtelijke bescherming, komen de vorderingen, gestoeld op deze ondeugdelijke feitelijke grondslag, op grond van auteursrecht niet voor toewijzing in aanmerking.

3.10. Het beroep van Blond Amsterdam op slaafse nabootsing stuit af op de negatieve reflexwerking van de Auteurswet. Nu hiervoor reeds is overwogen dat niet kan worden vastgesteld dat sprake is van inbreuk op auteursrechten, is voor de aanvullende bescherming van artikel 6:162 BW slechts ruimte indien sprake is van bijkomende omstandigheden. Dergelijke omstandigheden zijn door Blond Amsterdam niet gesteld noch zijn die gebleken.

Lees het vonnis hier

IEF 8498

De markt van Abrahampoppen en Sarahpoppen

Rechtbank Breda, 6 januari 2010, KG ZA 09-707, Happy-Point tegen JB-Inflatable B.V. & Stef-Verhuur. (met dank aan Rutger van Rompaey, QuestIE advocatuur)

Eerste vonnis van 2010. Auteursrecht. Modellenrecht. Geschil tussen verhuurders/fabrikanten van zogenaamde ‘inflatables’ over inbreukmakende opblaasbare Abraham- en Sarahpoppen. Inbreuk aangenomen. Verdeling proceskosten naar redelijkheid over gedaagde fabrikant en ‘hobbymatige’ verhuurder. (Eisende poppen links op afbeeldingen, klik voor vergroting).

3.6. (…) Anders dan door JB is gesteld maakt het feit dat alle Abraham- en Sarahpoppen bepaalde generieke uiterlijke kenmerken hebben, zoals grijs haar, die de herkenbaarheid voor de toeschouwer bepalen en er ook andere Abraham- en Sarahpoppen zijn waarin bijvoorbeeld de zwarte hoed, een zwart kostuum, een schort, het verkeersbord en de fles worden gebruikt het voorgaande niet anders.  Het gaat immers om de totaalindruk van de pop en niet om de onderdelen afzonderlijk. Bovendien ontstaan juist door de persoonlijke keuzes ten aanzien van die onderdelen c.q. kenmerken oorspronkelijke, voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komende, poppen. Het verweer dat de combinatie van de verschillende elementen niet nieuw is heeft JB onvoldoende feitelijk onderbouwd, zodat daaraan voorbij wordt gegaan. Uit de door JB bij brief van 4 december 2009 overgelegde productie 1, blijkt juist dat de door Happy-Point op de markt gebrachte poppen een eigen, afzonderlijke plek op de markt van Abrahampoppen en Sarahpoppen innemen. Uit de betreffende productie blijkt immers dat er binnen het idee van een Abrahampop en Sarahpop vele concrete uitvoeringen denkbaar en mogelijk zijn. Ook de poppen zoals afgebeeld onder 3.1. sub b., nog daargelaten dat Happy-Point heeft betwist dat deze poppen eerder op de markt zijn gebracht dan haar poppen, onderschrijven dit. Deze poppen hebben een andere totaalindruk dan de poppen van Happy-Point. (…) Naar het oordeel van de rechtbank zijn de Abrahampop en de Sarahpop van Happy-Point zoals ter zitting getoond, en hiervoor onder 3.1. sub a. afgebeeld, dan ook elk aan te merken als een nieuw, oorspronkelijk werk dat het stempel van de maker draagt, en komen daarmee in aanmerking voor auteursrechtelijke bescherming.

3.7. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de door JB en Stef-Verhuur op de markt gebrachte de poppen, afgebeeld onder 3.1. sub c., een totaalindruk bieden die overeenstemt met die van de poppen van Happy-Point. De verschillen zijn van ondergeschikte betekenis en doen niet af aan de overeenstemmende totaalindruk. JB en Stef- Verhuur hebben ook niet betwist dat de door hen op de markt gebrachte Abrahampop en Sarahpop inbreuk maken op de auteursrechten van Happy-Point. Daarbij maakt het niet uit of de Abrahampop van Happy-Point al dan niet is voorzien van het verkeersbord

(…)

