DOSSIERS
Alle dossiers

Vormgeving  

IEF 8670

Een krachtige prikkel tot nakoming is echter iets anders

Rechtbank Zutphen, 11 november 2009 en 3 maart 2010, HA ZA 07-1041, Fashion Box c.s./Vingino (met dank aan Frits Gerritzen, Brinkhof).

Auteursrecht. Onthoudingsverklaring. Na een eerste tussenvonnis, waarin geoordeeld werd dat het begrip “per product” in de onthoudingsverklaring “per inbreukmakend model” betekent en niet “per inbreukmakend exemplaar” zoals Fashion Box c.s. hadden gesteld, vorderen Fashion Box c.s. een boete “for any day on which an infringement continues”. Rechtbank stelt vast dat de verbeurde boetes een bedrag van € 1.690.000,- belopen, maar matigt tot een bedrag van € 140.756,98 (vermeerderd met wettelijke rente). “Een krachtige prikkel tot nakoming is echter iets anders dan een instrument om een wederpartij financieel ernstig te benadelen”. In citaten:

T.a.v. handelingen die als “infringement” kwalificeren (tussenvonnis van 11 november 2009): 2.4. Gelet op het bepaalde in artikel 1 van de Auteurswet geldt als inbreukmakende  handeling het zonder de toestemming van de maker verveelvoudigen en openbaar maken van het werk. Onder verveelvoudigen wordt begrepen iedere vastlegging van het werk, in de zin van het reproduceren of neerleggen van het werk in een stoffelijk voorwerp. Onder openbaar maken vallen, algemeen gezegd, handelingen waarmee het werk ter beschikking van een publiek wordt gesteld. Zoals door Vingino onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 27 januari 1995 (NJ 1995,669, Bigott/Doucal) terecht is gesteld, valt importeren en exporteren in gesloten containers dan ook niet onder het begrip "openbaar maken". Nu gesteld noch gebleken is dat tijdens het importeren het T-shirt ter beschikking van een publiek is gesteld, kunnen de dagen waarop die import heeft plaatsgevonden in ieder geval niet worden aangemerkt als dagen waarop Vingino wegens inbreukmakende handelingen de boete heeft verbeurd zoals bedoeld in artikel 3 van de onthoudingsverklaring. Ten aanzien van het exporteren van het T-shirt geldt, gelet op hetgeen hierna, in rechtsoverweging 2.7, wordt overwogen, dat de vraag of dit een inbreukmakende handeling oplevert beoordeeld dient te worden naar Chinees recht.

2.5. Fashion Box c.s. legt voorts aan haar vordering ten grondslag het door Vingino in voorraad houden van het T-shirt. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat het in voorraad houden valt onder het verveelvoudigen en/of openbaar maken van het werk en aldus een inbreuk op het auteursrecht van Fashion Box c.s. oplevert. Dit brengt mee dat de dagen waarop Vingino het T-shirt enkel op voorraad heeft gehouden niet zijn aan te merken als dagen waarop "an infringement continues" op grond waarvan Vingino een boete verbeurt.

2.6. Naar het oordeel van de rechtbank vallen de handelingen "verkoop" en "levering" onder het openbaar maken van het werk nu aangenomen moet worden dat het T-shirt daarmee ter beschikking van een publiek wordt gesteld. De term "ter verkoop aanbieding" is door Fashion Box c.s. niet nader toegelicht. Kennelijk is daarmee door Fashion Box c.s. bedoeld de presentatie van het T-shirt aan (potentiële) afnemers ten behoeve van de voorjaars- en zomercollectie. Naar het oordeel van de rechtbank is dat een vorm van openbaar maken nu daarmee immers het T-shirt aan een publiek, te weten: dat van de winkeliers c.q. inkopers, wordt getoond met de bedoeling dat het in de handel wordt gebracht. Dit brengt mee dat voor de bepaling van de door Vingino op grond van artikel 3 van de onthoudingsverklaring verbeurde boete, de dagen tellen waarop sprake is geweest van respectievelijk "verkoop", "levering" en "ter verkoop aanbieding" zoals in vooromschreven zin bedoeld.” 

T.a.v. bedrag aan verbeurde boetes (eindvonnis): 2.8. Uit dit alles wordt geconcludeerd dat door Vingino gedurende (iets meer dan) 169 dagen boetes zijn verbeurd, hetgeen aan boetes een bedrag van € 1.690.000,-- oplevert.”

Matiging verbeurde boetes t.a.v. levering en verkoop inbreukmakende producten (tussenvonnis van 11 november 2009): “2.1 1. Ten aanzien van het beroep van Vingino op matiging van de boete wordt overwogen dat bij een boetebepaling als de onderhavige van een redelijk handelend schuldeiser mag worden verlangd dat hij aan de vermeende inbreukmaker kenbaar maakt dat er naar zijn mening sprake is van overtreding van de verbodsbepaling. Dit sluit ook aan bij het bepaalde in artikel 6:93 BW. Vingino heeft in dat verband terecht gewezen op het karakter van een boetebepaling, te weten dat het een prikkel moet zijn tot naleving van hetgeen partijen met elkaar hebben afgesproken. Het gaat dan ook niet aan dat degene die meent dat de andere partij een verbodsbepaling overtreedt waarop een boete per dag is gesteld, er het zwijgen toe doet en de boete tot het maximum laat oplopen. Dat geldt in het onderhavige geval temeer nu mag worden aangenomen dat Fashion Box c.s., gelet op het door haar ingenomen standpunt dat Vingino een onverbeterlijke navolger is van de Replay producten van Fashion Box C.S., Vingino nauwgezet in de gaten zal hebben gehouden, zoals door Vingino onweersproken is gesteld. In het feit dat voorts gesteld noch gebleken is dat Fashion Box c.s. Vingino op enig moment heeft aangesproken op het verhandelen van het T-shirt Matthew, ziet de rechtbank voorshands reeds een grond voor matiging van de eventueel door Vingino verbeurde boete. Nu het verhandelen ziet op de inbreuk op het auteursrecht van Fashion Box c.s. die gelegen is in de verkoop en levering van het T-shirt, acht de rechtbank een redelijk aanknopingspunt voor matiging op dit punt de op die verkoop gerealiseerde winst, in het IFO rapport berekend op € 40.756.98.”

