Auteursrecht  

IEF 12612

Verslag: Google Nederland en Auteursrechtbelangen op weg naar oplossingen

Uit de VOI©E-nieuwsbrief: Verslag (deel 1), een bundel, 8 presentaties, en 3 adviezen. De UNESCO dag van het auteursrecht, 23 april, werd dit jaar door Google Nederland en de Federatie Auteursrechtbelangen uitgeroepen tot de dag van het flexibel auteursrecht in Nederland. Met circa 130 genodigden van organisaties van gebruikers en rechthebbenden is besproken welke problemen gebruikers van auteursrechtelijk beschermde werken ervaren, die zouden kunnen worden opgelost met een meer flexibel (uitoefenen van) auteursrecht. Job Cohen, voorzitter van mede-organisator VOI©E sprak van een zeer geslaagde dag en een belangrijk initiatief van Google en van de Federatie Auteursrechtbelangen.

In search of flexibilities
Op 9 februari 2012 vond op initiatief van het ministerie van Veiligheid & Justitie een internationale conferentie plaats met als thema ‘Towards Flexible Copyright’? Centraal stond de studie van de professoren Hugenholtz (UvA) en Senftleben (VU): ‘Fair use in Europe. In search of flexibilities’.

Google Nederland en de Federatie Auteursrechtbelangen hebben samen in de vorm van een werkconferentie op 23 april 2013 een nationaal vervolg gegeven aan dit initiatief, waarbij de vraag centraal stond: welke problemen komen we tegen en op welke wijze kan een meer flexibel auteursrecht oplossingen bieden voor deze problemen?

Een veertigtal organisaties en instellingen (onderwijs en onderzoek, internetgebruikers, bibliotheken en erfgoedinstellingen, bedrijfsleven) is benaderd om in kaart te brengen of en waar het auteursrecht innovatie zou kunnen belemmeren.

Een team van onafhankelijke deskundigen heeft aan het eind van de conferentie geadviseerd over de onderwerpen zich lenen voor nadere uitwerking en discussie. Google Nederland en de Federatie Auteursrechtbelangen zullen binnenkort bespreken op welke wijze een vervolg aan de gevoerde discussie kan worden gegeven. Het streven is om de conclusies van de nadere uitwerking in het najaar te presenteren.

Bundel met inbreng
Er gaat gelukkig ook heel veel goed met het auteursrecht en er is ook al heel veel informatie beschikbaar, maar deze werkconferentie richtte zich op de problemen en wensen van gebruikers van auteursrechtelijk beschermd werk. Alle geleverde inbreng is samengebracht in een bundel die tijdens de werkconferentie beschikbaar is gesteld. In deze bundel staan nog geen commentaren en reacties van rechthebbenden. De Federatie Auteursrechtbelangen wil eerst luisteren naar de problemen om vervolgens samen met belanghebbenden te kijken welke oplossingen mogelijk zijn. Google Nederland wil ook graag het overleg tussen betrokken partijen entameren. Wat Google Nederland en de Federatie Auteursrechtbelangen betreft, is deze werkconferentie dan ook een eerste stap op weg naar oplossingen.

De door Google Nederland en de Federatie Auteursrechtbelangen gevormde programmacommissie heeft in overleg met de voorzitter van het onafhankelijke deskundigenpanel, Arda Gerkens, een selectie gemaakt van vier onderwerpen die als case zijn gepresenteerd tijdens de conferentie op basis van de volgende criteria:

- de focus ligt op voorbeelden van problemen die mogelijk met meer flexibiliteit in de (beperkingen op de exclusieve rechten in de) Auteurswet zouden kunnen worden opgelost;

- voorkeur voor concrete voorbeelden van nieuwe ontwikkelingen die een nieuw licht op de problematiek laten schijnen boven lopende discussies die al geruime tijd onderwerp zijn van wetgeving en overleg;

- een goede mix uit de inbreng vanuit de diverse sectoren van gebruikers (onderwijs en onderzoek, internetgebruikers, bibliotheken en erfgoedinstellingen, bedrijfsleven).

Economisch perspectief
De werkconferentie begon met twee economische visies op het thema flexibilisering van auteursrecht, vanuit het perspectief van de gebruiker (door Joost Poort, IViR) en vanuit het perspectief van de maker (door Pim van Klink, kunsteconoom en voorzitter van de Federatie Auteursrechtbelangen).

Volgens Joost Poort kan een meer flexibel auteursrecht leiden tot lagere licentiekosten en minder vraaguitval, lagere transactiekosten en minder onzekerheid. Maar het welvaartseffect is in de praktijk lastig vast te stellen. De toetssteen moet zijn: hoe verhoudt dit zich tot de prikkels voor de creatie en exploitatie van toekomstige werken, gevonden geld of redelijke verwachting? (Hier de presentatie van Joost Poort.)

Volgens Pim van Klink is in de creatieve sector sprake van zeer zware aanbodconcurrentie, gekoppeld aan zeer complexe afzetomstandigheden. Dat maakt het een extreem lastige markt voor creatieven. Het intellectuele eigendomsrecht is daarom van cruciaal belang: zonder eigendomsrecht geen exploitatiebasis! Internet heeft deze marktproblemen vergroot , daardoor is productiebescherming harder nodig. Niet het auteursrecht, maar gebrekkige verdienmodellen zijn volgens Pim van Klink een gevaar voor de democratie. Auteursrecht is geen blokkade maar een voorwaarde en stimulans voor innovatie! Zijn aanbevelingen ter zake:
- geen open norm, maar marktwerking/zelfregulering;
- versterking positie rechthebbenden op internet;
- stimulering legaal aanbod;
- marktstrategieën voor makers in samenwerking met cbo’s;
- ontwikkeling Centre for Creative Business Development;
- alliantie ‘techs’ & ‘contents’ voor gezamenlijke verdienmodellen uit welbegrepen eigenbelang.
(Hier de presentatie Pim van Klink)

Vier cases
Vervolgens werden vier cases besproken aan de hand van een presentatie van de indiener, een repliek van een rechthebbende, vragen van het onafhankelijk panel (Arda Gerkens, Antoon Quaedvlieg en Paul Rutten) en discussie met de zaal, een en ander onder kundige leiding van dagvoorzitter Erwin Blom. Aan het eind van de dag gaf het panel advies aan betrokken partijen.

Flexibele nieuwe toepassingen voor cultureel erfgoed?
Paul Keller (Kennisland) plaatste de problematiek rond het digitaliseren van cultureel ergfgoed (zie daarvoor de verzamelde inbreng in de bundel) in een nieuw licht, met een voorbeeld van gewenste user generated content om het publiek meer bij het erfgoed te betrekken, dat is tegengehouden door de rechthebbenden. In 2011 is naar aanleiding van de digitale restauratie van het overgebleven materiaal van de TV-serie Ja Zuster, Nee Zuster het plan opgevat om een competitie uit te schrijven, waarin het publiek zou worden gevraagd de verloren gegane fragmenten opnieuw in te spelen. De rechthebbenden op de muziek, de erven van componist Harry Bannink, weigerden om werken van hem voor download aan te bieden (wat voor een remix project wel noodzakelijk is). Onder de huidige Nederlandse Auteurswet was het in deze situatie niet mogelijk om dit project te realiseren. (Zie hier presentatie Paul Keller)

In haar repliek ging toneelschrijver en dramaturg Sophie Kassies in op het belang van de bescherming van de integriteit van werk en maker. (Lees hier de repliek van Sophie Kassies)

Flexibel zoeken in audiovisuele content
Nathalie van Schie houdt zich bij TNO bezig met nieuwe innovatieve diensten waarbij audiovisuele content doorzoekbaar worden gemaakt om de relevante fragmenten te kunnen gebruiken voor professioneel gebruik of commercieel gebruik (een tv-gids voor tablets). Het is moeilijk om daarvoor de rechten te regelen. (Zie hier presentatie van Nathalie van Schie).

