Alle rechtspraak  

IEF 15079

Ontbinding auteurscontract vanwege aanpassen en herdruk

Rechtbank Gelderland 1 april 2015, IEF 15079; ECLI:NL:RBGEL:2015:4386 (4-daagse thriller)
Auteursrecht. Merkenrecht. Rechtbank wijst de door de auteur gevorderde ontbinding van de auteurscontracten toe vanwege ernstige tekortkomingen in de nakoming ervan door de uitgever bestaande uit (onder meer) zonder nader overleg waartoe de uitgever wel gehouden was over te gaan tot herdrukken en het zonder toestemming van de auteur zelfstandig aanpassen van een manuscript auteursrecht geschonden. Geen inbreuk door auteur op woord-/beeldmerkrecht '4-daagse thriller' van de uitgever.

 

5.9.
De rechtbank volgt [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] hierin niet. Uit artikel 3.3. van de overeenkomst volgt dat indien de uitgever de kopij van de auteur niet accepteert, hij kan besluiten niet tot uitgave over te gaan. Indien de uitgever de kopij wel accepteert, behoort het tot zijn taak om zonodig, op kosten van de uitgever, de kopij in overleg te redigeren. Deze zin kan, bij gebreke van andere feiten die tot een andere uitleg leiden, niet anders worden begrepen dan dat, indien redactie van een kopij nodig is, een dergelijke redactie in overleg met auteur moet plaatsvinden. In dit geval heeft [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] die redactie nodig geacht en was hij dan ook verplicht om dit in overleg met [eiser in conventie/verweerder in reconventie] te doen. Op andere aanpassingen dan redactionele ziet dit artikel niet en dergelijke aanpassingen zijn uit hoofde van het auteursrecht van [eiser in conventie/verweerder in reconventie] zonder toestemming van [eiser in conventie/verweerder in reconventie] niet toegestaan.
Tijdens de comparitie van partijen heeft [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] erkend dat de aangebrachte wijzigingen die hij zonder ruggespraak met [eiser in conventie/verweerder in reconventie] doorvoerde meer dan alleen de correctie van spel- en taalfouten omvatten en uit de door [eiser in conventie/verweerder in reconventie] overgelegde correspondentie en de voorbeelden die ter comparitie ter sprake zijn gekomen volgt dat [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] ook inhoudelijke wijzigingen zonder ruggespraak heeft doorgevoerd. Hiermee is [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] ernstig tekortgeschoten in zijn contractuele verplichtingen. Vervolgens zijn nog diverse sommaties en herhaaldelijk aandringen van [eiser in conventie/verweerder in reconventie] nodig geweest, voordat [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] wilde bevestigen dat hij de gedrukte exemplaren niet zou uitgegeven en duidelijkheid wilde verschaffen over de vraag of de gedrukte exemplaren zijn vernietigd. Door aangifte te doen van smaad jegens [eiser in conventie/verweerder in reconventie], heeft [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] het door zijn tekortkoming ontstane conflict nog verder laten oplopen. Het is daarmee aan de handelwijze van [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] te wijten dat een onherstelbare vertrouwensbreuk bij [eiser in conventie/verweerder in reconventie] is veroorzaakt.

