Alle rechtspraak  

IEF 9564

Gerechtshof ’s-Gravenhage 19 april 2011, LJN BQ2113, KG ZA 09-155, H&M Hennes & Mauritz c.s. tegen G-Star International B.V

Het overnemen van karakteristieke elementen

met dank aan Moïra Truijens & Gregor Vos, Klos Morel Vos & Schaap

Auteursrecht. Hoger beroep in kort geding over het auteursrecht op de spijkerbroek Elwood. Afgezien waar het de (hoofdelijek) proceskosten betreft bekrachtigt het hof het vonnis waarvan beroep (vzr. Rechtbank Dordrecht 13 augustus 2009, IEF 8120). De spijkerbroek is een werk en auteursrechtelijke verwatering bestaat niet. Inbreuk op het auteursrecht van G-Star wordt bevestigd. Na toelating van eisvermeerdering van G-Star concludeert het hof wel dat H&M op grond van het modellenrecht geen inbreuk maakt op het stikselmerk van G-star (‘het Wokkie-teken’), omdat  “er een gerede kans bestaat dat het gebruik van het merk kan worden verboden om reden dat dit resulteert in de toepassing van een model dat bij de geïnformeerde gebruiker geen andere algemene indruk wekt dan de oudere modellen van H&M.” (Klik op afbeelding voor vergroting, links voor- en achterkant Elwood, rechts H&M).

Auteursrecht: 14. Het hof is voorshands, met de rechtbank, van oordeel dat door het gebruik van de combinatie van de vijf kenmerkende elementen (…) het ontwerp van de Elwood broek aan de hiervoor geschetste criteria voldoet. Dit samenstel van elementen geeft de Elwood een karakteristieke uitstraling (in die zin eerder: Hof Amsterdam 25- 1 1-2004 (G-Star 1Benetton), LJN AU9 159). Wet enkele feit drie bepaalde elementen, zoals de kniestukken,al eerder werden gebruikt in motorbroeken en dat het ontwerp zelfs daarop is geïnspireerd, is onvoldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat sprake is van ontlening aan een model van een al bestaande motorbroek. (…)

Verwatering: 15. Voor zover H&M c.§ met het overleggen van afbeeldingen van broeken, als thans verkrijgbaar op de markt, die een of meerdere kenmerken van de Elwood vertonen heeft willen aanvoeren dat de beschemingsomvang van de Elwood is verwaterd, althans zeer beperkt moet worden geacht, wordt dit verweer verworpen. Zoals hiervoor reeds is overwogen, moet de beschemingswaardigheid van een werk worden beoordeeld op het moment waarop dat is vervaardigd. Derhalve is niet relevant dat bepaalde onderdelen van het ontwerp later zijn nagevolgd en niet meer als origineel worden ervaren (zie o.a.: HR 8 september 2006 (G-Star/Benetton), LJN AV3384, NJ 2006/492). Dit geldt te meer, nu bovendien voldoende aannemelijk is geworden dat G-Star sinds de introductie van de Elwood consequent is opgetreden tegen inbreuk. Grief X en XI falen derhalve, althans kunnen niet tot vernietiging leiden.

Inbreuk: 21: Deze grief wordt verworpen. Het hof ziet geen reden de buitenlandse rechter in zijn oordeel te volgen. Naar het oordeel van het hof kunnen de inderdaad aanwezige verschillen - waaronder ook het ontbreken van één van de karakteristieke elementen van de Elwood, te weten het grote ronde stiksel op het zitvlak, niet afdoen aan het oordeel dat de totaalindrukken van de broeken zodanige gelijkenis vertonen dat de H&M-jeans niet als zelfstandig werk kunnen worden beschouwd. Die gelijkenis in totaalindruk wordt met name veroorzaakt door het wel overnemen van de twee zich aan de voorzijde van het ontwerp bevindende karakteristiek elementen, te weten de bollende kniestukken en de opvallende schuine stiksels die van de heup naar de kuisnaad lopen en de twee resterende karakteristieke elementen op de achterzijde, te weten het horizontale stiksel op kniehoogte en de band aan de onderzijde van de pijpen.

Merkenrecht: 34. Het verweer van H&M c.s. op dit punt bek doel. Indien sprake zou zijn van zodanige overeenstemming tussen het Wokkie-merk en de door H&M c.s. gebruikte tekens dat daardoor verwarring kan ontstaan, is naar het oordeel van het hof voldoende aannemelijk dat een beroep van H&M c.s. op de nietigheid van het Wokkie-merk ex artikel 53 lid 2GMVo zal slagen, nu er een gerede kans bestaat dat het gebruik van het merk kan worden verboden om reden dat dit resulteert in de toepassing van een model dat bij de geïnformeerde gebruiker geen andere algemene indruk wekt dan de oudere modellen van H&M AB (art. 10 lid 1 Gemeenschaps-modellenverordening). Anders dan G-Star bij pleidooi nog heeft gesteld, staat het vermoeden van geldigheid van het Gemeenschapsmerk als (thans) geregeld in artikel 99 GMVo (voorheen 95 GMVo), gelet op het bepaalde in het derde lid van dit artikel, niet in de weg aan het honoreren van het verweer van H&M c.s., zodat de vordering voor zover gegrond op het Gemeenschapsmerk dient te worden afgewezen.