Verdere matiging verbeurde boetes t.a.v. "ter verkoop aanbieding" inbreukmakende producten (eindvonnis): 2.10. De rechtbank heeft nog te beslissen over de boetes die zijn verbeurd als gevolg van "ter verkoop aanbieding". (…)

2.13. Op grond van het bepaalde in artikel 6:94 lid 1 BW kan de rechter - op verlangen van de schuldenaar - een boete matigen indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist. De in deze bepaling opgenomen maatstaf dat voor matiging slechts reden kan zijn indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist, brengt mee dat de rechter pas als de toepassing van een boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt, van zijn bevoegdheid tot matiging gebruik mag maken. Daarbij zal de rechter niet alleen moeten letten op de verhouding tussen de werkelijke schade en de hoogte van de boete, maar ook op de aard van de overeenkomst, de inhoud en de strekking van het beding en de omstandigheden waaronder het is ingeroepen (zie HR 27 april 2007, NJ 2007,262).

2.14. In dit geval springt in het oog dat Fashion Box c.s. niet heeft gesteld dat zij als gevolg van inbreuk op auteursrecht schade heeft geleden, terwijl tussen partijen vast staat dat het merk Replay uitsluitend kleding voor volwassenen omvat en Vingino alleen kleding voor baby's en kinderen op de markt brengt. Dat was de reden dat de rechtbank in onderdeel 4.30 van het tussenvonnis van 15 juli 2009 heeft overwogen dat de vordering tot schadevergoeding op te maken bij staat zal worden afgewezen. Al om deze reden kan een boete van ongeveer € 1.690.000,-- buitensporig en daarom onaanvaardbaar worden genoemd. Daar komt het volgende bij.

2.15. Fashion Box c.s. heeft niet (voldoende gemotiveerd) weersproken dat zij van het T-shirt Matthew moet hebben geweten vanaf het moment dat het door Vingino in de handel is aangeboden en ermee heeft gewacht om verbeurde boetes te innen totdat alle exemplaren zijn uitverkocht. Zie ook hetgeen is overwogen in onderdeel 2.11 van het tussenvonnis van 11 november 2009. Nu het Fashion Box c.s. vrij stond om naast betaling van verbeurde boetes aanspraak te maken op schadevergoeding, heeft het hier bedoelde boetebeding de functie van een krachtige prikkel tot nakoming. Een krachtige prikkel tot nakoming is echter iets anders dan een instrument om een wederpartij financieel ernstig te benadelen door het moment af te wachten dat de verbeurde boetes tot een maximaal bedrag zijn opgelopen. De rechtbank ziet daarom ook in de strekking van het boetebeding en de omstandigheden waaronder het is ingeroepen reden de boete (fors) te matigen.

2.16. Onder de gegeven omstandigheden, is de rechtbank van oordeel dat onverkorte toepassing van het boetebeding (ook) wat betreft "ter verkoop aanbieding" en "productie" tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt. De rechtbank zal de als gevolg van "ter verkoop aanbieding" en "productie" verbeurde boete matigen tot een bedrag van € 100.000,--.”

Lees het eindvonnis hier, eerste tussenvonnis hier (IEF 8075) en tweede tussenvonnis hier.

IEF 8666

Slechts voor zover het werk in het model is belichaamd

Gerechtshof Amsterdam, 23 februari 2010, LJN: BL4968, Markant International B.V. tegen Vlaar Ergonomie B.V.

Auteursrecht. Modellenrecht. Samenloop. Licenties. Ergonomische monitorophangsystemen. Rechtsvermoeden van overdracht auteursrecht, art. 3.28 BVIE. Hof bekrachtigt vonnis waarvan beroep (Rechtbank Utrecht, 5 november 2008, IEF 7290).

“Artikel 3.28 lid 1 wil bevorderen dat, indien tegelijkertijd een uitsluitend recht op een model en een auteursrecht op een in dat model belichaamd kunstwerk bestaan, deze in dezelfde hand zijn. Daartoe is echter niet vereist dat het auteursrecht reeds terstond bij het verlenen van de in artikel 3.28 lid 1 bedoelde toestemming [voor het verrichten van een depot] overgaat aangezien niet reeds bij het verlenen van die toestemming, maar pas bij het gebruik maken daarvan het uitsluitend recht op het model ontstaat.

[En] Weliswaar wordt daar bepaald dat reeds de toestemming tot depot een overdracht van auteursrecht inhoudt, maar dat is slechts een gedeeltelijke overdracht, immers slechts voor zover het werk in het model is belichaamd. (…) Omdat de verkrijger, zolang de toestemming voortduurt, niet in zijn recht tot deponeren beperkt is en hij velerlei modellen deponeren kan, kan pas als hij metterdaad tot depot overgaat, worden bepaald tot welk deel van het auteursrecht de overdracht zich uitstrekt.

Ondanks mogelijke bedoeling van partijen is i.c. slecht sprake van een licentie, nu “voor overdracht van auteursrecht is onder de Auteurswet 1912 wilsovereenstemming niet voldoende maar is vereist dat zij in een akte is neergelegd.”

Eén hand: 4.3  Artikel 3.28 lid 1 BVIE geeft het rechtsvermoeden dat de ontwerper van een krachtens de auteurswet beschermd werk die een ander toestemming verleent een tekening of model waarin dat werk is belichaamd, te deponeren, zijn auteursrecht deels overdraagt. Dat vermoeden is niet voor weerlegging vatbaar en geldt ook als die ontwerper zich er in het geheel niet van bewust is en zelfs als vaststaat dat hij, ware hij zich er wel van bewust geweest, de toestemming niet verleend zou hebben. Daarmee is deze bepaling een uitzondering op het beginsel dat een overdracht een rechtshandeling is en een op het rechtsgevolg gerichte wil vereist. Uitzonderingsbepalingen dienen beperkt te worden uitgelegd en moeten bij voorkeur niet worden uitgebreid tot categorieën van gevallen waarin het maken van de uitzondering niet dienstig kan zijn aan het doel waarmee de wetgever de uitzondering gemaakt heeft.