5.18.
[gedaagde in conventie/eiser in reconventie] is merkhouder van een merk waar de term 4-daagse thriller deel van uitmaakt. Hij is geen merkhouder van een merk waar de term Vierdaagse thriller respectievelijk Vierdaagse-thriller deel van uitmaakt. Dat betreft immers slechts een aanvraag. Bovendien is het woordelement 4-daagse thriller, welke schrijfwijze dan ook wordt gehanteerd, beschrijvend voor het genre waarvoor het wordt gebruikt, te weten een thriller rond de Vierdaagse. Dit geldt eveneens voor andere combinaties van het woordelement ‘4-daagse’ en ‘thriller’. Nu onvoldoende gemotiveerd is gesteld dat het beeldmerk is ingeburgerd, moet ervan worden uitgegaan dat het op zichzelf geen onderscheidend vermogen heeft. Er kan niet van worden uitgegaan dat het relevante publiek dat wordt geconfronteerd met de term Vierdaagse thriller respectievelijk Vierdaagse-thriller zal menen met diensten van [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] te maken te hebben of dat sprake is van economische verbonden ondernemingen tussen die van [eiser in conventie/verweerder in reconventie] en [gedaagde in conventie/eiser in reconventie]. Dit klemt temeer nu [eiser in conventie/verweerder in reconventie], onbestreden, heeft gesteld dat het publiek de term Vierdaagse thriller met zijn persoon associeert en niet zozeer met [gedaagde in conventie/eiser in reconventie].
De rechtbank acht het daarom niet aannemelijk dat bij het publiek verwarring, inhoudende associatiegevaar met het beeldmerk van [gedaagde in conventie/eiser in reconventie], zal ontstaan indien [eiser in conventie/verweerder in reconventie] gebruik maakt van het woordelement Vierdaagse-thriller respectievelijk Vierdaagsethriller ter affichering van de uitgave van één of meer van zijn boeken. Van strijd met artikel 20 lid 1 sub b BVIE is geen sprake.
IEF 15076

Inbreuk handleiding en ongeoorloofde vergelijking met PowerWifi

Op andere blogs:
Dohmen

Rechtbank Gelderland 24 juni 2015, IEF 15076 (DP Products tegen Magro)
Uitspraak ingezonden door Gert Jan van de Kamp, Park Legal. Auteursrecht. Merkenrecht. Reclamerecht. DP verkoopt onder meer wifi antennes onder de (merk)naam PowerWifi. De Groot/Magro verkoopt deze ook en vermeld dat zijn CT-1024 geheel gelijk is aan de PowerWifi, waarvoor hij een beeldmerk heeft ingeschreven, een woordmerk is te beschrijvend gebleken. Inbreuk op auteursrecht op handleidingen; de teksten, afbeeldingen, foto en screenshots in de handleidingen voor de antenne en de antenne in combinatie met de router is nagenoeg geheel overgenomen van DP Products. De mededeling "CT-1024 is geheel gelijk aan de PowerWifi of TurboWifi-antenne" is misleidend en een ongeoorloofde vergelijkende reclame (6:194(a) BW). Ex 2.20 lid 1 sub b BVIE wordt er nodeloos verwarring gewekt door op bol.com gebruik te maken van het EAN-nummer dat is toegekend aan de antenne van DP Products en waardoor de advertentie van DP Products is vervangen door die van De Groot.
Lees verder

IEF 15052

Mag-Lite geen auteursrechtelijk beschermde gebruiksfuncties

Hof Den Haag 16 juni 2015, IEF 15052; ECLI:NL:GHDHA:2015:1770 (Edco tegen Mag Instrument)
Uitspraak ingezonden door Alexander Odle, New IP Strategies. Auteursrecht. Mag en Edco hebben een vaststellingsovereenkomst bereikt over onthouden van het aanbieden van 'copies and look-a-likes of MAG's flashlights'. Vraag is of de ontwerpen van Mag-Lite voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komen, of dit ook in Nederland wordt verleend en of Edco inbreuk maakt. Naar het recht van de VS kan aan vormgeving van gebruiksvoorwerpen auteursrechtelijke bescherming toekomen, in dit geval is geen enkel aspect van de vormgeving los te zien van de gebruiksfunctie als zaklamp; bovendien is het geen zelfstandig 'artistic work'. Ten overvloede wordt geoordeeld dat de Alu-zaklamp geen inbreuk zou maken op een auteursrecht, indien er wel zou auteursrechtelijke bescherming zou worden toegekend.

