Alle rechtspraak  

IEF 15021

Kinderkleding met Disney-tekens

Vzr. Rechtbank Den Haag 26 mei 2015, IEF 15021 (Disney tegen Kidooz)
Auteursrecht. Merkenrecht. Bij verstek wordt Kidooz veroordeeld tot staken van inbreuk op de auteurs- en merkenrechten, o.a. door het verveelvoudigen van (driedimensionale) producten in de vorm van Disneyfiguren, of het tonen van producten met op de merkrechten van Disney overeenstemmende tekens [red. op kinderkleding]. De volledige proceskosten ex 1019h Rv zijn bij dagvaarding gespecificeerd en per e-mail nog bijgewerkt tot de dag van de mondelinge behandeling. De kosten aan de zijde van Disney zullen conform specificatie worden begroot op € 7.303,65.

2.7. Disney vordert een volledige proceskostenveroordeling overeenkomstig artikel 1019h Rv. De proceskosten worden in een verstekprocedure gelet op de eisen van een goede procesorde slechts overeenkomstig het bepaalde in artikel 1019h Rv begroot, indien zij bij dagvaarding reeds zijn opgegeven en gespecificeerd dan wel, indien zij pas na dagvaarding worden opgegeven en gespecificeerd, aan de niet-verschenen gedaagde kenbaar zijn gemaakt. Als de (aanvullende) kostenopgave niet is betekend, zal daarom bewijs beschikbaar moeten zijn waaruit blijkt dat de gedaagde daadwerkelijk heeft kennisgenomen van de (aanvullende) proceskostenopgave.

2.9. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is voldoende gebleken dat niet alleen de als productie 16 betekende proceskostenspecificatie kenbaar is gemaakt aan [gedaagde] maar ook – via haar advocaat - de aanvullende kostenspecificatie van 8 mei 2015. De kosten aan de zijde van Disney zullen conform specificatie worden begroot op een bedrag van € 5.836,46 aan salaris advocaat, vermeerderd met de vertaalkosten voor de dagvaarding van € 680,-, reiskosten van € 19,80, het griffierecht van € 613,- en € 154,39 aan explootkosten, in totaal derhalve op € 7.303,65.
IEF 15018

Verweer ondoenlijk toestemmingsvereiste voor archieven faalt

Rechtbank Amsterdam 10 juni 2015, IEF 15018; ECLI:NL:RBAMS:2015:3590 (Pictoright tegen Stadsarchief Gemeente Rotterdam)
Uitspraak ingezonden door Vincent van den Eijnde en Arlette Bekink, Pictoright een Job Hengeveld, Hengeveld Advocaten. Auteursrecht. Stadarchief Rotterdam heeft op zijn website werken aan zonder toestemming van rechthebbenden. Pictoright vordert met succes namens zichzelf en rechthebbenden de staking van inbreuk auteursrechten. In algemene zin (10 EVRM) betoogt Stadsarchief dat het voor archieven ondoenlijk is hun taak naar behoren uit te voeren indien zij eerste voorafgaande toestemming van rechthebbende afwachten voor online openbaar te maken. Stadsarchief verweert zich tevergeefs tegen de uitvoerbaar bij voorraadverklaring, waaronder dat zij bij een veroordelend vonnis in hoger beroep zal gaan, dat een veroordelend vonnis met dwangsom alle stadsarchieven van Nederland gedwongen worden om te kiezen tussen belastinggeld uitgeven of hun archieven in strijd met de digitale agenda van de overheid offline halen en dat uitvoering forse kosten en ingrijpende maatregelen in het functioneren van het Stadsarchief leidt die niet makkelijk zijn terug te draaien. Voorschot op schadevergoeding.

2.1. (...) De rechtbank heeft mitsdien alsnog te onderzoeken of het Stadsarchief voldoende feitelijk, op het geval toegesneden omstandigheden heeft gesteld waaruit kan voortvloeien dat toewijzing van de vorderingen van Pictoright te zeer afbreuk zouden doen aan het grondrecht van artikel 10 EVRM waarop het Stadsarchief zich beroept.
Hetgeen het Stadsarchief op dit punt naar voren heeft gebracht ziet echter niet op bepaalde aan het individuele geval eigen omstandigheden, maar is beperkt tot een argumentatie die in algemene zin betoogt dat het voor archieven ondoenlijk is hun taak naar behoren uit te voeren indien zij niet bevoegd zouden zijn (in ieder geval tot dat de rechthebbende bezwaar maakt) hun archieven ook voor zover het auteursrechtelijk beschermde werken betreft zonder voorafgaande toestemming van de rechthebbende online openbaar te maken. De heroverweging in het licht van het arrest van de Hoge Raad van 3 april 2015 leidt daarom niet tot een ander oordeel.