Lees het arrest hier (link en pdfupdate: LJN BQ2113

IEF 9563

Rechtbank Amsterdam 13 april 2011, nr. 369026 HA ZA 07-1262 (Handelsmaatschappij Steffex B.V. tegen gedaagden W.)

De gepretendeerde rechten

met dank aan Leonie Kroon, DLA Piper

Modellenrecht. Auteursrecht. Eindvonnis in bureaustoelzaak (zie eerder Rechtbank Amsterdam, 6 augustus 2008, IEF 7915). Gedaagde W., houder van het model, stelt dat eiser met een door eiser op de markt gebrachte overeenstemmende stoel inbreuk maakt op zijn modelrechten. Eiser Steffex stelt echter succesvol dat gedaagde de als model gedeponeerde stoel al 13 maanden vóór het depot aan eiser heeft geleverd en dat het modeldepot derhalve nietig is wegens nieuwheidsschadelijke handelingen van de deposant. Daarnaast zijn gedaagden er na het tussenvonnis niet in geslaagd aan te tonen dat gedaagde 2 de maker van en de auteursrechthebbende op de gedeponeerde bureaustoel is. Wapperverbod: Tegen beter weten in heeft gedaagde zijn gepretendeerde rechten trachten geldend te maken. De rechtbank acht het versturen van de sommatiebrief daarom onrechtmatig.

Bewijs van makerschap: 2.2. In het tussenvonnis van 6 augustus 2008 heeft de rechtbank beslist dat de combinatie van de aerodynamische armleuningen en de dubbelsymmetrische vlakverdeling van de leuning van de bureaustoel 2031 (hierna: de 2031 ) een eigen oorspronkelijk karakter heeft, dat het persoonlijk stempel van de maker draagt, zodat de 2031 auteursrechtelijke bescherming geniet. In het tussenvonnis van 13 mei 2009 heeft de rechtbank W. c.s. opgedragen te bewijzen dat  W. maker is van deze bureaustoel. (…)

(…) 2.10. De rechtbank komt tot de conclusie dat beide verklaringen onvoldoende gewicht in de schaal leggen. De verklaring van getuige P. is onvoldoende voor het bewijs van makerschap. De verklaring van getuige V. stemt - waar het de ontstaansdatum van de 203 1 betreft - weliswaar overeen met die van W., maar de rechtbank acht de verklaring van  W. ongeloofwaardig, zoals uit het navolgende blijkt.

2.11. (…)  W. c.s. heeft voor deze wisselende verklaringen als uitleg gegeven dat hij in eerste instantie de datum waarop het ontwerp na verfijning en vervolmaking helemaal af was als ontstaansdatum heeft aangenomen. Door de vondst van de tekening herinnerde  W. zich dat hij het ontwerp al eerder had gemaakt. Deze uitleg komt de rechtbank, bezien in het licht van de eerder ingenomen standpunten van  W. c.s., onaannemelijk voor en maakt de verklaring van  W. en daarmee ook die van getuige Vlessing niet geloofwaardig.

2.12.  W. is heel stellig in zijn verklaring als getuige dat er geen voorloper is van de 2031. Hij zegt niet te weten hoe de 203 tot stand is gekomen. Bij pleidooi neemt  W. c.s. evenwel weer een ander standpunt in: de 203 is de voorloper van de 2031 en daarvan is  W. ook de maker. Ook deze opvallende wijziging van standpunt in een zeer laat stadium van deze procedure maakt de verklaring van  W. als partijgetuige ongeloofwaardig.

2.13.  (…) De rechtbank acht deze tekening met daarop enkel de vermelding ' W. 03', mede gelet op de wisselende verklaringen van  W. over de ontstaansdatum van zijn ontwerp, onvoldoende bewijs voor het makerschap van de 2031. Het feit dat deze tekening in zo'n laat stadium van de procedure opduikt en er geen andere stukken omtrent het ontstaan en de fabricage van de stoel voorhanden zijn - zoals gedetailleerdere tekeningen, een foto van het prototype en de correspondentie met de fabrikant - maakt dat de rechtbank de bewijswaarde van de overgelegde tekening onvoldoende vindt.