29. Het voorgaande in aanmerking nemend, komt het hof tot het oordeel dat Mag niet heeft aangetoond dat de D-cell en de C-Cell Mag-Lite zaklampen in de Verenigde Staten voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komen. Niet ter discussie is dat een zaklamp aangemerkt kan worden als een 'useful article'. Naar het oordeel van het hof is geen enkel aspect van de vormgeving van de Mag-Lite zaklamp los te zien van de gebruiksfunctie als zaklamp. Ieder onderdeel van de zaklamp is zodanig vormgegeven dat deze zijn functie kan vervullen. Zo is bijvoorbeeld de lengte en doorsnede van de cilindrische huls ingegeven door de maat van de batterijen en heeft deze de functie de batterijen te omvatten en een handgreep te vormen; van de afsluitdop is de doorsnede ingegeven door de doorsnee van de huls en de dop dient om de batterijen op hun plaats vast te zetten, de over de omtrek van de dop aangebracht ribbelrand dient voor grip ten behoeve van het openen van de batterijkamer; het rasterwerk op de huls is aangebracht ter verbetering van de grip; de kop heeft de functie van het bevatten van de reflector, lamp en lens, de daarop aangebrachte ribbelrand voorzit in grip bij het draaien van de kop voor het stellen van de lichtbundel. Gezien dat alles kan niet worden aanvaard dat deze elementen technisch of functioneel gezien overbodig zouden zijn, zoals door Mag gesteld. Voor ieder element geldt dat weglating ervan afbreuk zou doen aan de deugdelijkheid en bruikbaarheid van de Mag-Lite als zaklamp, ofwel vanwege de functie die het vervult, danwel omdat het onlosmakelijk verbonden is met de uiterlijke verschijningsvorm ('is an integral part of the overall shape or contour') van de zaklamp, ten gevolge waarvan er naar het recht van de Verenigde Staten geen auteursrechtelijke bescherming aan toekomt. Dat de diverse onderdelen van de zaklamp met behoud van hun functie ook anders vormgegeven hadden kunnen worden, zoals door Siegel is verklaard - daargelaten de feitelijke juistheid daarvan - doet daar niet aan af (...)

Lees de uitspraak (pdf/html)

IEF 15048

Toewijzing biedt niet meer zekerheid dan onthoudingsverklaring maancakeblikken

Rechtbank Amsterdam 24 juni 2015, IEF 15048 (Maxim's Caterers tegen Mei Sum Food)
Uitspraak ingezonden door Timme Geerlof, Ploum Lodder Princen en Josine van den Berg, Klos Morel Vos & Reeskamp. Auteursrecht. Maancakeblikken. Maxim's produceert spijzen voor speciale festiviteiten, zoals maancakes voor het Midherfstfestival. De maancakeblikken van Maxim's zijn ieder jaar van een ander ontwerp voorzien. Er is een onthoudingsverklaring ondertekent, met beperkt bereik zonder erkenning van auteursrecht en inbreuk daarop. De rechtbank volgt Maxim's niet in het standpunt dat toewijzing van vorderingen, in combinatie bezien, haar meer zekerheid biedt dan de onthoudingsverklaring. Toewijzing houdt niet in dat Maxim's ook zou kunnen optreden tegen maancakeblikken met een iets van de zes gewraakte maancakeblikken afwijkend ontwerp.

Vorderingen 1 en 2
4.1. De rechtbank is van oordeel dat de op 27 augustus 2013 getekende onthoudingsverklaring (zie 2.10) tot gevolg heeft dat Maxim's geen belang meer heeft bij toewijzing van vorderingen 1 en 2. Op grond van die verklaring is het Mei Sum c.s. immers niet langer toegestaan de zes onder 2.3 en 2.5 van dit vonnis bedoelde maancakeblikken op de markt te brengen. Indien die blikken desalniettemin door Mei Sum c.s. op de markt worden gebracht, is op grond van de onthoudingsverklaring een direct opeisbare boete verschuldigd van €500,00 per overtreding. Dat de onthoudingsverklaring geen executoriale titel oplevert, maakt dit oordeel niet anders. Gesteld noch gebleken is dat Mei Sum c.s. na ondertekening van de onthoudingsverklaring de gewraakte maancakeblikken nog op de markt heeft gebracht of dat Mei Sum c.s. weigerachtig zou zijn de overeengekomen boete te betalen. Bovendien is de resterende voorraad maancakeblikken op 30 augustus 2013 in het bijzijn van de deurwaarder vernietigd, hetgeen niet door Maxim's is bestreden. In dit geding is aldus niet komen vast te staan dat er nog sprake is van een reële dreiging van een nieuwe (beweerdelijke) inbreuk.

