Alle rechtspraak  

IEF 15084

Met standaardsoftware gemaakt fruitverhandelplatform

Vzr. Rechtbank Gelderland 28 april 2015, IEF 15084; ECLI:NL:RBGEL:2015:4405 (eiser tegen Service2fruit)
Auteursrecht. Computerprogramma. Eiser heeft het idee om een online handelsplatform voor fruithandel op te richten en is directeur van Service2Fruit geweest. Service2Fruit exloiteert een online handelsplatform, waar per kilogram product een vaststaande commissie wordt afgedragen. Eiser zegt maker te zijn; het platform is echter met standaardsoftware gemaakt en heeft geen eigen broncode; ook is eiser niet als maker van het platform vermeld bij de openbaarmaking ex artikel 8 Aw. Verondersteld dat het auteursrecht bij eiser ligt, heeft hij aan Service2fruit kennelijk een niet aan enige voorwaarde verbonden stilzwijgende licentie verleend voor het gebruik van het platform. Nu het hele business model van Service2fruit c.s. op het platform steunt en zonder dit platform haar inkomstenbron verdwijnt, zal [eiser] een redelijke opzegtermijn in acht moeten nemen om Service2fruit in staat te stellen de continuïteit van haar activiteiten te waarborgen. De voorzieningen worden afgewezen.

4.4. Partijen twisten onder andere over de vraag wie de maker van het platform is. [eiser] stelt dat hij de programmeerwerkzaamheden heeft uitgevoerd, terwijl de heer Olthof die per 1 juni 2011 in dienst was getreden van Service2Fruit Nederland B.V. als directeur ICT de infrastructuur, zoals de bekabeling in de kantoorruimte, verzorgde. Volgens Service2fruit c.s. was dit precies andersom. Het was de heer Olthof die aangesteld was om te programmeren en [eiser] die voor de infrastructuur zorgde. Ook zou volgens Service2fruit c.s. de ICT-afdeling van Service2Trade Holding B.V. een grote bijdrage hebben geleverd. De standpunten van partijen staan op dit punt dus diametraal tegenover elkaar. Omdat een kort geding procedure zich niet leent voor een uitgebreid onderzoek naar de feiten, zou in een bodemprocedure, eventueel aan de hand van een deskundigenonderzoek en/of getuigenbewijs, onderzocht moeten worden wie de programmeerwerkzaamheden ten behoeve van het platform heeft uitgevoerd. Zonder nader onderzoek kan thans aan de hand van het beschikbare bewijsmateriaal niet worden vastgesteld wie de maker van het online handelsplatform is. Uit de overgelegde stukken kan wel worden afgeleid dat [eiser] bij het bedenken en het voorbereiden van het platform betrokken is geweest en demo’s ervan heeft gepresenteerd. Maar op grond daarvan is niet zonder meer aannemelijk dat [eiser] de (uiteindelijke) maker in de zin van de Auteurswet is van de software die per 1 oktober 2011 operationeel was.

4.6. Daarnaast speelt nog de kwestie dat [eiser] bij de openbaarmaking van Service2fruit c.s. niet als maker van het platform is vermeld. De vraag is dan wie het werk als eerste in de openbaarheid heeft gebracht en of Service2fruit c.s. in dat verband op grond van artikel 8 Aw als maker van het werk moet worden aangemerkt. Deze vraag lijkt bevestigend te moeten worden beantwoord, tenzij de door [eiser] gepresenteerde demo’s reeds eerder als een werk met een eigen, oorspronkelijk karakter en het persoonlijk stempel van de maker door [eiser] was openbaar gemaakt. Ook dat kan zonder nader onderzoek niet worden vastgesteld. Bij deze stand van zaken zullen de vorderingen van [eiser] worden afgewezen. Op voorhand kan immers niet worden aangenomen dat [eiser] het auteursrecht op het platform heeft.