Wapperen: 2.16.  W. behoort zelf te weten of hij de maker is van de 2031. Hetgeen hij daaromtrent heeft gesteld, acht de rechtbank ongeloofwaardig, zoals uit het bovenstaande blijkt. Het moet er daarom voor worden gehouden dat  W. c.s. tegen beter weten in zijn gepretendeerde rechten heeft trachten geldend te maken. De rechtbank acht het versturen van de sommatiebrief daarom onrechtmatig.

Lees het vonnis hier.

IEF 9561

Rechtbank Rotterdam 13 april 2011, HA ZA 09-445 (Stichting Brein tegen gedaagde)

Aanleiding dat uiterste middel toe te passen

met dank aan Joep Meddens, Höcker

Auteursrecht. Brein-zaak. Gedaagde blijft ook na ondertekening van de zogenaamde Anti-Piraterij Verklaring (APV) ongeautoriseerde kopieën aanbieden op braderieën en markten. De rechtbank matigt de boete, maar concludeert wel tot een inbreukverbod op straffe van lijfsdwang.

4.7. Lijfsdwang komt slechts in aanmerking als uiterste middel om veroordeelden tot naleving van een opgelegd verbod te bewegen. In de feiten die ten grondslag liggen aan deze vordering ziet de rechtbank aanleiding dat uiterste middel toe te passen. Vaststaat dat [gedaagden] 7 maal zijn aangetroffen met ongeautoriseerde kopieën, waarvan de laatste 3 hebben plaatsgevonden op data na die waarop [gedaagden] Piraterij Verklaringen hebben getekend. Het ondertekenen van de verklaringen heeft niet geleid tot het staken van de inbreukmakende handelingen. De dreiging van de verbeurte van een boete (…) is onvoldoende gebleken om [gedaagden] te bewegen de inbreukmakende handelingen te staken en gestaakt te houden. Daarom acht de rechtbank in de gegeven omstandigheden het opleggen van lijfsdwang onder de hierna te noemen voorwaarden, aangewezen. De rechtbank zal bepalen dat de lijfsdwang beperkt zal zijn tot één dag voor iedere tien verhandelde ongeautoriseerde kopieën, met dien verstande dit voor iedere keer dat [gedaagden] wordt aangetroffen met ongeautoriseerde kopieën, het aantal dagen 1dagen lijfsdwang niet meer zal bedragen dan 10 dagen en dat per  kalendermaand de lijfsdwang niet langer dan tien dagen zal duren.

4.8. (…) De aantallen aangetroffen ongeautoriseerde kopieën, respectievelijk 321 en 181 en de hierdoor misgelopen winst van Aangeslotenen, staat in geen enkele verhouding tot een boetebedrag van € 25.000,- per persoon. Daarnaast neemt de dat Brein in het verleden, gezien de betalingsregeling die zij is aangegaan met […] bereid is geweest tot een aanzienlijke matiging van de boete tot een bedrag van €3.000,-. (…) Ten slotte slaat de rechtbank acht op de zeer beperkte middelen van gedaagden. De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de billijkheid klaarblijkelijk eist dat de boete zal worden gematigd in die zin dat de boete die [gedaagde 1] dient te voldoen zal worden bepaald op een bedrag van € 3.500,- en de boete die [gedaagde 2] zal dienen te voldoen op een bedrag van €2.500,-.

Lees het vonnis hier.

IEF 9560

Conclusie A-G Trstenjak HvJ EU 12 april 2011 nr. C-145/10, Eva-Maria Painer tegen Standard VerlagsGmbH, Axel Springer AG c.s. (prejudiciële vragen Handelsgericht Wenen, Oostenrijk)

Bescherming van foto’s

Auteursrecht. Portretfoto’s. Krantenuitgevers gebruiken na de ontsnapping van van Natascha Kampusch aan haar ontvoerder bij hun berichtgeving foto’s die een schoolfotograaf  van haar maakte voor haar ontvoering en die toentertijd door de politie voor opsporingsdoeleinden zijn gebruikt. Omdat actuele foto’s van Natascha Kampusch direct na de ontvoering nog niet beschikbaar waren, publiceren de kranten ook montagefoto’s, gebaseerd op de oude foto’s, om aan te geven hoe zij er inmiddels waarschijnlijk uit zou zien.
 
Mag een montagefoto die aan de hand van een foto is gemaakt, zonder toestemming van de auteur van de foto in kranten en tijdschriften en op internet openbaar worden gemaakt?  En hoe moet door de media worden omgegaan met foto’s die door de autoriteiten met het oog op opsporingstaken openbaar gemaakt zijn.

