Alle rechtspraak  

IEF 9498

Het belang van [A] op prestatiebescherming

Rechtbank Amsterdam, 23 maart 2011, LJN: BP8933, André Rieu Productions Holding B.V. c.s.  tegen Stijl & Inhoud Media B.V c.s. .

Auteursrecht. (Commercieel) portretrecht. Bodem na vzr. Rechtbank Amsterdam, 14 december 2009, IEF 8490. Gedaagde uitgeverij brengt tijdschrift uit met de titel: “André Rieu – van koorknaap tot vioolidool.” Vorderingen eiser Rieu [A] o.g.v. het portretrecht  (verzilverbare populariteit). worden toegewezen. Publicatie heeft niet of nauwelijks nieuwswaarde. Plaatsen van advertenties in De Pers moeten worden beschouwd als een op zich staand gebruik van het portret. Schadevergoeding gederfde inkomsten begroot op €10.261,00. Geen 1019h proceskosten voor portretrechtelijke deel (2/3), maar wel voor het (verder niet behandelde) gedeelte van de vorderingen dat is gebaseerd op het auteurs- en merkrecht(1/3).

Portretrecht: 4.10.  De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval het belang van [A] op prestatiebescherming zwaarder weegt dan het belang van SIM c.s. zodat deze zich reeds hierom met succes tegen de publicatie kan verzetten. Met [A] c.s. is de rechtbank van oordeel dat de nieuwswaarde van de publicatie voor zover deze al aanwezig is, uiterst gering is. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat in de publicatie de concerten op het Vrijthof niet worden genoemd en slechts zijdelings het feit dat [A] in 2009 zestig jaar werd, aan de orde komt. Verder geeft de publicatie zelf een overzicht van het leven en het werk van [A]. Daarbij is onder meer gebruik gemaakt van het boek MWML, krantenartikelen over [A], interviews met [A] en door anderen gemaakte foto’s van [A]. Anders dan in de zaak waarin deze rechtbank vonnis heeft gewezen op 14 april 2010 ( LJN: BN 6392) en waarnaar SIM c.s. heeft verwezen, is onvoldoende gesteld of gebleken dat met deze publicatie is beoogd om nieuws te brengen, dan wel nieuwe informatie te verstrekken. Met de beelden en de teksten wordt een overzicht gegeven van het leven en werk van [A], maar de inhoud noch de samenstelling van de publicatie voegt iets toe ten opzichte van eerdere publicaties over [A]. SIM c.s. stelt een ode te willen brengen. Zij heeft voorts niet betwist dat het haar uitsluitend om te doen was met de publicatie winst te maken. Dat enkel commerciële belang, dat eveneens valt onder het recht van vrijheid van meningsuiting, weegt echter niet zwaar genoeg om [A] het recht zich tegen de publicatie te verzetten, te ontnemen. Dat [A] een zorgvuldig opgebouwde verzilverbare populariteit heeft, is niet weersproken. De afbeelding door SIM van de portretten van [A] in de publicatie is dan ook jegens [A] onrechtmatig en [A] kan zich hiertegen verzetten. Dit levert weliswaar een beperking op van de vrijheid van meningsuiting van SIM in de zin van artikel 10 lid 2 EVRM, doch deze beperking wordt in dit geval in een democratische samenleving noodzakelijk geacht ter bescherming van de gerechtvaardigde belangen van [A]. Dat SIM eerder vergelijkbare publicaties omtrent andere personen heeft uitgebracht, waartegen volgens SIM c.s. niet geprotesteerd zou zijn, doet aan het feit dat de openbaarmaking van de onderhavige publicatie onrechtmatig is jegens [A], niet af. Evenmin doet hieraan af dat anderen (waaronder eventueel de NOS) eveneens inbreuk zouden maken op [A]’s portretrecht.

Schadevergoeding: 4.15.  De rechtbank gaat ervan uit dat [A] royalty’s kan bedingen voor gebruik van zijn portret. In ieder geval heeft [A] c.s. afdoende aangetoond dat zij zelf het portret van [A] exploiteert om inkomen te genereren. De betwisting van haar stellingen op dit punt door SIM c.s. worden als onvoldoende gemotiveerd verworpen. De hierop gebaseerde begroting van de geleden schade voor plaatsing van de foto’s in de publicatie dient dan ook in dit geval als de meest adequate vorm van schadeberekening worden beschouwd. Gelet op de hoeveelheid foto’s in de publicatie acht de rechtbank een percentage van 20% van de verkoopprijs niet onredelijk. De vraag of [A] c.s. een dergelijke vergoeding in dit geval ook had bedongen is niet van belang, aangezien het in dit geval gaat om een abstracte schadebegroting. De rechtbank begroot de schade voor de foto’s in de publicatie op in totaal EUR 5.261,00. [A] c.s. heeft de schade van haar foto op de cover van de publicatie begroot op EUR 5.000,00. Zonder nadere toelichting die ontbreekt valt niet in te zien dat en waarom [A] c.s. met de foto op de cover van de publicatie nog extra schade heeft geleden.
Met SIM c.s. is de rechtbank van oordeel dat het plaatsen van advertenties in De Pers beschouwd moeten worden als een op zich staand gebruik van het portret van [A], doch dat het berekenen van gederfde royaltyinkomsten bij de advertenties in De Pers niet opgaat. Zonder nadere toelichting die ontbreekt is niet begrijpelijk dat en waarom de schade van [A] kan worden berekend op 20% van de plaatsingskosten. De rechtbank begroot deze schade van [A] ex aequo et bono op een bedrag van EUR 5.000,00 voor de twee advertenties. Het voorgaande leidt ertoe dat de vordering tot vergoeding van de schade zal worden toegewezen tot een bedrag van in totaal EUR 10.261,00. De wettelijke rente zal, nu de verschuldigdheid daarvan niet wordt betwist, worden toegewezen als gevorderd. Nu de vordering tot schadevergoeding enkel is gebaseerd op schending van het portretrecht en dit recht alleen [A] toekomt, worden de vorderingen van [A] BV en [B] afgewezen.