4.4  Artikel 3.28 BVIE maakt deel uit van titel III, hoofdstuk 6 BVIE “Samenloop met het auteursrecht”. Bedoeling daarvan, evenals van het evenzo getitelde hoofdstuk II BTMW, is om de gevallen waarin de registers van gedeponeerde tekeningen en modellen geen volledige gegevens bevatten inzake hetgeen ook auteursrechtelijk beschermd is, tot een minimum te beperken. Artikel 3.28 lid 1 wil daartoe bevorderen dat, indien tegelijkertijd een uitsluitend recht op een model en een auteursrecht op een in dat model belichaamd kunstwerk bestaan, deze in dezelfde hand zijn. Daartoe is echter niet vereist dat het auteursrecht reeds terstond bij het verlenen van de in artikel 3.28 lid 1 bedoelde toestemming overgaat aangezien niet reeds bij het verlenen van die toestemming, maar pas bij het gebruik maken daarvan het uitsluitend recht op het model ontstaat. Ook de tekst van deze bepaling dwingt er niet toe aan te nemen dat het auteursrecht terstond bij het verlenen van de toestemming tot depot overgaat. Weliswaar bepaalt de wet dat reeds de toestemming overdracht inhoudt, maar dat sluit niet uit dat die overdracht eerst effect heeft op het ogenblik dat van de toestemming gebruik gemaakt wordt. Het hof verenigt zich daarom met het onder ?4.2 weergegeven oordeel van de eerste rechter.

4.5  Het hof ziet overigens nog een tweede reden om artikel 3.28 lid 1 BVIE aldus te begrijpen. Weliswaar wordt daar bepaald dat reeds de toestemming tot depot een overdracht van auteursrecht inhoudt, maar dat is slechts een gedeeltelijke overdracht, immers slechts voor zover het werk in het model is belichaamd. Omdat de verkrijger, zolang de toestemming voortduurt, niet in zijn recht tot deponeren beperkt is en hij velerlei modellen deponeren kan, kan pas als hij metterdaad tot depot overgaat, worden bepaald tot welk deel van het auteursrecht de overdracht zich uitstrekt.

Licentie: 7.1  Na te hebben beslist dat door Prodesign geen auteursrecht aan 3D Tradelink oud was overgedragen op de voet van artikel 3.28 lid 1 BVIE, heeft de eerste rechter zich de vraag gesteld of er auteursrecht op een aan de Auteurswet 1912 beantwoordende wijze was overgedragen. Zij heeft die vraag ontkennend beantwoord en heeft in dat kader overwogen dat in de royalty-overeenkomst geen bepaling te vinden is waaruit blijkt van een bedoeling auteursrecht over te dragen en dat de inhoud van de overeenkomst er juist op wijst dat de auteursrechten bij Prodesign bleven en 3D Tradelink oud slechts een recht tot gebruik van die rechten (licentie) kreeg. Tegen het eerste deel van die overweging richt zich grief 5, tegen het tweede deel grief 6.

7.2  In de toelichting op grief 5 wijst Markant (door verwijzing naar haar conclusie van antwoord in eerste aanleg) erop dat 3D Tradelink oud volgens de royalty-overeenkomst haar rechten uit die overeenkomst niet zonder toestemming van Prodesign zou mogen “overdragen”, terwijl, als zij geen auteursrecht doch slechts een licentie verkreeg het woord “sub-licentiëren” gebruikt zou zijn. Dat overtuigt het hof niet. De overeenkomst houdt in artikel 3 in dat Prodesign ervoor instaat dat zij rechthebbende is met betrekking tot de auteursrechten, dat het gebruik van die rechten berust (dat wil zeggen: zal berusten) bij 3D Tradelink oud en dat deze dat gebruik niet zonder toestemming van Prodesign aan een derde zal overdragen. Daarin kan het hof niet anders lezen dan een licentieverlening en daaraan doet niet af dat die geschiedde zonder (en inderdaad ook had kunnen geschieden met) gebruikmaking van het woord “licentie” of een afleiding daarvan.

7.3  Voorts wijst Markant erop dat het de ook uit de tekst van de overeenkomst blijkende bedoeling was dat 3D Tradelink oud zich op de verdere ontwikkeling van het MOS zou toeleggen. Dat wil het hof aannemen maar het is een omstandigheid die even goed past bij de situatie dat Prodesign het auteursrecht op het auteursrecht behield en 3D Tradelink oud slechts een licentie kreeg als bij de situatie dat het auteursrecht werd overgedragen.

7.4  Ten slotte voert Markant met een beroep op informatie van de heer [A] die destijds bij de totstandkoming van de royalty-overeenkomst voor 3D Tradelink oud optrad, aan dat de werkelijke bedoeling van partijen bij de overeenkomst wel degelijk was dat de auteursrechten werden overgedragen. Dat kan echter de doorslag niet geven. Voor overdracht van auteursrecht is onder de Auteurswet 1912 wilsovereenstemming niet voldoende maar is vereist dat zij in een akte is neergelegd. Daarbij laat het hof nog in het midden dat tegenover de informatie van de heer [A] informatie in tegengestelde zin staat van de heren [B] van Prodesign, de feitelijke ontwerper van het MOS, en [C], destijds controller van 3D Tradelink oud.

Lees het arrest hier.

IEF 8661

Veroordeeld tot afgifte van twee vleugels

Rechtbank Amsterdam, 2 december 2009, LJN: BL6788, Rhea Botenbouw B.V.  [A] Watersport B.V.

Auteursrecht motorsloep. Faillissement. Onrechtmatig in beslag genomen mallen, onrechtmatige publicatie op website. Onrechtmatig AdWord. Zeer toepasselijke advocatennamen: mrs. Van de Kant en Van Rhijn.

Ruime samenvatting op rechtspraak.nl: "Productiemallen van een motorsloep zijn door gedaagde in conventie onrechtmatig in beslag genomen. De mallen zijn eigendom van eiseres in conventie. Het verweer van gedaagde in conventie dat zij als auteursrechthebbende op de motorsloep rechtmatig beslag heeft gelegd op de mallen kan niet slagen. Voor zover er al een auteursrecht op de motorsloep zou bestaan, kan, op grond van de stellingen van gedaagde in conventie, niet worden geoordeeld dat de onderhavige vier in beslag genomen mallen de door gedaagde in conventie genoemde auteursrechtelijk beschermde trekken van de motorsloep vertonen.