3.15. JB en Stef-Verhuur zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Door Happy-Point is op grond van artikel 1019h Rv een volledige vergoeding van de proceskosten gevorderd. JB en Stef-Verhuur hebben de omvang van de gestelde kosten niet betwist. Gelet hierop zullen de proceskosten worden begroot op het door de advocaat van Happy-Point opgegeven bedrag ad € 8.424,83. Gelet op de omstandigheid dat JB een vennootschap is die zich bedrijfsmatig bezighoudt met de handel in de betreffende poppen en dat Stef-Verhuur wordt gedreven door een natuurlijk persoon en de verhuur vooralsnog een hobbymatig karakter heeft en gelet op de omvang van de door JB en Stef-Verhuur ieder afzonderlijk gepleegde inbreuk, is het redelijk dat van voornoemde proceskosten een bedrag van € 5.624,83 voor rekening van JB en een bedrag van € 2.800,= voor rekening van Stef-Verhuur komt.

Lees het vonnis hier.

IEF 8489

Meubelmodellen

Vzr. Rechtbank Groningen, 18 december 2009, KG ZA 09360, Cassina S.P.A. tegen Box Seven B.V. (met dank aan Selale Dogan, Van der Steenhoven ).

Auteursrecht. Meubels. Inbreuk niet betwist. Geen spoedeisend belang winstopgave. Geen aanpassing, maar volledige vernietiging inbreukmakende meubelstukken. Ook kussens maken een wezenlijk onderdeel uit van de auteursrechtelijk beschermde meubelmodellen. Afbeelding: voorgestelde wijziging wederpartij.

5.1. Vast staat dat Box Seven de inbreuk op de auteursrechten van Cassina niet betwist en dat zij bereid is een onthoudingsverklaring te tekenen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat, gelet op het feit dat vast staat dat Box Seven door haar handelswijze inbreuk heeft gemaakt op de intellectuele eigendomsrechten van Cassina er voldoende grond bestaat de vordering in conventie onder A toe te wijzen.

5.5. Cassina heeft voorts onder G gevorderd dat Box Seven een opgave doet van haar winst. Cassina heeft tegenover de betwisting van de zijde van Box Seven onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij spoedeisend belang bij toewijzing van dat deel van de vordering heeft en derhalve wordt deze afgewezen.

5.7. Cassina vordert onder E de vernietiging van de inbreukmakende meubelmodellen.  Box Seven stelt echter dat zij de inbreukmakende meubelen zodanig wil aanpassen dat zij niet langer meer inbreuk maken op de rechten van Cassina. Box Seven verzet zich dan ook tegen vernietiging van de meubelstukken.  Dienaangaande merkt de voorzieningenrechter op dat de inbreuk op de intellectuele eigendomsrechten van Cassina rechtvaardigt dat de betreffende meubelstukken worden vernietigd zodat deze niet meer in omloop kunnen worden gebracht. De voorzieningenrechter ziet onvoldoende grond om van die vernietiging af te zien, omdat Box Seven onvoldoende concreet heeft aangegeven welke veranderingen zij wil aanbrengen en thans geenszins zeker is dat die veranderingen de inbreuk in voldoende mate en ten aanzien van de kenmerkende elementen van de meubels zullen opheffen. De door Box Seven overgelegde schets is daartoe onvoldoende en hetgeen zij daaraan bij de mondelinge behandeling heeft toegevoegd niet zodanig concreet dat voormelde onzekerheid illusoir is te noemen. Gelet hierop wordt de vordering in conventie onder E toegewezen.

6.1. (…) Dat het auteursrecht, zoals door Box Seven is gesteld,niet rust op de kussens van de meubelmodellen zonder de staalconstructie er omheen, volgt de voorzieningenrechter evenmin. De kussens maken immers een wezenlijk onderdeel uit van de auteursrechtelijk beschermde meubelmodellen en kunnen niet los van het geheel worden gezien. Het gaat niet aan om één van de auteursrechtelijk beschermde elementen van het beschermde model los te maken.

Lees het vonnis hier.