Nadine van Herten, senior jurist RTL Nederland, gaf in haar repliek aan dat toepassingen die leiden tot het beter vinden van de programma’s van RTL geen enkel probleem is, maar als er sprake is van commercieel gebruik er gewoon zakelijke afspraken gemaakt moeten worden. Een en ander is sterk afhankelijk van het gekozen model. Nu ligt er wel een praktisch probleem bij het clearen van rechten. De producent of omroep koopt rechten in bij heel veel partijen, ook veel internationale partijen, en die rechten worden doorgaans niet voor elke vorm van gebruik verkregen. De oplossing ligt in een grotere rechtenconcentratie bij de producent, maar dat is makkelijker gezegd dan gedaan.

De waarde van foto’s
Michiel Leenaars, directeur Internet Society Nederland heeft aan de hand van de problematiek van de ‘premiejagers’ die bloggers en websites met hoge rekeningen bestoken voor het gebruik van een foto de op diverse fronten spelende kwestie van gebruik en waarde van foto’s belicht. (Zie hier de presentatie van Michiel Leenaars)

Gebruiker en rechthebbende Peter van den Doel, directeur Spaarnestad Photo, vroeg om meer begrip voor de boze fotografen. Het archief van de fotograaf vormt zijn pensioen: tegenwoordig duiken over op het internet zijn foto’s ongevraagd op en als de fotograaf daar op wil wijzen, wordt hij weggehoond.

De flexibiliteit van Epke Zonderland voor het onderwijs
Esther Hoorn, copyright librarian RUG, presenteerde de case van een door een universitair docent bewerkt filmpje van de winnende oefening van Epke Zonderland, die op last van het IOC van YouTube is verwijderd. (Zie hier presentatie Esther Hoorn)

Daarna vertelde Ron Zuijlen (adjunct-directeur Stichting VO-content) over de ontwikkelingen in het voortgezet onderwijs, waarbij docenten in toenemende mate gebruik willen maken van internetbronnen ter aanvulling, maar soms ook ter vervanging van het onderwijsmateriaal dat door uitgevers is ontwikkeld. Men loopt daar tegen tal van auteursrechtelijke vragen aan. Zie ook de verzamelde inbreng in de bundel. Stichting VO-content richt zich op het aanbieden van vrij voor het onderwijs te gebruiken content onder een creative commons licentie. (Zie hier presentatie van Ron Zuijlen)

Rob Sudmeijer, manager Business Innovation & New Media Uitgeverij ThiemeMeulenhoff, gaf in zijn repliek aan dat uitgevers zich steeds minder zullen begeven in het ontwikkelen van content (daar is al zoveel van beschikbaar), de expertise van uitgevers zit in de ontwikkeling van didactiek.

De beoordeling en advies van het panel
Vanuit het auteursrecht
Antoon Quaedvlieg gaf zijn beoordeling en advies vanuit zijn auteursrecht-expertise.

Volgens Quaedvlieg is met betrekking tot flexibel auteursrecht de vraag of er een algemene juridische maatregel moet komen, een soort fair use bepaling of ad hoc oplossingen voor bepaalde gebleken probleempunten. Hijzelf heeft een sterke voorkeur voor het oplossen van werkelijke probleempunten. Naar zijn mening is er zowel voor gebruikers als voor rechthebbenden een groot risico bij een open flexibele norm, namelijk massieve rechtsonzekerheid. Ook in de Verenigde Staten is fair use met name een welkome inkomstenbron voor advocaten die de gang naar de rechter vaak als een roulette omschrijven.

Bij de Ja zuster – nee zuster case geeft Quaedvlieg een erfgoedinstelling die dit zou willen zonder toestemming van de rechthebbenden niet veel kans. Het algemeen belang bij innovatie en ontsluiting zou hier niet opwegen tegen het belang van rechthebbenden op een werk dat nog in de handel is en dat in een andere context wordt geplaatst. Hiervoor toestemming vragen is niet onredelijk en niet onoverkomelijk als het op een handige manier wordt ingeleid, bijvoorbeeld met behulp van een betrokken collectieve beheersorganisatie of belangenorganisatie.

Met betrekking tot het doorzoeken van audiovisuele content is het maatschappelijk belang groot en ziet hij ook geen probleem als het alleen gaat om het zoeken en verwijzen naar de bron. Als de content echter wordt aangeboden door een derde of via een andere website, dan ligt het in de rede daarvoor toestemming te regelen, dan betreedt men een nieuw exploitatiedomein.

Het gebruik van fotomateriaal op internet is een emotioneel knelpunt. Het grootste probleem ligt hier bij de handhaving. Door de veroordeling van de verliezer in de volledige kosten, ook in die van de advocaat van de winnaar, kan verliezen buitengewoon duur worden. Daardoor is de handhaving van auteursrechten agressiever geworden en kan de gebruiker in een chantagepositie worden gebracht.

Hier zouden betrokken partijen kunnen kijken naar de mogelijkheid om of technisch of via licentievoorwaarden iets te bedenken voor websites en blogs met beperkt bereik.

De Epke Zonderland case is volgens Quaedvlieg een schoolvoorbeeld van citaatrecht en gelijk een voorbeeld van het probleem van gedetailleerde regelgeving: het hangt altijd af van de aard en omvang van het gebruik. (Overigens bestaat de mogelijkheid om bezwaar aan te tekenen bij YouTube tegen een onterechte verwijdering. Zowel Tim Kuik van Brein als de juriste van Google hebben inmiddels aangeboden te helpen bij het terugplaatsen van het filmpje!)

In het onderwijs zijn er veel vragen over de grenzen van de wettelijke beperkingen, daar zouden betrokken partijen met goede voorlichting en hulpmiddelen nog goede diensten kunnen bewijzen.

Vanuit economie en innovatie
Paul Rutten (CI NEXT) gaf aan dat internet gericht is op delen en circuleren en dat iedere blokkade in feite tegennatuurlijk is, maar soms wel nodig is. Het is lastig als er nog geen normale praktijk is, dan mis je een virtuele omgeving om te experimenteren. Onzekerheid remt innovatie. Contenteigenaren worden in de praktijk vaak als laatste ingeschakeld. Dat is niet verstandig, niet eerst ontwikkelen, eerst huiswerk doen en juist samenwerking zoeken met rechthebbenden bij de start van de ontwikkelingsfase.

De erfgoed-case is lastig. Er zit al veel publiek geld in. Sterke voorkeur voor praktische regelingen. De problematiek rond zoeken in audiovisuele content zit voornamelijk in de contractensfeer. Voor onderwijsgebruik moeten duidelijke afspraken worden gemaakt.

Vanuit het maatschappelijk belang
Panelvoorzitter Arda Gerkens vindt dat ergoedinstellingen wel voorzichtig met auteursrecht moeten omgaan, dat zit vaak al in de aanpak, maar zij heeft er wel meer moeite mee als erven het gebruik kunnen tegenhouden.

Voor het zoeken in audiovisuele content is het lastig afspraken te maken, wellicht dat rechthebbenden ruimte kunnen creëren in de opstartfase.