4.7. Ook een belangenafweging leidt niet tot een ander oordeel. Als er veronderstellende wijs van wordt uitgegaan dat [eiser] het auteursrecht op het platform heeft, dan heeft [eiser] aan Service2fruit c.s. kennelijk een niet aan enige voorwaarde verbonden stilzwijgende licentie verleend voor het gebruik van het platform. Een licentie voor onbepaalde duur is in beginsel opzegbaar, maar nu het hele business model van Service2fruit c.s. op het platform steunt en zonder dit platform haar inkomstenbron verdwijnt, zal [eiser] een redelijke opzegtermijn in acht moeten nemen om Service2fruit c.s. in staat te stellen de continuïteit van haar activiteiten te waarborgen. In deze omstandigheden moet aan het belang van Service2fruit c.s. bij het kunnen uitoefenen van hun bedrijf voorrang worden gegeven boven het belang van [eiser].
IEF 15081

GeenStijl-arrest ook voor livestreams sportwedstrijden relevant

Hof 's-Hertogenbosch 30 juni 2015, IEF 15081; ECLI:NL:GHSHE:2015:2434 (MyP2P tegen Football Associations)
Auteursrecht op (live) beeldverslagen van sportwedstrijden. In de periode van 2006 tot 19 augustus 2011 heeft MyP2P via haar website gratis live streams aangeboden van sportwedstrijden. Deze live streams waren afkomstig van niet daartoe geautoriseerde derden. Het antwoord op de prejudiciële vragen van de Hoge Raad in de GeenStijl-zaak [IEF 14835] zijn ook voor deze zaak relevant en wordt daarom afgewacht. Terecht constateren de Football Associations dat het arrest C More [IEF 14803] niet van toepassing is omdat dit betrekking heeft op naburige rechten.

 

3.10.12. Het hof wijst erop dat de beantwoording van de vragen door het HvJEU ook voor de onderhavige zaak van belang kan zijn. Daaraan doet niet af dat op voorhand niet is uitgesloten dat in het geval de Hoge Raad, nadat de vragen door het HvJEU zijn beantwoord, in de GeenStijl-zaak tot het oordeel zou komen dat – kort gezegd – van openbaarmaking geen sprake is, het hof in de onderhavige zaak op grond van de omstandigheden van het geval in de onderhavige zaak alsnog tot het oordeel zal komen, ofwel dat hier wel sprake is van openbaarmaking en schending van het auteursrecht, ofwel van onrechtmatig handelen. Doch eerst dient duidelijkheid te bestaan over de ook voor de onderhavige zaak relevante prejudiciële vragen zoals door de Hoge Raad gesteld.

3.10.13. Diverse van de feitelijke verweren van MyP2P – zoals de stellingen dat:
- de wedstrijden ook via andere websites, zie mvg sub 14, te zien waren, en ook nadat MyP2P haar activiteiten heeft gestaakt nog steeds te zien zijn,
- er geen sprake was van simultaan streamen doch er een tijdsverschil van enkele minuten bestond,
- de wedstrijden binnen een apart scherm werden getoond met een andere URL dan die van MyP2P,
al welke stellingen - tezamen met andere stellingen; bovenstaande opsomming is niet limitatief - strekken ter onderbouwing van het standpunt van MyP2P dat:
- geen sprake is van een handeling van MyP2P, bestaande in een mededeling,
- geen sprake is van enige interventie van de zijde van MyP2P,
- geen sprake is van een nieuw publiek,
- zodat er geen sprake is van openbaarmaking in de zin van de Auteurswet,
kunnen, indien nodig, nader aan de orde komen nadat duidelijkheid is verkregen van het HvJEU omtrent de door de Hoge Raad gestelde prejudiciële vragen.
3.10.14.
Datzelfde geldt voor het standpunt van Premier League en de KNVB c.s. dat er anders dan MyP2P stelt, geen sprake is van eenvoudig “hyperlinken”, maar van een samenstel van handelingen van MyP2P, zoals:
- het verzamelen, selecteren en beoordelen van live streams die anders niet, dan wel slechts met veel moeite traceerbaar waren,
- het stellen van voorwaarden aan het opnemen van een stream op haar website,
- het ter beschikking stellen van software en ondersteuning,
- het ter beschikking stellen van hyperlinks die waren vormgegeven als “Play”-knoppen, waarvan het aanklikken tot gevolg had dat de stream automatisch, en schermvullend, werd gestart,
welk geheel van handelingen volgens Premier League en de KNVB c.s. niet gelijk te stellen valt met het enkele (passief) opnemen van een of meer hyperlinks, maar te kwalificeren valt als het aanbieden en ter beschikking stellen van live streams, dus van auteursrechtelijk beschermde werken.