Lees de uitspraak hier (pdf/html)

Op andere blogs:
IViR

IEF 15015

Conclusie AG: Inning voor gebruik multifunctionele printers toegestaan

Conclusie AG HvJ EU 6 juni 2015, IEF 15015; ECLI:EU:C:2015:389; zaak C-572/13 (Hewlett-Packard Belgium tegen Reprobel)
Prejudiciële vragen gesteld door Hof van Beroep Brussel [IEF 13420]. Auteursrecht. Privékopie. Inning van een vergoeding als billijke compensatie op multifunctionele printers – Cumulatie van de forfaitaire en van de evenredige vergoeding. Inclusief bladmuziek. De Advocaat-Generaal concludeert:

1)      Artikel 5, lid 2, onder a), van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij moet aldus worden uitgelegd dat het de lidstaten niet verplicht, maar wel toestaat om een stelsel van inning van een heffing ter financiering van de billijke compensatie uit hoofde van de in deze bepaling vervatte beperking voor reprografie in te voeren op multifunctionele printers en/of het gebruik ervan, dat is gedifferentieerd naargelang van de hoedanigheid van de persoon die ze gebruikt en/of het doel waarmee zij worden gebruikt, op voorwaarde dat deze compensatie in verhouding blijft tot het nadeel dat de rechthebbenden door de invoering van deze beperking hebben geleden en een dergelijke differentiatie bovendien is gebaseerd op objectieve, transparante en niet-discriminerende criteria.

2)      Artikel 5, lid 2, onder a), van richtlijn 2001/29 moet aldus worden uitgelegd dat het, in beginsel, niet in de weg staat aan een nationale wettelijke regeling als in het hoofdgeding, die ter financiering van de billijke compensatie, welke krachtens deze bepaling verschuldigd is uit hoofde van de beperking voor reprografie, voorziet in:

–      hetzij de inning van een forfaitaire vergoeding op het in de handel brengen van reprografie-apparatuur of -apparaten bij de fabrikanten, importeurs of kopers ervan, mits, ten eerste, deze vergoeding op samenhangende en niet-discriminerende wijze wordt geïnd, ten tweede, deze personen het door hen verschuldigde bedrag kunnen doorberekenen aan de gebruikers van deze apparatuur en apparaten en, ten derde, het bedrag ervan in een redelijke verhouding staat tot de omvang van het potentiële nadeel dat door het in de handel brengen van deze apparatuur of apparaten voor de rechthebbenden wordt veroorzaakt, hetgeen door de verwijzende rechter moet worden nagegaan.

–      hetzij de inning bij natuurlijke of rechtspersonen die deze reprografie-apparatuur en -apparaten gebruiken voor de vervaardiging van reproducties van beschermde werken of met decharge voor eerstgenoemden bij hen die dergelijke apparatuur en apparaten ter beschikking stellen van anderen, van een evenredige vergoeding die wordt vastgesteld door het aantal gemaakte reproducties te vermenigvuldigen met een of meerdere tarieven, mits, ten eerste, deze vergoeding op samenhangende en niet-discriminerende wijze wordt geïnd en, ten tweede, de toegepaste tariefdifferentiatie berust op objectieve, redelijke en evenredige criteria, hetgeen door de verwijzende rechter moet worden nagegaan.

Artikel 5, lid 2, onder a), van richtlijn 2001/29 moet daarentegen aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale wettelijke regeling als in het hoofdgeding, die ter financiering van de billijke compensatie, welke krachtens deze bepaling verschuldigd is uit hoofde van de beperking voor reprografie, voorziet in de opeenvolgende en cumulatieve inning bij een en dezelfde persoon van een forfaitaire vergoeding op de aankoop van reprografie-apparatuur of een reprografie-apparaat, en vervolgens van een evenredige vergoeding op het gebruik ervan voor de vervaardiging van reproducties van beschermde werken, zonder bij de vaststelling van de evenredige vergoeding daadwerkelijk rekening te houden met het als forfaitaire vergoeding betaalde bedrag of zonder voor deze persoon in de mogelijkheid te voorzien om terugbetaling te krijgen van de betaalde forfaitaire vergoeding of deze vergoeding in mindering te brengen.

3)       Artikel 5, lid 2, onder a), van richtlijn 2001/29 moet aldus worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat de lidstaten een deel van de in deze bepaling bedoelde billijke compensatie toekennen aan de uitgevers van de door de auteurs gecreëerde werken, zonder verplichting voor de uitgevers om de auteurs, zelfs indirect, aanspraak te laten maken op dat deel.

Niettemin moet richtlijn 2001/29 aldus worden uitgelegd dat zij niet eraan in de weg staat dat de lidstaten een specifieke vergoeding ten behoeve van de uitgevers instellen die bedoeld is ter compensatie van het nadeel dat de uitgevers ondervinden wegens het in de handel brengen en het gebruik van reprografie-apparatuur en -apparaten, op voorwaarde dat de vergoeding voor de uitgevers niet wordt geïnd en gestort ten koste van de billijke compensatie die krachtens de punten a) en b) van artikel 5, lid 2, van richtlijn 2001/29 aan de auteurs is verschuldigd. Het staat aan de verwijzende rechter om dienaangaande de nodige vaststellingen te verrichten.

4)      Artikel 5, lid 2, onder a), van richtlijn 2001/29 moet aldus moet worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat de lidstaten een stelsel van inning van de billijke compensatie instellen waaronder de kopie van bladmuziek en van inbreukmakende reproducties kan vallen.

