Auteursrecht  

IEF 12537

Anders kijken naar illegale downloads: het zijn de nieuwe kijkcijfers!

Een bijdrage van Raymond Snijders, LinkedIn.

In 2012 was Game of Thrones de meest gedownloade tv serie. Illegaal wel te verstaan. De seizoensfinale werd maar liefst 4,2 miljoen keer gedownload via bittorrent en daar konden de overige tv series niet aan tippen. Het feit dat de serie uitgezonden wordt op een (betaalde) kabelzender, en de beschikbaarheid daarmee relatief beperkt is, werd ingeschat als een waarschijnlijke reden voor de twijfelachtige eer die Game of Thrones daarmee ten deel viel.

Daar waar de meeste tv- en filmstudio’s hun uiterste best doen om illegale downloads van ‘hun’ tv series koste wat het kost te bestrijden pakt HBO – de zender die Game of Thrones uitzendt – het net iets anders aan. Niet dat ze blij zijn met illegale downloads maar ze erkennen dat je er wel voor moet zorgen om je serie dan ook wereldwijd beschikbaar te krijgen en dat er zo min mogelijk tijd moet zitten tussen de uitzending van een aflevering in Amerika en elders in de wereld. Zodat mensen in ieder geval de optie hebben om het legaal te kijken.

De regisseur van Game of Thrones ging nog een stapje verder en stelde dat er door het downloaden juist veel aandacht voor de serie is op sociale media. Dat zou aanzienlijk belangrijker zijn dan kijkcijfers om het voortbestaan van de serie te garanderen. Het lijkt wel of iedereen de serie kijkt en het erover heeft terwijl die, ook in Nederland, alleen maar via HBO wordt uitgezonden op tv.

En die mensen kopen schijnbaar alsnog de dvd’s en blurays. Grote stapels van beide seizoenen zag ik vorige week in de Mediamarkt liggen en het gaat goed met de verkoop ervan. Ook in Amerika want zelfs de zendercoöordinator van HBO sloot zich vorige week aan bij de opmerkingen van de Game of Thrones regisseur. Ondanks alle illegale downloads is de serie met afstand de topverdiener voor de kabelzender.

“I probably shouldn’t be saying this, but it is a compliment of sorts,” Lombardo said. “The demand is there. And it certainly didn’t negatively impact the DVD sales. [Piracy is] something that comes along with having a wildly successful show on a subscription network.”

Illegale downloads als kijkcijfers beschouwen en als mogelijkheid zien om de afzetmarkt voor de dvd’s en blurays te vergroten. Nieuwe distributiemodellen bedenken om in te spelen op de redenen waarom mensen je series uberhaupt downloaden. Het kan dus wel.

HBO hoeft zich overigens in 2013 geen zorgen te maken over de titel van meest gedownloade tv serie. Ook de eerste aflevering van het nieuwe seizoen brak vorige week records.

Wanneer kan ik de blurays kopen?

IEF 12536

Gewijzigde verveelvoudigingen van een niet-ontleende portemonee

Vzr. Rechtbank Den Haag 8 april 2013, zaaknr. C/09/438216/KG ZA 13-225 (Smart Little Bag tegen Beernink & Beernink B.V.)

Uitspraak ingezonden door Monique Hennekens, Banning Advocaten.

Auteursrecht. Modelrecht. Nieuwheidschadelijk. Eiseres is ontwerpster van portemonnees en tassen. Onder de naam 'Smart Little Bag' (SLB) brengt zij een damesportemonnee op de markt. Eiseres is houder van de modelrechten voor de SLB, het Beneluxmodelrecht onder de nummers 38892-01 en 38884-00. Beernink is producent van en groothandel in lederwaren, waaronder portemonnees en handtassen. Beernink heeft tevens een damesportemonnee in de handel gebracht.

Eiseres vordert een inbreukverbod op de Europese en Benelux modelrechten en op de auteursrechten van eiseres op de SLB, waaronder in ieder geval begrepen Bear [1], [2] en [3]. Beernink heeft in verweer aangevoerd de Bear 1 portemonnee al in Nederland in het handelsverkeer heeft gebracht in januari 2010, zodat deze portemonnee nieuwheidschadelijk is voor de modelrechten van eiseres. Naar voorlopig oordeel heeft Beernink voldoende aannemelijk gemaakt dat het model Bear 1 al voor december 2010 in het handelsverkeer is gebracht. Van een inbreuk door Beernink op Gemeenschapsmodelrechten en Beneluxmodelrechten van eiseres is naar voorlopig oordeel derhalve geen sprake.