3.12. In het pleidooi, pleitnota randnummers 33 tot en met 42, heeft MyP2P het arrest C-More-Sandberg van 26 maart 2015 (C-279/13) aan de orde gesteld. Volgens de KNVB c.s. is dit niet van toepassing omdat het naburige rechten betreft, Premier League voegt daaraan toe dat dit een nieuwe grief betreft.
Het hof passeert laatstgenoemd bezwaar. Het betreft immers de aanpassingen van stellingen aan de hand van recente rechtsontwikkelingen waarop MyP2P niet had kunnen anticiperen. Gesteld noch gebleken is dat de advocaten van Premier League en de KNVB c.s. dat arrest niet kenden of zich er niet op hebben kunnen voorbereiden dat daarop een beroep werd gedaan.

3.12.1. Terecht constateert de KNVB c.s. echter dat het arrest niet van toepassing is omdat dit betrekking heeft op naburige rechten. Het arrest had betrekking op de richtlijn 92/100 EG van 19 november 1992 inzake (onder meer) naburige rechten. Het Zweedse gerechtshof Zuid Norrland had overwogen en beslist dat C More geen auteursrecht, maar wel een naburig recht had. Nadat C-More cassatieberoep instelde bij het Zweedse Hooggerechtshof formuleerde dit Hooggerechtshof prejudiciële vragen, waarvan er uiteindelijk één werd gehandhaafd.
Het HvJEU legt deze resterende vraag in het licht van het voorliggende geschil uit en door zijn herformulering van de vraag wordt duidelijk dat hetgeen het HvJEU vervolgens overweegt, betrekking heeft op naburige rechten, zoals die welke aan een omroeporganisatie zouden toekomen, en dus niet, althans niet in de eerste plaats, op auteursrechten zoals die aan Premier League en de KNVB c.s. toe komen. Ook art. 3 lid 2 van de Auteursrechtrichtlijn betreft geheel (en uitsluitend) naburige rechten.
Het beroep op dit arrest faalt mitsdien.
IEF 15079

Ontbinding auteurscontract vanwege aanpassen en herdruk

Rechtbank Gelderland 1 april 2015, IEF 15079; ECLI:NL:RBGEL:2015:4386 (4-daagse thriller)
Auteursrecht. Merkenrecht. Rechtbank wijst de door de auteur gevorderde ontbinding van de auteurscontracten toe vanwege ernstige tekortkomingen in de nakoming ervan door de uitgever bestaande uit (onder meer) zonder nader overleg waartoe de uitgever wel gehouden was over te gaan tot herdrukken en het zonder toestemming van de auteur zelfstandig aanpassen van een manuscript auteursrecht geschonden. Geen inbreuk door auteur op woord-/beeldmerkrecht '4-daagse thriller' van de uitgever.

 