Gestelde vragen:

1) Moeten de termen ‚billijke compensatie’ als bedoeld in artikel 5, lid 2, onder a), en in artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 anders worden uitgelegd naargelang de reproductie op papier of een soortgelijke drager, met behulp van een fotografische techniek of een andere werkwijze die een soortgelijk resultaat oplevert, wordt gemaakt door om het even welke gebruiker dan wel door een natuurlijke persoon voor privégebruik, zonder enig direct of indirect commercieel oogmerk? Zo ja, op welke criteria moet die verschillende uitlegging worden gebaseerd?

2) Moet artikel 5, lid 2, onder a) en b), van richtlijn 2001/29 aldus worden uitgelegd dat de lidstaten de billijke compensatie die toekomt aan de rechthebbenden, kunnen vaststellen in de vorm van:

- een forfaitaire vergoeding die wordt betaald door de fabrikant, de invoerder of de intracommunautaire koper van apparaten waarmee beschermde werken kunnen worden gekopieerd, op de datum waarop die apparaten op het nationale grondgebied in de handel worden gebracht, en waarvan het bedrag uitsluitend wordt berekend op basis van het aantal kopieën dat het kopieerapparaat per minuut kan maken, zonder enige band met de mogelijke schade voor de rechthebbenden, en,

- een evenredige vergoeding, die uitsluitend wordt vastgesteld op basis van de vermenigvuldiging van een eenheidsprijs met het aantal vervaardigde kopieën, die verschilt naargelang de vergoedingsplichtige al dan niet heeft meegewerkt aan de inning van deze vergoeding, en die verschuldigd is door de natuurlijke personen of rechtspersonen die kopieën van werken vervaardigen, of, desgevallend, met decharge van eerstgenoemden, door hen die onder bezwarende titel of gratis een reproductieapparaat ter beschikking stellen van anderen.

Wanneer deze vraag ontkennend wordt beantwoord: welke relevante en coherente criteria dienen de lidstaten te hanteren opdat, in overeenstemming met het Unierecht, de compensatie als billijk kan worden beschouwd en een rechtvaardig evenwicht tussen de betrokken personen wordt bereikt?

3) Moet artikel 5, lid 2, onder a) en b), van richtlijn 2001/29 aldus worden uitgelegd dat de lidstaten de helft van de billijke compensatie die toekomt aan de rechthebbenden, mogen toekennen aan de uitgevers van de door de auteurs gecreëerde werken, zonder enige verplichting voor de uitgevers om de auteurs, zelfs indirect, aanspraak te laten maken op een deel van de compensatie die hun is ontzegd?

4) Moet artikel 5, lid 2, onder a) en b), van richtlijn 2001/29 aldus worden uitgelegd dat de lidstaten een ongedifferentieerd systeem van inning van de aan de rechthebbenden toekomende billijke compensatie mogen opzetten in de vorm van een forfait en een bedrag per gemaakte kopie, waarbij deze impliciet maar zeker ten dele betrekking heeft op kopieën van bladmuziek en inbreukmakende reproducties?

IEF 15014

Prejudiciële vragen: Is tijdelijke reproductie door streamen uit evident illegale bron onrechtmatig?

Rechtbank Midden-Nederland 10 juni 2015, IEF 15014; ECLI:NL:RBMNE:2015:4343 (Stichting BREIN tegen Filmspeler)
Uitspraak ingezonden door Dirk Visser en Patty de Leeuwe, Visser Schaap & Kreijger, Fulco Blokhuis en Jurian van Groenendaal, Boekx. Filmspeler biedt (technisch verschillende) modellen mediaspelers aan die fungeren als een medium tussen bron van beeld en/of geluidssignalen en een televisie. Er is open source software en add-ons op de filmspeler geïnstalleerd die het mogelijk maken om via hyperlinks naar streamingwebsites te kijken die al dan niet met toestemming van de rechthebbenden films, series en (live)sportwedstrijden aanbieden. Filmspeler adverteert met de mededeling dat downloaden illegaal is, maar streamen uit illegale bron niet. De rechtbank overweegt de volgende prejudiciële vragen te stellen:

1. Moet artikel 3 lid 1 van de Auteursrechtrichtlijn aldus worden uitgelegd dat er sprake is van een "mededeling aan het publiek" in de zin van die bepaling, wanneer iemand een product (mediaspeler) verkoopt waarin door hem add-ons zijn geïnstalleerd die hyperlinks bevatten naar websites waarop auteursrechtelijk beschermde werken, zoals films, series en live-uitzendingen, zonder toestemming van de rechthebbenden, direct toegankelijk zijn gemaakt?