Proceskosten: 4.21.  [A] c.s. vordert onder (vi) veroordeling van SIM c.s. in alle door haar in redelijkheid en evenredigheid gemaakt gerechtskosten als bedoeld in artikel 1019h Rv. Ter gelegenheid van de comparitie van partijen heeft [A] c.s. de kosten gespecificeerd tot een bedrag van EUR 14.566,05 (inclusief verschotten) voor de werkzaamheden tot 9 januari 2011. SIM c.s. verzet zich tegen proceskostenveroordeling op grond van artikel 1019h Rv, omdat in het onderhavige geval geen sprake is van inbreuk op intellectuele eigendomsrechten. Dit verweer slaagt voor zover in deze procedure het portretrecht in het geding is. Vorderingen op grond van onrechtmatige daad in verband met artikel 21 Auteurswet vallen niet onder intellectuele eigendomsrechten waarvoor artikel 1019h Rv bedoeld is. [A] c.s. heeft haar vorderingen echter eveneens gebaseerd op haar auteurs- en merkrechten. Voor dat gedeelte is artikel 1019h Rv wel van toepassing.

Lees het vonnis hier.

IEF 9496

De geestelijke prestatie verricht

Vzr. Rechtbank Almelo, 23 maart 2011, LJN: BP8992, VLF Networks B.V. c.s. tegen Service2Media B.V.

Auteursrecht. Software. Stukgelopen samenwerking. Auteursrechten op - in opdracht van gedaagde en in de Oekraine - ontwikkelde softwareapplicaties voor smartphones kunnen niet worden vastgesteld. Vordering afgewezen.  “zonder nadere bewijslevering - waarvoor in kort geding geen plaats is – is voorshands met onvoldoende zekerheid vast te stellen hoe de rollen in het creatieve proces tussen partijen waren verdeeld.”

4.3 De kern van dit geschil is de vraag wie in het onderhavige geval de maker is van de softwareapplicaties. Oftewel, komen de auteursrechten van de softwareapplicaties toe aan de leverancier/opdrachtgever, Service2Media, dan wel aan haar opdrachtnemer die op basis van outsourcing de softwareapplicaties voor haar heeft gebouwd, zijnde Mobile2Morrow [de gezamenlijke onderneming van partijen -IEF] en VLF Networks. VLF heeft aan haar vorderingen ten grondslag gelegd, dat Service2Media slechts summiere instructies heeft verstrekt ten behoeve van de ontwikkeling van de softwareapplicaties en dat VLF het creatieve brein achter de ontwikkeling vormde. (...)

4.4  Service2Media heeft dit gemotiveerd betwist en ter ondersteuning hiervan heeft Service2Media aangevoerd, dat de door VLF in opdracht en voor rekening van Service2Media verder ontwikkelde computerapplicaties tot stand zijn gebracht naar het ontwerp van Service2Media en onder haar leiding en toezicht, zodat Service2Media als de maker van die applicaties moet worden aangemerkt. Aldus heeft Service2Media de geestelijke prestatie verricht en komt haar op grond van artikelen 1 juncto 6 Auteurswet het auteursrecht op de softwareapplicaties toe.

4.5  Op grond van het vorenstaande is zonder nadere bewijslevering - waarvoor in kort geding geen plaats is - voorshands met onvoldoende zekerheid vast te stellen hoe de rollen in het creatieve proces tussen partijen waren verdeeld. De samenwerkingsovereenkomst biedt op dit punt geen duidelijkheid, zodat in het beperkte kader van dit kort geding geen uitspraak kan worden gedaan over de vraag aan wie het auteursrecht op de door VLF Networks en Mobile2Morrow - in opdracht van Service2Media - ontwikkelde applicaties toekomt. De vorderingen van VLF moeten daarom worden afgewezen.

Lees het vonnis hier.

IEF 9495

205 maal hergebruik

Rechtbank Amsterdam, 23 maart 2011, HA ZA 09-3955, [A] tegen Sapph Intimates (met dank aan Diederik Stols, Boekx)

Auteursrecht. Licentieovereenkomst. Eindvonnis na Rechtbank Amsterdam, 8 september 2010, IEF 9340. Vaststelling van schadehoogte wegens hergebruik van foto’s door opdrachtgever. Eiser vordert €2.645.993,90 op grond van de algemene voorwaarden van de Fotografenfederatie, inclusief 200% en 300% verhogingen, maar de rechtbank komt na berekening op €20.500,- (205 maal hergebruik buiten de eenmalige licentie à €100 per hergebruik).

De rechtbank baseert het hergebruik op het doel van het (her)gebruik van de foto’s (b.v. voor nieuwe campagnes). Kopieën van hergebruik worden niet als hergebruik aangemerkt: bij meermalig gebruik van eenzelfde foto in verschillende formaten of op verschillende plaatsen op de website is sprake van eenmalig hergebruik. Gebruik door derden in online kranten en televisieprogramma’s kan niet aan Sapph worden toegerekend, ook niet bij betaalde programma’s als Business Class. Proceskosten €16.947,02 toegewezen; buitengerechtelijke kosten voor het in kaart brengen van het hergebruik à €43.501 wordt afgewezen. Geen aanleiding om terug te komen op eerdere beslissingen in tussenvonnis.

2.7. Zoals overwogen in het tussenvonnis zijn de werken door [A] uitgeleverd met een bepaald gebruiksdoel. Anders dan Sapph betoogt, valt alleen het gebruik van de werken voor dat specifieke gebruiksdoel onder de licentie. Voor zover de werken door Sapph zijn gebruikt voor een ander doel, is sprake van hergebruik. Anders dan Sapph bij akte heeft aangevoerd, is het hergebruik niet beperkt tot de gebruiksvorm. Wanneer een werk wordt uitgeleverd voor een poster voor campagne A en dit werk wordt hergebruikt voor een billboard voor campagne B en voor een billboard voor campagne C is het werk twee maal hergebruikt. Wanneer dat werk wordt hergebruikt voor een billboard en een blow-up voor campagne B, is ook sprake van tweemaal hergebruik. Daarentegen is sprake van eenmalig hergebruik wanneer kopieën worden gemaakt van een hergebruikt werk. Wanneer een werk is uitgeleverd voor een poster voor campagne A en wordt gebruikt voor een billboard voor campagne B is sprake van eenmalig hergebruik wanneer er binnen die campagne meerdere billboards mee worden gevuld.