5.9.
De rechtbank volgt [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] hierin niet. Uit artikel 3.3. van de overeenkomst volgt dat indien de uitgever de kopij van de auteur niet accepteert, hij kan besluiten niet tot uitgave over te gaan. Indien de uitgever de kopij wel accepteert, behoort het tot zijn taak om zonodig, op kosten van de uitgever, de kopij in overleg te redigeren. Deze zin kan, bij gebreke van andere feiten die tot een andere uitleg leiden, niet anders worden begrepen dan dat, indien redactie van een kopij nodig is, een dergelijke redactie in overleg met auteur moet plaatsvinden. In dit geval heeft [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] die redactie nodig geacht en was hij dan ook verplicht om dit in overleg met [eiser in conventie/verweerder in reconventie] te doen. Op andere aanpassingen dan redactionele ziet dit artikel niet en dergelijke aanpassingen zijn uit hoofde van het auteursrecht van [eiser in conventie/verweerder in reconventie] zonder toestemming van [eiser in conventie/verweerder in reconventie] niet toegestaan.
Tijdens de comparitie van partijen heeft [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] erkend dat de aangebrachte wijzigingen die hij zonder ruggespraak met [eiser in conventie/verweerder in reconventie] doorvoerde meer dan alleen de correctie van spel- en taalfouten omvatten en uit de door [eiser in conventie/verweerder in reconventie] overgelegde correspondentie en de voorbeelden die ter comparitie ter sprake zijn gekomen volgt dat [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] ook inhoudelijke wijzigingen zonder ruggespraak heeft doorgevoerd. Hiermee is [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] ernstig tekortgeschoten in zijn contractuele verplichtingen. Vervolgens zijn nog diverse sommaties en herhaaldelijk aandringen van [eiser in conventie/verweerder in reconventie] nodig geweest, voordat [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] wilde bevestigen dat hij de gedrukte exemplaren niet zou uitgegeven en duidelijkheid wilde verschaffen over de vraag of de gedrukte exemplaren zijn vernietigd. Door aangifte te doen van smaad jegens [eiser in conventie/verweerder in reconventie], heeft [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] het door zijn tekortkoming ontstane conflict nog verder laten oplopen. Het is daarmee aan de handelwijze van [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] te wijten dat een onherstelbare vertrouwensbreuk bij [eiser in conventie/verweerder in reconventie] is veroorzaakt.

5.18.
[gedaagde in conventie/eiser in reconventie] is merkhouder van een merk waar de term 4-daagse thriller deel van uitmaakt. Hij is geen merkhouder van een merk waar de term Vierdaagse thriller respectievelijk Vierdaagse-thriller deel van uitmaakt. Dat betreft immers slechts een aanvraag. Bovendien is het woordelement 4-daagse thriller, welke schrijfwijze dan ook wordt gehanteerd, beschrijvend voor het genre waarvoor het wordt gebruikt, te weten een thriller rond de Vierdaagse. Dit geldt eveneens voor andere combinaties van het woordelement ‘4-daagse’ en ‘thriller’. Nu onvoldoende gemotiveerd is gesteld dat het beeldmerk is ingeburgerd, moet ervan worden uitgegaan dat het op zichzelf geen onderscheidend vermogen heeft. Er kan niet van worden uitgegaan dat het relevante publiek dat wordt geconfronteerd met de term Vierdaagse thriller respectievelijk Vierdaagse-thriller zal menen met diensten van [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] te maken te hebben of dat sprake is van economische verbonden ondernemingen tussen die van [eiser in conventie/verweerder in reconventie] en [gedaagde in conventie/eiser in reconventie]. Dit klemt temeer nu [eiser in conventie/verweerder in reconventie], onbestreden, heeft gesteld dat het publiek de term Vierdaagse thriller met zijn persoon associeert en niet zozeer met [gedaagde in conventie/eiser in reconventie].
De rechtbank acht het daarom niet aannemelijk dat bij het publiek verwarring, inhoudende associatiegevaar met het beeldmerk van [gedaagde in conventie/eiser in reconventie], zal ontstaan indien [eiser in conventie/verweerder in reconventie] gebruik maakt van het woordelement Vierdaagse-thriller respectievelijk Vierdaagsethriller ter affichering van de uitgave van één of meer van zijn boeken. Van strijd met artikel 20 lid 1 sub b BVIE is geen sprake.
IEF 15076

Inbreuk handleiding en ongeoorloofde vergelijking met PowerWifi

Op andere blogs:
Dohmen

Rechtbank Gelderland 24 juni 2015, IEF 15076 (DP Products tegen Magro)
Uitspraak ingezonden door Gert Jan van de Kamp, Park Legal. Auteursrecht. Merkenrecht. Reclamerecht. DP verkoopt onder meer wifi antennes onder de (merk)naam PowerWifi. De Groot/Magro verkoopt deze ook en vermeld dat zijn CT-1024 geheel gelijk is aan de PowerWifi, waarvoor hij een beeldmerk heeft ingeschreven, een woordmerk is te beschrijvend gebleken. Inbreuk op auteursrecht op handleidingen; de teksten, afbeeldingen, foto en screenshots in de handleidingen voor de antenne en de antenne in combinatie met de router is nagenoeg geheel overgenomen van DP Products. De mededeling "CT-1024 is geheel gelijk aan de PowerWifi of TurboWifi-antenne" is misleidend en een ongeoorloofde vergelijkende reclame (6:194(a) BW). Ex 2.20 lid 1 sub b BVIE wordt er nodeloos verwarring gewekt door op bol.com gebruik te maken van het EAN-nummer dat is toegekend aan de antenne van DP Products en waardoor de advertentie van DP Products is vervangen door die van De Groot.
Lees verder