2. Maakt het daarbij verschil:
- of de auteursrechtelijk beschermde werken in het geheel nog niet eerder of uitsluitend via een abonnement met toestemming van de rechthebbenden op internet openbaar zijn gemaakt?
- of de add-ons die hyperlinks bevatten naar websites waarop auteursrechtelijk beschermde werken zonder toestemming van de rechthebbenden direct toegankelijk zijn gemaakt, vrij beschikbaar zijn en ook door de gebruikers zelf in de mediaspeler te installeren zijn?
- of de websites en dus de daarop - zonder toestemming van de rechthebbenden - toegankelijk gemaakte auteursrechtelijk beschermde werken, ook zonder de mediaspeler door het publiek te benaderen zijn?

3. Dient artikel 5 Auteursrechtrichtlijn (Richtlijn 2001/29/EG) aldus te worden uitgelegd dat geen sprake is van "rechtmatige gebruik" in de zin van het eerste lid sub b van die bepaling, indien een tijdelijke reproductie wordt gemaakt door een eindgebruiker bij het streamen van een auteursrechtelijk beschermd werk van een website waarop dit auteursrechtelijk beschermde werk zonder toestemming van de rechthebbende(n) wordt aangeboden?

4. Indien het antwoord op vraag 1) ontkennend luidt, is het maken van een tijdelijke reproductie door een eindgebruiker bij het streamen van een auteursrechtelijk beschermd werk van een website waarop dit auteursrechtelijk beschermde werk zonder toestemming van de rechthebbende(n) wordt aangeboden, dan strijdig met de "driestappentoets" bedoeld in artikel 5 lid 5 Auteursrechtrichtlijn (Richtlijn 2001/29/EG)?

Lees de uitspraak hier (pdf/html)

IEF 15013

Auteursrecht smaak Heksenkaas niet beschreven

Rechtbank Gelderland 10 juni 2015, IEF 15013; ECLI:NL:RBGEL:2015:4674 (Levola tegen Smilde Foods)
Uitspraak ingezonden door Robbert Sjoerdsma en Tobias Cohen Jehoram, De Brauw Blackstone Westbroek. Auteursrecht op smaak. Vgl. IEF 14767. Levola produceert en verkoopt sinds Heksenkaas; er is een werkwijzeoctrooi verleend voor de vervaardiging. Smilde introduceert Witte Wievenkaas in 2014. Zelfs als smaak voor auteursrechtelijke bescherming vatbaar zou zijn, dan leidt dat er niet automatisch toe dat de smaak van het product Heksenkaas auteursrechtelijk beschermd wordt/kan worden. Nu Levola (noch haar deskundige) heeft nagelaten feitelijk te beschrijven of aanschouwelijk te maken wat de voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komende vereiste elementen van de smaak van het product Heksenkaas zijn, worden de vorderingen afgewezen. Het is niet aan de rechtbank, zoals Levola heeft gesteld, om het product te proeven en de smaak ervan te beschrijven.

4.4. Kernvraag in deze zaak is dus of smaak auteursrechtelijk kan worden beschermd. De rechtbank zal om proceseconomische redenen (de beantwoording van) deze vraag in het midden laten. Zelfs als smaak in algemene zin beschouwd voor auteursrechtelijke bescherming vatbaar zou zijn - hetgeen thans geenszins zonder meer kan worden aangenomen - dan leidt dat er niet automatisch toe dat de smaak van het product Heksenkaas auteursrechtelijk beschermd wordt/kan worden, nu Levola (alsook de door haar ingeschakelde deskundige) heeft nagelaten feitelijk te beschrijven of aanschouwelijk te maken wat de voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komende vereiste elementen van de smaak van het product Heksenkaas zijn.

4.5. Levola heeft nog aangevoerd dat de textuur en het waarnemen van de smaak van het product Heksenkaas niet te beschrijven zijn en dat de rechtbank de smaak zelf dient te ervaren door het product Heksenkaas te proeven. De rechtbank kan Levola hierin niet volgen. Om voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking te komen, dient de partij die zich op de bescherming van het auteursrecht op een bepaald werk beroept te stellen waarom, althans wat maakt dat haar werk beschermd dient te worden. Alleen op deze manier kan bij een eventuele inbreukprocedure worden beoordeeld of de beweerdelijke inbreukmaker zijn werk aan een eerder bestaande werk heeft ontleend. Daarnaast schept een (voorafgaande) omschrijving of afbeelding van het werk (in dit geval de smaak van het product Heksenkaas) duidelijkheid voor derden (potentiële concurrenten), die daar rekening mee kunnen houden bij het produceren van een/hun werk. Het is niet aan de rechtbank, zoals Levola heeft gesteld, om het product te proeven en de smaak ervan te beschrijven. Nog daargelaten dat - los van het voorgaande - het beoordelen of aan smaak (van een product als Heksenkaas) al dan niet auteursrechtelijke bescherming kan worden toegekend, alsook of smaken overeenkomen of aan elkaar ontleend zijn, ook praktische problemen oplevert. Smilde heeft daartoe aangevoerd dat de smaak van een product (als Heksenkaas en Witte Wievenkaas) varieert onder meer naar gelang hoe oud het product is, hoe lang het is blootgesteld aan de lucht, op welke termperatuur het product wordt genuttigd, wanneer het product tijdens het houdbaarheidstraject wordt genuttigd en dat de smaakbeleving per persoon (bijvoorbeeld een deskundige of een gemiddelde consument) door wie het product wordt geproefd, verschilt.