IEF 8486

De indruk van een intern zwevend glas

Bodum (links) - Ten BergVzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 18 december 2009, KG ZA 09-1712, Ten Berg’s Handelsmaatschappij tegen Bodum AG & PI-Design

Auteursrecht. Gemeenschapsmodellenrecht. Dubbelwandige glazen. Opheffingskortgeding na ex parte. Vordering toegewezen. Strakke, minimalistische vormgeving is stijlkenmerk en de ruimten tussen wanden en bodem zijn technisch bepaald. “De ruimten tussen de wanden en bodem en de daaruit resulterende indruk van een intern zwevend glas hangen namelijk samen met het feit dat het glas een dubbele wand heeft.” Verschil tussen glazen is daarnaast duidelijk zichtbaar."

Geen terugwerkende kracht herziening: “Naar voorlopig oordeel heeft een herziening van een beschikking krachtens artikel 1019e lid 3 Rv geen terugwerkende kracht maar treedt de werking ervan pas in met het doen van de uitspraak (of, in het zich hier niet voordoende geval dat de uitspraak niet uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard, bij het in kracht van gewijsde gaan van de uitspraak). De wetgever heeft de herzieningsprocedure namelijk willen modelleren naar het opheffingskortgeding als bedoeld in artikel 705 Rv.” Nietigheidsactie tegen Gemeenschapsmodellen niet meegenomen bij 1019h proceskosten.

Lees het vonnis hier.

IEF 8480

Een lading verdachte scheerapparaten

Rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, 4 november 2009, Koninklijke Philips Electronics N.V. tegen Lucheng Meijing Industrial Company Ltd (met dank aan Frank Eijsvogels, Howrey).

Per abuis even blijven liggen: Douanebeslag. Vervaardigingsfictie. Modellenrecht. Auteursrecht. Rechtbank Antwerpen stelt prejudiciële vraag m.b.t. douanebeslag transitgoederen in zaak over in beslag genomen scheerapparaten.

“Vormt artikel 6.2 b) van de verordening (EG) nr. 3295/94 van 22 december 1994 (de oude douaneverordening) een regel van geuniformiseerd gemeenschapsrecht, die zich opdringt aan de rechtbank van de lidstaat die overeenkomstig artikel 7 van de verordening gevat werd door de houder van het recht, en houdt deze regel in dat de rechtbank bij haar beoordeling geen rekening mag houden niet het statuut van tijdelijke opslag / het transit statuut en de fictie moet toepassen dat de goederen vervaardigd werden in diezelfde lidstaat, en vervolgens met toepassing van het recht van diezelfde lidstaat, moet oordelen of zodanige goederen inbreuk plegen op het intellectuele recht in kwestie?

Lees het vonnis hier.

Zie ook: That Nokia case: catching hold of counterfeits. “JIPLP has received the draft of an article by two respected Dutch lawyers on the decision of the High Court for England and Wales earlier this year in the controversial case of Nokia v Her Majesty's Revenue and Customs. In this decision the judge declined to take a broad view of the scope of the European Union's Regulation on the suspension from circulation of goods suspected of being counterfeit when he held, following a close analysis of the European Court of Justice's case law as well as the relevant legal provisions, that a consignment of undeniably counterfeit Nokia phones and accessories could not be seized at Heathrow Airport, London, since -- despite their physical presence in the European Economic Area -- they had not been put on the market there.

(...) The full text of the draft article can be accessed as a Word document here and its authors, Frank Eijsvogels and Willem Hoyng, can be contacted via the website of Howrey LLP's Amsterdam office." [Court of appeal heeft inmiddels ook besloten prejudiciële vragen te stellen, nog niet gepubliceerd].

Lees hier meer (JIPL).

IEF 8453

Anders dan viel op te maken uit de foto’s bij het verzoekschrift

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 14 december 2009, KG ZA 09-1608, Kruidvat Retail B.V. regen Adventure Bags B.V. (met dank aan Nanda Ruyters & Martin Hemmer, AKD Prinsen Van Wijmen)

Auteursrecht. Weekendtas. Opheffingskortgeding na ex parte. “Zelfs als zou auteursrecht rusten op het ontwerp (…), dan nog kan de beschikking van 19 november niet in stand blijven, omdat Kruidvat op dat recht naar voorlopig oordeel geen inbreuk maakt.” 1019h proceskosten “tot op heden”: €20.074,50.