2.10 (…) [A] stelt verder dat eveneens sprake is van hergebruik door plaatsing van deze advertenties op internet. Omdat het de uitgever is die de krant ook online beschikbaar stelt en niet is gesteld of gebleken dat Sapph daarvoor opdracht heeft gegeven dan wel zich tegen kon verzetten (sic), is de uit die betreffende openbaarmakingen voortvloeiende schade Sapph niet toe te rekenen. Deze vormen van hergebruik zullen daarom niet worden meegenomen.” (..)

2.11 (…) Volgens [A] kan de openbaarmaking van de werken in het programma Business Class aan Sapph worden toegerekend omdat voor deelname aan dit programma moet worden betaald. (…) Zoals Sapph terecht aanvoert betekent het enkele feit dat voor deelname moet worden betaald nog niet dat openbaarmaking van de werken in de televisie uitzending aan Sapph kan worden toegerekend. Uit het overzicht van de kosten van deelname blijkt ook niet dat Sapph door voor de deelname te betalen tevens kon bepalen waar de televisie uitzending werd opgenomen en wat in beeld werd gebracht. Onvoldoende is dan ook gesteld dat de openbaarmaking van de werken in de televisieuitzending ban Business Class aan Sapph kan worden toegerekend. Met betrekking tot het video persbericht van het ANP betwist Sapph niet de toerekening, maar wel het aantal malen hergebruik. Volgens De Deugd is sprake van viermaal hergebruik, maar zoals Sapph terecht aanvoert gaat het daarbij om twee werken op een display die onvoldoende duidelijk in beeld zijn, zodat die niet worden aangemerkt als hergebruik (…)

2.14: (…) zoals al overwogen worden kopieën van hergebruik niet als hergebruik aangemerkt. Dit betekent dat wanneer eenzelfde foto door Sapph meermalen (bijvoorbeeld klein of na aanklikken groot, of op meerdere plaatsen) op de website is geplaatst, er sprake is van eenmalig hergebruik. Verder moet de foto voldoende duidelijk in beeld zijn gebracht (…)

Lees het vonnis hier.

IEF 9492

Mogen verlangen

Rechtbank Amsterdam, 23 maart 2011, HA ZA 10-2229, Universal Music Publishing MGB B.V. tegen Van Hemert c.s. (met dank aan Joris van Manen, Hoyng Monegier)

Auteursrecht. Muziekuitgaveovereenkomsten m.b.t. (oudere) muziekwerken van Hans van Hemert (o.a. "Een beetje van dit" en "Als je haar maar goed zit." Anders dan in de soortgelijke zaak tegen Intersong (Gerechtshof Amsterdam, 23 december 2008, IEF 7455 (Intersong / Van Hemert) oordeelt de rechtbank dat de buitengerechtelijke ontbinding door Van Hemert van de overeenkomsten (wegens het gestelde niet nakomen van de inspanningsverplichting) i.c. wèl ongegrond is.

4.14. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat Van Hemert zijn verweer dat de activiteiten van Universal te weinig zijn geweest, onvoldoende nader heeft gestaafd met specifieke argumenten ten aanzien van hetgeen Van Hemert op basis van de gebruiken in de branche (nog) meer van Universal had mogen verlangen ter uitvoering van haar inspanningsverplichting. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat, zoals terecht is aangevoerd door Universal en door Van Hemert niet is betwist, de verplichting van Universa1 die ter beoordeling voorligt, een inspanningsverbintenis en dus geen resultaatsverbintenis betreft. Gelet op de gespecificeerde opsomming van de verrichte en voorgestelde activiteiten van Universal had het op de weg van Van Hemert gelegen zijn niet uitgekomen verwachtingen omtrent de uitvoering van die inspannningsverplichting nader gespecificeerd kenbaar te maken. Van Hemert heeft evenwel - ook desgevraagd ter zitting - geen voldoende nader geformuleerd standpunt hieromtrent ingenomen.

4.15. De slotsom van het bovenstaande is dat de stelling van Universal dat zij aan haar inspanningsverplichting jegens Van Hemert heeft voldaan, als onvoldoende gemotiveerd weersproken vaststaat. Nu het venveer van Van Hemert dat Universa1 is tekortgeschoten in de uitvoering van haar inspanningsverplichting faalt, komt daarmee de grondslag onder de buitengerechtelijke ontbinding waarop hij zich beroept, te ontvallen aangezien niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 6:267 lid 1 juncto 6265 lid 1 BW. Hiemit volgt dat de overeenkomsten niet buitengerechtelijk ontbonden zijn door Van Hemert.

Lees het vonnis hier.

IEF 9490

Mededeling aan het publiek per satelliet

HvJ EU, 17 maart 2011, conclusie A-G N. Jääskinen in gevoegde zaken C-431/09 en C-432/09, Airfield NV, Canal Digitaal BV tegen SABAM en Airfield NV  tegen tegen AGICOA (prejudiciële vragen Hof van Beroep te Brussel, België).

Auteursrecht. Mededeling aan het publiek per satelliet. Moet Airfield, een aanbieder van satellietpakketten, toestemming verkrijgen van de houders van auteursrechten op grond dat zij, met de hulp van de met haar verbonden vennootschap, Canal Digitaal, betrokken is bij de simultane en ongewijzigde uitzending van de door de omroeporganisaties geleverde programma’s, terwijl deze omroeporganisaties zelf reeds toestemming van de houders van de intellectuele-eigendomsrechten betreffende die programma’s hebben verkregen? Met andere woorden: of en in hoeverre verricht een aanbieder van satellietpakketten die in omstandigheden zoals die welke in de hoofdgedingen aan de orde zijn handelt, een exploitatiehandeling betreffende door auteursrechten of naburige rechten van het auteursrecht beschermde werken?