Op andere blogs:
De Clercq

IEF 15010

Rechtszaak schadevergoeding programmagegevens Telegraaf verjaard

Rechtbank Den Haag 10 juni 2015, IEF 15010; ECLI:NL:RBDHA:2015:6617 (TMG tegen Staat der Nederlanden)
Programmagegevens. Geen geschriftenbescherming. De Telegraaf Media Groep (TMG) krijgt geen schadevergoeding van de Staat voor het jarenlang niet mogen publiceren van programmagegevens in haar krant. Volgens de rechtbank heeft TMG te lang gewacht met de rechtszaak om deze schadevergoeding af te kunnen dwingen.

Waarom schadevergoeding? TMG begon eerder een aantal rechtszaken tegen de omroepen over publicatie van de programmagegevens. Het bedrijf verloor deze rechtszaken op basis van een bepaling in de Nederlandse Auteurswet. Uiteindelijk bevestigde een arrest van het Europese Hof van Justitie dat de Nederlandse regels over het gebruik van de gegevens in strijd waren met hogere regelgeving, namelijk de zogenoemde Europese databankrichtlijn. Volgens TMG heeft de Staat deze richtlijn dus niet goed ingevoerd en is de Staat daarvoor aansprakelijk. TMG wilde daarom een schadevergoeding afdwingen van de Staat.

Waarom verjaring? De rechtbank verwierp de eisen van TMG omdat de Staat zich kan beroepen op verjaring. In de wet staat dat de termijn van verjaring voor dit soort rechtszaken vijf jaar is. Het mediabedrijf heeft bepleit dat een beroep van de Staat op die verjaringstermijn niet redelijk is. TMG zegt dat ze er jarenlang van uitging dat het gezien de eerdere rechtszaken zinloos was een rechtszaak te beginnen over de mogelijk onjuiste invoering van Europese regels in Nederland.

Volgens de rechtbank heeft TMG ten onrechte de conclusie getrokken dat het zinloos was een rechtszaak tegen de Staat te beginnen over de vraag of Nederland de Europese regels over databanken goed had ingevoerd. Het bedrijf had dit wel degelijk bij de rechter ter discussie kunnen stellen. In deze situatie is het volgens de rechtbank niet onredelijk dat TMG aan de verjaringstermijn van vijf jaar wordt gehouden.

Over welke programmagegevens ging het? TMG publiceert in De Telegraaf een dagelijks overzicht van televisieprogramma’s op de zenders van de NPO (Nederland 1, 2 en 3), RTL (RTL 4, 5, 7 en 8) en SBS (SBS6, Net5 en Veronica). TMG wil echter al een lange tijd een weekoverzicht van de programma's en de dag en het tijdstip van uitzending kunnen publiceren. De omroeporganisaties hebben zich hiertegen in het verleden altijd verzet.
IEF 15009

Omgevingsverlichting lichtkunstwerk moet binnen veiligheidskader worden aangepast

Vzr. Rechtbank Noord-Nederland 10 juni 2015, IEF 15009; ECLI:NL:RBNNE:2015:2769 (Roosegaarde tegen Gemeente Assen)
Auteursrecht. Morele rechten. Over het lichtkunstwerk voor De Nieuwe Kolk (klik afbeelding voor vergroting) oordeelt de voorzieningenrechter dat een ordemaatregel geïndiceerd is. Roosegaarde c.s. heeft er belang bij, dat zijn lichtkunstwerk goed tot zijn recht komt, de gemeente heeft er belang bij dat daarbij aan de eisen van openbare orde en veiligheid wordt voldaan. Partijen wordt bevolen om per direct en jegens elkaar hun medewerking te verlenen aan een aanpassing van de belichting van het plein en de trappen voor De Nieuwe Kolk, om daar een veilige en niet gevaar zettende situatie te verkrijgen. Binnen dit veiligheidskader moeten omgevingsverlichting en uitstraling van het licht van het kunstwerk worden aangepast. De auteurs- en persoonlijkheidsrechten van Roosegaarde moeten worden gerespecteerd, voor zover dat binnen het veiligheidskader verantwoord is.

Dit brengt met zich mee, dat een versterking van de omgevingsverlichting, na een eventuele versterking van de uitstraling van het licht van het kunstwerk, minimaal dient te zijn.

5.7. De voorzieningenrechter is echter van oordeel dat een ordemaatregel geïndiceerd is. Roosegaarde c.s. heeft er belang bij, dat zijn kunstwerk goed tot zijn recht komt, de gemeente heeft er belang bij dat daarbij aan de eisen van openbare orde en veiligheid wordt voldaan. De voorzieningenrechter zal daarom een maatregel treffen, zoals door hem juist geacht, daarbij aansluitend op de subsidiaire vorderingen van partijen en vordering V. van de gemeente (een zodanige voorziening te treffen als de voorzieningenrechter juist acht). Hierbij merkt de voorzieningenrechter op, dat om dezelfde redenen waarom de primaire vorderingen niet toewijsbaar zijn, de subsidiaire vorderingen evenmin in de vorm waarin zij zijn ingesteld kunnen worden toegewezen. De voorzieningenrechter realiseert zich, dat partijen reeds een periode voor overleg hebben gehad, maar beoogt met de in dit vonnis te geven wederzijdse veroordelingen tot medewerking jegens elkaar een maatregel te geven die zowel in voldoende mate tegemoet komt aan het belang van Roosegaarde c.s. (het tot zijn recht komen van het kunstwerk) als aan het belang van de gemeente (dat daarbij wordt voldaan aan de eisen van openbare orde en veiligheid).