4.6. Anders dan viel op te maken uit de foto's bij het verzoekschrift, lieten de ter zitting getoonde exemplaren een aantal in het oog springende verschillen in de vormgeving van de tassen zien. (…0 Een en ander leidt ertoe dat de totaalindruk die door de Kruidvat-tas wordt gewekt vrij plomp is, terwijl de tas van Adventure Bags eerder een getailleerde indruk wekt. Er is naar voorlopig oordeel kortom reeds op grond van de duidelijk afwijkende vormgeving geen sprake van overeenstemmende totaalindrukken. Die verschillende indruk wordt nog versterkt door de afkijkende dessins. De door Kruidvat verhandelde tas kan derhalve niet worden aangemerkt als een ongeoorloofde verveelvoudiging van het ontwerp van Adventure Bags. De door Adventure Bags benadrukte overeenkomsten, zoals de kunstlederen bies en strook ter plaatse van de bevestiging van het schouderhengsel, de handvatten en de rivets, maken dit niet anders, nu deze voor de vormgeving van dergelijke tassen gebruikelijke elementen betreffen die niet in het oog springend zijn en derhalve van ondergeschikte betekenis. Daarbij dient tevens in aanmerking te worden genomen dat er reeds sinds jaar en dag soortgelijke tassen als die van Adventure Bags op de markt zijn, zodat, indien op de vormgeving van die tas al auteursrecht zou rusten, de beschermingsomvang daarvan beperkt is.

Lees het vonnis hier.

IEF 8445

Meubellijn

Tower - SchramVzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 1 december 2009, KG ZA 09-1258, X & Tower Benelux B.V. tegen Henk Schram Meubelen B.V.

Auteursrecht. Werkgeversauteursrecht op meubellijn. Inbreuk aangenomen. Geen belang bij verdere beoordeling modelrechtelijke grondslag nu (o.a.) geen verbod met werking buiten Nederland is gevorderd. In citaten:

Subjectieve vormgevingselementen: 4.3. Aan Schram kan worden toegegeven dat in elk geval een aantal van de meubelen behorend tot de Tegal-lijn wat betreft maatvoering en positionering van kastdeurtjes, laden en/of open vakken niet aanmerkelijk afwijkt van soortgelijke meubelen die reeds sinds jaar en dag verkrijgbaar zijn. Het auteursrecht ziet niet op het ontwerp voor dergelijke algemene basisvormen, die hoofdzakelijk zijn ingegeven door de functie van de meubelen, zoals bijvoorbeeld open vakken in een TV meubel, laden in een ladenkast en vier poten met een tafelblad voor een tafel. Dat neemt evenwel niet weg dat naar voorlopig oordeel aan de Tegal-meubelen ook subjectieve elementen zijn te herkennen die wel voldoen aan de eis dat zij een eigen, oorspronkelijk karakter hebben en het persoonlijk stempel van de maker dragen. Deze subjectieve vormgevingselementen betreffen in elk geval het toegepaste materiaal (teak met grey wash afwerking), de robuuste handgrepen, de dikke poten en brede buitenranden om de panelen, de toepassing van groeven in de kastdeuren, zijkanten en bovenblad met een op gelijke hoogte (of diepte) liggend paneel, alsmede het willekeurige gebruik van ‘dingkliks’ uitsluitend voor de sier. Deze specifieke combinatie van subjectieve vormgevingselementen geven de meubelen een robuuste uitstraling en maken dat het beeld ontstaat dat het traditionele meubelen betreft die zijn vervaardigd van hergebruikt (oud) hout. Aldus is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat het ontwerp voor de meubelen behorend tot de Tegal-lijn in hun geheel beschouwd auteursrechtelijke bescherming genieten.