Aan het vereiste van ontlening is niet voldaan met betrekking tot Bear 1, omdat de portemonnee al openbaar was gemaakt voordat Beernink bekend kon zijn geworden met de SLB. Bear 2 en 3 maken evenmin inbreuk op die auteursrechten. De Bear 2 en 3 zijn immers gewijzigde verveelvoudigingen van de Bear 1. De voorzieningenrechter wijst de vordering af.

4.9. Naar voorlopig oordeel heeft Beernink met haar hiervoor besproken bewijsstukken en motivering in het kader van dit kort geding voldoende aannemelijk gemaakt dat model Bear 1 al voor december 2010 in het handelsverkeer is gebracht in de Gemeenschap. [X] stelt in deze procedure dat de Bear 1 geen andere algemene indruk maakt dan haar geregistreerde en ongeregistreerde model van de SLB. Uit die stelling volgt dus dat de SLB ten tijde van de gestelde marktintroductie in december 2010 geen eigen karakter had in de zin van artikel 6 jo. artikel 7 GModVo en artikel 3.3 lid 2 en lid 3 BVIE, zodat de voorzieningenrechter voorshands oordelend het beroep van Beernink op nietigheid van de Gemeenschapsmodelrechten en Beneluxmodelrechten van [X] kansrijk acht. Van een inbreuk door Beernink op Gemeenschapsmodelrechten of Beneluxmodelrechten van [X] is naar voorlopig oordeel derhalve geen sprake.

4.10. Voor het beroep op auteursrechtinbreuk geldt het volgende. Naar voorlopig oordeel is aan het vereiste van ontlening niet voldaan met betrekking tot de Bear 1 portemonnee, omdat die portemonnee al openbaar was gemaakt voordat Beernink bekend kon zijn geworden met de SLB. Voor zover de SLB ondanks de vormgevingskenmerken van de Bear 1 portemonnee een oorspronkelijk werk in de zin van de Auteurswet zou zijn, maken de Bear 2 en 3 evenmin inbreuk op die auteursrechten. De Bear 2 en 3 zijn immers gewijzigde verveelvoudigingen van de Bear 1. Voor zover de SLB voldoende afstand zou houden van de Bear 1 om als een oorspronkelijk werk in de zin van de auteurswet te gelden, hebben de Bear 2 en 3 niet de kenmerken die aan de SLB het oorspronkelijke karakter verlenen.

IEF 12534

"warez", een verzamelnaam voor auteursrechtelijk beschermd werk dat illegaal wordt verspreid

Hof Den Haag 18 januari 2013, LJN BZ6496 (Internetforum en 'Warez')

In navolging van LJN BR5615. Auteursrecht. Strafrecht. Computervredebreuk. Hacken. Organisatie. 'Warez'. Art. 140 Sr. De verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, bestaande uit de leden van het internetforum. Leden van dit forum hebben zich op vrij omvangrijke schaal en op een geraffineerde wijze over een lange periode bezig gehouden met het plegen van computervredebreuk en het verspreiden van auteursrechtelijk beschermde werken via het internet.

Medeverdachte heeft verklaard dat het forum een soort FXP-board is met als doel films zo snel mogelijk te verspreiden. Het gaat er (ook) om wie als eerste een nieuwe release plaatst. Hiermee krijgt deze persoon de meeste punten. Met de oudere "warez" (een verzamelnaam voor auteursrechtelijk beschermd werk dat illegaal wordt verspreid) en als post wordt verwijderd of afgekeurd kreeg men minder punten. Op grond van al het vorenstaande acht het hof het forum een samenwerkingsverband van voldoende structuur en duurzaamheid om te kunnen spreken van een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr.

Vast staat dat het forum het oogmerk had op het hacken van computersystemen om gebruik te maken van de schijfruimte en bandbreedte zodat er snel auteursrechtelijk beschermde werken konden worden geüpload en gedownload.  Het hof komt tot het oordeel dat aan alle vereisten van artikel 140 Sr is voldaan. Verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden.