64. (…)  In casu kan worden geconcludeerd dat de oorspronkelijk door de omroeporganisatie aan het publiek gedane mededeling, die gratis kan worden opgevangen door eenieder die over een geschikt middel van toegang beschikt, losgekoppeld moet worden van de mededeling die door de aanbieder van de satellietpakketten wordt gedaan, welke slechts toegankelijk is voor abonnees met een decodeerkaart. De economische belangen van deze twee volgens de bewoordingen van de twee verwijzingsbeslissingen onafhankelijke exploitanten zijn, aangezien hun publiek verschilt, ook verschillend.

65. (…) Toch ben ik, net als Sabam en de Commissie, van mening dat niet van belang is of de uitzending door de aanbieder van satellietpakketten later of, zoals in de hoofdgedingen, simultaan gebeurt. Voor het bestaan van twee gescheiden exploitatiehandelingen is het essentiële criterium of Airfield heeft gehandeld voor een bijzondere doelgroep, namelijk het publiek dat specifiek werd beoogd via de bundeling van de programma’s, welke verrichting een toegevoegde economische waarde verleent aan de aanbieder van satellietpakketten.

66. Airfield bepaalt haar eigen publiek door de pakketten van televisiezenders samen te stellen die per definitie een ander audiovisueel product zijn dan de individuele zenders die tot het pakket behoren. Zoals de Commissie ter terechtzitting heeft aangegeven, zou het hetzij om een primaire uitzending door Airfield gaan, hetzij om een heruitzending, maar in beide gevallen moet de aanbieder van satellietpakketten zelf toestemming van de auteursgerechtigden verkrijgen. De enige toegestane uitzondering zou volgens mij het geval zijn waarin volgens de bewoordingen van een overeenkomst met de auteurs en overeenkomstig de nationale wetgeving(40) de omroeporganisatie haar toestemming had kunnen overdragen aan de aanbieder van satellietpakketten die een simultane heruitzending doet. Deze mogelijkheid lijkt mij in casu echter uitgesloten gelet op de toelichting die ter terechtzitting is gegeven door Sabam, die heeft aangegeven dat de algemene overeenkomsten inzake toestemming en vergoeding die zij met de omroeporganisaties heeft gesloten, vereisen dat deze organisaties zelf de beschermde werken uitzenden en uitdrukkelijk de mogelijkheid uitsluiten om van een derde gebruik te maken voor het verdelen of opnieuw uitzenden van programma’s waarvoor zij van de auteursgerechtigden toestemming hebben verkregen.

93. Gelet op een en ander geef ik het Hof in overweging de prejudiciële vragen van het Hof van Beroep te Brussel te beantwoorden als volgt:

„Richtlijn 93/83/EEG van de Raad van 27 september 1993 tot coördinatie van bepaalde voorschriften betreffende het auteursrecht en naburige rechten op het gebied van de satellietomroep en de doorgifte via de kabel, verzet zich er niet tegen dat de aanbieder van pakketten satelliettelevisiezenders toestemming moet verkrijgen van de houders van auteursrechten of naburige rechten voor verrichtingen waarbij een omroeporganisatie haar programmadragende signalen aanlevert in omstandigheden als die welke in de hoofdgedingen aan de orde zijn.”

Lees de conclusie hier.

IEF 9487

Een rechtstreeks beeldverslag

Rechtbank ’s-Gravenhage, 22 maart 2011, KG ZA 11-88, KNVB en diverse andere nationale voetbalbonden tegen MyP2P Holding B.V. en KG ZA 11-252, UFA Sports GmbH tegen MyP2P Holding B.V. c.s. (met dank aan Sven Klos, Klos Morel Vos & Schaap).

Auteursrecht. Livestreaming van wedstrijdbeelden. Geen ‘doorgifte’, geen inbreuk auteursrechten, wel onrechtmatig: “Myp2p selecteert en beoordeeld aanbod van live streams en bevordert blijkens haar forum actief dat deze worden aangeboden. Een dergelijke handelwijze is volgens de huidige stand van de rechtspraak in strijd met de maatschappelijke zorgvuldigheid, omdat dit neerkomt op structureel faciliteren van autersrechtinbreuk. Myp2p's notice and take down procedure maakt dit niet anders.” Merkinbreuk onvoldoende gesubstantieerd. Geen 1019h proceskosten, nu alle op IE-rechten gebaseerde vorderingen worden afgewezen. Uitgebreide bespreking bevoegdheidverweer (Rome II / gelijkheidsvermoeden).

Auteursrecht: 4.26. De voorzieningenrechter oordeelt voorshands langs de lijnen van inmiddels vaste lagere rechtspraak hier te lande dat hierdoor geen sprake is van doorgifte van een signaal door Myp2p in de zin van het Hoteles-arrest (zaak C306-05,7 december 2006) van het Hof van Justitie EG en derhalve niet van een mededeling aan het publiek in meerbedoelde zin. Hoewel er, anders dan bijvoorbeeld in de zaak Brein/FTD (Rb Haarlem 9 februari 2011, WN BP3757), sprake is van een directe link naar (inbreukmakende) bestanden door middel van de "play" button in de programmalijsten op de site van MypSp, gaat het evenwel te ver om te spreken van een (nieuwe) mededeling aan het publiek vanwege een hoge mate van interventie door Myp2p, zoals in de enigszins vergelijkbare Engelse Newzbin-uitspraak is geoordeeld (UK High Court 29 maart 2010, [2010]EWHC 608 (Ch)), door eiseressen met instemming aangehaald. Voor het downloaden volstaat weliswaar een druk op de "play" knop, maar duidelijk is dat daarbij een nieuw venster wordt geopend met een andere url, dat zichtbaar afwijkt van de Myp2p-site. De gebruikers moeten bovendien eerst zelf peer to peer software hebben geïnstalleerd. Er is geen sprake van zogenoemd embedded aanbieden van beelden; de streams verschijnen bij Myp2p niet binnen het raamwerk van haar website, althans onder haar zeggenschap of controle, maar op een andere pagina met een verschillende url. Het is mogelijk de aldus gelinkte live stream te (blijven) bekijken nadat het venster met de website van Myp2p vervolgens na linking wordt gesloten, zoals Myp2p terecht en onvoldoende steekhoudend bestreden aangeeft. Dat in het nieuwe venster doorgaans een banner van Myp2p is te zien - niet alle aanbieders van live streams houden zich overigens aan deze gebruikervoorwaarde van Myp2p’s site dat een dergelijke banner moet worden getoond - en dat Myp2p bedingt dat het stream aanbod exclusief voor haar site wordt gedaan, maakt voorshands niet dat de openbaarmaking aan Myp2p moet worden toegerekend.