4.3. De rechtbank zal Maxim's niet volgen in haar standpunt dat toewijzing van vorderingen 1 en 2, in combinatie bezien, haar meer zekerheid biedt dan de onthoudingsverklaring. Toewijzing van de vorderingen zou niet inhouden dat Maxim's ook zou kunnen optreden tegen maancakeblikken met een iets van de zes gewraakte maancakeblikken afwijkend ontwerp. In de regel zal een toewijzend vonnis in een zaak als de onderhavige enkel een concreet en specifiek genoemd product verbieden. Ook in dit geval zou - veronderstellenderwijs uitgaande van een auteursrechtinbreuk - geen aanleiding zijn voor een algemeen geformuleerd verbod uit te spreken. Dat nog sprake zou zijn van een zevende (inbreukmakend) maancakeblik (zie 5.10.2 van de dagvaarding), maar het voorgaande niet anders. Van dat blik zijn geen foto's in de dagvaarding opgenomen of in het geding gebracht, zodat de rechtbank zich hierover geen oordeel kan vormen.
IEF 15042

Toestemming aan omroeporganisatie omvat mededeling aan het publiek

Hof van Beroep Brussel 9 juni 2015, IEFbe 15042 (Airfield/TV Vlaanderen tegen Agicoa)
Uitspraak ingezonden door Alexis Hallemans, CMS. Eerder gepubliceerd als IEFbe 1385: Auteursrecht. Eerder werden prejudicieel gestelde vragen beantwoord [IEFbe 108 - Airfield] werd tussenarrest gewezen. Airfield (nu opgevolgd en met commerciële aanduiding: TV Vlaanderen) zou inbreuk op rechten plegen door het repertoire van Agicoa openbaar mee te delen via haar eigen zenderpakket. Er is sprake van één enkele mededeling aan het publiek per satelliet en die is ondeelbaar. De toestemming die de rechthebbenden hebben verleend aan de omroeporganisaties omvat ook de mededeling aan het publiek door TV Vlaanderen. Ten onrechte is in eerdere instantie een stakingsbevel gegeven.

13. Het hof oordeelt dan ook dat er wordt aangetoond dat de toestemming die de rechthebbenden hebben verleend aan de omroeporganisaties ook de mededeling aan het publiek door TV Vlaanderen omvat. Het publiek waarvan zij weten dat het door deze mededeling aan het publiek kan worden bereikt, met name het abonneepubliek van TV Vlaanderen. Het uitdrukkelijk toestemming verlenen om te verdelen via TV Vlaanderen houdt in dat het publiek dat TV Vlaanderen bereikt, in ogenschouw werd genomen op het moment van het verlenen van de toestemming.

Daarenboven wordt niet aangetoond dat TV Vlaanderen de werken toegankelijk maakt aan een nieuw publiek, zijnde een publiek waarmee de rechthebbenden geen rekening hebben gehouden op het moment dat zij de hierboven bedoelde toestemming aan de omroeporganisaties verleenden om hun werken ook mee te delen via TV Vlaanderen. 14. Uit al deze overwegingen volgt dat het hoger beroep van TV Vlaanderen gegrond is. In het bestreden vonnis wordt haar ten onrechte een stakingsbevel opgelegd.