5.8. Partijen zal dan ook bevolen worden om per direct en jegens elkaar hun medewerking te verlenen aan een aanpassing van de belichting van het plein en de trappen voor De Nieuwe Kolk, teneinde aldaar een veilige en niet gevaar zettende situatie te verkrijgen. Binnen dit veiligheidskader dienen omgevingsverlichting - voor rekening van de gemeente - en uitstraling van het licht van het kunstwerk – voor rekening van Roosegaarde c.s. - te worden aangepast.
Bij deze aanpassing dient evenwel uitgangspunt te zijn, dat de auteurs- en persoonlijkheidsrechten van Roosegaarde c.s. worden gerespecteerd, voor zover dat binnen het hiervoor omschreven veiligheidskader verantwoord is, wat met zich meebrengt, dat een versterking van de omgevingsverlichting, na een eventuele versterking van de uitstraling van het licht van het kunstwerk, minimaal dient te zijn.
IEF 15003

Afweging in overweging: Kunst versus kunst

Cour de cassation 15 mai 2015, IEF 15003; ECLI:FR:CCASS:2015:C100519 (Klasen tegen Malka)
Bijdrage ingezonden door Rein-Jan Prins, Prins-avocat. De Franse hoogste rechter heeft op 15 mei jl. een belangrijk auteursrechtelijk arrest gewezen in een zaak die sterke gelijkenis vertoont met de “Luc Tuymanszaak” beslist door de Antwerpse voorzieningenrechter op 15 januari van dit jaar [IEF 14611] en ook met de “Louis Vuitton/Plesnerzaak”)[IEF 9614] die de Haagse voorzieningenrechter (op de grondslag van modelrecht) besliste op 4 mei 2011. De Franse Cour de Cassation lijkt niet de Antwerpse, maar veeleer de Haagse voorzieningenrechter gelijk te geven.

Peter Klasen, is een schilder van de Figuration Narrative. Hij had een aantal modefoto’s blauw gekleurd en in een van zijn schilderwerken opgenomen. De modefoto’s, die volgens hem het symbool vormden van “reclame en overconsumptie”, had hij uit een Italiaans modetijdschrift gehaald. De modefotograaf die de foto’s had gemaakt, Alix Malka, pikte dat niet en dagvaardde de schilder wegens auteursrechtinbreuk.

De schilder voerde primair als verweer het gebrek aan oorspronkelijkheid van de modefoto’s, subsidiair beriep hij zich op de uitzondering van vrijheid van artistieke expressie (art. 10 EVRM).Verder baseerde hij zich ook nog op de parodie-exceptie en de citeervrijheid.

In eerste instantie verloor de fotograaf omdat de rechtbank meende dat zijn foto’s onvoldoende persoonlijk karakter vertoonden en dus niet voor auteursrechtelijk bescherming in aanmerking kwamen, terwijl “ten overvloede” Klasen zich op de parodie-exceptie zou kunnen beroepen.

Voor het Hof Parijs [artdroit.org] voerde Malka aan dat de foto’s oorspronkelijk waren, immers het resultaat vormden van eigen esthetische keuzes en dat zowel zijn exploitatierechten als zijn morele rechten waren geschonden door de ongeoorloofde gewijzigde verveelvoudigingen in blauw zonder naamsvermelding. Het hof volgde Malka en achtte de foto’s, ook binnen het genre “glamourfotografie” voor modetijdschriften, voldoende oorspronkelijk.
Voor zover hier van belang verwierp het hof vervolgens de op art. 10 EVRM gebaseerde exceptie die Klasen inriep. De vrijheid van artistieke expressie kan beperkt worden teneinde andere individuele rechten te respecteren en, aldus het hof, het overnemen van beeldmateriaal van een ander om het door middel van een eigen creatie aan de kaak te stellen kan niet de auteursrechten in dat beeldmateriaal terzijde schuiven. De auteursrechten van de schilder zijn niet belangrijker, bij afwezigheid van een hoger staand algemeen belang, dan die van de fotograaf waarvan ze afgeleid zijn.
Voorts kon het hof er ook niet de humor van inzien die een parodie-exceptie zou legitimeren.
En de overname was te belangrijk in het schilderwerk om er een citaat in te zien.