De Advocaat-Generaal concludeert dat een portretfoto “auteursrechtelijke bescherming geniet indien hij een eigen schepping van de fotograaf is, waarvoor is vereist dat de fotograaf door benutting van de voorhanden zijnde vormgevingsmogelijkheden de foto een persoonlijke noot heeft gegeven” en dat de openbaarmaking van een montagefoto die aan de hand van een auteursrechtelijk beschermde portretfoto is gemaakt, een reproductiehandeling vormt in de zin van artikel 2, sub a, van richtlijn 2001/29, indien de elementen die de oorspronkelijke foto tot een eigen schepping maken, ook in de montagefoto zijn belichaamd.

Een lidstaat kan volgens de A-G  in geval van een opsporingsoproep die in het belang van de openbare veiligheid in de zin van deze bepaling is gedaan, de reproductie van auteursrechtelijk beschermde foto’s door de media ook zonder toestemming van de auteur toestaan voor zover de met die oproep beoogde doelen nog niet zijn bereikt en de reproductie van de foto’s objectief beschouwd tot de verwezenlijking van die doelen kan bijdragen, maar media kunnen zich niet rechtstreeks op deze bepaling beroepen om de reproductie van een werk zonder toestemming van de auteur te rechtvaardigen.

Vermelding van een naam blijkt niet onmogelijk indien degene die het citaat opneemt, niet alle maatregelen heeft genomen die, gelet op de omstandigheden van het geval, van hem mochten worden verwacht om de auteur van het werk te achterhalen en een lidstaat zou daarnaast het citeren van een werk zonder toestemming van de auteur ook mogen toestaan indien het persartikel waarin het citaat voorkomt, zelf niet auteursrechtelijk beschermd is.

215. Tegen deze achtergrond geef ik het Hof in overweging de prejudiciële vragen als volgt te beantwoorden:

1)  Het begrip nauwe band in artikel 6, sub 1, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, moet aldus worden uitgelegd, dat aan de vordering tegen de verweerder die woonplaats heeft op het grondgebied van het gerecht (hoofdvordering) en de andere vordering hetzelfde feitencomplex ten grondslag moet liggen en dat tussen deze vorderingen een voldoende juridische samenhang moet bestaan. Een en hetzelfde feitencomplex kan in een geval als het onderhavige niet worden aangenomen indien de aan de hoofdverweerder en de aan de andere verweerder ten laste gelegde gedragingen niet op elkaar afgestemde parallelle gedragingen zijn. Van een voldoende juridische samenhang kan ook sprake zijn indien op de twee vorderingen verschillend nationaal recht van toepassing is, dat niet volledig is geharmoniseerd.

2 a) Artikel 5, lid 3, sub d, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, moet aldus worden uitgelegd, dat een lidstaat het citeren van een werk zonder toestemming van de auteur ook mag toestaan indien het persartikel waarin het citaat voorkomt, zelf niet auteursrechtelijk beschermd is.

2 b) Verder is het volgens deze bepaling een dwingende voorwaarde dat degene die het citaat opneemt, de naam van de auteur van een auteursrechtelijk beschermde foto vermeldt, voor zover dit niet onmogelijk blijkt. Vermelding van een naam blijkt niet onmogelijk indien degene die het citaat opneemt, niet alle maatregelen heeft genomen die, gelet op de omstandigheden van het geval, van hem mochten worden verwacht om de auteur van het werk te achterhalen.

3 a) Artikel 5, lid 3, sub e, van richtlijn 2001/29 moet aldus worden uitgelegd, dat een lidstaat in geval van een opsporingsoproep die in het belang van de openbare veiligheid in de zin van deze bepaling is gedaan, de reproductie van auteursrechtelijk beschermde foto’s door de media ook zonder toestemming van de auteur kan toestaan voor zover de met die oproep beoogde doelen nog niet zijn bereikt en de reproductie van de foto’s objectief beschouwd tot de verwezenlijking van die doelen kan bijdragen.

3 b) Media kunnen zich niet rechtstreeks op deze bepaling beroepen om de reproductie van een werk zonder toestemming van de auteur te rechtvaardigen.

4) Overeenkomstig artikel 6 van richtlijn 93/98/EEG van de Raad van 29 oktober 1993 betreffende de harmonisatie van de beschermingstermijn van het auteursrecht en van bepaalde naburige rechten, respectievelijk richtlijn 2006/116/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende de beschermingstermijn van het auteursrecht en van bepaalde naburige rechten, geniet een portretfoto auteursrechtelijke bescherming indien hij een eigen schepping van de fotograaf is, waarvoor is vereist dat de fotograaf door benutting van de voorhanden zijnde vormgevingsmogelijkheden de foto een persoonlijke noot heeft gegeven.