IEF 15036

BGH bevestigt: geen vergoeding voor achtergrondmuziek tandartswachtkamer

BGH 18 juni 2015, IEF 15036 (GEMA - Duitse tandartspraktijk; persbericht)
Auteursrecht. Naburige rechten. CBO. Duitsland Partijen hebben in augustus 2003 een auteursrechtelijk licentieovereenkomst gesloten voor het laten horen van radiozenders in de wachtruimte van de tandartspraktijk. Na het Marco Del Corso-arrest [IEF 9859], heeft de tandarts de overeenkomst beëindigd zonder opzegtermijn te hanteren. Het BGH is gebonden aan de uitleg van het Europese gemeenschapsrecht door het Hof van Justitie en volgt haar dan ook in het oordeel dat er geen vergoeding verschuldigd is, omdat de casus gelijk is.

Der Beklagte hat der Klägerin zum 17. Dezember 2012 die fristlose Kündigung des Lizenzvertrags erklärt. Diese hat er damit begründet, dass die Wiedergabe von Hintergrundmusik in Zahnarztpraxen nach dem Urteil des Gerichtshofs der Europäischen Union vom 15. März 2012 (C-135/10) keine öffentliche Wiedergabe darstelle.

Die Klägerin hat den Beklagten mit ihrer Klage auf Zahlung der für den Zeitraum vom 1. Juni 2012 bis zum 31. Mai 2013 geschuldeten Vergütung von 113,57 € in Anspruch genommen.
(...)
Die Parteien hatten den Lizenzvertrag am 6. August 2003 in der damals zutreffenden Annahme geschlossen, dass die Rechtsprechung in der Lautsprecherübertragung von Hörfunksendungen in Wartezimmern von Arztpraxen eine - vergütungspflichtige - öffentliche Wiedergabe im Sinne von § 15 Abs. 3 UrhG* sieht, die zum einen in das ausschließliche Recht der Urheber von Musikwerken oder Sprachwerken eingreift, Funksendungen ihrer Werke durch Lautsprecher öffentlich wahrnehmbar zu machen (§ 22 Satz 1 Fall 1 UrhG**) und zum anderen einen Anspruch der ausübenden Künstler auf angemessene Vergütung begründet, soweit damit Sendungen ihrer Darbietungen öffentlich wahrnehmbar gemacht werden (§ 78 Abs. 2 Nr. 3 Fall 1 UrhG***).

Dem Urteil des Gerichtshofs der Europäischen Union vom 15. März 2012 ist zu entnehmen, dass eine öffentliche Wiedergabe im Sinne von Art. 3 Abs. 1 der Richtlinie 2001/29/EG zur Harmonisierung bestimmter Aspekte des Urheberrechts und der verwandten Schutzrechte in der Informationsgesellschaft**** und Art. 8 Abs. 2 Satz 1 der Richtlinie 2006/115/EG zum Vermietrecht und Verleihrecht sowie zu bestimmten dem Urheberrecht verwandten Schutzrechten im Bereich des geistigen Eigentums***** jedenfalls voraussetzt, dass die Wiedergabe gegenüber einer unbestimmten Zahl potentieller Adressaten und recht vielen Personen erfolgt. Der Gerichtshof der Europäischen Union hat mit diesem Urteil ferner entschieden, dass diese Voraussetzungen im Allgemeinen nicht erfüllt sind, wenn ein Zahnarzt in seiner Praxis für seine Patienten Hörfunksendungen als Hintergrundmusik wiedergibt.

Der Bundesgerichtshof ist an die Auslegung des Unionsrechts durch den Gerichtshof der Europäischen Union gebunden und hat die entsprechenden Bestimmungen des nationalen Rechts richtlinienkonform auszulegen. Der vom Bundesgerichtshof zu beurteilende Sachverhalt stimmte darüber hinaus in allen wesentlichen Punkten mit dem Sachverhalt überein, der dem Gerichtshof der Europäischen Union bei seiner Entscheidung vorgelegen hatte. Der Bundesgerichtshof hat daher entschieden, dass die Wiedergabe von Hörfunksendungen in Zahnarztpraxen im Allgemeinen - und so auch bei dem Beklagten - nicht öffentlich und damit auch nicht vergütungspflichtig ist.