Het handhaven van rechten met betrekking tot gebruik foto’s en in de Epke Zonderland case is een maatschappelijk probleem, slecht voor het draagvlak voor auteursrrecht. Cbo’s zouden hier een oplossing voor moeten aandragen.

Betrokken partijen moeten met elkaar de discussie aangaan over de ruimte voor onderwijsgebruik en het gebruik van internet.

Erwin Blom kon deze dag dan ook afsluiten met de conclusie dat er voor betrokken partijen nog het een en ander te doen is en deze conferentie daarvoor een mooi startpunt is geweest.

Deel 2 van het verslag verslag over de speech van Job Cohen en de discussie volgt aanstaande vrijdag.

IEF 12602

CvTA- en KPMG-onderzoeksrapport bevindingen uitzending PowNews II

Rapport KPMG inzake het organisatieonderzoek bij Buma/Stemra, 25 januari 2013.
CvTA Rapport van bevindingen II Buma/Stemra, 15 april 2013.
Uit't persbericht: Het College van Toezicht collectieve beheersorganisaties Auteurs- en naburige rechten publiceert vandaag zijn bevindingen naar aanleiding van een onderzoek naar de geldstromen binnen Buma/Stemra en de kwaliteit van de incasso- en repartitieprocessen. Het rapport is mede gebaseerd op een onderzoek van KPMG dat eveneens vandaag wordt gepubliceerd.

In mei 2012 publiceerde het College een onderzoek betreffende de vragen die de behandeling door Buma/Stemra van de claim van de componist Rietveldt had opgeroepen, mede in verband met de betrokkenheid van een toen net afgetreden bestuurslid van Stemra. [red. IEF 11311]

Naar aanleiding van deze kwestie werden verdergaande vragen gesteld bij de werkprocessen bij Buma die betrekking hadden op de transparantie bij incasso, de wijze van beheer van de individuele rechten door Buma en de verdeling van de geïncasseerde middelen onder rechthebbenden. Deze vragen hebben geleid tot een tweede onderzoek en het rapport dat nu ter tafel ligt.

Het College komt tot de conclusie dat er geen sprake is van financiële misstanden bij Buma/Stemra maar dat er in de kwaliteit van de processen wel nog ruimte bestaat voor verbetering. Het College geeft in dat kader een drietal adviezen aan Buma/Stemra: een herijking van het aan de incasso en repartitie ten grondslag liggende beleid, het instellen van een bestuurlijke auditcommissie en de beleidskeuzes duidelijker aan rechthebbenden en betalingsplichtigen bekendmaken en uitleggen.

Het College heeft Buma/Stemra verzocht uiterlijk 31 mei 2013 aan te geven op welke wijze zij aan deze adviezen invulling heeft gegeven en zal geven.

Het volledige rapport is hier te vinden en op de website van het CvTA: www.cvta.nl/publicaties

Uit het KPMG-rapport: Het CvTA heeft naar aanleiding van de zaak Rietveldt/Gerrits twee onderzoeken naar Buma/Stemra aangekondigd. Het eerste onderzoek was specifiek gericht op het incident Rietveldt/Gerrits, terwijl het tweede onderzoek
gericht was op de organisatie Buma/Stemra als geheel, met name de processen rondom de geldstromen incasso en
repartitie.

Dit adviesrapport heeft betrekking op het tweede onderzoek en is in opdracht van het gezamenlijke bestuur van Buma/Stemra uitgevoerd.

Het bestuur van Buma/Stemra heeft het verzoek van het CvTA – in overleg met het CvTA – vertaald naar een concrete adviesopdracht voor KPMG, die ook in een schriftelijke opdrachtbevestiging is overeengekomen. Deze opdracht luidt als volgt:
Inzicht geven in de kwaliteit van een aantal door het CvTA benoemde processen en aspecten binnen Buma/Stemra gericht op incasso tot repartitie en het signaleren van mogelijkheden voor verbetering hierin.

Op grond van onze analyses zijn er drie observaties:
1. Het nieuw aan te treden bestuur dient tezamen met de directie de uitgangspunten van de organisatie te bespreken en te bekrachtigen, zodat bestuur en organisatie op dezelfde grondslag naar buiten kunnen treden.
2. De processen zijn complex, maar niet moeilijk. Alle ontvangen gelden worden voor distributie beschikbaar
gesteld. De complexiteit heeft betrekking op de inzet van mensen en middelen en de uitvoering van besluiten.
3. Buma/Stemra dient extern nog beter duidelijk te maken wat de organisatie doet. Het inzicht in de activiteiten lijkt
extern minder duidelijk, wat de perceptie over de organisatie niet ten goede komt.

Bijlage A.1 Overzicht chronologie claim Rietveldt – Geanonimiseerd – Copy
Bijlage A.2 Exploitatiecontracten van de heer Rietveldt met Buma en Stemra – Copy
Bijlage A.3 Artikel 6 Repartitiereglement Buma inclusief de hierbij behorende toelichting – Copy
Bijlage A.4 E-mail d.d. 4 juli 2006 van de heer Rietveldt aan Allez Allez
Bijlage A.5 Bericht d.d. 16 oktober 2008 van Filmwereld aan haar leden Antipiraterij Filmwereld trailers
Bijlage A.6 Berekeningen vergoeding spot
Bijlage A.7 Brief d.d. 16 december 2008 van Buma Stemra aan de heer Rietveldt inzake renteloos voorschot
Bijlage A.8 Brief d.d. 22 december 2008 van Buma Stemra aan de heer Rietveldt inzake Anti Downloadspot servicecase nr C002473
BIJLAGE B – transcriptie gesprek Storm Gerrits 30 november 2011

IEF 12597

Benoeming deskundige voor vergelijking narrowcasting-software

Rechtbank Den Haag 24 april 2013, zaaknr. C/09/414540 / HA ZA 12-299 (iSource Flexscreen tegen X)
Auteursrechten. Gemeenschappelijk auteursrecht. Voortbouwen op open source en standaardsoftware. Benoeming deskundige ter vergelijking van de software. Verwijzing naar kantonrechter.

iSource is in 1989 opgericht en houdt zich onder meer bezig met het ontwikkelen van software op het gebied van narrowcasting, sinds 2003 onder de naam "FlexScreen". X is na beëindiging van de arbeidsovereenkomst met iSource voor zichzelf begonnen. iSource Flexscreen vraagt om een verklaring voor recht dat door X inbreuk is gemaakt op auteursrechten van iSource en/of FlexScreen op onderdelen van de onder andere de iSource-software.

X voert aan dat het niet duidelijk is welke positie FlexScreen als medeauteur inneemt en welke auteursrechtelijke gevolgen verbonden zijn aan de niet nader gespecificeerde wijzigingen die zijn aangebracht, daartoe acht de rechtbank dat er sprake is van een gemeenschappelijk auteursrecht. X wijst er op dat desbetreffende software mede bestaat uit standaardsoftware of opensourcesoftware. Vanwege de betwisting kan geen inbreuk op auteursrechten of onrechtmatig handelen vast komen te staan. De rechtbank is van oordeel dat een deskundige zal worden gevraagd om de software te vergelijken en de overeenkomsten en verschillen te tonen.

Verder verwijst de Rechtbank de zaak voor zover deze betrekking heeft op vorderingen die gegrond zijn op de (inmiddels beëindigde) arbeidsovereenkomst tussen iSource en X, in de stand waarin deze zaak zich bevindt, naar de sector kanton van deze rechtbank, locatie Leiden.