De vordering tot vergoeding van de door eiseres in conventie geleden schade, als gevolg van het feit dat gedaagde in conventie de producten die zich in de mallen bevonden eruit heeft gehaald en onrechtmatig ten eigen nutte heeft aangewend, is toewijsbaar. Gedaagde in reconventie wordt verder veroordeeld tot afgifte van twee vleugels en een rode bootkar aan eiseres in reconventie nu deze goederen eigendom zijn van eiseres in reconventie. De rechtshandeling tot verkoop van bootmallen door de oorspronkelijk eigenaar aan gedaagde in reconventie is door de faillisementscurator van de oorspronkelijk eigenaar vernietigd.

Aangezien afgifte van een mallenset en originele plug die na overdacht door de curator aan eiseres in reconventie de eigendom zijn van eiseres in reconventie niet meer mogelijk is, wordt gedaagde in reconventie dienaangaande veroordeeld tot betaling van vervangende schadevergoeding.

Gedaagde in reconventie heeft onrechtmatig gehandeld jegens eiseres in reconventie door, door middel van de publicatie op haar website, inbreuk te maken op de persoonlijke levenssfeer van eiseres in reconventie en haar directeur/grootaandeelhouder en daarmee op hun eer en goede naam.

Het feit dat gedaagde in reconventie een zoekwoord als adword aan haar advertentie heeft gelinkt met het doel om het relevante publiek te wijzen op deze onrechtmatige publicatie wordt ook onrechtmatig geacht. De vordering van eiseres in reconventie tot vergoeding van de schade die zij geleden heeft als gevolg van de onrechtmatige publicatie, op te maken bij staat, is toewijsbaar. 
 
Lees het vonnis hier

IEF 8659

Leren jassen

Vzr. Rechtbank Amsterdam, 5 maart 2010, KG ZA 10-144 NB/MB, H. tegen Y. c.s. (met dank aan Maartje Hülsenbeck, Blenheim Advocaten en Mr. Kitty van Boven, I-EE).

Auteursrecht. Ongeschreven Modellenrecht. Groothandel in leren jassen stelt dat gedaagde winkeliers met de verkoop van gesteld overeenstemmende leren jassen inbreuk maken op de auteurs- en modelrechten van de groothandel. Vorderingen afgewezen. De door eiser geclaimde modellen zijn voorshands niet als nieuw aan te merken. Enige onduidelijkheid over de overgelegde documenten (“Het is immers niet logisch dat een ontwerper zich in de maand september in het jaartal vergist.”)

4.2. Met betrekking tot alle rechtsgronden die H. aan haar vorderingen ten grondslag heeft gelegd - (inbreuk op) auteursrecht, modelrecht en/of (het plegen van een) onrechtmatige daad (slaafse nabootsing) - geldt dat van cruciaal belang is of de door haar geclaimde modellen nieuw zijn. Als dat niet bet geval is kunnen de vorderingen alleen al daarom niet worden toegewezen H. dient dan ook, nu dat door de gedaagden gemotiveerd betwist wordt, in de eerste plaats voldoende aannemelijk te maken dat de ontwerpen van haar jassen origineel zijn en dat soortgelijke jassen niet op de markt waren vóór de datum van de ontwerpen van H..

4.5. Kortom, H. heeft haar stellingen met betreking tot de 'nieuwheid' van de modellen, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door Y. c.s., op voorhand niet aannemelijk gemaakt. Alleen al op grond daarvan zijn de vorderingen jegens Y c.s. niet toewijsbaar.

Lees het vonnis hier.

IEF 8658

Abusievelijk

Vzr. Rechtbank Breda, 8 maart 2010, KG ZA 10-88, Happy-Point tegen Heijzoo (met dank aan Rutger van Rompaey, QuestIE advocatuur)

Auteursrecht. Opblaasbare Abraham-pop (zie ook Rechtbank Breda, 6 januari 2010, IEF 8498). Standaard vonnis, inbreuk aangenomen.

3.4. Heijzoo heeft als verweer aangevoerd dat zij abusievelijk de foto met daarop afgebeeld de Abraham-pop van Happy-Point op haar website heeft geplaatst, dat het niet de bedoeling is geweest deze Abraham-pop te verkopen en dat zij de Abraham-pop ook niet verkoopt.

3.5. Dit verweer wordt verworpen als zijnde irrelevant en ongeloofwaardig. Reeds het gebruik van (een abeelding van) de Abraham-pop van Happy-Point door Heijzoo op haar website, betreft een inbreukmakende handeling. Voorts is voldoende aannemelijk dat het de bedoeling van Heijzoo is (geweest) deze Abraham-pop te verkopen. Ter onderbouwing van haar stelling heeft Happy-Point als productie 13 een mailwisseling (…)  overgelegd. Op 1 februari 2010 heeft Y. de Ruijter aan Heijzoo gevraagd of de Abraham-pop ook nog in andere modellen leverbaar is, waarop Heijzoo op 3 februari 2010 heeft geantwoord: "Deze heb ik op dit moment voor dit seizoen nog maar in een model. namelijk de modellen die u ziet op onze site." Niet door Heijzoo is betwist dat op 3 februari 2010 er maar 1 foto van een Abraham-model op de website stond, te weten de Abraham-pop van Happy-Point. Heijzoo heeft nog gesteld dat zij zelf een ontwerp voor de productie van een Abraham-pop heeft gemaakt dat zij aan de producent wilde verstrekken. Ter onderbouwing heeft Heijzoo op de mondelinge behandeling een afbeelding van de door haar ontworpen Abraham-pop overgelegd. Aan deze stelling gaat de voorzieningenrechter voorbij. Immers, indien Heijzoo daadwerkelijk een andere Abraham-pop had willen laten produceren en verkopen, had het voor de hand gelegen dat een afbeelding van deze Abraham-pop op de website van Heijzoo zou zijn geplaatst.

Lees het vonnis hier.

IEF 8647

Zich onderscheidt door de gekozen herkenbare elementen

Gerechtshof Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, 2 maart 2010, LJN: BL6499(Gevoegde zaken / Slaafse nabootsing voetsteunen).