Inbreuk: 4.4. (…) Deze elementen maken dat de totaalindruk die wordt gewekt door de meubelen uit de Kapar-lijn dezelfde is als die gewekt door de meubelen uit de Tegal-lijn. Daaraan kan niet voldoende afdoen dat bij de Kapar-meubelen het paneel aan de zijkanten en kastdeuren niet gelijkliggend maar dieper liggend is en dat de buitenranden die om de panelen heen liggen in de hoeken geen verstek verbinding hebben. De toepassing van dieperliggende panelen wekt immers geen andere globale indruk dat de gelijkliggende panelen, terwijl de afwijkende hoekverbinding evenmin voldoende in het oog springend is.

4.9. Concluderend stelt de voorzieningenrechter vast dat het ontwerp voor de meubelen behorend tot de Tegal-lijn auteursrechtelijke bescherming toekomt en dat de meubelen uit de Kapar-lijn inbreuk maken op deze auteursrechten.’ 

Dienstverband: 4.10. Schram heeft betwist dat het auteursrecht op het ontwerp voor de meubelen behorend tot de Tegal-lijn bij X zou berusten, zoals in de dagvaarding vermeld. Tower heeft erkend dat dit onjuist is, nu X weliswaar de meubelen heeft ontworpen, maar hij dit heeft gedaan in dienstverband van Tower en dit tot zijn opgedragen werkzaamheden behoorde. Dat de ontwerptekeningen voor de meubelen van de Tegal-lijn niet de naam van X vermelden, maar wel het logo van Tower, onderstreept dat. Aldus komen de auteursrechten op de meubelen ingevolge artikel 7 Aw aan Tower toe. Daaruit volgt dat X niet ontvankelijk is in zijn vorderingen.

Verbod voor Nederland: 4.12. Aangezien het door Tower c.s. gevorderde verbod reeds toewijsbaar is op grond van het aan Tower toekomende auteursrecht op de ontwerpen voor de Tegal-meubelen en zij geen verbod met werking buiten Nederland heeft gevorderd, heeft zij – nu zij evenmin afzonderlijk belang daarbij heeft gesteld – geen belang bij beoordeling van de modelrechtelijke grondslag voor deze vordering en evenmin bij een beoordeling van het gesteld onrechtmatig handelen wegens slaafse nabootsing dat zij mede aan haar vordering ten grondslag had gelegd.

Lees het vonnis hier.

IEF 8405

Juist deze specifieke combinatie van kenmerken

Frodo (boven) Freedom (onder)Rechtbank ‘s-Gravenhage, 18 november 2009, HA ZA 07-3170, Karel Mintjens N.V. tegen V.D.V. Meubelen B.V.

Modellenrecht. Auteursrecht. Bodem (zie voor KG: Gerechtshof ’s-Gravenhage, 21 juni 2007, IEF 4291, voor verwante zaken rechtbank Middelburg, zie vanaf IEF 5920). Succesvol bezwaar op grond van meervoudig Gemeenschapsmodel voor dressoir, door eiser op de markt gebracht onder de naam Frodo (afbeelding boven), tegen dressoir Freedom van gedaagde (afbeelding onder).

Geldigheid model aangenomen, nu geen VDV geen vordering tot nietigverklaring heeft ingediend. Behoren tot een stijl doet i.c. niet af aan bescherming:  “(…) weliswaar zijn uitgevoerd in een bepaalde, wat VDV noemt: ‘kubistische’ of robuuste stijl met strakke lijnen, zodat deze om die reden een zekere overeenkomst vertonen, maar dat geen van die [eerder op de markt gebrachte –IEF]  meubels de specifieke combinatie van elementen oplevert die naar het oordeel van de rechtbank gezichtsbepalend is voor de door het Gemeenschapsmodel bij de geïnformeerde gebruiker gewekte algemene indruk.” Inbreuk aangenomen, Freedom-dressoir wekt geen andere algemene indruk dan Frodo-dressoir. Pan-Europees inbreukverbod. Verspreidingsverbod reclame. Geen rectificatie van interview met VDV in vakblad Meubel.

Geldigheid model: 4.4. De rechtbank stelt vast dat VDV geen (reconventionele) vordering tot nietigverklaring van het Gemeenschapsmodel van Mintjens heeft ingesteld, noch bij wege van exceptie een beroep heeft gedaan op een ouder op haar naam staand modelrecht in de zin van art. 25(1)(d) GModVo. Bij gebreke van een dergelijke vordering en een dergelijk beroep zal de rechtbank, gelet op art. 85 GModVo, uit dienen te gaan van de geldigheid van het Gemeenschapsmodel van Mintjens.