4.4. Vervolgens rijst de vraag of de vorderingen van FlexScreen en de vorderingen van iSource gegrond op het auteursrecht daarmee zodanig samenhangen, dat deze samenhang zich tegen een afzonderlijke behandeling van deze vorderingen verzet. Dit is onder meer het geval indien het om dezelfde feitelijke of juridische geschilpunten gaat dan wel indien de vorderingen zodanige samenhang vertonen dat consistentie van de uitspraken wenselijk of noodzakelijk is. In dit verband overweegt de rechtbank dat voor de beoordeling van deze vorderingen uit hoofde van (schending van) auteursrecht niet de specialistische kennis van het arbeidsrecht vereist is waarover de kantonrechter bij uitstek beschikt. Tussen deze vorderingen en de op de arbeidsovereenkomst gegronde vorderingen bestaat ook geen samenhang die zich tegen afzonderlijke behandeling verzet, terwijl er wel samenhang bestaat tussen de op het auteursrecht gebaseerde vorderingen van iSource en FlexScreen.

Daarom verwijst de rechtbank ambtshalve de zaak zowel in het incident als in de hoofdzaak, voor zover deze betrekking heeft op (gesteld) handelen in strijd met de arbeidsovereenkomst, in de stand waarin deze zaak zich bevindt naar de sector kanton van deze rechtbank, locatie Leiden. Dit betekent dat de vorderingen sub 1, 3 en 6 door de rechtbank zullen worden beoordeeld aangezien deze geen verband houden met de arbeidsovereenkomst maar verband houden met gestelde auteursrechten. Beoordeling van de vorderingen sub 2, 4 en 5 is aan de kantonrechter voor zover deze vorderingen hun grondslag vinden in de arbeidsovereenkomst en diezelfde vorderingen zullen door de rechtbank worden beoordeeld voor zover sprake is van een andere grondslag (bijvoorbeeld: auteursrechtinbreuk, onrechtmatige daad).

4.5. Omdat deze beslissing tot verwijzing is gebaseerd op een voorlopig oordeel (artikel 71 Rv), zal de rechtbank de beslissing over de proceskosten overlaten aan de kantonrechter.

Auteursrechten
4.10. In het licht van X’ betwisting dat sprake is van auteursrechtinbreuk, kan met het vorenstaande niet worden vastgesteld dat er sprake is van inbreuk op auteursrechten of anderszins onrechtmatig handelen. De rechtbank stelt vast dat de bewijslast van de stelling dat de bijdrage van X aan de Eezer-sofware van Firm-IT inbreuk maakt op de auteursrechten van iSource en FlexScreen op de iSource-/FlexScreen-software, dat wil zeggen dat die bijdrage een bewerking is van de iSource-/FlexScreen-software op iSource en FlexScreen rust. De rechtbank is voorshands van oordeel dat een deskundige dient te worden benoemd aan wie zal worden gevraagd de desbetreffende sofware te vergelijken en zich uit te laten over de overeenkomsten en verschillen. Hierna bij de bespreking van de vordering tot inzage in de beslagen documentatie, zal de nadere uitwerking van de rol van een te benoemen deskundige aan de orde komen.

4.15. Gelet op het voorgaande wordt de incidenteel primair gevorderde inzage afgewezen en ligt de incidenteel subsidiair gevorderde inzage door tussenkomst van een door de rechtbank aan te wijzen deskundige voor toewijzing gereed.

IEF 12595

Gezamenlijke annotaties naburige rechten en filmauteursrecht

Gezamenlijke annotatie bij HvJ EU 15 maart 2012, zaak C-135/10 (Società Consortile Fonografici/Marco del Corso) en zaak C-162/10 (Phonographic Performance (Ireland) Limited/Ierland), P.B. Hugenholtz, NJ 2013, afl. 16, nrs. 197 en 198, ivir.nl.
Bovenstaande twee arresten zijn door het Hof van Justitie op dezelfde dag gewezen [red. IEF 11045 en IEF 11046]. Dat is geen toeval. Beide arresten geven uitleg aan het ‘naburige’recht van uitvoerend kunstenaars en fonogrammenproducenten, in het bijzonder over de vraag wanneer er sprake is van een ‘mededeling aan het publiek’ van een fonogram. Beide arresten hebben bovendien voor enige consternatie gezorgd, mede in verband met hun mogelijke implicaties voor het auteursrecht

[inhoudsopgave: Geen directe werking internationale IE-verdragen; Muziek bij de tandarts; CD’s in de hotelkamer]

In navolging van Advocaat-Generaal Trstenjak (Conclusie, punt 85 e.v.) concludeert het Hof dat een hotelexploitant die zijn gastenkamers uitrust met fonogrammen en afspeelapparatuur een mededeling aan het publiek verricht. Immers, hij “verstrekt precies de twee elementen die noodzakelijk zijn om op deze fonogrammen vastgelegde geluiden of weergaven van geluiden hoorbaar te maken […]” (ro. 62). Deze redenering is mijns inziens onjuist.

Het Hof geeft om te beginnen een foutieve uitleg aan de bewoordingen “voor het publiek hoorbaar maken” (oorspr. Engelse verdragstekst: “making the sounds […] audible to the public”) in art. 2 sub g WPPT. Blijkens het gezaghebbende commentaar van Reinbothe & Von Lewinski (The WIPO Treaties 1996, Londen: Butterworths 2002, p. 253) zijn deze woorden in de conventie opgenomen om te verduidelijken dat indirecte mededelingsvormen zoals het gebruik van jukeboxen in bars of van radio’s in restaurants en hotellobby’s, aan het vergoedingsrecht onderworpen zou zijn. Het gaat hier echter steeds om vormen van immateriële mededeling aan het publiek. Het Hof ziet bovendien over het hoofd dat het fysiek beschikbaar stellen van exemplaren van fonogrammen bestreken wordt door het distributierecht, dat in art. 9 van de Richtlijn (en art. 12 lid 1 WPPT) geregeld is. Dat recht is op grond van art. 9 lid 2 onderhevig aan ‘uitputting’: fonogrammen die met toestemming van de rechthebbende in de Unie zijn verkocht, mogen zonder toestemming verder worden verkocht of verspreid. Wellicht zou in casu – met enige juridische fantasie – gesproken kunnen worden van de verhuur van cd’s, waarvoor wél de toestemming van rechthebbenden is vereist (zie art. 2 lid 1 sub a Richtlijn 2006/115), maar daarover gingen deze prejudiciële vragen niet.

Annotatie bij Hof van Justitie EU 9 februari 2012, zaak C-277/10 (Martin Luksan/Petrus van der Let), P.B. Hugenholtz, NJ 2013, afl. 16, nr. 196, ivir.nl.


Weinig onderdelen van het auteursrecht zijn zo beladen als het film(auteurs)recht, dat de ingewikkelde zakelijke en artistieke relatie tussen de auteurs(makers) en de producent bij de productie van een filmwerk beoogt te regelen. De makers – scenarist, regisseur, componist van de filmmuziek en vele anderen – brengen hun creatieve bijdragen (en vaak ook hun ziel
en zaligheid) in, en verwachten in ruil daarvoor een redelijke vergoeding, en liefst ook een aandeel in het resultaat. De filmproducent initieert en organiseert de productie, regelt de financiering, en hoopt met de exploitatie van de film zijn investering terug te verdienen (zie P. Lindhout, AMI 2012-5, p. 186-187). Om de producent hiertoe in staat te stellen zonder door een veelheid van filmauteurs voor de voeten te worden gelopen, voorzien de meeste auteurswetten in Europa, waaronder de Nederlandse (art. 45d Aw), in een wettelijk vermoeden van rechtenoverdracht. Tenzij anders is overeengekomen, worden de belangrijkste exploitatierechten vermoed aan de producent te zijn overgedragen; de filmmakers behouden wel een recht op billijke vergoeding. Een enkel land gaat nog verder in de bescherming van de producent tegen zijn auteurs. In Oostenrijk, waar de zaak Luksan/Van der Let haar oorsprong vindt, worden de exploitatierechten bij wet rechtstreeks aan de producent toegekend (‘cessio legis’).