4.27. Er is naar voorlopig oordeel geen sprake van het zelfstandig door Myp2p ter beschikking stellen voor een (nieuw gedeelte van het) publiek. Dat is immers al gebeurd door degenen die de beelden aanbieden. Dat het materiaal makkelijker te vinden is via Myp2p doet daaraan niet af. Van feitelijke beheersing van het beeldmateriaal door Myp2p is geen sprake, nu Myp2p afhankelijk is van het aanbod door derden en slechts de mogelijkheid biedt aan gebruikers om dat aanbod eenvoudiger te vinden. Zij heeft ook onbestreden aangegeven dat zij merkt dat er regelmatig contentaanbod wordt verwijderd, naar haar zeggen kennelijk omdat rechthebbenden tegen de betreffende openbaarmakers handhavend optreden. Wat Myp2p doet, is verwijzen door middel van links naar websites van derden. Zij stelt aldus faciIiteiten ter beschikking om werken opbaar te maken en dat kan niet gelijk gesteld worden met openbaarmaking van die werken zelf. Het betoog van eiseressen dat Myp2p veel meer doet, wordt niet gevolgd. De in 4.20 genoemde factoren a) t/m d) leggen daartoe te weinig gewicht in de schaal. Factor a) is van belang voor de hierna te beoordelen subsidiaire grondslag van de vorderingen. Factoren b) en c) worden verworpen en factor d) is geen inhoudelijk argument voor kwalificatie als openbaarmaking en kan overigens niet worden gevolgd. Geconcludeerd moet worden dat in de onderhavige omstandigheden geen sprake is van openbaarmaking in auteursrechtelijke zin. Zodoende moet het gevorderde auteursrechtinbreukverbod worden geweigerd.

Onrechtmatige daad / faciliteren: 4.32. Naar voorlopig oordeel faciliteert Myp2p met haar site een situatie waarin haar gebruikers - door hun al dan niet bewust gekozen rol als uploaders - derden toegang ver schaffen tot auteursrechtelijk beschermde werken, voor de desbetreffende openbaarmaking waarvan de vereiste toestemming van rechthebbenden ontbreekt, in weerwil van de bewering van het tegendeel door Myp2p. Myp2p selecteert en beoordeeld aanbod van live streams en bevordert blijkens haar forum actief dat deze worden aangeboden. Een dergelijke handelwijze is volgens de huidige stand van de rechtspraak in strijd met de maatschappelijke zorgvuldigheid, omdat dit neerkomt op structureel faciliteren van autersrechtinbreuk. Myp2p's notice and take down procedure maakt dit niet anders. Terecht voeren eiseressen aan dat deze procedure dusdanig gecompliceerd voorkomt, dat dit in de praktijk geen reële mogelijkheid biedt om gelijktijdige verspreiding van beeldverslagen van live sportverslagen te voorkomen.

4.33. Daarbij is mede gezichtspunt dat Myp2p substantiële inkomsten uit de exploitatie van haar website genereert. Eiseressen hebben voorts voldoende aannemelijk gemaakt dat inbreuk op auteursrechten schade voor de belanghebbenden oplevert. Deze schade staat wel degelijk in verband met de handelwijze van Myp2p. Aangenomen moet immers worden dat degene die om niet toegang krijgt tot een auteursrechtelijk beschermd werk daarvoor in het algemeen geen vergoeding (meer) zal willen betalen en eiseressen om die reden minder inkomsten uit verleende licenties zullen ontvangen. Dat bij gebreke van "gratis" toegang door de betreffende consumenten niet als alternatief naar "betaalden (reguliere) toegang zou worden uitgeweken, zoals Myp2p niet onderbouwd aanvoert, wordt gepasseerd.

Merkenrecht: 4.34. De merkenrechtelijke grondslag van de vorderingen is door eiseressen onvoldoende gesubstantieerd, zoals Myp2p terecht aanvoert. In nrs. 48-50 van de dagvaarding is in het geheel niet gespecificeerd met welke tekens op welke ingeroepen merken (waarvan op een enkele uitzondering na geen volledige merkinschrijvingen zijn overgelegd) inbreuk zou worden gemaakt op wek van de ingeroepen merkinbreukgrondslagen "sub a, b, c of dn. Wel is een bijzonder groot aantal merken (als gezegd: onvolledig) overgelegd bij wijze van niet nader toegelichte productie (telkens alleen een verzameling screenprints met in de "leeswijzer" als toelichting: "bewijs van het ongeautoriseerd gebruik van de merken"). Bij pleidooi is daarop niet amvu1lend steekhoudend gesubstantieerd stelling genomen door eiseressen. Eiseressen hebben bij pleidooi alleen aangegeven met een beroep op het Clareyní/Klareinarrest van het Ben4luxgerechtshof (1 maart 1975, NJ 1975/30) dat Myp2p geen geldige reden zou hebben voor (refererend) merkgebruik.

4.35. Dat een en ander wordt niet genoegzaam geacht, omdat dit (ook) de perken van de procesorde in kort geding te buiten gaat. Daarop stranden de merkenrechtelijke vorderingen.

Proceskosten: 4.37. Gedaagde sub 2, Myp2p B.V., zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in beide zaken in de proceskosten worden veroordeeld. Premier League Limited c.s. en Ufa maken aanspraak op vergoeding van hun kosten overeenkomstig art 1019h Rv. Voor een dergelijke kostenveroordeling is, gelet op het feit dat de vorderingen gebaseerd op rechten van intellectuele eigendom zullen worden afgewezen, geen plaats, zodat het liquidatietarief zal worden toegepast.