IEF 15031

Bestuurder Fresh FM hoofdelijk aansprakelijk voor Sena-vergoeding

Ktr. Rechtbank Den Haag 11 juni 2015, IEF 15031 (SENA tegen SCOEZH)
Uitspraak ingezonden door Dirk Visser, Patty de Leeuwe, Visser Schaap & Kreijger. Gedaagde exploiteert Fresh FM een niet-landelijke commerciële radio-omroep; bestuurder heeft een vaststellingsovereenkomst gesloten om 30.000 als billijke vergoeding te betalen. Bestuurder ontkent dat hij in privé heeft meegetekend voor de betalingsverplichting. De kantonrechter veroordeelt SCOEZH en bestuurder hoofdelijk om betalingstermijnen (met wettelijke handelsrente) te betalen, opgave te doen van de commerciële inkomsten en dat op straffe van een dwangsom.

SCOEZH en X hebben geen gemotiveerd verweer gevoerd tegen de stelling dat Sena dat de tweede en zesde betalingstermijn opgenomen in de vaststellingsovereenkomst onbetaald zijn gebleven, en dat de vierde betalingstermijn niet tijdig is voldaan. SCOEZH en X hebben evenmin verweer gevoerd tegen de stelling dat zij vanwege het niet (tijdig) voldoen aan deze betalingsverplichtign de in de overeenkomst onder 2.3 opgenomen boete verschuldigd zijn. De kantonrechter zal dan ook de onderdelen 1a tot en met 1c van de vorderign toewijzen, inclusief de gevorderde handelsrente. (...)
IEF 15030

Afwijzing vorderingen tegen voormalige werknemers

Vzr. Rechtbank Midden-Nederland 12 juni 2015, IEF 15028; ECLI:NL:RBMNE:2015:4693 (Houttuin tegen HLPG)
Uitspraak ingezonden door Rutger van Rompaey, Van Benthem & Keulen. Know-how. Houttuin verzoekt ex 843a Rv afschrift van en inzage in gespecificeerde bescheiden en doorzoeking en als voorlopige voorziening onthouding van activiteiten op de precisiepomp(product)en, waaronder de twin-screw pumps vanwege vermeend onrechtmatig know how gebruik. Deze worden afgewezen. Houttuin heeft een reorganisatie aangekondigd en werknemers, in de vorm van HLPG, hebben geprobeerd om met het managementteam Houttuin te redden en zo veel mogelijk de productie en de werkgelegenheid te waarborgen. De ondernomen concurrerende activiteiten zijn niet onrechtmatig of maken inbreuk op merkenrecht of auteursrecht. Dat werknemers ontslagen waren van het concurrentiebeding vanwege valse voorwendselen, is niet aannemelijk gemaakt.

HLPG heeft de kostenspecificatie ex 1019h Rv één dag voor de mondelinge behandeling doet toekomen, dat is op een laat tijdstip en de voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor een bedrag hoger dan een forfaitaire vergoeding.

Lees de uitspraak (pdf/html)

IEF 15025

Tentoonstellen van brieven Otto Frank is openbaarmaken

Rechtbank Amsterdam 10 juni 2015, IEF 15025; ECLI:NL:RBAMS:2015:3517 (Anne Frank Fonds tegen Anne Frank Stichting)
Auteursrecht. Verklaring van recht. Geen algemeen verbod. Anne Frank Stichting handelde in strijd met het aan het Anne Frank Fonds toekomende auteursrecht op de brieven van Otto Frank, doordat het Fonds drie brieven van Otto Frank zonder toestemming van het Fonds heeft tentoongesteld. De Stichting heeft onvoldoende op het individuele geval toegesneden omstandigheden gesteld die er toe nopen te oordelen dat door de handhaving van het auteursrecht te zeer afbreuk zou worden gedaan aan de grondrechten van eigendom en vrijheid van informatie waarop de Stichting zich beroept.