Uit het voorgaande kan worden geconcludeerd dat toegang tot en deelname aan het forum aan bepaalde regels geboden was en dat er sprake was van gezamenlijke besluitvorming ten aanzien van het aantrekken en aannemen van nieuwe leden. Voorts kan hieruit worden afgeleid dat er een zeker toegangsbeleid werd gehanteerd en dat de inhoud van hetgeen op het forum aan de orde kwam voorbehouden moest blijven aan een in mindere of meerdere mate exclusieve groep personen.

[medeverdachte 3] heeft verklaard dat [forum] een soort FXP-board is met als doel films zo snel mogelijk te verspreiden. Het gaat er (ook) om wie als eerste een nieuwe release plaatst. Hiermee krijgt deze persoon de meeste punten. Met de oudere "warez" (een verzamelnaam voor auteursrechtelijk beschermd werk dat illegaal wordt verspreid) en als post wordt verwijderd of afgekeurd kreeg men minder punten. Ook de verdachte en [medeverdachte 1] verklaren over dit puntensysteem dat er op neer komt dat iemand punten kan verdienen met uploaden waardoor krediet wordt opgebouwd om te downloaden. [medeverdachte 1] heeft in dit verband genoemd dat je als filler aan bepaalde quota moet voldoend. Dit puntensysteem was een op het forum geldende gemeenschappelijke regel.

Op grond van al het vorenstaande acht het hof het [forum]forum een samenwerkingsverband van voldoende structuur en duurzaamheid om te kunnen spreken van een organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht.

De conclusie moet zijn dat [forum] het oogmerk had op het hacken van computersystemen om gebruik te maken van de schijfruimte en bandbreedte zodat er snel auteursrechtelijk beschermde werken konden worden geüpload en gedownload.

De verdachte heeft zich als hacker/scanner intensief beziggehouden met onder andere het inbreken in computers, het gebruik maken van gehackte snelle ftp-servers, het posten van informatie over gehackte computers op het forum en het plaatsen van informatie op het forum.

Op andere blogs:
BREIN (Hof Den Haag veroordeelt deelnemer inbreuk forum opnieuw)

IEF 12531

Inbreuk op programmaboekje en navigatietekeningen Keveruitje

Rechtbank Overijssel, locatie Almelo 4 april 2013, LJN BZ6401 (Showtime Evenementenbureau B.V. tegen gedaagde)

Auteursrechten programmaboekje, navigatietekeningen. Handelsnaamrecht. Showtime organiseert bedrijfsuitjes, waaronder een toertocht met oude Volkswagen Kevers, het zogenaamde ‘Keveruitje’. Showtime voert ‘Keveruitje’ als handelsnaam en heeft een beeldmerk Kever uitje.nl geregistreerd. Gedaagde drijft eveneens een onderneming die zich mede richt op de organisatie van bedrijfsuitjes. Gedaagde exploiteert de websites www.kevertripje.nl. Showtime vordert een verbod op inbreuk op haar auteursrechten en gedaagde te bevelen om zich te onthouden van het gebruik van de naam ‘Keveruitje’.

De voorzieningenrechter oordeelt dat Showtime voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat door toevoeging van vragen en zelfgeschetste navigatietekeningen aan de routebeschrijving het programmaboekje een eigen, oorspronkelijk karakter heeft dat het persoonlijk stempel van de maker draagt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is onmiskenbaar dat gedaagde grote delen van het door haar gebruikte programmaboekje heeft ontleend aan het programmaboekje van Showtime, waarbij identieke lettertypes, foto’s, navigatietekeningen zijn gebruikt.

Uit het feit dat gedaagde gebruik maakt van de term keveruitje in haar teksten, valt niet in te zien dat dit gebruik dient te worden gekwalificeerd als handelsnaamgebruik nu zij in de door Showtime overgelegde stukken steeds onder de naam [gedaagde sub 1] of als www.kevertripje.nl naar buiten treedt. De term keveruitje refereert enkel naar de aard van de aangeboden diensten en wordt niet gebruikt ter aanduiding van de onderneming, en zal als zodanig ook niet door het relevante publiek worden opgevat. De vordering van Showtime op artikel 5 Hnw, stuit hierop reeds af.