IEF 15052

Mag-Lite geen auteursrechtelijk beschermde gebruiksfuncties

Hof Den Haag 16 juni 2015, IEF 15052; ECLI:NL:GHDHA:2015:1770 (Edco tegen Mag Instrument)
Uitspraak ingezonden door Alexander Odle, New IP Strategies. Auteursrecht. Mag en Edco hebben een vaststellingsovereenkomst bereikt over onthouden van het aanbieden van 'copies and look-a-likes of MAG's flashlights'. Vraag is of de ontwerpen van Mag-Lite voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komen, of dit ook in Nederland wordt verleend en of Edco inbreuk maakt. Naar het recht van de VS kan aan vormgeving van gebruiksvoorwerpen auteursrechtelijke bescherming toekomen, in dit geval is geen enkel aspect van de vormgeving los te zien van de gebruiksfunctie als zaklamp; bovendien is het geen zelfstandig 'artistic work'. Ten overvloede wordt geoordeeld dat de Alu-zaklamp geen inbreuk zou maken op een auteursrecht, indien er wel zou auteursrechtelijke bescherming zou worden toegekend.

29. Het voorgaande in aanmerking nemend, komt het hof tot het oordeel dat Mag niet heeft aangetoond dat de D-cell en de C-Cell Mag-Lite zaklampen in de Verenigde Staten voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komen. Niet ter discussie is dat een zaklamp aangemerkt kan worden als een 'useful article'. Naar het oordeel van het hof is geen enkel aspect van de vormgeving van de Mag-Lite zaklamp los te zien van de gebruiksfunctie als zaklamp. Ieder onderdeel van de zaklamp is zodanig vormgegeven dat deze zijn functie kan vervullen. Zo is bijvoorbeeld de lengte en doorsnede van de cilindrische huls ingegeven door de maat van de batterijen en heeft deze de functie de batterijen te omvatten en een handgreep te vormen; van de afsluitdop is de doorsnede ingegeven door de doorsnee van de huls en de dop dient om de batterijen op hun plaats vast te zetten, de over de omtrek van de dop aangebracht ribbelrand dient voor grip ten behoeve van het openen van de batterijkamer; het rasterwerk op de huls is aangebracht ter verbetering van de grip; de kop heeft de functie van het bevatten van de reflector, lamp en lens, de daarop aangebrachte ribbelrand voorzit in grip bij het draaien van de kop voor het stellen van de lichtbundel. Gezien dat alles kan niet worden aanvaard dat deze elementen technisch of functioneel gezien overbodig zouden zijn, zoals door Mag gesteld. Voor ieder element geldt dat weglating ervan afbreuk zou doen aan de deugdelijkheid en bruikbaarheid van de Mag-Lite als zaklamp, ofwel vanwege de functie die het vervult, danwel omdat het onlosmakelijk verbonden is met de uiterlijke verschijningsvorm ('is an integral part of the overall shape or contour') van de zaklamp, ten gevolge waarvan er naar het recht van de Verenigde Staten geen auteursrechtelijke bescherming aan toekomt. Dat de diverse onderdelen van de zaklamp met behoud van hun functie ook anders vormgegeven hadden kunnen worden, zoals door Siegel is verklaard - daargelaten de feitelijke juistheid daarvan - doet daar niet aan af (...)