Auteursrecht  Slaafse Nabootsing. Stukgelopen samenwerking. Hof bekrachtigt vonnissen waarvan beroep (Rb Zwolle, LJN: BD5628). Producent van in hoogte verstelbare voetsteunen (Basic 952) stelt dat voormalige distributeur inbreuk maakt op auteursrecht, dan wel zich schuldig maakt aan slaafse nabootsing. Geen auteursrecht (technisch bepaald). Wel slaafse nabootsing. Licentienemer kan optreden tegen slaafse nabootsing. Proceskosten gemengde zaak. In citaten:

6. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat [x] niet heeft aangetoond dat zij auteursrechthebbende op de Basic 952 is. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van [x] op grond van slaafse nabootsing (deels) toegewezen. Volgens de voorzieningenrechter heeft [x] voldoende aannemelijk gemaakt dat een voetensteun niet (noodzakelijker)wijs de uiterlijke vormgeving hoeft te hebben van de Basic 952 en dat een andere weg had kunnen - en dus moeten - worden ingeslagen zonder dat aan de deugdelijkheid en bruikbaarheid afbreuk zou worden gedaan.

Met betrekking tot de grieven in de zaak 200.015.434/01:

Auteursrecht: 11. Naar het voorlopig oordeel van het hof is de vorm van de Basic 952, zoals deze blijkt uit de door [appellante] overgelegde producties, in overwegende mate ingegeven door het technisch effect ervan en niet door de persoonlijke invulling van de maker. Bij een verstelbare voetensteun als de onderhavige gaat het er om dat deze met de voet eenvoudig bedienbaar is met goed bereikbare pedalen en dat de voeten (zonder inspanning) op de voetenplank kunnen rusten zonder weg te glijden. Om dat te bereiken is de plank van de voetensteun van de Basic 952 aan de zijkanten afgerond en aan de bovenzijde voorzien van horizontale profielen die aan de buitenzijde scheef omhooglopen.

12. Aan [appellante] kan worden toegegeven dat bij die verschillende onderdelen persoonlijke keuzes van de ontwerper mogelijk zijn, waaronder het doorlopen van de verticale profielen in de zijkant van de voetensteun, maar deze betreffen naar het voorlopig oordeel van het hof binnen het gehele ontwerp zodanig geringe aspecten dat niet gesproken kan worden van een eigen oorspronkelijk karakter met het persoonlijk stempel van de maker.

(…)

1019h Proceskosten: 16. (…) De beslissingen van de voorzieningenrechter ten aanzien van de auteursrechtelijke grondslagen worden door het hof bekrachtigd. Dit betekent dat de voorzieningenrechter terecht een volledige proceskostenveroordeling heeft afgewezen. Grieven 4 en 5 delen het lot van de voorgaande grieven.

(…)

25. Ten aanzien van de kostenveroordelingen overweegt het hof als volgt. Het onderhavige hoger beroep heeft tot inzet de handhaving van auteursrechten. Het hof is derhalve van oordeel dat dit hoger beroep een intellectuele eigendomszaak is waarop artikel 1019h Rv. van toepassing is. Op verzoek van [geïntimeerden] zal [appellante] als de in het ongelijk gestelde partij in zaak 200.015.434/01 veroordeeld worden in de daadwerkelijk door [geïntimeerden] gemaakte kosten.

26. [geïntimeerden] hebben niet gespecificeerd welk deel van de door haar in totaal opgevoerde kosten, te weten EUR 24.801,33 inclusief BTW betrekking heeft op haar verweer tegen de handhaving van de auteursrechten in de onderhavige zaak en welk deel op het door Roessink c.s ingestelde beroep tegen toewijzing van de vorderingen op grond van slaafse nabootsing in de zaak 200.013.238. Het hof schat, mede aan de hand van het door [geïntimeerden] bij productie 4 van de memorie van antwoord overgelegde overzicht, dat de verdeling 50% - 50% bedraagt en veroordeelt [appellante] tot betaling van in totaal EUR 12.400, 66 inclusief BTW.

Met betrekking tot de grieven in de zaak 200.013.238/01:

Slaafse nabootsing: 30. Deze grief berust op een onjuiste lezing van het bestreden vonnis. De voorzieningenrechter heeft bij de beoordeling van de vordering uit slaafse nabootsing niet aangenomen dat [geïntimeerde] als licentienemer beschouwd moet worden.

31. Daarenboven gaat de stelling van [appellanten] uit van een onjuiste rechtsopvatting. Het gaat hier om de bescherming die [geïntimeerde] meent te mogen ontlenen aan het gemene recht, zoals neergelegd in artikel 6:162 BW en de daarop ontwikkelde rechtspraak. De vraag of [geïntimeerde] op grond van artikel 6:162 BW zelfstandig kan optreden tegen de slaafse nabootsing van haar voetensteunen, is in beginsel uitsluitend afhankelijk van de vraag of zij een bedrijfsdebiet voor dit product in Nederland heeft opgebouwd.

(…)

36. Op grond van de door beide partijen in geding gebrachte producties (…) en uit eigen waarneming bij gelegenheid van de gehouden pleidooien, stelt het hof vast dat er meerdere, op in het oog springende wijze onderling van elkaar verschillende voetensteunen bestaan die blijkbaar alle een markt hebben. Geen van deze voetensteunen bevat de kenmerkende elementen die de Basic 952 onderscheidend vermogen geven, waaronder de achthoekige vorm van de voetenplank, de ronde verschroomde pedaalvormen en de in de zijkant van de voetenplank doorlopende ribbels.

37. Naar het voorlopig oordeel van het hof heeft [geïntimeerde] genoegzaam aangetoond dat de Basic 952 door de gekozen herkenbare elementen zich onderscheidt van de rest van de markt en al gedurende een reeks van jaren met een marktaandeel van 50 procent een eigen plaats op de markt van voetensteunen inneemt.

(…)

40. (…) De mogelijkheid om via technische alternatieven hetzelfde resultaat te bereiken speelt bij deze beoordeling geen rol. Onderzocht moet worden of [appellanten], zonder aan de deugdelijkheid en bruikbaarheid van de Basic 952 afbreuk te doen, variaties had kunnen (en dus moeten) aanbrengen teneinde verwarring omtrent de herkomst van de product zoveel mogelijk te voorkomen.

(…)
42. Met de voorzieningenrechter is het hof voorshands van oordeel dat [geïntimeerde] genoegzaam aannemelijk heeft gemaakt dat [appellanten] op eenvoudige wijze variaties op de hiervoor in overweging 36 beschreven herkenbare elementen van de Basic 952 kunnen aanbrengen zonder dat aan de deugdelijkheid en bruikbaarheid van de VS 80 en VS 81 afbreuk wordt gedaan.