De voorzieningenrechter veroordeelt gedaagde om zich met onmiddellijke ingang te onthouden van iedere directe of indirecte inbreuk op de auteursrechten van Showtime op het Keveruitje programmaboekje.

4.4 (...) Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is onmiskenbaar dat [gedaagde sub 1] grote delen van het door haar gebruikte programmaboekje heeft ontleend aan het programmaboekje van Showtime, waarbij identieke lettertypes, foto’s, navigatietekeningen zijn gebruikt. Opvallend is daarbij te noemen dat op de foto’s de kevers voorzien van het beeldmerk van Showtime zijn te zien.
Nu [gedaagde sub 1] ook heeft erkend een aanzienlijk deel van het programmaboekje te hebben gebruikt, is daarmee voorshands voldoende aannemelijk dat [gedaagde sub 1] inbreuk heeft gemaakt op de auteursrechten van Showtime door het programmaboekje van Showtime nagenoeg één op één te kopiëren en voor eigen doeleinden te gebruiken.

4.8.   Naar het oordeel van de voorzieningenrechter staat - als zijnde erkend dan wel onvoldoende weersproken - tussen partijen vast dat [gedaagde sub 1] via internet en e-mail dan wel anderszins in teksten gebruik heeft gemaakt van de term ‘Keveruitje’. Weliswaar gebruikt [gedaagde sub 1] de term keveruitje in haar teksten, niet valt in te zien dat dit gebruik dient te worden gekwalificeerd als handelsnaamgebruik nu zij in de door Showtime overgelegde stukken steeds onder de naam [gedaagde sub 1] of als www.kevertripje.nl naar buiten treedt. De term keveruitje refereert enkel naar de aard van de door [gedaagde sub 1] aangeboden diensten en wordt aldus niet gebruikt ter aanduiding van de onderneming, en zal als zodanig ook niet door het relevante publiek worden opgevat. Voor zover Showtime haar vordering op artikel 5 Hnw heeft gegrond, stuit deze hierop reeds af.

De voorzieningenrechter:
I.  veroordeelt [gedaagde sub 1] om zich met onmiddellijke ingang te onthouden van iedere directe of indirecte inbreuk op de auteursrechten van Showtime op het Keveruitje programmaboekje van Showtime en verbiedt [gedaagde sub 1] toertochten aan te bieden dan wel uit te voeren met gebruikmaking van (delen van) het Keveruitje programmaboekje, alsmede het Keveruitje programmaboekje van Showtime geheel of gedeeltelijk tezamen of alleen te gebruiken, te kopiëren, te bewerken en/of in het verkeer te brengen.

IEF 12526

Financieel rapport collectief beheer 2011

CvTA, Financieel rapport collectief beheer 2011, februari 2013 CvTA.nl.

Op Hoofdlijnen en specifieke gebeurtenissen in 2011 (financieel). Enkele highlights voor de organisaties die onder het toezicht van het CvTA vallen.

Hoofdlijnen - Incasso ontwikkeling
De incasso omvang binnen Nederland van de CBO’s onder toezicht, bedroeg in het jaar 2011 € 228 miljoen. Dit is een afname van 2% ten opzichte van vorig jaar (2010). Een deel van deze afname wordt veroorzaakt door de tweejaarlijkse cyclus bij de Stichting Reprorecht. De CBO die minder incasseerde is Stichting de Thuiskopie vanwege de AMvB met betrekking tot de “bevriezing” van de soort datadragers waarover vergoedingen geheven mogen worden, (-15% ten opzichte van 2010). Het aandeel van de incasso met betrekking tot het buitenland steeg ten opzichte van 2010 met 17%, de omvang was € 41,1 miljoen, voor alle CBO’s en 24% voor de CBO’s die onder het toezicht vallen.

Repartitie ontwikkeling
De omvang van de repartitie van de CBO’s onder toezicht is ten opzichte van 2010 toegenomen tot € 221 miljoen (2%). Ook hier is Stichting de Thuiskopie een uitzondering: de repartitieomvang nam fors af (deels door reservering).