Lees de uitspraak (pdf/html)

IEF 15048

Toewijzing biedt niet meer zekerheid dan onthoudingsverklaring maancakeblikken

Rechtbank Amsterdam 24 juni 2015, IEF 15048 (Maxim's Caterers tegen Mei Sum Food)
Uitspraak ingezonden door Timme Geerlof, Ploum Lodder Princen en Josine van den Berg, Klos Morel Vos & Reeskamp. Auteursrecht. Maancakeblikken. Maxim's produceert spijzen voor speciale festiviteiten, zoals maancakes voor het Midherfstfestival. De maancakeblikken van Maxim's zijn ieder jaar van een ander ontwerp voorzien. Er is een onthoudingsverklaring ondertekent, met beperkt bereik zonder erkenning van auteursrecht en inbreuk daarop. De rechtbank volgt Maxim's niet in het standpunt dat toewijzing van vorderingen, in combinatie bezien, haar meer zekerheid biedt dan de onthoudingsverklaring. Toewijzing houdt niet in dat Maxim's ook zou kunnen optreden tegen maancakeblikken met een iets van de zes gewraakte maancakeblikken afwijkend ontwerp.

Vorderingen 1 en 2
4.1. De rechtbank is van oordeel dat de op 27 augustus 2013 getekende onthoudingsverklaring (zie 2.10) tot gevolg heeft dat Maxim's geen belang meer heeft bij toewijzing van vorderingen 1 en 2. Op grond van die verklaring is het Mei Sum c.s. immers niet langer toegestaan de zes onder 2.3 en 2.5 van dit vonnis bedoelde maancakeblikken op de markt te brengen. Indien die blikken desalniettemin door Mei Sum c.s. op de markt worden gebracht, is op grond van de onthoudingsverklaring een direct opeisbare boete verschuldigd van €500,00 per overtreding. Dat de onthoudingsverklaring geen executoriale titel oplevert, maakt dit oordeel niet anders. Gesteld noch gebleken is dat Mei Sum c.s. na ondertekening van de onthoudingsverklaring de gewraakte maancakeblikken nog op de markt heeft gebracht of dat Mei Sum c.s. weigerachtig zou zijn de overeengekomen boete te betalen. Bovendien is de resterende voorraad maancakeblikken op 30 augustus 2013 in het bijzijn van de deurwaarder vernietigd, hetgeen niet door Maxim's is bestreden. In dit geding is aldus niet komen vast te staan dat er nog sprake is van een reële dreiging van een nieuwe (beweerdelijke) inbreuk.

4.3. De rechtbank zal Maxim's niet volgen in haar standpunt dat toewijzing van vorderingen 1 en 2, in combinatie bezien, haar meer zekerheid biedt dan de onthoudingsverklaring. Toewijzing van de vorderingen zou niet inhouden dat Maxim's ook zou kunnen optreden tegen maancakeblikken met een iets van de zes gewraakte maancakeblikken afwijkend ontwerp. In de regel zal een toewijzend vonnis in een zaak als de onderhavige enkel een concreet en specifiek genoemd product verbieden. Ook in dit geval zou - veronderstellenderwijs uitgaande van een auteursrechtinbreuk - geen aanleiding zijn voor een algemeen geformuleerd verbod uit te spreken. Dat nog sprake zou zijn van een zevende (inbreukmakend) maancakeblik (zie 5.10.2 van de dagvaarding), maar het voorgaande niet anders. Van dat blik zijn geen foto's in de dagvaarding opgenomen of in het geding gebracht, zodat de rechtbank zich hierover geen oordeel kan vormen.
IEF 15042

Toestemming aan omroeporganisatie omvat mededeling aan het publiek

Hof van Beroep Brussel 9 juni 2015, IEFbe 15042 (Airfield/TV Vlaanderen tegen Agicoa)
Uitspraak ingezonden door Alexis Hallemans, CMS. Eerder gepubliceerd als IEFbe 1385: Auteursrecht. Eerder werden prejudicieel gestelde vragen beantwoord [IEFbe 108 - Airfield] werd tussenarrest gewezen. Airfield (nu opgevolgd en met commerciële aanduiding: TV Vlaanderen) zou inbreuk op rechten plegen door het repertoire van Agicoa openbaar mee te delen via haar eigen zenderpakket. Er is sprake van één enkele mededeling aan het publiek per satelliet en die is ondeelbaar. De toestemming die de rechthebbenden hebben verleend aan de omroeporganisaties omvat ook de mededeling aan het publiek door TV Vlaanderen. Ten onrechte is in eerdere instantie een stakingsbevel gegeven.