(...)

Stijl / inbreuk: 4.11. De rechtbank stelt voorop dat veel van de door VDV ingeroepen meubels – net als het ingeroepen Frodo-model – weliswaar zijn uitgevoerd in een bepaalde, wat VDV noemt: ‘kubistische’ of robuuste stijl met strakke lijnen, zodat deze om die reden een zekere overeenkomst vertonen, maar dat geen van die meubels de specifieke combinatie van elementen oplevert die naar het oordeel van de rechtbank gezichtsbepalend is voor de door het Gemeenschapsmodel bij de geïnformeerde gebruiker gewekte algemene indruk. Bedoelde specifieke combinatie is deze. Het model van Mintjens kenmerkt zich in vooraanzicht door a) ten opzichte van (relatief brede) kaders dieper gelegen panelen, b) een pootdikte die overeenkomst met de dikte van het bovenblad, c) horizontale en verticale gefreesde groeven in de kaders van de deuren en de laden die een strakke belijning opleveren, waardoor d) het lijkt alsof de laden deel uitmaken van de kaders en e) alsof de hoeken van de kaders uit "losse" blokjes bestaan. Voorts kenmerkt het model zich door f) ellips- of halve maanvormige uitsparingen van de poten of staanders en g) een afvlakking van de hoeken van het dressoirblad van 60◦.

4.12. Behalve kenmerken f) en g) wordt juist deze specifieke combinatie van kenmerken a) tot en met e) in het Frodo-dressoir van VDV aangetroffen. 4.13. Het door VDV gestelde kan niet leiden tot de conclusie dat haar Freedom-dressoir een andere algemene indruk wekt in de zin van art. 10(1) GModVo. VDV heeft naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte aangevoerd dat de bij haar Freedom-dressoir ontbrekende uitsparingen in de staanders (kenmerk f)) van zodanige invloed is dat dit de bedoelde algemene indruk ten opzichte van het Gemeenschapsmodel anders maakt. De rechtbank acht dit in relatie tot de gezichtsbepalender combinatie van alle overige overgenomen kenmerken a) tot en met e) van onvoldoende gewicht. Anders gezegd: dit verschil is bij vergelijking van de opgeroepen totaalindruk van het ingeroepen model en het Freedom dressoir niet in het oog springend en daarmee niet van voldoende beslissende invloed op de gewekte algemene indruk. Terzijde: Bij de in dit verband vergelijkbare auteursrechtelijke toets die het Haagse hof in kort geding bij wege van voorlopig oordeel uitvoerde, werd ten aanzien van dit aspect op grond van hoofdzakelijk dezelfde onderliggende stukken overeenkomstig geoordeeld (vgl. 2.6 r.o. 8).

4.14. Concluderend stelt de rechtbank vast dat sprake is van inbreuk door VDV op het model van Mintjens. Het gevorderde modelinbreukverbod zal worden toegewezen op de in het dictum verwoorde wijze.

Verspreidingsverbod reclamemateriaal: 4.21. De rechtbank stelt vast dat het geschil tussen Mintjens en VDV in het artikel in Meubel weliswaar meer dan zijdelings aan de orde komt, maar dat de manier waarop dat gebeurt niet onevenwichtig is.(...)

4.17. Het gevorderde verbod (reclame)materiaal te verspreiden waarin het dressoir in kwestie staat afgebeeld, zal worden toegewezen. De verspreiding van dergelijk materiaal heeft immers te gelden als het aanbieden van een inbreukmakend product en hiertegen kan Mintjens op basis van haar modelrecht opkomen.

Geen rectificatie: 4.22. De rechtbank zal de vordering tot rectificatie afwijzen, omdat de publicatie in Meubel niet onjuist of anderszins onrechtmatig was en er gezien de omstandigheden van de onderhavige zaak overigens onvoldoende aanleiding is voor de veroordeling van VDV tot een dergelijke ingrijpende maatregel.

Lees het vonnis hier