Hoe controversieel het filmauteursrecht is blijkt wel uit de Berner Conventie (BC), het internationale verdrag op het gebied van het auteursrecht.
(...)
Overigens lijken de directe gevolgen van het Luksan-arrest voor het bestaande Nederlandse auteursrecht op het eerste gezicht beperkt. De Nederlandse wet voorziet niet in een cessio legis (al wordt daar vanuit de filmindustrie soms wel op aangedrongen), en de thuiskopievergoeding komt, zoals het hoort, toe aan de filmauteurs. Maar er is niet veel fantasie voor nodig om te bedenken dat de auteursvriendelijke redeneringen van het Hof elders in het Nederlands auteursrecht wel het nodige effect zullen sorteren. Zo staat de bestaande Nederlandse praktijk om het ‘reprorecht’ (de vergoeding voor het fotokopiëren van werken op basis van art. 16h e.v. Aw) forfaitair tussen auteurs en uitgevers te verdelen op gespannen voet met art. 5 lid 2 (a) van de Auteursrechtrichtlijn, ervan uitgaande dat ook deze ‘billijke compensatie’ rechtstreeks aan de auteurs (en dus niet aan de uitgevers) toekomt en dat daarvan evenmin afstand kan worden gedaan.

IEF 12577

Prejudiciële vragen: Valt verkoop via Chinese website onder distributie onder het publiek?

Prejudiciële vragen aan HvJ EU 25 februari 2013, in zaak C-98/13 (Blomqvist tegen Rolex) - dossier
Prejudiciele vragen gesteld door HØJESTERET, Denemarken.

Auteursrecht. Merkenrecht. Koop op afstand. Verzoeker heeft begin 2010 een horloge besteld via een Chinese website (‘Fashion Watch online’) waar het werd beschreven als ‘Rolex GMT Master II 50th Asian 3186 movement’. Het postpakket wordt hem via Hong Kong toegezonden maar het pakje wordt door de Deense douaneautoriteit onderschept. De Deense Douaneautoriteiten constateren namaak en verzoeker krijgt de vraag of hij instemt met vernietiging van het horloge. Hij weigert omdat hij het horloge legaal heeft gekocht. De merkgerechtigde (Rolex) start een zaak tegen hem om hem te dwingen de vernietiging zonder compensatie te aanvaarden. De rechter in eerste aanleg stelt Rolex in het gelijk op grond van inbreuk op auteurs- en merkrechten. Verzoeker gaat tegen die uitspraak in beroep. Onbetwist wordt er vastgesteld dat verzoeker geen inbreuk heeft gemaakt op auteurs- of merkenwet. De vraag is dan of de Chinese website in Denemarken inbreuk op auteurs- en merkenrecht van Rolex heeft gepleegd, hetgeen weer afhankelijk van hoe de term ‘distributie onder het publiek’ moet worden uitgelegd.

De verwijzende Deense rechter constateert uit de jurisprudentie dat de nationale recht leidend is voor de bepaling of een inbreuk op het auteursrecht is gepleegd en stelt het HvJEU de volgende vragen:

1. Moet artikel 4, lid 1, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, aldus worden uitgelegd dat sprake is van „distributie onder het publiek” in een lidstaat van auteursrechtelijk beschermde goederen, wanneer een onderneming via een internetwebsite in een derde land een overeenkomst sluit tot verkoop en verzending van de goederen aan een particuliere koper met een aan de verkoper bekend adres in de lidstaat waar de goederen auteursrechtelijk zijn beschermd, betaling voor de goederen ontvangt en naar de koper op het overeengekomen adres verzendt of is het in die situatie ook een voorwaarde dat de goederen vóór verkoop te koop zijn aangeboden of daarvoor reclame is gemaakt, die is gericht of via een internetwebsite is vertoond aan consumenten in de lidstaat waar de goederen worden geleverd?
2. Moet artikel 5, leden 1 en 3, van richtlijn 2008/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten aldus worden uitgelegd dat sprake is van „gebruik [...] in het economische verkeer” van een merk in een lidstaat wanneer een onderneming via een internetwebsite in een derde land een overeenkomst sluit tot verkoop en verzending van goederen, die zijn voorzien van het merk, aan een particuliere koper met een aan de verkoper bekend adres in de lidstaat waar het merk is ingeschreven, betaling voor de goederen ontvangt en aan de koper op het overeengekomen adres verzendt of is het in die situatie ook een voorwaarde dat de goederen vóór verkoop te koop zijn aangeboden of daarvoor reclame is gemaakt, die is gericht of via een internetwebsite is vertoond aan consumenten in de betrokken lidstaat?
3. Moet artikel 9, leden 1 en 2, van verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk aldus worden uitgelegd dat sprake is van „gebruik [...] in het economische verkeer” van een merk in een lidstaat wanneer een onderneming via een internetwebsite in een derde land een overeenkomst sluit tot verkoop en verzending van de goederen, die zijn voorzien van het gemeenschapsmerk, aan een particuliere koper met een aan de verkoper bekend adres in een lidstaat, betaling voor de goederen ontvangt en ze aan de koper op het overeengekomen adres verzendt of is het in die situatie ook een voorwaarde dat de goederen vóór verkoop te koop zijn aangeboden of daarvoor reclame is gemaakt, die is gericht of via een internetwebsite is vertoond aan consumenten in de betrokken lidstaat?
4. Moet artikel 2, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 1383/2003 van de Raad van 22 juli 2003 inzake het optreden van de douaneautoriteiten ten aanzien van goederen waarvan wordt vermoed dat zij inbreuk maken op bepaalde intellectuele-eigendomsrechten en inzake de maatregelen ten aanzien van goederen waarvan is vastgesteld dat zij inbreuk maken op dergelijke rechten, aldus worden uitgelegd dat als voorwaarde voor de toepassing in een lidstaat van de bepalingen om „door piraterij verkregen goederen” buiten het vrije verkeer te houden en te vernietigen geldt dat er „distributie onder het publiek” in de lidstaat volgens dezelfde als de in de eerste vraag aangegeven criteria moet zijn geweest? Vijfde vraag Moet artikel 2, lid 1, sub a, van verordening (EG) nr. 1383/2003 van de Raad van 22 juli 2003 inzake het optreden van de douaneautoriteiten ten aanzien van goederen waarvan wordt vermoed dat zij inbreuk maken op bepaalde intellectuele-eigendomsrechten en inzake de maatregelen ten aanzien van goederen waarvan is vastgesteld dat zij inbreuk maken op dergelijke rechten, aldus worden uitgelegd dat als voorwaarde voor de toepassing in een lidstaat van de bepalingen om „namaakgoederen” buiten het vrije verkeer te houden en te vernietigen geldt dat er „gebruik [...] in het economische verkeer” in de lidstaat volgens dezelfde als de in de tweede en de derde vraag aangegeven criteria moet zijn geweest?