De openbaarmaking van een montagefoto die aan de hand van een auteursrechtelijk beschermde portretfoto is gemaakt, vormt een reproductiehandeling in de zin van artikel 2, sub a, van richtlijn 2001/29 indien de elementen die de oorspronkelijke foto tot een eigen schepping maken, ook in de montagefoto zijn belichaamd.”

Lees de vragen hier, lees de conclusie hier.

IEF 9559

Vzr. Rechtbank Amsterdam 14 april 2011, KG ZA 11-336 P/TF, (Guus de Jong Photography tegen D. h.o.d.n. Parata Media)

Dat de keten ondoorzichtig is

met dank aan Kitty van Boven, I-EE

Auteursrecht. Voetbalmagazine Half3 gebruikt de foto “De handjes van Cruijff” als coverfoto. De voorzieningenrechter oordeelt dat de uitgever met de plaatsing inbreuk maakt op de auteurs- en persoonlijkheidsrechten (bijsnijden en naamsvermelding) van fotograaf De Jong, nu niet aannemelijk is gemaakt dat voor plaatsing (via derden) toestemming is verkregen (“de keten is ondoorzichtig”). Een beroep op goede trouw kan de openbaarmaking niet rechtvaardigen. Bij de bepaling van de schadevergoeding (richtprijzen) telt het ontbreken van opzet wel mee.

4.2. (…) De Jong heeft gesteld dat hij zijn foto's uitsluitend zelfof via het ANP (voor gebruik In Nederland) exploiteert. Alleen via het ANP en De Jong kan derhalve rechtmatig gebruik worden gemaakt van de foto, aldus De Jong.  Vaststaat dat D. de foto via Picture Alliance heeft gekregen. Picture Alliance heeft de foto op haar beurt van Photoshot gekregen. Photoshot is een agent van het ANP in Engeland. De Jong betwist dat het ANP de foto aan Photoshot ter beschikking heeft gesteld, en stel daarnaast dat als dat wel het geval zou zijn Photoshot niet gerechtigd is om de foto's van het ANP te leveren buiten Engeland. D. zal om een beroep te kunnen doen op een rechtmatige openbaarmaking en verveelvoudiging dienen te bewijzen dat hij toestemming heeft (…). Dit bewijs is er echter vooralsnog niet. Onduidelijk is gebleven hoe de foto bij Photoshot en bij Picture Alliance is terechtgekomen (…) en ook D.  zelfheeft aangevoerd dat de keten ondoorzichtig is. Al met al is uit hetgeen vooralsnog bekend is geworden omtrent de foto geen aanwijzing naar voren gekomen dat er (indirect) toestemming is verleend voor het gebruik van de foto.

IEF 9555

Toegestaan als verzocht

Vzr. Rechtbank Almelo 26 november 2010, 7302010 (U. tegen BP)

met dank aan Jesse Hofhuis, Hofhuis Alkema Advocaten

Ex Parte. Merkenrecht. Auteursrecht. Ex parte bevel (zonder uitgebreide motivering) tegen handelaar die zich onrechtmatig middels advertenties en krantenartikelen heeft geprofileerd als officiële dealer van Quick-Step vloerproducten. Het verzoek wordt toegestaan als verzocht.

 

Lees de beschikking hier (geanonimiseerd op aanvraag).

IEF 9554

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage 18 maart 2011, KG RK 11-701 (Informa Europe B.V.B.A c.s. tegen Multi Tasking Beheer B.V.)

Voor advocatenkantoren

met dank aan Jesse Hofhuis, Hofhuis Alkema Advocaten

Auteursrecht. Merkenrecht. Software. Ex parte bevel (met uitgebreide beoordeling) m.b.t. tot door een distributeur buiten een distributieoveeenkomst om verhandelde software voor advocatenkantoren. Geen voorlopig inbreukverbod i.v.m. de distributieovereenkomst, wel bewijsbeslag.

2.2. Het verzoek strekkende tot het geven van een voorlopig inbreukverbod zal worden afgewezen omdat het niet in overeenstemming wordt geacht met de aan een dergelijk ingrijpende maatregel te stellen hoge eisen, in het bijzonder ten aanzien van de aannemelijkheid van de gestelde inbreuk op het gestelde recht en ten aanzien van de spoedeisendheid van de zaak. In dat verband is mede van belang dat tussen verzoekers en gerekwestreerden ter zake de verhandeling van de Cicero software sinds zeer lange tijd een distributieovereenkomst bestaat en zonder het horen van gerekwestreerden in dit geval niet eenvoudig kan worden beoordeeld of de hen verweten handelingen niet bij overeenkomst aan een of meer van hen zijn toegestaan.