Een algeheel verbod op het maken van inbreuk op het auteursrecht van het Fonds wordt afgewezen, omdat bij iedere openbaarmaking - indien een daartoe strekkend verweer wordt gevoerd - een afweging zal dienen plaats te vinden tussen de belangen van het Fonds bij de handhaving van haar (intellectuele) eigendomsrechten en de belangen van de Stichting ingeval zij zich op de vrijheid van informatie en het (fysieke) eigendomsrecht beroept.

4.5. (...) Indien de Aw het tentoonstellen van werken niet als een aan de maker voorbehouden wijze van openbaar maken zou aanmerken dan zou een dergelijke beperking van het auteursrecht overbodig zijn geweest.
Uit een en ander kan kortom niet anders worden geoordeeld dan dat de Aw het tentoonstellen van werken, ook die welke niet zijn aan te merken als artistieke werken, als een in beginsel aan de maker toekomende vorm van openbaar maken aanmerkt.
Daar komt bij dat eerder gemeld artikel 12 lid 4 Aw een uitwerking betreft van artikel 12 lid 1 aanhef en sub 4 Aw. Anders dan de Stichting ter comparitie heeft betoogd, ziet deze bepaling blijkens haar aanhef (ook) op een werk van letterkunde. Hetgeen hiervoor is overwogen geldt derhalve ook voor ‘de drie brieven’.
4.11. De Stichting heeft een beroep gedaan op de vrijheid van informatie zoals neergelegd in artikel 10 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 11 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (Handvest EU) alsmede op haar (fysieke) eigendomsrecht van ‘de drie brieven’ zoals gewaarborgd in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM en artikel 17 van het Handvest EU.
In zijn arrest van 3 april 2015 heeft de Hoge Raad uiteengezet dat bij de beoordeling of een dergelijk beroep slaagt uitgangspunt dient te zijn dat intellectuele eigendomsrechten (lees: eveneens) deel uitmaken van het fundamentele recht op eigendom dat is gewaarborgd in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM en artikel 17 van het Handvest EU. Indien een daarop gericht verweer wordt gevoerd, dient de rechter te onderzoeken of in het concrete geval de handhaving van een intellectueel eigendomsrecht afstuit op een ander grondrecht. Weliswaar dient reeds bij de totstandbrenging van regelgeving betreffende intellectuele eigendom een juist evenwicht tussen de diverse grondrechten te worden verzekerd, maar dat laat onverlet dat ook de rechter in een hem voorgelegd geschil, indien de stellingen van de aangesproken partij daartoe aanleiding geven, dient te onderzoeken of in de omstandigheden van het geval bij toewijzing van de gevraagde maatregel, gelet op het beginsel van proportionaliteit, niet te zeer afbreuk wordt gedaan aan het grondrecht waarop de aangesproken partij zich beroept (zie Hoge Raad 3 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:841 r.o. 5.2.4. en 5.2.5.).
Dat betekent dat de partij die zich - als verweer tegen een aanspraak die zijn grondslag vindt in een intellectueel eigendomsrecht - zelf (ook) op grondrechten beroept feiten en omstandigheden dient te stellen die betrekking hebben op het concrete geval die door de rechter bij de belangenafweging kunnen worden betrokken.
Bij een botsing van grondrechten moet het antwoord op de vraag welk van deze rechten in het concrete geval zwaarder weegt, immers worden gevonden door een afweging van alle ter zake dienende omstandigheden van het geval.
Anders dan de Stichting kennelijk tot uitgangspunt neemt is het derhalve niet zo dat (alleen) de auteursrechthebbende feiten en omstandigheden moet stellen die in het concrete geval rechtvaardigen dat zijn belangen bij handhaving zwaarder wegen dan de belangen van de aangesprokene die zich op de vrijheid van informatie en het eigendomsrecht beroept.
In de stellingen van het Fonds ligt besloten dat de onderhavige inbreuk niet nodig was omdat de Stichting het Fonds eenvoudig vooraf om toestemming had kunnen vragen alvorens ‘de drie brieven’ ten toon te stellen.
De Stichting heeft zich slechts beperkt tot vermelding van het algemene, (historische, culturele en educatieve) publieke belang bij het tentoonstellen van origineel historisch materiaal. Nu de Stichting op zichzelf niet heeft weersproken dat zij het Fonds vooraf om toestemming had kunnen vragen, kan dat algemene publieke belang naar het oordeel van de rechtbank echter niet worden aangemerkt als een (voldoende) op het concrete geval betrekking hebbende omstandigheid die rechtvaardigt dat het auteursrecht van het Fonds daarvoor moet wijken. Nu niet kan worden vastgesteld dat door de handhaving van het intellectuele eigendomsrecht van het Fonds te zeer afbreuk wordt gedaan aan de grondrechten waarop de Stichting zich beroept, moet dit verweer van de Stichting dan ook worden verworpen.
4.14 (...) Zoals hiervoor in r.o. 4.11 is uiteengezet leent een dergelijke toetsing zich niet voor een afweging in abstracto, maar kan deze slechts gebaseerd zijn op de concrete omstandigheden van het individuele geval. Dat betekent dat ook geen algemeen verbod kan worden toegewezen.