Nog te reparteren
Een belangrijk gegeven is de “nog te reparteren som” aan het einde van het jaar. Deze geeft aan naar jaar van incasso, welk deel er nog aan de rechthebbenden verdeeld dient te worden. Hoe ouder het jaar van oorspronkelijke incasso, des te lager het nog te reparteren bedrag moet zijn. Deze som is in 2011 met 5% gestegen ten opzichte van 2010 voor de CBO’s die onder het toezicht vallen. Voor alle CBO’s is dit 1%. De nog te verdelen bedragen mogen niet ouder zijn dan 3 jaren. Van de CBO’s onder toezicht hebben Sena en Buma nog te verdelen gelden op de balans staan die ouder zijn dan 3 jaren. Deze bedragen zijn respectievelijk 2% en 4% van de oorspronkelijke som. Met een valide onderbouwing (bijvoorbeeld reservering voor claims) mogen CBO’s er maximaal 5 jaren over doenom de geïnde gelden te verdelen.

Voor de CBO’s onder toezicht wordt de effectiviteit per incassojaar gemeten. Dit is de mate waarin een CBO erin slaagt om, jaar-op-jaar gemeten, de oorspronkelijk geïncasseerde som onder rechthebbenden te verdelen. Het percentage ligt idealiter bij de 100%.

Betreffende het incassojaar 2008, zijn nog niet alle CBO’s onder toezicht erin geslaagd om tot een volledige verdeling te komen. De percentages variëren van 90 tot 100%.

Het CvTA zal de komende jaren een zogeheten cascadeberekening in het Financieel Rapport opnemen. Dit geeft een bevattelijk samenvattend inzicht in de repartitie van jaar op jaar, de aan rechthebbenden uit te betalen bedragen minus de inhoudingen en de snelheid waarmee dit wordt gedaan.

Kostenontwikkeling bij CBO’s
Over de hele linie zijn de kosten van alle organisaties ten opzichte van 2010 met 7% gedaald. Voor de CBO’s onder toezicht is dit -2%, Buma vormt hier een uitzondering op.

De personeels- en inhuurkosten maken 39% van de totale kosten, deze zijn met 1% afgenomen ten opzichte van 2010. Het uitbesteden van werk aan derden (zoals uitvoerder/shared service center CEDAR) maakt 22% uit van de totale kosten, de daling hiervan bedraagt 22%. De overige beheerskosten zijn met 3% toegenomen ten opzichte van 2010; deze kosten vormen 32% van het totaal.

Enkele highlights voor de organisaties die onder het toezicht van het CvTA vallen

Sena
Het inhoudingspercentage is aangepast naar 16% voor de nog open muziekjaren. In de Sena-jaarrekening staat: “Nadere analyse van het verschil tussen de repartitieverplichting van de Nederlandse kasontvangsten (de optelsom van de in de toekomst uit te betalen bedragen ultimo 2011) en de repartitieschuld (de gemaakte reservering om aan deze verplichting te kunnen voldoen) heeft uitgewezen dat er in de voorafgaande jaren een tekort is ontstaan.” “De toentertijd gehanteerde inhoudingspercentages zijn ontoereikend geweest om de kosten zoalsdie in deze jaren werden gemaakt te dekken.”

“Om het tekort dat in belangrijke mate is veroorzaakt door de eenmalig bijzondere lasten in 2010 binnen een afzienbare periode te compenseren, is besloten om het inhoudingspercentage voor zowel de open jaren als toekomstige jaren te verhogen naar 16 procent. Voor de open jaren betreft dit zowel de reeds verrichte als de nog te verrichten betalingen. Daarnaast is het voornemen de niet geclaimde gelden over gesloten jaren tot nader order toe te voegen aan de repartitieschuld. Door deze aanpassingen zal het tekort op de repartitieschuld binnen een periode van 5 tot 7 jaar zijn ingelopen. Op de resultaten over 2011 heeft deze aanvullende maatregel geen effect.”