IEF 12571

Prejudiciële vragen: browsen gaat verder dan de tijdelijke kopie-exceptie toestaat

UK Supreme Court 17 april 20113, [2013] UKSC 18 (Public Relations Consultants Association Limited (Appellant) v The Newspaper Licensing Agency Limited and Others (Respondents)).
Uit't persbericht: Hoger beroep na [2011] EWCA Civ 1541. This appeal raises an important question about the application of copyright law to the technical processes involved in viewing copyright material on the internet.

Where a web-page is viewed by an end-user on his computer, without being downloaded, the technical processes involved will require temporary copies to be made on screen and in the internet “cache” on the hard disk of the computer. The end-user’s object is to view the material. He does not make a copy unless he downloads or prints the image. The copies temporarily retained on the screen or in the cache are merely an incidental consequence of using a computer to view the material. (...)

Lord Sumption reviewed and summarised the effects of a series of CJEU decisions [26]. He rejects the idea that article 5.1 does not apply to temporary copies generated by an end-user of the internet. Recital 33 to the Directive makes clear it was intended to “include acts which enable browsing as well as acts of catching to take place.” Browsing by its very nature is an end-user function. These acts are “acts of temporary reproduction” which “enable” browsing and are the making of temporary copies in the end-user’s cache and screen. The exception is wider than the process of transmission in a network between third parties by an intermediary. Article 5.1(b) also extends it to “lawful use”. This covers use of work subject to copyright, whether or not authorised by the copyright owner, provided it is not restricted by legislation. This necessarily includes use of the work by an end-user browsing the internet [27]. Once it is accepted that the purpose of article 5.1 is to authorise the making of copies to enable the end-user to view copyright material on the internet, the various conditions laid down by it must be constructed consistently with that purpose, and apply to ordinary technical processes associated with internet browsing [28].

The above conclusions would not result in large-scale piracy. It has never been an infringement of EU or English law to view or read an infringing article in physical form. Making mere viewing, rather than downloading or printing, the material an infringement could make infringers of millions of ordinary internet users across the EU. Nothing in article 5.1 stops Meltwater needing a licence to upload copyright material on their website. The copyright owner still has remedies against pirates including the remedies provided in the Directive itself.

Given the appeal’s transnational dimension and potential implications for internet users across the EU, the Court, while expressing its own view of the matter, proposes to refer the matter to the CJEU for a preliminary ruling. The question which it will refer is (in substance) whether the requirements of article 5.1 of the Directive that acts of reproduction should be (i) temporary (ii) transient or incidental and (iii) an integral and essential part of the technological process are satisfied, having regard in particular to the fact that copies may remain in the cache after the browsing session that generated them has ended until overlaid by other material, and a screen copy will remain on screen until the browsing session is terminated by the end-user [38].

Overweging 38: (...) These considerations make it desirable that any decision on the point should be referred to the Court of Justice for a preliminary ruling, so that the critical point may be resolved in a manner which will apply uniformly across the European Union. In my view, before making any order on this appeal, this court should refer to the Court of Justice the question whether the requirements of article 5.1 of the Directive that acts of reproduction should be (i) temporary, (ii) transient or incidental and (iii) an integral and essential part of the technological process, are satisfied by the technical features described at paragraphs 2 and 31-32 of this judgment, having regard in particular to the fact that a copy of protected material may in the ordinary course of internet usage remain in the cache for a period of time after the browsing session which has generated that copy is completed until it is overlaid by other material, and a screen copy will remain on screen until the browsing session is terminated by the user.

The question:

In circumstances where:
(i) an end - user views a web - page without downloading, printing or otherwise setting out to make a copy of it;
(ii) copies of that web - page are automatically made on screen and in the internet "cache" on the end-user's hard disk;
(iii) the creation of those copies is indispensable to the technical processes involved in correct and efficient internet browsing;
(iv) the screen copy remains on screen until the end - user moves away from the relevant web - page, when it is automatically deleted by the normal operation of the computer;
(v) the cached copy remains in the cache until it is overwritten by other material as the end - user views further web - pages, when it is automatically deleted by the normal operation of the computer; and
(vi) the copies are retained for no longer than the ordinary processes associated with internet use referred to at (iv) and (v) above continue;

Are such copies (i) temporary, (ii) transient or incidental and (iii) an integral and essential part of the technological process within the meaning of Article 5(1) of Directive 2001/29/EC?

Op andere blogs:
Hoogenraad & Haak advocaten (WIE DIT LEEST PLEEGT AUTEURSRECHTINBREUK (?))
KluwerCopyrightBlog (UK Supreme Courts Asks CJEU Whether the Internet is Legal)
UK Supreme Court Agrees Viewing Webpages is Not Copyright Infringement

IEF 12569

Vrijspraak voor embedden van een zonder toestemming op YouTube geplaatste kortfilm

Hof van Beroep Brussel 19 maart 2013, 2012 CO 674 (EBVBA Another Dimension of an Idea tegen X)
Uitspraak ingezonden door Willem De Vos en Bart Van Den Brande, Sirius Legal.

Strafrecht. Misdrijf van namaking hetzij door kwaadwillig of bedrieglijk inbreuk plegen op het auteursrecht en de naburige rechten door de Oscar-genomineerde kortfilm 'Fait D'Hiver' zonder toestemming geplaatst te hebben op garagetv.be. Embedden. Vrijspraak.

De kortfilm is integraal te bekijken op YouTube en was geplaatst via een IP-adres dat tot een provider in Rusland behoorde. Google (eigenaar van YouTube) heeft aangegeven geen gegevens mede te delen van buiten Europa aan een Europees aanvrager. Beklaagde heeft Google AdSense-banners geplaatst om reclame-inkomsten te genereren.

De vraag die zich eigenlijk stelt is of beklaagde als "embedder" wist of redelijkerwijs kon weten dat hij een filmpje aan het embedden was dat zonder toestemming van de rechthebbende op YouTube stond (antwoord op prejudiciële vragen in HvJ EU Svensson IEF 12057 wordt niet afgewacht). Het moreel element van beklaagde was wel aanwezig nu van "bedrieglijk opzet" sprake is (art. 80 (Belgische) Auteurswet) als er een commercieel doel of winstoogmerk was, zelfs als er geen winst of verlies wordt gerealiseerd, aldus de burgerlijke partij.

Uit het enkel feit dat de beklaagde twee eurocent per aanklikken van de banner geplaatst bij de kortfilm verdiende, kan op zich niet besloten worden dat de beklaagde met bedrieglijk inzicht handelde bij het embedden van het kwestieuze filmpje op de link garagatv.be en dat hij wist of redelijkerwijs kon weten dat hij een filmpje aan het embedden was dat zonder toestemming van de rechthebbende op YouTube stond.

De algemene voorwaarden van YouTube waarin de gebruiker waarborgt dat de uploader over de nodige toestemming beschikt en dat iedereen melding van auteursrechtinbreuk kan maken. De lange periode tussen plaatsing op YouTube en het embedden maakt dat er geen sprake is van auteursrechtinbreuk. Er volgt vrijspraak.

