Hof Arnhem-Leeuwarden 12 november 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:8518 (Gemeente Groningen tegen M.)
Uitspraak ingezonden door Patrick Koerts, Trip Advocaten & Notarissen.
Zie eerder IEF 12681. Auteursrecht. Moreel recht. De rechtbank oordeelde eerder dat de gemeente Groningen het kunstwerk 'een virtuele boteringepoort' niet mocht verwijderen. Het belang van de maker van het auteursrechtelijk werk, werd zwaarwegender geacht dan het belang van de gemeente.
Het hof gaat hierin niet mee. Er staat vast dat het kunstwerk vanaf het begin niet goed heeft gefunctioneerd. De gemeente is steeds bereid geweest het werk te herstellen en al die kosten moesten uit publieke middelen worden voldaan. De investeringskosten om het kunstwerk werkend te krijgen en de terugkerende kosten overstijgen de realisatiekosten van het werk. Het hof acht dat van de Gemeente niet kan worden verwacht het kunstwerk in stand te houden, al helemaal nu het kunstwerk kwetsbaar blijft voor schade door derden. Door M. is niet aannemelijk gemaakt dat het niet goed functioneren van het werk te wijten is aan de Gemeente.
Beoordeling
3.2.2 In 1997 heeft M. van de Gemeente de opdracht gekregen om een kunstwerk te ontwerpen ter markering van de oude Boteringepoort. Het kunstwerk bestaat uit twee muurornamenten met neon glas lichtbogen en vier spotlights, bevestigd aan de gevels aan weerszijden van de Oude Boteringestraat, welke delen tezamen met vier lichtgoten, verwerkt in het plaveisel van de straat, de verdwenen toegangspoort visualiseren.
3.2.9 Als gevolg van deze beschadiging is het kunstwerk tot op de dag van vandaag niet meer volledig operationeel, zij het dat de meeste elementen wel functioneren.
3.2.10 In november 2012 heet het college van burgemeester en wethouders van de Gemeente (op advies van de Dienst R0/EZ) het besluit genomen dat het kunstwerk “een virtuele Boteringepoort” zal het geschil en de procedure in eerste aanleg
3.11 In het arrest 6 februari 2004 (ECLl:NL:HR:2004:AN7830) heeft de Hoge Raad een nadere invulling gegeven van het onevenredigheidscritrium indien het gaat om de vernietiging van een auteursrechtelijk beschermd werk. Uit dit arrest volgt dat er eerder sprake is van misbruik van bevoegdheid of anderszins onrechtmatig handelen indien er minder exemplaren van een werk bestaan. Indien het gaat om de vernietiging van een uniek werk, of zoals in het onderhavige geval de verwijdering van een uniek werk, dan dient door de eigenaar van het werk te worden aangetoond dat voor de verwijdering daarvan een gegronde reden bestaat. Dat betekent niet, zoals de Gemeente onder grief III terecht aanvoert, dat het in de eerste plaats op de weg van Gemeente ligt om aan te tonen dat zij voldoende belang bij verwijdering heeft. Nu M. zich beroept op de rechtgevolgen van artikel 3:13 lid 2 BW dient hij, met inachtneming van de beperkingen van de kort geding procedure, aannemelijk te maken dat zijn belangen door de verwijdering van het werk onevenredig worden geschaad. Van de Gemeente kan vervolgens worden verlangd dat zij, gelet op de vereiste gegronde reden, haar beslissing om het kunstwerk te verwijderen genoegzaam motiveert.
Tussen partij en staat onweersproken vast dat het kunstwerk van meet af aan niet goed heet gefunctioneerd. Het kunstwerk bleek kwetsbaar. Of die kwetsbaarheid is te wijten aan het ontwerp zelf of uitsluitend aan de uitvoering daarvan, zoals M. stelt en de Gemeente betwist, acht het hof in het kader van de belangenafweging van 3:13 lid 2 BW van ondergeschikt belang omdat gelet op de betrokkenheid van M. en de Gemeente bij de realisatie van het kunstwerk en de keuze van de uitvoerders, niet gezegd kan worden dat het gebrekkig functioneren van het kunstwerk aan één van hen beide te wijten is. Gelet op de gestelde belangen van M. bij behoud van zijn werk, de omstandigheid dat het werk voor die plek is gemaakt en het publieke belang dat daarmee is gediend, is naar het oordeel van het hof in het kader van de hiervoor onder 3.1 1 geformuleerde belangenafweging van doorslaggevend belang of de Gemeente zich voldoende heeft ingespannen om het werk te behouden. Naar het voorlopig oordeel van het hof moet die vraag bevestigd worden beantwoord. Daartoe is het volgende redengevend.
3.16 De Gemeente heeft voorts genoegzaam aannemelijk gemaakt dat de eenmalige investeringskosten om het kunstwerk weer volledig werkend te krijgen en de jaarlijks terugkerende onderhoudskosten aanzienlijk hoger zijn dan de realisatiekosten van het kunstwerk. Onder die omstandigheden kan van de Gemeente naar het oordeel van het hof dan ook niet worden verwacht dat zij het kunstwerk in stand houdt, zoals de Gemeente ook met een beroep op de Handreiking beeldende kunst in de openbare ruimte van de NVG heeft betoogd. Dit geldt temeer nu het kunstwerk kwetsbaar blijft voor schade veroorzaakt door derden.
3.17 Het hiervoor overwogene leidt tot het voorlopige oordeel dat er voor de Gemeente een gegronde reden bestaat voor de verwijdering van hekwerk. Door de verwijdering van het werk en indachtig het aanbod van de Gemeente om het kunstwerk aan M. terug te geven en te laten documenteren, welk aanbod de Gemeente bij gelegenheid van pleidooi heet herhaald, maakt de Gemeente naar het voorlopig oordeel van het hof geen misbruik van haar bevoegdheid. De grieven II tot en met VII slagen.
3.18 Door het slagen van de grieven van de Gemeente, brengt de devolutieve werking van het hoger beroep met zich dat de niet prijsgegeven stelling van M. in eerste aanleg dat de Gemeente onrechtmatig jegens M. handelt door het kunstwerk te verwijderen, thans nog moeten worden beoordeeld. M. stelt dat door nalatigheid en onkunde van de zijde van de Gemeente het kunstwerk lange tijd niet in goede staat heeft gefunctioneerd waardoor zijn persoonlijkheidsrechten ernstig zijn aangetast hetgeen onrechtmatig jegens hem is, aldus M. .
3.19 Het hof kan M. hierin niet volgen. De stelling vindt namelijk geen steun in de feiten. Door M. is niet aannemelijk gemaakt dat het niet goed functioneren van het werk te wijten is aan de Gemeente. Dat het kunstwerk van meet af aan niet goed heeft gefunctioneerd is volgens de stellingen van partijen immers hoofdzakelijk te wijten aan Neon Weka. De Gemeente heeft, zoals zij stelt en ook blijkt uit de correspondentie, zich ervoor ingespannen het werk keer op keer te herstellen. Zij heeft Neon Weka blijkens de door haar overgelegde e-mail van 17 juni 2005 hiervoor ook aangesproken. Van nalatigheid of onrechtmatig handelen van de Gemeente is naar het voorlopig oordeel van het hof daarom geen sprake.
Lees de uitspraak hier:
Rechtspraak.nl (link)
Rechtspraak.nl (pdf)
Afschrift zaaknr. 200.129.006/01 (pdf)