2.3. Naar voorlopig oordeel is de stelling van verzoekers dat gerekwestreerden inbreuk op het gestelde recht hebben gemaakt wel voldoende voor toewijzing van maatregelen tot bescherming van bewijs, zij het dat het verlof slechts betrekking zal hebben op beslag op afschriften van relevante documentatie waaruit de (omvang van de) inbreuk kan blijken, zoals facturen en correspondentie,, alsmede op kopieën van elektronische data die één of meer van de in paragraaf 28 van het verzoekschrift onder de eerste drie gedachtestreepjes bedoelde gegevens (kunnen bevatten).

Lees de beschikking hier.

IEF 9552

HvJ EU, 14 april 2011, conclusie van de advocaat-generaal in zaak C-70/10, Scarlet Extended / Sabam

Schending van grondrechten

Auteursrecht. Internetfilters. Belgische vereniging van auteurs, componisten en uitgevers (Sabam). Volgens advocaat-generaal Cruz Villalón schendt een maatregel, waarbij een internetprovider wordt bevolen een systeem toe te passen voor het filteren en blokkeren van elektronische communicaties ter bescherming van intellectuele-eigendomsrechten, in beginsel de grondrechten.

Een dergelijke maatregel moet, wil hij geoorloofd zijn, voldoen aan de in het Handvest van de grondrechten gestelde voorwaarden voor de beperking van de uitoefening van rechten en dus met name berusten op een rechtsgrondslag die voldoet aan de vereisten van een „formele wet”.

Lees het persbericht hier, de  conclusie hier (Nederlandse versie nog niet beschikbaar), 
Voorlopig geautomatiseerd-vertaalde versie hier.

IEF 9551

Gerechtshof Arnhem 15 maart 2011, LJN BQ0959 (Montis Design B.V. tegen B.V. Meubelindustrie Het Anker Druten)

Magere eetkamerfauteuils

Auteursrecht. Modellenrecht. Tussenarrest in stoelenzaak. Rechtsverwerking. Vaststellingsovereenkomst. Gestelde inbreuk door Het Anker op de stoelmodellen Charly en Chaplin van Montis Design.

De Rechtbank Arnhem heeft in eerste instantie het op rechtsverwerking gebaseerde verweer van Het Anker – ten aanzien van haar modellen Armada, Twist, Bingo, Cleopatra en Rio – gegrond geoordeeld. De rechtbank heeft tevens voorshands bewezen geacht dat partijen in 2005 op de meubelbeurs in Keulen hebben afgesproken dat Montis haar bezwaren tegen het model Kira zou laten varen indien Het Anker de rits op de achterzijde van dit model 10 cm naar boven zou verleggen en heeft geoordeeld dat vast staat dat Het Anker dit vervolgens heeft gedaan. De vorderingen ter zake van het model Twiggy achtte de rechtbank niet toewijsbaar nu voor dat model auteursrechtinbreuk noch slaafse nabootsing kon worden aangenomen. (Rechtbank Arnhem, 10 juni 2009, IEF 7961).

Het hof concludeert in het onderhavige arrest dat van rechtsverwerking geen sprake is en van auteursrechtinbreuk derhalve wel sprake zou kunnen zijn en geeft een bewijsopdracht m.b.t. de gestelde vastellingsovereenkomst en (i.v.m. met de modelrechtelijke instandhoudingsverklaring) het land van oorsprong van de Charly. In citaten:

Rechtsverwerking: 4.12  Voor het overige kan naar het oordeel van het hof in het midden blijven of [B] destijds bezwaar heeft gemaakt tegen de modellen van Het Anker. Ook indien dat niet het geval is geweest, zijn de door Het Anker gestelde omstandigheden nog niet voldoende om te kunnen oordelen dat Het Anker erop mocht vertrouwen dat Montis zich jegens haar niet meer op haar auteursrecht zou beroepen met als gevolg dat Montis zich in 2005 jegens haar naar maatstaven van redelijkheid niet meer op haar auteursrecht kon beroepen.
Het hof acht hiervoor van belang dat het bezoek van [B] in 2003 niet plaatsvond in het kader van een tussen partijen bestaande discussie of de stoelen van Het Anker al dan niet inbreuk maakten op de Charly en de Chaplin, maar verband hield met een verzoek van Het Anker in verband met een procedure tegen een derde partij. Tegen die achtergrond mocht Het Anker een eventueel uitblijven van bezwaar van [B] nog niet het vertrouwen ontlenen waarop zij zich in deze procedure beroept. Ook het tweede bezoek van [B] vond plaats in verband met een andere aangelegenheid, namelijk de teruggave van een door Montis geleend procesdossier. Feiten of omstandigheden op grond waarvan Het Anker niettemin gerechtvaardigd ervan mocht uitgaan dat de inzage in het dossier was verleend onder de (impliciete) voorwaarde dat Montis in de toekomst geen aanspraken jegens Het Anker geldend zou maken, zijn gesteld noch gebleken. De omstandigheid dat Montis na het laatste bezoek nog tot januari 2005 heeft gewacht om Het Anker aan te spreken, maakt dit nog niet anders. Nu Het Anker niet gerechtvaardigd erop mocht vertrouwen dat Montis haar nimmer zou aanspreken wegens auteursrechtinbreuk (of slaafse nabootsing), heeft zij de verdere ontwikkeling van (vergelijkbare modellen) dan ook niet in zulk door Montis opgewekt vertrouwen kunnen voornemen. Het daardoor volgens Het Anker geleden nadeel, maakt derhalve nog niet – zoals zij aanvoert – dat Montis zich jegens Het Anker naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet alsnog op haar (auteurs)rechten kan beroepen.
Voor zover Het Anker mede heeft willen betogen dat zij door de hier bedoelde handelwijze van Montis overigens onredelijk is benadeeld en Montis zich daarom jegens haar niet op haar auteursrecht of slaafse nabootsing zou kunnen beroepen, heeft zij onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld die een zodanig oordeel kunnen dragen.