13. Het hof oordeelt dan ook dat er wordt aangetoond dat de toestemming die de rechthebbenden hebben verleend aan de omroeporganisaties ook de mededeling aan het publiek door TV Vlaanderen omvat. Het publiek waarvan zij weten dat het door deze mededeling aan het publiek kan worden bereikt, met name het abonneepubliek van TV Vlaanderen. Het uitdrukkelijk toestemming verlenen om te verdelen via TV Vlaanderen houdt in dat het publiek dat TV Vlaanderen bereikt, in ogenschouw werd genomen op het moment van het verlenen van de toestemming.

Daarenboven wordt niet aangetoond dat TV Vlaanderen de werken toegankelijk maakt aan een nieuw publiek, zijnde een publiek waarmee de rechthebbenden geen rekening hebben gehouden op het moment dat zij de hierboven bedoelde toestemming aan de omroeporganisaties verleenden om hun werken ook mee te delen via TV Vlaanderen. 14. Uit al deze overwegingen volgt dat het hoger beroep van TV Vlaanderen gegrond is. In het bestreden vonnis wordt haar ten onrechte een stakingsbevel opgelegd.

IEF 15036

BGH bevestigt: geen vergoeding voor achtergrondmuziek tandartswachtkamer

BGH 18 juni 2015, IEF 15036 (GEMA - Duitse tandartspraktijk; persbericht)
Auteursrecht. Naburige rechten. CBO. Duitsland Partijen hebben in augustus 2003 een auteursrechtelijk licentieovereenkomst gesloten voor het laten horen van radiozenders in de wachtruimte van de tandartspraktijk. Na het Marco Del Corso-arrest [IEF 9859], heeft de tandarts de overeenkomst beëindigd zonder opzegtermijn te hanteren. Het BGH is gebonden aan de uitleg van het Europese gemeenschapsrecht door het Hof van Justitie en volgt haar dan ook in het oordeel dat er geen vergoeding verschuldigd is, omdat de casus gelijk is.

Der Beklagte hat der Klägerin zum 17. Dezember 2012 die fristlose Kündigung des Lizenzvertrags erklärt. Diese hat er damit begründet, dass die Wiedergabe von Hintergrundmusik in Zahnarztpraxen nach dem Urteil des Gerichtshofs der Europäischen Union vom 15. März 2012 (C-135/10) keine öffentliche Wiedergabe darstelle.

Die Klägerin hat den Beklagten mit ihrer Klage auf Zahlung der für den Zeitraum vom 1. Juni 2012 bis zum 31. Mai 2013 geschuldeten Vergütung von 113,57 € in Anspruch genommen.
(...)
Die Parteien hatten den Lizenzvertrag am 6. August 2003 in der damals zutreffenden Annahme geschlossen, dass die Rechtsprechung in der Lautsprecherübertragung von Hörfunksendungen in Wartezimmern von Arztpraxen eine - vergütungspflichtige - öffentliche Wiedergabe im Sinne von § 15 Abs. 3 UrhG* sieht, die zum einen in das ausschließliche Recht der Urheber von Musikwerken oder Sprachwerken eingreift, Funksendungen ihrer Werke durch Lautsprecher öffentlich wahrnehmbar zu machen (§ 22 Satz 1 Fall 1 UrhG**) und zum anderen einen Anspruch der ausübenden Künstler auf angemessene Vergütung begründet, soweit damit Sendungen ihrer Darbietungen öffentlich wahrnehmbar gemacht werden (§ 78 Abs. 2 Nr. 3 Fall 1 UrhG***).

Dem Urteil des Gerichtshofs der Europäischen Union vom 15. März 2012 ist zu entnehmen, dass eine öffentliche Wiedergabe im Sinne von Art. 3 Abs. 1 der Richtlinie 2001/29/EG zur Harmonisierung bestimmter Aspekte des Urheberrechts und der verwandten Schutzrechte in der Informationsgesellschaft**** und Art. 8 Abs. 2 Satz 1 der Richtlinie 2006/115/EG zum Vermietrecht und Verleihrecht sowie zu bestimmten dem Urheberrecht verwandten Schutzrechten im Bereich des geistigen Eigentums***** jedenfalls voraussetzt, dass die Wiedergabe gegenüber einer unbestimmten Zahl potentieller Adressaten und recht vielen Personen erfolgt. Der Gerichtshof der Europäischen Union hat mit diesem Urteil ferner entschieden, dass diese Voraussetzungen im Allgemeinen nicht erfüllt sind, wenn ein Zahnarzt in seiner Praxis für seine Patienten Hörfunksendungen als Hintergrundmusik wiedergibt.