Maar de Cour de cassation casseert dit arrest .
Gezien art. 10 lid 2 EVRM, overweegt de hoogste rechter, naar aanleiding van het oordeel van het hof dat zonder hoger belang de rechten van het afgeleide werk niet boven de rechten van het overgenomen werk kunnen gaan (mijn vertaling; rjp): “ Dat door aldus te oordelen, zonder op concrete wijze uit te leggen waarom het streven naar het bereiken van een juist evenwicht tussen de rechten in kwestie de door hem uitgesproken veroordeling noodzakelijk maakte, het hof geen rechtelijke grondslag heeft gegeven aan zijn beslissing, in het licht van genoemd artikel”.

Met andere woorden, het hof had moeten aangeven waarom de maatschappijkritische werkwijze van de schilder, die daartoe de modefoto’s had gebruikt, moet wijken voor de auteursrechten van de fotograaf, oftewel: waarom het belang van de bescherming van de auteursrechten van de fotograaf zwaarder zou moeten wegen dan het belang van de rechten van de schilder.

Deze beslissing geeft ruimte voor een meer welwillende afweging van conflicterende auteursrechtelijke belangen, in het nadeel van een ongestoord genot van de oorspronkelijke auteur, in het voordeel van het grondrecht van artistieke meningsuiting van de “toe-eigenende” auteur. Althans daar lijkt het op.

Eens zien of deze zaak over de landsgrenzen heen invloed krijgt!

Rein-Jan Prins

IEF 15001

Punitief karakter van AV Fotografenfederatie

Ktr. Rechtbank Rotterdam 6 februari 2015, IEF 15001, ECLI:NL:RBROT:2015:1345 (Winterbanden)
Auteursrecht. Foto. Eiser is een professionele fotograaf en maakt reclamecampagnes voor onder meer Profile Tyre Center. Hij heeft een fotoserie gemaakt en deze in exclusieve licentie gegeven aan haar voor de promotie van winterbanden. De foto is ook gebruikt op de website van gedaagde, die het websitebouwerverweer afgewezen ziet worden. De algemene voorwaarden van de Fotografenfederatie zijn niet tussen partijen overeengekomen, de verhoging van de schadeberekening hebben een duidelijk punitief karakter en dat is aan het Nederlandse schadevergoedingsrecht vreemd en er kan geen grondslag voor worden gevonden in de Handhavingsrichtlijn (noch in 27 lid 2 Aw). Voor de schadebegroting wordt uitgegaan van een (fictieve) gederfde licentievergoeding van € 750,00 en een verhoging van 50% vanwege het ontbreken van de naam.

De proceskosten voor deze juridische uiterst eenvoudige zaak, waarbij gebruik is gemaakt van in hoge mate gestandaardiseerde modeldocumenten.


4.8. Overwogen wordt als volgt. Voorop staat dat een berekening van de schade onder integrale toepassing van de bepalingen van de AV FotografenFederatie in het onderhavige geval niet in de rede ligt, nu toepasselijkheid van deze voorwaarden niet tussen partijen is overeengekomen. Bovendien hebben de verhogingen zoals in deze voorwaarden bepaald een duidelijk punitief karakter dat aan het Nederlandse schadevergoedingsrecht vreemd is en waarvoor ook geen grondslag kan worden gevonden in de Handhavingsrichtlijn (Richtlijn 2004/48/EG) als geïmplementeerd in onder meer artikel 27 lid 2 Aw. Om deze reden kan evenmin de hierboven genoemde door [eiser] geciteerde rechtsoverweging worden gevolgd.

4.9. Een en ander neemt niet weg dat het aanknopen bij de vergoeding die [eiser] zou hebben kunnen bedingen indien wel toestemming voor het gebruik van de foto’s was gevraagd, ter vaststelling van de schadevergoeding als een forfaitair bedrag een gebruikelijke en heel wel binnen ons rechtssysteem passende methode is. Daarin voorziet ook artikel 13 lid 1, tweede alinea, sub b van de Handhavingsrichtlijn. Anders dan [gedaagde1] meent, is een vergoeding van € 750,00 voor het gebruik van een foto op een commerciële website als de onderhavige niet onredelijk te noemen, gelet ook op de door [gedaagde1] in het geding gebrachte informatie met betrekking tot de prijsopgave van een derde voor het gebruik van een foto als deze. Daaraan kan niet afdoen het feit dat [eiser], zo blijkt uit de overgelegde e-mails, voor het gebruik van andere foto’s in het kader van een schoolproject genoegen zou hebben genomen met een koopprijs van € 25,00 “of een hele vette dikke slagroomtaart”. [eiser] heeft daarbij immers aangegeven dat – anders dan in het onderhavige geval – als uitgangspunt geldt dat er geen commerciële belangen spelen en dat voor het gebruik van de daar betreffende foto kennelijk geen exclusieve licentie aan derden was verleend. Voor het begroten van de schade wordt daarom, met [eiser], uitgegaan van een (fictieve) gederfde licentievergoeding van € 750,00.

4.10. Voor het begroten van de daarnaast nog geleden schade is allereerst van belang dat met betrekking tot de litigieuze foto een exclusieve licentie is verleend aan Profile Tyre Center. Deze exclusiviteit wordt door het gebruik van de foto door derden aangetast, waarin (nog) niet is voorzien in voormelde licentievergoeding. Bovendien staat als onbetwist vast dat de foto is afgebeeld zonder vermelding van de naam van [eiser], zodat sprake is van een inbreuk op de persoonlijkheidsrechten. Gelet hierop acht de kantonrechter een verhoging van de vergoeding met 50 % gerechtvaardigd.