4.14  Nu de door Het Anker gestelde feiten niet het oordeel kunnen dragen dat Montis haar op het auteursrecht en slaafse nabootsing gebaseerde aanspraken jegens haar heeft verwerkt, dan wel dat Montis misbruik van bevoegdheid maakt, moeten de desbetreffende verweren van Het Anker worden verworpen. De grieven VI tot en met XI slagen.

Vaststellingsovereenkomst: 4.19  Dit betekent dat op grond van het geleverde (tegen)bewijs niet kan worden geoordeeld dat het op de vaststellingsovereenkomst gebaseerde verweer van Het Anker gegrond is.
Nu het hof, anders dan de rechtbank, van oordeel is dat het op rechtsverwerking gebaseerde verweer van Het Anker faalt (zie hiervoor, rechtsoverweging 4.14), moeten de door Het Anker gestelde afspraken alsnog (ook) ten aanzien van deze modellen worden beoordeeld.

4.20  Het Anker heeft zowel in eerste aanleg als in hoger beroep bewijs van haar desbetreffende stellingen aangeboden door het horen van de heren [C] en [E] die beiden nog niet als getuigen zijn gehoord. Het hof zal Het Anker alsnog toelaten tot het bewijs van haar stelling dat partijen op de beurs in Keulen op 19 januari 2005 hebben afgesproken dat Montis haar bezwaren tegen de modellen Kira, Armada, Twist, Bingo en Twiggy zou laten varen als Het Anker de rits van het model Kira 10 centimeter zou verplaatsen en zij de modellen Armada en Twist uit de collectie zou halen.

Auteursrecht: 4.28  Over de vraag op welke partij in dit verband de bewijslast rust, overweegt het hof als volgt. In overeenstemming met het formaliteitenverbod uit de Berner Conventie, ontstaat het auteursrecht vormvrij, met de schepping van het werk. De onder 4.25 geschetste regeling van artikel 21 lid 3 BTMW (oud), op grond waarvan het auteursrecht verviel bij gebreke van een instandhoudingsverklaring, moet als een uitzondering worden aangemerkt op het beginsel dat het auteursrecht vormvrij ontstaat. Die regeling is alleen van toepassing op werken die Nederland als land van oorsprong kennen. Dit brengt naar het oordeel van het hof mee dat op Het Anker, volgens wie het (vormvrij ontstane) auteursrecht van Montis bij gebreke van een instandhoudingsverklaring is komen te vervallen, de bewijslast rust voor de feiten en omstandigheden die dit rechtsgevolg meebrengen. Het Anker zal daarom moeten bewijzen dat Nederland voor de Charly als land van oorsprong in de zin van de Berner Conventie moet worden aangemerkt.
Gelet op het hierover tussen partijen gevoerde debat zou Het Anker dit bewijs kunnen leveren, indien zij bewijst (voldoende aannemelijk maakt) dat de Charly niet in januari 1983 op de beurs in Keulen aanwezig was.

Inbreuk: 4.31 Het enige duidelijk waarneembare verschil tussen de betrokken modellen van Het Anker en de Charly (Chaplin) is het ontbreken van het kruis in het onderstel. Dit maakt echter niet dat de, op de genoemde auteursrechtelijke trekken gebaseerde, totaalindrukken van genoemde modellen niet nagenoeg hetzelfde zijn.