(...) samengenomen met het feit dat in de algemene voorwaarden van YouTube de gebruiker van de site bij publicatie op het internet waarborgt dat hij over de nodige toestemming beschikt (art. 6 van stuk 7 van de beklaagde) en met het feit dat er voor ieder een mogelijkheid bestaat van inbreuk op het auteursrecht, dit te melden via YouTube, doet het hof besluiten dat de beklaagde, op het ogenblik dat hij dit filmpje op zijn link plaatste via embedding, ervan mocht uitgaan dat dit filmpje met toestemming van de rechthebbende op het internet stond en dit vooral gelet op de verlopen periode tussen de plaatsing ervan op YouTube op 15 april 2007 en het embedden door beklaagde ervan op 18 augustus 2008.   

Op andere blogs:
ICTRecht (Is embedden een inbreuk op het auteursrecht?)

IEF 12566

Nader verslag en advies RvS Kaderwet ZBO

Verslag aanpassing wetten en kaderwet ZBO kamerstukken II, 2012/13, 33 554, nr. 5.

College Bescherming Persoonsgegevens De leden van de VVD-fractie merken op dat artikel 21 van de Kaderwet niet van toepassing wordt verklaard op het CBP. Dit betekent dat de minister de bevoegdheid verliest om beleidsregels vast te stellen met betrekking tot de taakuitoefening van het CBP. Indien de regering wenst dat de bescherming van persoonsgegevens zich vooral op één bepaald terrein richt, wat zijn dan de mogelijkheden voor de minister om ervoor te zorgen dat het CBP diezelfde focus aanhoudt?

College van toezicht collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten Deze leden vragen hoe de juridische positie van het CBP en van het College van toezicht collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten (CvTA) zich verhoudt tot de positie van toezichthouder Autoriteit Consument en Markt (ACM)? Waarom zijn hier wel of niet andere keuzes gemaakt? (...) De leden van de PVV-fractie vragen de regering nader te motiveren waarom de bevoegdheid van artikel 21 van de Kaderwet niet van toepassing is verklaard op het CvTA. Kan de regering dit motiveren met in achtneming van de misstanden die zich de afgelopen jaren hebben voorgedaan bij de collectieve beheersorganisaties?

Nader verslag, Advies RvS en Memorie van Toelichting kaderwet ZBO, Stcrt 2013-7468.

Uit het nader Rapport: De Afdeling advisering merkt terecht op dat bij het opstellen van artikel II uit is gegaan van de tekst van de Wet toezicht en geschillenbeslechting collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten(wetsvoorstel 31766) tot wet is verheven en in werking is getreden. Artikel II, onderdeel K, van het voorliggende wetsvoorstel wijzigt onder meer artikel 25a van de Wet toezicht en geschillenbeslechting collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten. Op dit moment kent de wet geen artikel 25a.

Memorie van Toelichting - Advies Raad van State
Het College van Toezicht auteursrechten (hierna: CvTA) geeft in zijn advies aan dat de artikelen 21 en 22 van de Kaderwet op gespannen voet staan met de wens van de wetgever om een onafhankelijk toezichthouder aan te wijzen die op afstand staat van de politiek.

Met de inwerkingtreding van de Wet toezicht collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten op 15 juli 2003 zijn de op grond van de Auteurswet en de Wet op de naburige rechten aangewezen collectieve beheersorganisaties (cbo’s), te weten Buma, Sena evenals de stichtingen De Thuiskopie, Leenrecht en Reprorecht, onder het toezicht geplaatst van het CvTA. De keuze voor een gecentraliseerd toezicht door een zelfstandig bestuursorgaan is ingegeven door de wens de vereiste onafhankelijkheid en specialistische deskundigheid de volle nadruk te geven, in combinatie met de vanzelfsprekendheid om de bemoeienis van de overheid met deze bij uitstek privaat georganiseerde en cultureel georiënteerde sector tot het strikt noodzakelijke te beperken (Kamerstukken II 2000/01, 27775). De reductie van vijf voordien bestaande toezichthoudende organen tot een centraal orgaan ligt daarnaast voor de hand vanuit overwegingen van efficiency en transparantie. Dit laat uiteraard de politieke verantwoordelijkheid voor de inrichting van het stelsel onverlet. Het toezicht op het functioneren van collectieve beheersorganisaties, in het algemeen en in individuele gevallen, is echter een zaak van het CvTA en de rechter. Betalingsplichtigen, zowel burgers als bedrijven en koepel- of brancheorganisaties, kunnen zich tot beide gremia wenden met klachten over een collectieve beheersorganisatie.
Het CvTA oefent tegenwoordig zowel markttoezicht als kwalitatief sectortoezicht uit. Het eerste aspect komt met name tot uitdrukking in een preventief tarieventoezicht, het tweede facet door toezicht op de naleving van een concreet aantal wettelijke kwaliteitscriteria door cbo’s, zoals transparantie, verantwoording en good governance (artikelen 3 resp. 2 van de Wet toezicht). Gelet hierop is het CvTA op afstand van de overheid geplaatst en, bij de recente herziening van de instellingswet, gehouden. Vanwege de taken die het CvTA uitoefent is die afstand gepast en gewenst. Het zou de geloofwaardigheid van het College in de sector, zowel bij cbo’s als bij betalingsplichtigen, kunnen schaden als de indruk zou kunnen ontstaan dat het College een verlengde arm van de minister zou (kunnen) zijn. Hierbij passen niet de corrigerende bevoegdheden die de artikelen 21 en 22 van de Kaderwet aan de verantwoordelijke minister toekennen. De minister moet niet de inhoud en de wijze van uitvoering van de taken van het College kunnen bepalen. In de artikelsgewijze toelichting wordt hierop nader ingegaan.

IEF 12565

BGH over de aansprakelijkheid van ouders voor illegale Filesharing door een minderjarig kind

BGH 15 november 2012, I ZR 74/12 (Morpheus)

Business Baby Pointing[Tip van de redactie: vergelijk IEF 8164.] Het BGH oordeelt dat ouders voor het illegaal delen van bestanden door een 13-jarig kind niet verantwoordelijk zijn als zij hun kind hebben geleerd dat het verboden en onrechtmatig is om deel te nemen aan internetuitwisseldiensten en er geen aanknopingspunten zijn dat het kind tegen dit verbod handelt.

Bij een doorzoeking van de woning gedaagden wordt in 2007 de PC van de zoon in beslaggenomen. Op de computer waren de uitwisselingprogramma's "Morpheus" en "Bearshare" geïnstalleerd. Eisers zijn muziekproducenten en zijn rechthebbende van auteursrechtelijke exploitatierechten van tal van muziekopnamen. Zij vorderen een schadevergoeding voor het openbaar maken van 15 muziekstukken tegen betaling van €200 per titel, €3.000 in totaal en daarnaast de dagvaardingskosten.

Het Landgericht Köln heeft geoordeeld dat naar § 832 Abs. 1 BGB ouders verantwoordelijk zijn voor de schade ontstaan door het illegaal filesharen door de minderjarige zoon, omdat zij de ouderlijke toezichtsplicht hebben geschonden. Ze hebben geen controle uitgevoerd op het internetgebruik. Had de zoon een firewall en een beveiligingsprogramma op zijn computer, dan hadden de bovengenoemde filesharingprogramma's nooit geïnstalleerd kunnen worden. Had de gedaagde de PC maandelijks bekeken, dan had hij met één blik in de softwarelijst of op de desktop kunnen ontdekken dat dit programma was geïnstalleerd.