Stichting Leenrecht
In 2011 zijn de niet-betaalde verlengingen ad € 2.900.000 gefactureerd aan de bibliotheken. Deze facturen worden door de bibliotheken betwist en zijn door het merendeel van de bibliotheken niet betaald. Voor het openstaand saldo ad € 7.777.000 is een voorziening voor oninbaarheid opgenomen. Deze voorziening is ten laste van de te verdelen gelden gevormd.4 [red. Stand februari 2013:Op 23 november 2012 heeft de Hoge Raad de eis van Stichting Leenrecht m.b.t. niet-betaalde verlengingen afgewezen, IEF 12044].

Stichting de Thuiskopie
Er is een duidelijke daling van de incasso-inkomsten vanwege de bevriezing van de soort informatiedragers waarover de thuiskopievergoeding berekend wordt, met name DVD. In de totale incasso zit nog een bedrag van € 2.470.000 aan incidentele facturatie, netto is de incasso “regulier” gedaald tot € 6.740.000. In 2009 was de incasso nog € 14.885.000.

Voorts is er een daling van het eigen vermogen te constateren vanwege verliezen in de exploitatie (minus € 600.000). Hiervan wordt € 365.000 ten laste van de algemene reserve geboekt. Door “opsporing en handhaving” is een resultaat behaald van € 500.000. Dit wordt toegevoegd aan de algemene reserve. De inkomsten uit piraterijbestrijding vallen ten gunste van de Stichting BREIN en een deel ten gunste van de te verdelen gelden.

Stichting Reprorecht
De inning en verdeling van de vergoedingen in 2011 vertoonde een stabiel beeld. De incassobedragen vertonen op totaalniveau sterke fluctuaties. Dit wordt veroorzaakt doordat naast de jaarlijkse incasso bij overheid, onderwijs en buitenland, tevens de tweejaarlijkse incasso plaatsvindt van het bedrijfsleven.

Gedurende 2011 is er onderzoek geweest naar het kopieergedrag (o.a. digitale kopieën versus fotokopieën) binnen het bedrijfsleven. De uitkomsten van dit onderzoek zullen worden meegenomen in een nieuwe regeling voor het bedrijfsleven.

Buma
Buma en Stemra maken gebruik van één kantoororganisatie. De totale kosten van de kantoororganisatie zijn in 2011 ten opzichte van 2010 licht gestegen (2%). In 2011 is de toerekening systematiek van kosten tussen de twee organisaties Buma en Stemra aangepast voornamelijk 75/25% (voorheen voornamelijk 60/40%) om de kostenverdeling meer in lijn te brengen met de activiteiten van de uitvoeringsorganisatie voor de entiteiten. Als gevolg hiervan zijn de organisatiekosten van Buma gestegen en de organisatiekosten van Stemra gedaald. De lichte kostenstijging van de totale kosten van de gezamenlijke organisatie zijn te wijten aan:

  • Toegenomen activiteiten van het service centrum, dat tevens een deel van het personeel heeft overgenomen van Buma;
  • Hogere advieskosten m.b.t. huurovereenkomst, juridische kosten (€ 500.000);
  • Daarentegen leverde de verplaatsing van backoffice-activiteiten van Praag naar India een besparing op in de outsourcingskosten van € 700.000.
IEF 12524

VS rechter steekt stokje voor doorverkoop tweedehands muziekbestanden

US Court District Court Southern District of New York 30 maart 2013, 12 Civ 95 (RJS) (Capitol Records LLC tegen ReDigi Inc.)

Een bijdrage van Anke Verhoeven en Bindu De Knock, SOLV.

1. Inleiding
Een New Yorkse rechter maakte vorig weekend korte metten met de tweedehandsverkoop van mp3-files in de VS. Aanleiding was de strijd tussen ReDigi en Capitol Records. ReDigi lanceerde in 2011 een online platform waarop consumenten tweedehands digitale muziekbestanden kunnen verkopen en kopen. De startup was Capitol Records een doorn in het oog omdat zonder toestemming het repertoire van Capitol Records werd verveelvoudigd en gedistribueerd waardoor de platenmaatschappij geen inkomsten ontving. Capitol Records trekt aan het langste eind, maar ReDigi is in ieder geval van plan de uitspraak aan te vechten.