Door Het Anker is binnen de grenzen die getrokken worden door trend of stijl enerzijds en door de eisen van functionaliteit anderzijds, onvoldoende afstand genomen van de Charly (Chaplin) en heeft zij met haar modellen in auteursrechtelijk opzicht op een onvoldoende eigen wijze uiting gegeven aan de door haar genoemde stijl van magere eetkamerstoelen. De overeenstemming is voorts van zodanige omvang dat geoordeeld moet worden dat hier sprake is van een vermoeden van ontlening. Dit vermoeden wordt door Het Anker onvoldoende weersproken.

De Cleopatra vormt op het voorgaande een uitzondering. Door de dikte van de rug- en armleuning en de dikte van de poten ontbreekt het beeld van een nonchalant gedrapeerde hoes en maakt de Cleopatra een andere totaalindruk dan de Charly (Chaplin). De Cleopatra wordt dan ook niet beschouwd als ongeoorloofde auteursrechtelijke verveelvoudiging van de Charly (Chaplin).

Slaafse nabootsing: 4.35  Tegen deze achtergrond is het hof van oordeel dat - indien op de Charly en de Chaplin geen auteursrecht (meer) rust - de vorderingen van Montis evenmin op grond van slaafse nabootsing kunnen worden toegewezen. Weliswaar zijn in de stoelen van het Anker telkens ook in de Charly (Chaplin) gebruikte elementen terug te vinden, maar de modellen van Het Anker verschillen ieder daarnaast op een aantal punten van de Charly en de Chaplin. Zo missen de stoelen van het Anker een middenkruis en hebben de – ter zitting getoonde – stoelen van Het Anker ten aanzien van hun uitvoering en de gebruikte materialen in kwalitatief opzicht een andere uitstraling. Met deze verschillen houden de stoelen van Het Anker – (ook) indien ervan wordt uitgegaan dat de Charly en de Chaplin onderscheidend vermogen hebben en een bescherming op grond van slaafse nabootsing in beginsel mogelijk is – in dit, van de auteursrechtelijke beoordeling te onderscheiden, juridische kader voldoende afstand tot de Charly en de Chaplin. Mede gelet op het uitgangspunt dat bij gebreke van auteursrecht (of modellenrecht) nabootsing in beginsel vrij staat en terughoudendheid dient te worden betracht bij het aannemen van onrechtmatig marktgedrag, is aldus onvoldoende aangetoond dat het Anker niet heeft voldaan aan de op haar rustende verplichting om alles te doen wat redelijkerwijs mogelijk is om nodeloze verwarring te voorkomen.

Lees het arrest (link en pdf)

IEF 9542

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 11 april 2011, KG ZA 11-179, Les Ateliers Ruby c.s. tegen Strada Sport B.V. c.s.

Potjes

Boven: helmen eisers, onder: helmen: gedaagdemet dank aan Joost Becker, Dirkzwager

Auteursrecht. Helmen. Eiseres Ruby stelt dat gedaagde Strada inbreuk maakt op haar model- en auteursrechten m.b.t. twee van haar helmen (bovenste twee helmen afbeelding) en ziet haar vorderingen toegewezen.  Over de ruimte van de ontwerper om in aansluiting op het vormgevingserfgoed en onder de druk van functionele eisen toch tot een eigen oorspronkelijk werk te komen. Eerst even kort:

 4.3. Zoals hierna zal worden toegelicht, is geen van deze kenmerken volledig gedicteerd door keuringseisen, zijn de meeste kenmerken niet volledig technisch bepaald en komen de meeste kenmerken niet een-op-een terug in het vormgevingserfgoed. In het midden kan blijven of de keuzes die Coste ten aanzien van elk element heeft gemaakt binnen de ruimte van keuringseisen, techniek en/of vormgevingserfgoed daarvoor openlaten, afzonderlijk beschouwd getuigen van een persoonlijk stempel van Coste, Naar voorlopig oordeel geld dat in ieder geval wel voor de keuze om een aantal van die elementen te combineren in één helm en moet de Pavillon-helm, waarin alle elementen samenkomen, dus worden aangemerkt als een resultaat van scheppende menselijke arbeid. Het verweer van Strada dat Ruby het gebruik van bepaalde elementen, zoals de kleur van het binnenwerk, niet via het auteursrecht moet kunnen monopoliseren gaat daarom niet op. Ruby claimt in deze zaak namelijk geen auteursrecht op afzonderlijke elementen, maar slechts op de combinatie daarvan in de vorm van de de Pavillon/helm.

4.4. Dat de Pavillon helm een eigen oorspronkelijk karakter heeft en het persoonlijk stempel van de maker draagt, wordt onderstreept door de vele uitingen over die helm in de modebladen die Ruby heeft overgelegd. Uit die publicaties blijkt dat de creativiteit van het ontwerp van de Pavillon/helm in brede kring wordt onderkend.

Lees het vonnis hier.