Der Bundesgerichtshof ist an die Auslegung des Unionsrechts durch den Gerichtshof der Europäischen Union gebunden und hat die entsprechenden Bestimmungen des nationalen Rechts richtlinienkonform auszulegen. Der vom Bundesgerichtshof zu beurteilende Sachverhalt stimmte darüber hinaus in allen wesentlichen Punkten mit dem Sachverhalt überein, der dem Gerichtshof der Europäischen Union bei seiner Entscheidung vorgelegen hatte. Der Bundesgerichtshof hat daher entschieden, dass die Wiedergabe von Hörfunksendungen in Zahnarztpraxen im Allgemeinen - und so auch bei dem Beklagten - nicht öffentlich und damit auch nicht vergütungspflichtig ist.

IEF 15031

Bestuurder Fresh FM hoofdelijk aansprakelijk voor Sena-vergoeding

Ktr. Rechtbank Den Haag 11 juni 2015, IEF 15031 (SENA tegen SCOEZH)
Uitspraak ingezonden door Dirk Visser, Patty de Leeuwe, Visser Schaap & Kreijger. Gedaagde exploiteert Fresh FM een niet-landelijke commerciële radio-omroep; bestuurder heeft een vaststellingsovereenkomst gesloten om 30.000 als billijke vergoeding te betalen. Bestuurder ontkent dat hij in privé heeft meegetekend voor de betalingsverplichting. De kantonrechter veroordeelt SCOEZH en bestuurder hoofdelijk om betalingstermijnen (met wettelijke handelsrente) te betalen, opgave te doen van de commerciële inkomsten en dat op straffe van een dwangsom.

SCOEZH en X hebben geen gemotiveerd verweer gevoerd tegen de stelling dat Sena dat de tweede en zesde betalingstermijn opgenomen in de vaststellingsovereenkomst onbetaald zijn gebleven, en dat de vierde betalingstermijn niet tijdig is voldaan. SCOEZH en X hebben evenmin verweer gevoerd tegen de stelling dat zij vanwege het niet (tijdig) voldoen aan deze betalingsverplichtign de in de overeenkomst onder 2.3 opgenomen boete verschuldigd zijn. De kantonrechter zal dan ook de onderdelen 1a tot en met 1c van de vorderign toewijzen, inclusief de gevorderde handelsrente. (...)
IEF 15030

Afwijzing vorderingen tegen voormalige werknemers

Vzr. Rechtbank Midden-Nederland 12 juni 2015, IEF 15028; ECLI:NL:RBMNE:2015:4693 (Houttuin tegen HLPG)
Uitspraak ingezonden door Rutger van Rompaey, Van Benthem & Keulen. Know-how. Houttuin verzoekt ex 843a Rv afschrift van en inzage in gespecificeerde bescheiden en doorzoeking en als voorlopige voorziening onthouding van activiteiten op de precisiepomp(product)en, waaronder de twin-screw pumps vanwege vermeend onrechtmatig know how gebruik. Deze worden afgewezen. Houttuin heeft een reorganisatie aangekondigd en werknemers, in de vorm van HLPG, hebben geprobeerd om met het managementteam Houttuin te redden en zo veel mogelijk de productie en de werkgelegenheid te waarborgen. De ondernomen concurrerende activiteiten zijn niet onrechtmatig of maken inbreuk op merkenrecht of auteursrecht. Dat werknemers ontslagen waren van het concurrentiebeding vanwege valse voorwendselen, is niet aannemelijk gemaakt.

HLPG heeft de kostenspecificatie ex 1019h Rv één dag voor de mondelinge behandeling doet toekomen, dat is op een laat tijdstip en de voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor een bedrag hoger dan een forfaitaire vergoeding.

Lees de uitspraak (pdf/html)