De vraag die bij de rechter voorlag is of een digitaal muziekbestand, dat rechtmatig is gemaakt en gekocht, kan worden doorverkocht door de eigenaar met behulp van ReDigi onder de Amerikaanse first sale doctrine. Judge Sullivan beantwoordde die vraag met een volmondig nee, omdat ReDigi (althans de versie 1.0 van het ReDigi platform) inbreuk maakt op de exclusieve rechten van Capitol Records omdat een ongeautoriseerde kopie wordt gemaakt van het muziekbestand.

Met de uitspraak wordt de herverkoop van digitale producten behoorlijk op de helling gezet. De uitspraak is ook slecht nieuws voor giganten Apple en Amazon die eveneens digitale tweedehands markten hebben ontwikkeld maar nog niet hebben geïmplementeerd.

Inhoudsopgave:
1. Inleiding
2. Wat doet ReDigi
3. De uitspraak
4. Verveelvoudiging
5. Verweren van ReDigi
5.1. Fair use
5.2. First sale
6. Toepassing in Europa
6.1. Verveelvoudiging

6.2. Uitputting

2. Wat doet ReDigi
Vooraleer we de uitspraak nader bekijken, is het goed om te recapituleren wat ReDigi nu eigenlijk doet. ReDigi heeft een systeem ontwikkeld dat het mogelijk maakt om muziek die via iTunes is aangekocht, te verkopen aan andere ReDigi gebruikers via het online platform. Gebruikers van ReDigi downloaden eerst de Media Manager. Deze technologie maakt het mogelijk om te controleren of de muziek rechtmatig is aangekocht en na het uploaden naar een persoonlijke Cloud Locker daadwerkelijk verwijderd is van de computer van de eigenaar van het oorspronkelijke muziekbestand. ReDigi bestempelt dit proces als het ‘migreren’ van een muziekbestand. Eenmaal verkocht aan een andere gebruiker wijst ReDigi het muziekbestand toe aan de persoonlijke Cloud Locker van de koper, waardoor het uit het bezit van de voor de oorspronkelijke verdwijnt.

Bij iedere verkoop krijgt de artiest 20% van de verkoopprijs. Wordt de mp3 opnieuw door ReDigi verkocht, dan ontvangt de artiest weer een percentage van de verkoopprijs (ter vergelijking, Spotify betaalt een 0,5-0,7 cent per stream).

3. De uitspraak
Eerst gaat de rechter in op de vraag of ReDigi in strijd handelt met de exclusieve rechten van Capito Recordsl. De rechter behandelt achtereenvolgens het verveelvoudigingsrecht, het distributierecht en het openbaarmakingsrecht. Ten aanzien van het openbaarmakingsrecht wordt geen inhoudelijk oordeel gegeven omdat de feiten daarvoor niet duidelijk genoeg waren. Ten aanzien van het distributierecht oordeelt de rechter kort dat het versturen van een digitaal bestand duidelijk het soort transactie is dat bedoeld wordt met ‘distribution’ in de Amerikaanse Copyright Act. De behandeling van het verveelvoudigingsrecht is het meest interessant in deze context.

4. Verveelvoudiging
ReDigi’s proces om muziekbestanden te uploaden naar de Cloud Locker vormt het twistpunt in deze zaak. ReDigi legt het proces uit als de migratie van een bestand, in data pakketten, zodanig dat de data niet tegelijkertijd in twee locaties bestaat. Capitol Records weerlegt dit door te stellen dat het upload proces het kopiëren van een muziekbestand noodzakelijk maakt. De Amerikaanse Copyright Act kent de auteur het exclusieve recht toe om onder meer:

“to reproduce the copyrighted work in copies or phonorecords, to distribute copies or phonorecords of the copyrighted work to the public by sale or other transfer of ownership and to publicly perform and display certain copyrighted works.”