Lees het vonnis hier.

IEF 9486

Aanpassingen van hetzelfde basismodel

V.l.n.r. Jascal, RucanorGerechtshof ’s-Hertogenbosch, 22 maart 2011, HD 200.071.622, Rucanor Europe B.V. tegen Jascal Sports (met dank aan Menno Jansen, JWJ advocaten).

Auteursrecht. Slaafse nabootsing. Schoenen. Het hof bekrachtigt het vonnis waarvan beroep (Vzr. Breda, 1 juli 2010, IEF 8949). Beide partijen kopen bij dezelfde Chinese fabrikant een basismodel in voor een kinderschoen. De door partijen toegepaste variaties op het basismodel leiden tot een andere totaalindruk, waardoor van inbreuk geen sprake  is. Eveneens geen slaafse nabootsing, nu niet is aangetoond dat de schoen van eiser een eigen plaats op de markt heeft of heeft gehad. (Afbeelding: v.l.n.r. Jascal, Rucanor, klik op afbeelding voor vergroting).

Auteursrecht: 4.9.2. Vaststaat dat zowel de Vadim-schoen als de schoen van Jascal aanpassingen betreffen van hetzelfde basismodel. De vorm, de gebruikte materialen, de zool en de gestikte vlakindeling behoren tot het basismodel en behoren om die reden niet tot de auteursrechtelijk beschermde trekken van de Vadim-schoen. Reeds bestaande elementen in het modebeeld van de (kinder)sportschoenen zijn eveneens geen auteursrechtelijk beschermde trekken van de Vadim-schoen. Daaronder vallen, zoals aangegeven onder 4.7.4, de klittenbandriempjes en de plaatsing van de logo's op de buitenzijkant, de achterkant en het bovenste klittenbandriempje. Het hof komt daarmee tot het oordeel dat de auteursrechtelijk beschermde trekken van de Vadim-schoen bestaan uit de volgende elementen:
- extra horizontale lijn op de voorkant van de schoen, zichtbaar gemaakt in print;
- het blokjesmotief op het vak dat loopt van de zijkanten naar de achterkant van de
schoen;
- zigzagstiksels aan de voorkant en boven aan de zijkant van de schoen.

4.9.3. Naar voorlopig oordeel van het hof verschillen de totaalindrukken die de beide schoenen maken, indachtig de auteursrechtelijk beschermde trekken van de Vadim-schoen, voldoende zodat er geen sprake is van een ongeoorloofde verveelvoudiging in auteursrechtelijke zin. (…)

4.9.4. (…) Het hof is voorshands van oordeel dat ondanks de bestaande overeenkomsten, de genoemde verschillen - in het bijzonder de in het oog springende blauwe rand van de voering aan de bovenkant van de schoen - er toe leiden dat de totaalindrukken van de schoenen voldoende verschillen om niet van een ongeoorloofde verveelvoudiging in de zin van art. 13 Aw te kunnen spreken.

4.9.5. Het voorgaande brengt het hof tot het voorlopig oordeel dat Jascal geen inbreuk maakt op het auteursrecht dat rust op de Vadim-schoen. (…)

Slaafse nabootsing: 4.1 0.2. (…)  Door Rucanor is niet op een andere wijze aangetoond of aannemelijk gemaakt dat de Vadim-schoen is verhandeld op de Nederlandse markt, of dat deze een eigen plaats op de Nederlandse markt heeft of had ten tijde van het op de markt komen van de schoen van Jascal. Het hof is om die reden van oordeel dat voorshands niet is gebleken dat de Vadim-schoen een eigen plaats op de markt heeft of heeft gehad. Rucanor heeft aanvullend bewijs aangeboden van haar stelling dat de Vadim-schoen een eigen plaats op de markt heeft of heeft gehad. Het hof gaat aan dit bewijsaanbod voorbij, omdat het in de onderhavige procedure in kort geding geen ruimte aanwezig acht voor aanvullende bewijslevering.

4.10.3. Uit het voorgaande volgt dat ervan moet worden uitgegaan dat de Vadim-schoen geen eigen plaats op de markt heeft of heeft gehad ten tijde van het op de markt komen van de schoen van Jascal, waardoor er geen sprake is van een onderscheidend vermogen en verwarring niet te duchten is.

Lees het arrest hier en update hier (LJN BP8870)

IEF 9483

Heeft aldus betrekking op de handhaving

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 19 mei 2009, LJN: BP8637, V.D.V. Meubelen B.V. tegen [Naam] N.V.
 
Auteursrecht. Meubels. 1019h proceskostenveroordeling in executiegeschillen. Tot nu toe ongepubliceerd tussenarrest uit 2009 in de Frodo-dressoirzaak (zie andere kg en bodemuitspraken hier). Het hof oordeelt i.c. dat art. 1019h Rv. ook van toepassing is op een geschil over de vraag of het gebod tot staking van de inbreuk op het auteursrecht is nageleefd. Goede trouw bij inbreuk leidt daarnaast i.c. niet tot buiten toepassing laten 1019h Rv. 

7. VDV voert aan dat artikel 1019h Rv. in deze zaak toepassing mist, nu het debat geen betrekking heeft gehad op een recht van intellectuele eigendom, doch uitsluitend op de vraag of een met een dwangsom versterkt rechterlijk (het hof leest:) gebod is geschonden. Het hof verwerpt dit betoog. De regeling waarvan artikel 1019h Rv. deel uitmaakt is, blijkens het bepaalde in artikel 1019 Rv., van toepassing op de handhaving van rechten van intellectuele eigendom. De onderhavige zaak, die tot inzet heeft de vraag of het gebod tot staking van de inbreuk op het auteursrecht van [geïntimeerde] door VDV is nageleefd, heeft aldus betrekking op de handhaving van het auteursrecht van [geïntimeerde] en valt mitsdien onder het toepassingsbereik van de regeling.