Op andere blogs:
Mediareport

IEF 15023

Veiligheidsplan Koningsdag Rotterdam een werk, geen inbreuk

Rechtbank Rotterdam 17 april 2015, IEF 15023; ECLI:NL:RBROT:2015:3940 (New Generation Security tegen Gideon)
Auteursrecht. De Gemeente Rotterdam besteedt de beveiliging van Koningsdag uit. Beide beveiligingsbedrijven sturen een offerte met een veiligheidsplan. Door de combinatie van de selecties en de ordening van passages, illustraties, tabellen en lay-out, is er sprake van een werk. De totaalindruk die het beleidsplan van Gideon maakt verschilt duidelijk van de totaalindruk van het oorspronkelijke plan van NGS. De gelijkenis van de te onderscheiden passages doen daar niets aan af, de onbeschermde elementen op zichzelf beschouwd doen er niet toe. Er is ook geen spraken van slaafse nabootsing.

5.5. (...) Een en ander neemt echter niet weg dat er bij (de combinatie van) de selectie en de ordening van deze passages, het gebruik van illustraties en tabellen en de lay-out van het veiligheidsplan als geheel wel degelijk sprake is geweest van ruimte voor het maken van creatieve keuzes, waardoor het veiligheidsplan als geheel weer wel het persoonlijk stempel van de maker draagt. Dit brengt met zich dat het veiligheidsplan als ‘werk’ in de zin van artikel 10 lid 1 aanhef en onder 1 van de Auteurswet kan worden aangemerkt.
5.8. Dit criterium in ogenschouw nemend en gelet op hetgeen hiervoor onder 5.5. reeds is overwogen, is de kantonrechter van oordeel dat de totaalindruk die het beleidsplan van Gideon Security maakt duidelijk verschilt van de totaalindruk van het oorspronkelijke plan van NGS, hetgeen met name wordt veroorzaakt door de gemaakte keuzes voor een wat andere indeling en volgorde van de verschillende passages tezamen met het gebruik van illustraties, tabellen en de lay-out van het veiligheidsplan als geheel. Aan deze verschillende totaalindruk kan de hiervoor reeds geconstateerde gelijkenis van de te onderscheiden afzonderlijke passages niet afdoen, nu deze passages als onbeschermde elementen op zichzelf beschouwd er immers niet toe doen. Dit leidt er toe dat geen sprake is van inbreuk op het auteursrecht van NGS op het beleidsplan als zodanig.
5.13. Ook het anderszins profiteren van andermans product, bedrijfsdebiet, inspanning kennis of inzicht, zonder dat dit in strijd is met een intellectueel eigendomsrecht, is op zichzelf niet onrechtmatig, ook niet als dit nadeel aan die ander toebrengt. Om tot onrechtmatig handelen te kunnen concluderen zijn bijkomende omstandigheden nodig.