4.14. Overwogen dat nu [gedaagde1] voorafgaand aan de procedure niet bereid leek tot betaling van enige vergoeding [eiser] goede grond had een gerechtelijke procedure te starten. Evenwel ziet de kantonrechter in de omstandigheden van het geval, het feit dat de inbreuk onmiddellijk is gestaakt en het geschil tussen partijen zich in de kern beperkt tot de hoogte van de te betalen schadevergoeding voor de gederfde licentie, het feit dat beide partijen op dat punt deels in het ongelijk zijn gesteld en dit geschil een juridisch uiterst eenvoudige zaak betreft, ter behandeling waarvan gebruik is gemaakt van in hoge mate gestandaardiseerde (model)documenten, de proceskosten te matigen tot een totaalbedrag van € 2.000,00 aan buitengerechtelijke kosten en kosten advocaat.
IEF 14997

Geen veminking nu wijziging een ondergeschikte, duidelijk zichtbare toevoeging is

Rechtbank Rotterdam 22 mei 2015, IEF 14997 ECLI:NL:RBROT:2015:3918 (Presentanza tegen Pay for People)
Auteursrecht. Fictief makerschap. Persoonlijkheidsrechten. Presentanza is een adviesbureau gespecialiseerd in ‘inbound marketing en imago’. P4P houdt zich bezig met diensten gerelateerd aan de arbeidsmarkt, personeel en administratie. Presentanza ontwikkelt de complete huisstijl/logo’s voor P4P. Het logo heeft P4P HRM Services B.V. op 11 februari 2008 als beeldmerk geregistreerd. Uiteindelijk besluit P4P de opdracht voor een jubileumlogo niet aan Presentanza te geven, maar aan het bureau ‘Kontrast’, welk bureau het eerdere ontwerp enigszins aanpast. Presentanza wenst het bij haar rustende auteursrecht op het logo van P4P over te dragen aan P4P voor een bedrag van EUR 20.763,60. P4P weigert te betalen. Presentanza doet een beroep op het auteursrecht en persoonlijkheidsrechten. De kantonrechter overweegt dat P4P fictief maker is, en dat de persoonlijkheidsrechten die Presentaza zouden toekomen niet geschonden zijn, nu de wijziging beperkt is gebleven tot een duidelijk zichtbare toevoeging aan het oorspronkelijke logo van ondergeschikte betekenis, waarbij het oorspronkelijke ontwerp in tact is gebleven.

5.6. Vooropgesteld wordt dat het in opdracht van P4P ontworpen logo een werk is in de zin van de Auteurswet. Partijen verschillen daarover ook niet van mening. Voorts is de kantonrechter met Presentanza van oordeel dat de wijziging daarvan als thans in het geding, het toevoegen van de ‘jubileumspetter’, gekwalificeerd moet worden als een verveelvoudiging in gewijzigde vorm als bedoeld in artikel 13 Aw. Dit betekent dat, indien het auteursrecht ter zake aan Presentanza toekwam en bij haar is gebleven, met het aanbrengen van deze wijziging zonder haar toestemming inbreuk is gemaakt op het verveelvoudigingsrecht en Presentanza zich daartegen alsdan in beginsel kan verzetten.
De stelling van Presentanza dat deze wijziging als een verminking moet worden aangemerkt in de zin van artikel 25 sub d Aw deelt de kantonrechter echter niet, nu de wijziging beperkt is gebleven tot een duidelijk zichtbare toevoeging aan het oorspronkelijke logo van ondergeschikte betekenis, waarbij het oorspronkelijke ontwerp in tact is gebleven. Daarbij gevoegd dat deze toevoeging naar zijn aard van tijdelijke aard is geweest en Presentanza met deze wijziging wel, maar uitsluitend, akkoord heeft willen gaan onder de voorwaarde dat de auteursrechten tegen betaling van een bedrag van € 20.763,60 zouden worden overgedragen, wordt het alsnog geboden verzet hiertegen uit hoofde van artikel 25 sub c Aw in strijd met de redelijkheid geacht.

5.9. Niet in geschil is dat (ook) P4P het logo openbaar heeft gemaakt en mocht maken in het kader van de gemaakte afspraken. Daarbij is geen natuurlijke persoon als maker vermeld. Nu hiervoor is geoordeeld dat partijen niet zijn overeengekomen dat het auteursrecht bij Presentanza is gebleven, heeft P4P als (fictieve) maker in de zin van artikel 8 Aw en daarmee als auteursrechthebbende te gelden. Voor zover zou moeten worden aangenomen dat de persoonlijkheidsrechten hier niet onder vallen, is de kantonrechter op grond van hetgeen hiervoor onder 5.6. reeds is overwogen van oordeel dat Presentanza geen beroep toekomt op artikel 25 lid 1 sub c en sub d Aw.