(…)

48. Naar het voorlopig oordeel van het hof neemt het enkele aanbrengen van de naamsvermelding [appellannte] de verwarring niet weg. Dit geldt temeer nu bij de inschatting van dit verwarringsgevaar in aanmerking moet worden genomen dat de Basic 952 voorheen door [appellanten] verkocht werden, waardoor het in de rede ligt dat er eerder onduidelijkheid ontstaat met betrekking tot de herkomt van de VS 80 en VS 81.

1019h Proceskosten: 56. In geval van een gemengde zaak wordt een schatting gemaakt van de proceskosten die aan de op de intellectuele eigendomsgrondslag gebaseerde deel van de procedure moet worden toegerekend. De opvatting van [appellanten] dat dit tot gevolg heeft dat een verliezende partij aanspraak heeft op een (volledige) proceskostenvergoeding indien de vordering op de andere grondslag wordt toegewezen, berust op een verkeerde lezing van artikel 1019h en de regeling Indicatietarieven in IE-zaken. De voorzieningenrechter heeft [appellanten] terecht als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld met toepassing van het algemene liquidatietarief.

Lees het arrest hier.

IEF 8644

Op grond van dezelfde juridische en feitelijke grondslagen

Vzr Rechtbank ’s-Gravenhage, 3 maart 2010, KG ZA 10-37, Bodum AG & PI-Design tegen Ten Berg’s Handelsmaatschappij B.V.

Merkenrecht. Auteursrecht. Modellenrecht. Dubbelwandige glazen. Kort geding na opheffingskortgeding na ex parte(Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 18 december 2009, IEF 8486). Bodum stelt dat gedaagde middels haar tweewandige glazen (‘Double Feeling”) en door het gebruik van de metatag BODUM  inbreuk maakt op de aan Bodum toekomende auteurs- model- en merkrechten. Vordering toegewezen (afgewezen in opheffingskortgeding).

Strijd met de goede procesorde. Auteurs- en modelrechtelijke  vorderingen afgewezen nu deze zelfde vorderingen op grond van dezelfde juridische en feitelijke grondslagen zijn afgewezen in  het opheffingskortgeding.  Merkenrechtelijk vordering m.b.t. metatag wel toegewezen:  Ongerechtvaardigd voordeel trekken uit onderscheidend vermogen en de reputatie van het merk van Bodum.

Goede procesorde: 4.2. Het is vaste rechtspraak dat het aanhangig maken van een kort geding nadat in een eerder kort geding dezelfde vorderingen op grond van dezelfde juridische en feitelijke grondslagen zijn afgewezen, in strijd is met de goede procesorde, althans misbruik van procesrecht oplevert (vgl. HR 27 mei 1983, LJN AG4601). Deze regel geldt wellicht niet onverkort als de eerste procedure een ex parte procedure in de zin van artikel 1019e Rv betreft, aangezien in die procedure strengere eisen aan de aannemelijkheid van de inbreuk en de spoedeisendheid van de voorziening plegen te worden gesteld dan in een kort geding in de zin van artikel 254 Rv. Die situatie doet zich echter niet voor als in de eerste procedure de verzochte maatregelen aanvankelijk ex parte zijn toegewezen, maar in het kader van een daarop volgende herzieningsprocedure op tegenspraak krachtens artikel 1019e lid 3 Rv zijn herroepen. (…)

4.3 (…)  De hoofdvordering die Bodum in deze procedure heeft ingediend, is hetzelfde als de in de ex parte procedure verzochte maatregel, te weten een voorlopig bevel om inbreuken op de auteursrechten en modelrechten van Bodum te staken. De feitelijke grondslagen die Bodum voor deze maatregel heeft aangevoerd, zijn ook identiek. (…) Geconcludeerd moet dus worden dat Bodum in strijd heeft gehandeld met de goede procesorde, althans misbruik van haar processuele rechten heeft gemaakt. Gelet daarop kan een inhoudelijke beoordeling van de grondslagen van haar vorderingen met betrekking tot de glazen achterwege blijven.

Slaafse nabootsing: 4.5. Het betoog van Bodum dat zij haar vorderingen ook baseert op een nieuwe grondslag, te weten slaafse nabootsing, kan evenmin leiden tot een andere conclusie. Bodum vordert namelijk geen bevel tot staking van slaafse nabootsing of ander onrechtmatig handelen. Haar vordering heeft uitsluitend betrekking op inbreuken op auteursrechten en modelrechten (zie het in r.o. 3.1 weergegeven citaat). Zelfs nadat de voorzieningenrechter Bodum daar ter zitting op had gewezen, is het gebrek niet hersteld.(…)

Metatag: 4.6. De voorgaande conclusies over de processuele handelswijze van Bodum gelden niet voor het geschil over het gebruik van het teken BODUM als metatag. Dat geschil maakte namelijk geen onderdeel uit van de eerder tussen partijen gevoerde procedures omdat Bodum dat gebruik – naar zij stelt – pas begin februari 2010 heeft geconstateerd. Dit gebruik vergt dus wel een inhoudelijke beoordeling.

(…)

4.8. Naar voorlopig oordeel is het gewraakte gebruik van het teken BODUM strijdig met artikel 2.20 lid 1 sub d BVIE omdat Ten Berg ongerechtvaardigd voordeel trekt uit het onderscheidend vermogen en de reputatie van het merk van Bodum. Voorshands moet namelijk worden aangenomen dat het gebruik van het teken BODUM als metatag op zijn minst bepaalde zoekmachines beïnvloedt in die zin dat door dat gebruik de website van Ten Berg in de lijsten met zoekresultaten staat die verschijnt als internetgebruikers het woord “Bodum” als zoekterm invoeren in die zoekmachines, althans dat de website van Ten Berg een hogere plaats in die lijsten inneemt dan die zou hebben gehad zonder dat gebruik. Ten Berg erkent ook dat zij de metatag heeft gebruikt om de vindbaarheid van haar internetpagina te vergroten.

4.10. Op grond van het voorgaande komt het gevorderde verbod voor toewijzing in aanmerking. Hoewel Ten Berg stelt het gebruik van de metatag al te hebben staakt, heeft Bodum een spoedeisend belang bij toewijzing van het verbod omdat Ten Berg niet onvoorwaardelijk heeft willen toezeggen het gebruik gestaakt te houden. (…)

Lees het vonnis hier.