Het BGH vernietigt deze beslissing en wijst de klacht af. Ouders voldoen aan hun toezichtsplicht door hun kind, een normaal ontwikkelde 13-jarige die hun geboden en verboden opvolgt, regelmatig te leren over het verbod om onrechtmatig deel te nemen aan internetuitwisseldiensten. Een plicht van de auteurs om het internetgebruik en de computer van hun kind te controleren of (een deel van) de internettoegang te blokkeren bestaat in principe niet. Zulke maatregelen  zijn ouders pas verplicht te nemen als er voor de ouders concrete aanknopingspunten zijn dat er door hun kind onrechtmatig gebruik wordt gemaakt van de internettoegang.

Uit de inhoudsindicatie:

Eltern genügen ihrer Aufsichtspflicht über ein normal entwickeltes 13-jähriges Kind, das ihre grundlegenden Gebote und Verbote befolgt, regelmäßig bereits dadurch, dass sie das Kind über die Rechtswidrigkeit einer Teilnahme an Internettauschbörsen belehren und ihm eine Teilnahme daran verbieten. Eine Verpflichtung der Eltern, die Nutzung des Internets durch das Kind zu überwachen, den Computer des Kindes zu überprüfen oder dem Kind den Zugang zum Internet (teilweise) zu versperren, besteht grundsätzlich nicht. Zu derartigen Maßnahmen sind Eltern erst verpflichtet, wenn sie konkrete Anhaltspunkte dafür haben, dass das Kind dem Verbot zuwiderhandelt.

Rnr. 29. cc) Nach diesen Maßstäben haben die Beklagten ihrer Aufsichtspflicht dadurch genügt, dass sie ihrem Sohn die rechtswidrige Teilnahme an Internettauschbörsen nach einer entsprechenden Belehrung verboten haben. Die Beklagten haben vorgetragen, sie hätten mit ihren Kindern immer wieder über das Thema des illegalen Downloads von Musik und Filmen aus dem Internet diskutiert und ihnen dies ausdrücklich untersagt. Damit sind die Beklagten, wie auch das Berufungsgericht insoweit mit Recht angenommen hat, den an die Vorgabe von Verhaltensregeln zu stellenden Anforderungen nachgekommen. Die Revisionserwiderung macht ohne Erfolg geltend, die Aufklärung des Sohnes über die Gefahren des illegalen Filesharing könne nicht so intensiv gewesen sein, wie die Beklagten behaupten; denn dieser habe bei seiner polizeilichen Vernehmung bekundet, er habe gar nicht gewusst, dass er die Lieder nicht nur herunterlade, sondern sie auch über eine Tauschbörse zur Verfügung stelle. Eine besonders intensive Belehrung war indessen im Blick darauf nichterforderlich, dass es sich beim Sohn der Beklagten um ein normal entwickeltes, einsichtsfähiges und erhaltensunauffälliges 13-jähriges Kind handelte. Zu Überwachungsmaßnahmen waren die Beklagten dagegen nicht verpflichtet. Für die Beklagten beststanden keine Anhaltspunkte, dass sich ihr Sohn nicht an das ihm auferlegte Verbot hält. Sie waren daher entgegen der Auffassung des Berufungsgerichts weder verpflichtet, ihren 13-jährigen Sohn etwa durch Installation einer Firewall oder eines Sicherheitsprogramms daran zu hindern, auf seinem Computer weitere Programme zu installieren, noch verpflichtet, ihn dadurch zu überwachen, dass sie seinen Computer beispielsweise durch eine monatliche Kontrolle der Softwareliste und des Computerdesktop nach bereits installierten Tauschbörsenprogrammen durchsuchen.

LG Köln - Urteil vom 30. März 2011 - 28 O 716/10
OLG Köln - Urteil vom 23. März 2012 - 6 U 67/11

IEF 12564

Op de ansichtkaart staat een andere naam

Ktr. Rechtbank Amsterdam 28 maart 2013, LJN BZ7137 (Uitgeverij Voet tegen Stokerkade Cultuurhistorische Uitgeverij)

Auteursrecht. Foto's zonder bronvermelding in boek gepubliceerd. Overdracht. Schadevergoeding inclusief BTW. Geen buitengerechtelijke incassokosten.

Bij overeenkomst in 1982 zijn eiser en fotograaf overeengekomen dat het auteursrecht op de door hem gemaakte fotografische opnamen zijn overgedragen. Eén van de foto’s waarvan de auteursrechten zijn overgedragen betreft de foto ‘Steenbakkery op klein Hitland’. Eiser benadert gedaagde vanwege opname van deze foto in het door hem uitgegeven boek. Dat het auteursrecht op de foto eerder aan een derde was overgedragen of dat de foto in opdracht van een onderneming is gemaakt is door gedaagde onvoldoende onderbouwd. Dat blijkt in elk geval niet uit de omstandigheid dat op de ansichtkaart van gedaagde een andere naam vermeld staat.

De schadevergoeding ex €316,54, in plaats van €158,27 (beiden incl. BTW) indien voorafgaande toestemming voor de publicatie van de foto was verkregen, wordt toegewezen. De buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen, reeds in het eerste mailcontact tussen partijen is verzocht om te onderbouwen dat hij de auteursrechten van de foto bezat. Dit verzoek is niet onredelijk en uitleg had op de weg gelegen alvorens de vordering uit handen te geven.

9.[eiser] heeft onbetwist gesteld dat, als [gedaagde] voorafgaand toestemming voor de publicatie van de foto had verkregen, hij een tarief van € 158,27 inclusief BTW in rekening zou brengen. Dit tarief is volgens [eiser] gebaseerd op de algemene voorwaarden van de Nederlandse Fotografenfederatie.

Daarnaast is door [eiser] gesteld dat hij schade heeft geleden doordat [gedaagde] de foto zonder toestemming en zonder bronvermelding openbaar heeft gemaakt. Dat [eiser] hierdoor schade heeft geleden, met name door het ontbreken van de bronvermelding, staat naar het oordeel van de kantonrechter voldoende vast.

10.Gelet op het tarief dat [eiser] normaliter in rekening zou hebben gebracht en in het licht van de omstandigheid dat [eiser] bovendien schade heeft geleden zoals bedoeld in r.o. 10 komt het gevorderde bedrag aan schadevergoeding van € 316,54 de kantonrechter niet onredelijk voor, behoudens voor zover in dat bedrag BTW is begrepen omdat over schadevergoeding als zodanig geen BTW verschuldigd is. Toewijsbaar is derhalve € 107,73 (€ 316,54 verminderd met de BTW, hetgeen overeenkomt met € 266,00, waarop € 158,27 als reeds betaald in mindering strekt).

12. De buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen. Reeds in het eerste mailcontact tussen partijen is door [gedaagde] aan [eiser] verzocht om te onderbouwen dat hij de auteursrechten van de foto bezat. Dit verzoek is niet onredelijk. Van [gedaagde] kan niet verwacht worden dat hij eenieder die te kennen geeft auteursrechten te bezitten zonder meer het door hen gevorderde bedrag betaalt. Het had derhalve op de weg van [eiser] gelegen om aan het verzoek van [gedaagde] te voldoen alvorens zijn vordering uit handen te geven. 

13.Gelet op de uitkomst van de procedure zal [gedaagde] als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Op grond van artikel 1019h Rv zal aan salaris gemachtigde € 726,00 worden toegewezen. Door [eiser] is gesteld en voldoende onderbouwd dat zijn gemachtigde 295 minuten heeft besteed aan deze procedure. Dit komt overeen met circa vijf uur. Het door de gemachtigde gehanteerde uurtarief bedrag € 120,00 exclusief BTW. Dit komt overeen met een bedrag van € 726,00 inclusief BTW.