8. Voor zover VDV tevens bedoelt te betogen dat zij bij het maken van inbreuk op het auteursrecht van [geïntimeerde] te goeder trouw is geweest en dat om die reden een volledige proceskostenvergoeding niet is aangewezen, wordt ook dit betoog verworpen. Nu VDV niet tijdig heeft geappelleerd tegen het vonnis van 25 maart 2008, is in dit hoger beroep uitgangspunt dat VDV na de ingangsdatum van het opgelegde gebod nog éénmaal inbreuk heeft gemaakt op het auteursrecht van [geïntimeerde], door een dressoir af te leveren waarvan zij wist dat deze inbreuk maakte op het auteursrecht van [geïntimeerde]. VDV heeft geen omstandigheden gesteld waaruit zou kunnen worden geconcludeerd dat zij desondanks te goeder trouw was, althans dat het afleveren van een dressoir waarvan zij wist dat deze inbreuk maakt op het auteursrecht van [geïntimeerde] haar niet kan worden toegerekend. Zowel de stellingen van VDV, als de door haar overgelegde verklaringen, strekken immers (uitsluitend) ten betoge dat geen inbreuk is gemaakt.

9. Voorts lijkt VDV te betogen dat in casu sprake is van een kleinschalige inbreuk en dat om die reden geen volledige proceskostenveroordeling dient te worden uitgesproken. Voor zover VDV bedoelt dat artikel 1019h Rv. algeheel toepassing mist indien sprake is van een inbreuk van geringe omvang, vindt dit betoog naar ’s hofs voorlopig oordeel geen steun in die bepaling, noch in het bepaalde in artikel 1019 Rv. Wel kan de reikwijdte van het inbreukmakend handelen van invloed zijn op de vaststelling van hetgeen een redelijke en evenredige vergoeding kan worden geacht (vgl. de Memorie van Toelichting bij artikel 1019h Rv., TK 2005-2006, 30 392, nr. 3, blz. 26).

Lees het arrest hier.

IEF 9478

Zijn oorzaak vinden

Gerechtshof Arnhem, 22 februari 2011, zaaknr. 200.078.436, Mejawa Holding B.V. tegen Haspel Productontwikkeling B.V. (met dank aan  Frank Eijsvogels, Hoyng Monegier)

Auteursrecht. 1019h proceskosten. Hoger beroep (verstek, geïntimeerde is niet verschenen) in opheffingskortgeding  na ex parte m.b.t. auteursrecht op deurdrangers en conservatoir bewijsbeslag. Het hoger beroep ziet uitsluitend op de  eerdere afwijzing van de vordering tot veroordeling in de werkelijke proceskosten. Het hof vernietigd op dit punt het vonnis waarvan beroep (Vzr. Rechtbank Arnhem, 12 november 2010, IEF 9294). “Dat het oordeel van de voorzieningenrechter was gegrond op het ontbreken van spoedeisend belang (…) doet niet af aan het feit dat de onderhavige procedure zijn oorzaak vindt in een door Haspel gestelde auteursrechtinbreuk.” Bij de proceskostenveroordeling in hoger beroep wordt wel aansluiting gezocht bij het liquidatietarief.

3.3 Het hof overweegt als volgt. Het ex parte bevel en de beslagen die in het bestreden vonnis zijn ingetrokken respectievelijk opgeheven, waren gegrond op een door Haspel gestelde inbreuk op het auteursrecht op haar deurdrangers. (…)

3.4 Naar het oordeel van het hof doet het feit dat de voorzieningenrechter de toewijzing van de (conventionele) vorderingen van Mejawa Holding en de afwijzing van de (reconventionele) vorderingen van Haspel heeft gegrond op het ontbreken van spoedeisend belang ten tijde van het verzoeken van het ex parte bevel en de gelegde beslagen, niet af aan het feit dat de onderhavige procedure zijn oorzaak vindt in een door Haspel gestelde auteursrechtinbreuk; daarover hebben partijen in eerste aanleg ook gedebatteerd. Dat brengt met zich dat het hof, anders dan de voorzieningenrechter, van oordeel is dat Mejawa Holding recht heeft op een proceskostenveroordeling ex artikel 1019h Rv. (…) Omdat de procedure in conventie en die in reconventie volledig met elkaar zaaknummer  samenhangen, geldt dit indicatietarief voor de conventie en reconventie tezamen. Nu Haspel niet heeft aangevoerd dat de redelijke en evenredige kosten lager liggen dan dat bedrag, zullen de advocaatkosten in eerste aanleg (in conventie en in reconventie tezamen) op € 6.000,- worden begroot. Omdat Mejawa Holding heeft nagelaten te onderbouwen waarom zij de BTW niet zou kunnen verrekenen en Haspel dus BTW verschuldigd is, zal dat bedrag niet worden vermeerderd met BTW.

3.5 In het feit dat Mejawa Holding heeft nagelaten een gespecificeerde opgave te doen van de door haar voorshands op € 1.600,- begrote advocaatkosten in hoger beroep, in samenhang bezien met het feit dat het hoger beroep slechts een (in omvang bescheiden) grief tegen de afwijzing van de door haar gevorderde proceskostenveroordeling behelst, ziet het hof aanleiding om wat betreft de proceskostenveroordeling in hoger beroep aansluiting te zoeken bij het gebruikelijke liquidatietarief.

3.6 Op grond van het voorgaande zal de onder 5.8 in het bestreden vonnis aan Haspel opgelegde proceskostenveroordeling worden vernietigd voor zover daarin de aan de zijde van Mejawa Holding in conventie en in reconventie gerezen proceskosten zijn begroot op € 1.152,89. De proceskosten in eerste aanleg zullen alsnog worden begroot in overeenstemming met het onder 3.4 overwogene. Voor het overige blijft het bestreden vonnis in stand. Als de in het ongelijk gestelde partij zal Haspel in de proceskosten van het hoger beroep worden veroordeeld.

Lees het arrest hier.

IEF 9475

Een gebruiksvoorwerp

Hof Amsterdam 15 maart 2011, LJN BQ3808, zaaknr. 200.037.074/01 (H3 Products B.V. c.s. tegen Stokke AS)

met dank aan Olaf van Haperen, Kneppelhout & Korthals.