IEF 8626

Een nieuwe onderscheidbare ontwikkeling

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 24 februari 2010, KG ZA 09-1403, Waterarchitect van Bueren tegen DeltaSync B.V.

Auteursrecht. Stukgelopen samenwerking. Eiser van Bueren brengt afstudeerproject ‘Het Drijvend Paviljoen’ onder in gezamenlijke onderneming DeltaSync. Van Bueren ‘beëindigt zijn betrokkenheid’ en partijen sluiten een vertrekovereenkomst. Geschilpunten worden voorgelegd aan een bindend adviseur, die concludeert dat de auteursrechten bij Van Bueren liggen. I.c. vordert Van Bueren gebruiksverbod en rectificatie.

De voorzieningenrechter wijst de vorderingen af. De bindend adviseur is buiten zijn opdracht getreden en had niet bindend over het auteursrecht mogen adviseren.  Het Rotterdam Drijvend Paviljoen van gedaagden is daarnaast geen auteursrechtelijke ontlening van het ontwerp van Van Bueren. Het onbeschermde concept mag hetzelfde zijn, de uitvoering is dat niet, bij goede beschouwing: “Bij de vergelijking dient dan ook te worden meegewogen dat ieder uitvoeringsmodel in zijn uiterlijke vorm laat zien vanuit hetzelfde gedachtegoed te zijn ontwikkeld en daardoor ook op het eerste gezicht dezelfde indruk maakt als het oerontwerp.” “Naar voorlopig oordeel is dit project een nieuwe onderscheidbare ontwikkeling is en niet een eenvoudige kopie of ontlening van werk van Van Bueren.” 1019h proceskosten boven indicatietarief vanwege bindend advies procedure.

Bindend advies: 4.8. Onbegrijpelijkheid van de motivering of ondeugdelijke toepassing van het recht zijn in beginsel onvoldoende grond voor terzijdestelling van een bindend advies. Dit ligt anders voor het geval dat de bindend adviseur buiten zijn opdracht treedt. Dat heeft zich in dit geval onmiskenbaar voorgedaan nu de opdracht (…) zich beperkt tot een geschil met betrekking tot de handelsnaam waaronder niet zijn te begrijpen geschillen met betrekking tot de vraag wie als maker of auteursrechthebbende met betrekking tot de ontwerpen is aan te merken. De bindend adviseur verwijst weliswaar naar een mondelinge behandeling op 16 januari 2009 waarbij door partijen zou zijn gesteld dat het geschil tussen partijen ook ander aspecten zou betreffen, maar dat partijen geldig zijn overeengekomen ook die aspecten aan bindend advies te onderwerpen blijkt niet. (…)

4.9. Een uitbreiding van de opdracht zonder dat blijkt dat beide partijen zich daarmee hebben verenigd is niet toelaatbaar. Een geldig bindend advies heeft immers het effect dat partijen worden afgetrokken van hun recht op toegang tot de gewone rechter voor een inhoudelijke beoordeling van hun geschil. Naar voorlopig oordeel is er dan ook een aanmerkelijke kans dat het bindend advies op deze grond door de bodemrechter zal worden vernietigd.

Auteursrecht: 4.14. Anders dan Van Bueren veronderstelt is het Rotterdam Drijvend Paviljoen geen auteursrechtelijke ontlening van zijn ontwerp. De voorzieningenrechter wijst op in elk geval de elementen b, c en h. De afwezigheid van die elementen leidt naar voorlopig oordeel ook tot een andere algemene indruk.   

4.15. Bij die beoordeling weegt de voorzieningenrechter mee, anders dan Van Bueren,  dat het ontwerp Drijvend Paviljoen zich vooral onderscheidt door conceptuele en technische kenmerken waarmee het algemene idee van op het water drijvende bolstructuren wordt gerealiseerd. Concepten en ideeën worden door het auteursrecht niet beschermd. Voor datgene wat technisch bepaald is, geldt hetzelfde. Dat de gekozen techniek relevant is voor de uiterlijke vorm van het ontwerp doet daar niet aan af. Bij de beoordeling van de vraag of de ontwerpen naar algemene indruk met elkaar overeenstemmen, dient dan ook te worden geabstraheerd van al datgene waardoor idee, techniek en concept tot uitdrukking komen. Bij drijvende bolstructuren, waarbij de bollen zijn samengesteld uit zesvlakken en een vulling hebben van uitbollend transparant foliemateriaal (de transparante EFTE-kussens) wordt elk ontwerp gedomineerd door de trekken die worden gedicteerd door gekozen idee, concept en techniek. Bij de vergelijking dient dan ook te worden meegewogen dat ieder uitvoeringsmodel in zijn uiterlijke vorm laat zien vanuit hetzelfde gedachtegoed te zijn ontwikkeld en daardoor ook op het eerste gezicht dezelfde indruk maakt als het oerontwerp. 

4.16. Binnen het bestaande thema van drijvende bolstructuren, waarin zowel Van Bueren als DeltaSync, zich kennelijk specialiseren, is in beginsel iedere verdere ontwikkeling en uitwerking, mits voldoende afstand is genomen, als een nieuw werk te kwalificeren. Het Drijvende Paviljoen Rotterdam is in die zin een nieuw ontwerp, auteursrechtelijk niet ontleend aan eerdere uitwerkingen van het thema zoals het Drijvend Paviljoen.

4.17. Dat het Drijvend Paviljoen Rotterdam is ontwikkeld binnen de kring van Delta-Sync wordt door Van Bueren niet betwist. Naar voorlopig oordeel is dit project een nieuwe onderscheidbare ontwikkeling is en niet een eenvoudige kopie of ontlening van werk van Van Bueren. Voorshands is DeltaSync aan te merken als maker en ontwerper van dit project. Het auteursrecht komt toe aan DeltaSync en niet aan Van Bueren.

Proceskosten: 4.26. In dit kort geding heeft Van Bueren zich beroepen op een IE recht en zich daartoe primair beroepen op de uitkomst van een bindend advies procedure. DeltaSync heeft niet ten onrechte het verweer gevoerd dat het bindend advies in een bodemprocedure ongeldig zal worden verklaard. Dit brengt mee dat de kosten van voorbereiding en uitwerking van dit verweer in de proceskosten zijn begrepen. 

4.27. Dit specifieke verweer leidt er ook toe aanleiding bestaat af te wijken van het indicatietarief. In deze zaak was naast een gedegen behandeling van het auteursrecht ook uitvoerig aandacht nodig voor het bindend advies dat van Bueren als primaire grondslag van zijn recht opvoerde. In dat licht is de kostenopgave van de zijde van DeltaSync niet als onredelijk of onevenredig aan te merken. Van Bueren zal, daarom worden veroordeeld tot betaling van € 24.614,90 aan DeltaSync.

Lees het vonnis hier.

IEF 8621

Een drietal vloerlampen

Vzr. Rechtbank Alkmaar, 25 februari 2010, LJN: BL5634, Besselink tegen Gedaagde (afbeeldingen met dank aan Eva Veldhoen, Klos Morel Vos & Schaap)

Auteursrecht. Vloerlampen. Gedaagde stelt dat eiseres Besselink middels de door haar verhandelde lampen inbreuk maken op de auteursrechten van gedaagde. Besselink vordert in het kort geding onder meer een verbod tot het doen van dergelijke mededelingen en vordert een rectificatie. 

De voorzieningenrechter is van oordeel dat niet voldoende is komen vast te staan dat gedaagde daadwerkelijk als auteursrechthebbende van de lampen is aan te merken. Door desondanks o.a. Trendhopper-filialen aan te schrijven, heeft gedaagde volgens de rechter onrechtmatig gehandeld. (klik hier voor meer afbeeldingen).

4.9 Het voorgaande brengt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat niet voldoende is komen vast te staan dat [Gedaagde in conventie] daadwerkelijk als auteursrechthebbende van de lampen is aan te merken. Door desondanks een klant van [Eisers in conventie]], Trendhopper, aan te schrijven en mede te delen dat met de verkoop van de lampen van [Eisers in conventie]] inbreuk op de auteursrechten van [Gedaagde in conventie] wordt gemaakt, heeft [Gedaagde in conventie] onrechtmatig jegens [Eisers in conventie]] gehandeld. Het voorgaande klemt te meer nu [Gedaagde in conventie] de klanten van [Eisers in conventie]] heeft aangeschreven zonder zich eerst tot [Eisers in conventie]] te wenden. [Gedaagde in conventie] betoogt weliswaar dat zij [Eisers in conventie]] op de beurs in Hong Kong heeft aangesproken op de verkoop van de lampen, maar gelet op de inhoud van de door [Eisers in conventie]] als productie 33 overgelegde verklaringen van [vennoot jr.] en [vennoot sr.] is de juistheid van het betoog van [Gedaagde in conventie] in dit kort geding niet komen vast te staan.

4.10 Met de constatering dat [Gedaagde in conventie] onrechtmatig jegens [Eisers in conventie]] heeft gehandeld, ligt het in conventie onder I gevorderde voor toewijzing gereed. De gevorderde dwangsom wordt gematigd en gemaximeerd. Gelet op de in het geding zijnde belangen, ligt ook de onder III in conventie gevorderde rectificatie voor toewijzing gereed.

Lees het vonnis hier.

IEF 8616

De vergewissingsplicht

Rechtbank ’s-Gravenhage, 24 februari 2010, HA ZA 09-1261, Cassina S.P.A. tegen Van Roon B.V.

Auteursrecht. Le Corbusier meubelen. Schadevergoeding en proceskosten na onthoudingsverklaring. Toerekenbare schade i.v.m. vergewissingsplicht: gedaagde had niet mogen volstaan met het enkel aannemen dat de meubels niet auteursrechtelijk beschermd zouden zijn. Vorderingen afgewezen, nu gederfde winst en reputatieschade niet kunnen worden vastgesteld aan de hand van de door Cassina gehanteerde formule.

4.3. Van Roon heeft zulks bestreden. In dat verband heeft zij aangevoerd dat de meubels te koop werden aangeboden op een met naam en faam bekende meubelbeurs in Shanghai en dat zij geen enkele reden had om te veronderstellen dat de meubelmodellen auteursrechtelijk beschermd zijn. Dat verweer wordt verworpen. In het kader van haar vergewissingsplicht heeft Van Roon niet mogen volstaan met het enkel aannemen dat de meubels niet auteursrechtelijk beschermd zouden zijn. Als professional in de meubelbranche had zij immers dienen te begrijpen dat het in casu gaat een model, dat dus door iemand ontworpen en vervaardigd is en derhalve een auteursrechtelijke maker zal hebben. Zulks geldt te meer nu de meubels op een beurs in China te koop werden aangeboden, terwijl het een feit van algemene bekendheid is dat de rechten van intellectuele eigendom in dat land minst genomen niet altijd worden gerespecteerd. Van Roon heeft het risico van inbreuk op een auteursrechtelijk beschermd werk van een derde maker derhalve willens en wetens aanvaard en zij kan, indien, zoals hier, dat risico zich verwezenlijkt, zich er niet met succes op beroepen dat de inbreuk haar niet kan worden toegerekend.

4.4. Nu de inbreuk op het auteursrecht aan Van Roon kan worden toegerekend, is zij gehouden de door Cassina ten gevolge van de auteursrechtinbreuk geleden schade te vergoeden. (…)

4.7. Wat de gestelde schade ter zake afbreuk aan de reputatie en goede naam van Le Corbusier betreft, acht de rechtbank op zichzelf aannemelijk dat de waarde van de goodwill van Cassina en de exclusiviteit van het model LC02 door de verkoop van de namaakmeubels, die lager zijn geprijsd, enigszins, zij het, gelet op hetgeen Van Roon heeft aangevoerd, in beperkte mate, is aangetast. Cassina heeft de schadebegroting evenwel slechts in die zin onderbouwd dat zij via een ingewikkelde formule uitgaat van de gederfde winst en vervolgens de reputatieschade met die gederfde winst gelijkstelt. Wat daarvan ook zij, nu de gederfde winst, zoals in het vorenstaande is overwogen, aan de hand van de door Cassina gehanteerde formule niet kan worden vastgesteld, deelt de reputatieschade daarvan het lot, zodat de vordering van Cassina ook in die zin niet voor toewijzing in aanmerking komt.

Lees het vonnis hier.