Auteursrecht. Stokke-zaak. Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep (Rechtbank Haarlem, 7 januari 2009, IEF 7465). De Carlo kinderstoel van gedaagde  maakt volgens het hof geen inbreuk op het auteursrecht van Stokke m.b.t. de bekende Tripp Trapp stoel (Links Tripp Trapp, rechts Carlo. Klik op afbeelding voor vergroting). Een aantal kenmerken van de Tripp Trapp worden bepaald door de gebruiksbestemming  (“het gaat om een gebruiksvoorwerp”) en daarnaast wijkt de Carlo in voldoende mate af van de wel beschermde karakteristieke kenmerken van de Tripp Trapp (de ‘strakke cursieve L-vorm’).

3.4.3. H3 Products c.s. stellen zich terecht op het standpunt dat deze in overwegende mate technisch en functioneel bepaalde kenmerken van de stoel, hoe vernieuwend deze destijds ook mogen zijn geweest, onvoldoende zijn terug te voeren op creatieve keuzes van de maker en dat derhalve de auteursrechtelijke bescherming van de stoel daarop geen betrekking kan hebben. Dit geldt ook voor (de dikte van) het materiaal en de kleuren waarin de aan het hof getoonde modellen zijn uitgevoerd (de Tripp Trapp is overigens, blijkens de door Stokke c.s. als productie 40 overgelegde brochures, verkrijgbaar in ten minste tien kleuren). Nog daargelaten dat voor de hand ligt dat aspecten zoals sterkte, flexibiliteit, gebruiksgemak en stevigheid een rol hebben gespeeld is de keuze voor het, materiaal en de basale kleuren daarvan tevens terug te voeren op de toepassing van de zogenoemde Scandinavische stijl. Waar Stokke c. s. een (zeer) ruime auteursrechtelijke bescherming van de Tripp Trapp bepleiten, die ook stijlelementen en keuzes omvat die in belangrijke mate door techniek en bruikbaarheid zijn ingegeven, zien zij over het hoofd dat het hier in de eerste plaats gaat om een gebruiksvoorwerp en dat het auteursrecht geen grondslag biedt om derden (tot in lengte van jaren) af te houden van de toepassing van de (combinatie van) elementen, waaraan de stoel zijn bruikbaarheid en nut ontleent.

3.5.1 In het licht van hetgeen onder 3 4 2 en 3.4.3 is overwogen treft het betoog van H3 Products c s doel, dat de vormgeving van de Carlo voldoende afstand houdt van die van de Tripp Trapp en niet als (ongeoorloofde) nabootsing daarvan in de zin van artikel 13 Auteurswet kan worden aangemerkt

3.5.2 Wordt geabstraheerd van de uiterlijke kenmerken die (geheel of in overwegende mate) bepaald zijn door de gebruiksbestemming van de Tripp Trapp, dan blijft over de strakke cursieve L-vorm van het 'frame' van de stoel, bereikt door het steunen van de twee staanders, vervaardigd uit rechte stukken hout, met in een hoek van 70 graden daaraan bevestigde, eveneens uit rechte stukken hout vervaardigde, liggers. (…)

3.5.3 Dit als meest karakteristiek te kwalificeren kenmerk van de vormgeving van de Tripp Trapp is in de Carlo niet terug te vinden De vorm van de Carlo is niet strak en rechtlijnig doch licht gebogen/golvend, de staanders van de Carlo lopen door in de liggers met een ronde bocht waardoor de basisvorm van de stoel niet doet denken aan een cursieve hoofdletter L (of open Z) doch veeleer aan een (onaffe) S De gebogen lijn van de stoel is terug te vinden in de plankjes die ook aan de voorzijde afgerond zijn en voorts in de afgeronde uiteinden van de staanders/liggers. Vanaf de voorzijde bezien is de Carlo aan de bovenzijde smaller dan aan de onderzijde De stoel oogt speels en doet enigszins denken aan een schommelstoel; deze mist de stevige/betrouwbare uitstraling van de Tripp Trapp.

3.5.4. Als gevolg van dit een en ander wijkt het totaalbeeld van de Carlo zo zeer af van dat van het (door auteursrechtelijk beschermde trekken bepaalde) totaalbeeld van de Tripp Trapp dat van een relevante overeenstemming geen sprake is Van overname van elementen die (in relevante mate) een uitdrukking zijn van de eigen intellectuele schepping van de maker is geen sprake. Dat de vormgeving van de Carlo net als die van de Tripp Trapp een open, zwevend karakter heeft, zoals door Stokke c s wordt benadrukt, maakt dit niet anders Nog daargelaten dat de daarmee bereikte eenvoud/minimalistische uitstraling past in de Scandinavische stijl, verschilt de wijze waarop dit effect bij de twee stoelen wordt bereikt (gebruik van één gebogen deel als staander tevens ligger versus gebruik van twee rechte stukken hout die in een scherpe hoek aan elkaar zijn bevestigd) te zeer om daaraan de door Stokke c s voorgestane betekenis toe te kennen. Daarbij komt dat laatstbedoeld effect, bereikt door het stabiliseren van het deel van de stoel waaraan het zitvlak (en de voetensteun) is aangebracht door middel van (horizontale) liggers in plaats van door een schoor aan de achterzijde van de stoel, in 1972 niet oorspronkelijk was, zoals onder meer blijkt uit het door H3 Products c s als productie 8 bij memorie ven grieven overgelegde octrooischrift met betrekking tot een kinderstoel uit 1947 H3 Products c s hebben bij pleidooi in hoger beroep in dit verband terecht ook nog gewezen op de in 1932 ontworpen Gispen 101 stoel. Voorts wijst het hof op de in 1927 ontworpen Cantilever stoel, waarvan in de door Stokke c s als productie 3.5 overgelegde uitspraak van het Oberlandesgericht te Keulen gewag wordt gemaakt, welke stoel nog meer dan de Gispen stoel een open zwevend karakter heeft.

3.6. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat H3 Products CS.. door het vervaardigen en op de markt brengen van de Carlo geen inbreuk maken op de auteursrechten van Stokke c.s.

Lees het arrest hier (link en pdf).