Tussen partijen staat vast dat Capitol Records auteursrechthebbende is van een aantal werken verkocht via ReDigi en dat als Capitol Records geen toestemming heeft verleend om voor de reproductie en distributie er sprake is van inbreuk. Onder de Amerikaanse auteurswet is er sprake van een reproductie als een auteursrechtelijk beschermd werk wordt vastgelegd in een nieuw material object, in dit geval een nieuw fonogram dat kan worden aangemerkt als een kopie. Op het moment dat de gebruiker een digitaal muziekbestand upload naar de persoonlijke Cloud Locker, wordt een kopie gemaakt. Ook wanneer een gebruiker een muziekbestand download uit de Cloud Locker en dit opslaat op de computer. Voor het maken van deze kopie heeft men ReDigi toestemming van de auteursrechthebbende nodig. Sullivan oordeelt het technisch onmogelijk is om een digitaal muziekbestand te versturen via het internet, zonder daarvan kopieën te maken:

 

"Because the reproduction right is necessarily implicated when a copyrighted work is embodied in a new material object, and because digital music files must be embodied in a new material object following their transfer over the Internet, the Court determines that the embodiment of a digital music file on a new hard disk is a reproduction within the meaning of the Copyright Act,"

Sullivan oordeelt dat het resale proces(het uploaden en downloaden) van ReDigi het maken van een nieuw exemplaar verondersteld waardoor er sprake is van inbreuk. Het enkele feit dus dat een bestand van de ene harde schijf naar de andere wordt verplaatst, houdt dus al een verveelvoudiging in. Dat het originele bestand wordt verwijderd wordt niet van belang geacht.

5. Verweren van ReDigi
Wanneer vaststaat dat sprake is van een schending van het distributierecht en het verveelvoudigingsrecht, gaat de rechter verder met de behandeling van de verweren van ReDigi, namelijk fair use en first sale.

5.1. Fair use
ReDigi verweerde zich tegen de claim van Capitol Records met onder meer de stelling dat de werkwijze van ReDigi valt onder fair use. De rechter stelt echter al snel vrij stellig vast dat ReDigi geen beroep op fair use kan doen. Het up en downloaden van muziek van en naar je persoonlijke ReDigi locker valt wel binnen fair use, maar het verkopen van die muziekbestanden niet. Dat komt voornamelijk omdat de doelstelling van ReDigi commercieel is. Ook speelt mee dat het werken betreft met een hoge creatieve waarde, die volledig worden verzonden en dat ReDigi een negatieve impact hebben op de markt zal hebben.

5.2. First sale
ReDigi doet ook een beroep op de first sale doctrine. In Section 109 van de Copyright Law of the USA staat deze als volgt verwoord:

“the owner of a particular copy or phonorecord lawfully made under this title, or any person authorized by such owner, is entitled, without the authority of the copyright owner, to sell or otherwise dispose of the possession of that copy or phonorecord.”

ReDigi stelt dat haar dienst het doorverkopen van legaal gekochte muziekbestanden inhoudt, zodat de rechten van Capitol Records zijn uitgeput.

Dit verweer gaat alleen al niet op omdat de rechter heeft geoordeeld dat ReDigi een verveelvoudiging maakt. De first sale doctrine biedt alleen een verweer voor distributie, niet voor verveelvoudiging. Omdat er noodzakelijk een kopie wordt gemaakt van het bestand, gaat het niet meer om hetzelfde exemplaar. De rechter maakt duidelijk dat de first sale doctrine daardoor alleen kan gelden voor fysieke exemplaren zoals boeken of cd’s.

Daarnaast acht de rechter relevant dat de muziekbestanden niet rechtmatig verkregen zijn door ReDigi. De rechter heeft namelijk al geoordeeld dat de verveelvoudiging van de muziekbestanden onrechtmatig was. Dit terwijl voor een beroep op de first sale doctrine vereist is dat het exemplaar legaal (dus met toestemming van de rechthebbende) is gemaakt. Overigens werd onlangs nog geoordeeld dat het in dat geval niet uitmaakt of het exemplaar in de VS zelf of ergens anders op de wereld is gemaakt.

6. Toepassing in Europa
6.1. Verveelvoudiging
Vertalen we deze situatie naar Nederland, dan zou de vraag kunnen opkomen of de handelwijze van ReDigi ook naar Nederlands recht een verveelvoudiging oplevert. Daarbij is in het bijzonder interessant om na te gaan of een beroep op art. 13a Aw een kans van slagen heeft. Dat artikel bepaalt kort gezegd dat een tijdelijke reproductie die technisch noodzakelijk is, niet als verveelvoudigingshandeling wordt beschouwd.

Met betrekking tot software geldt in het bijzonder dat in artikel 45j Aw is bepaald dat elke verveelvoudiging die noodzakelijk is voor het gebruik van de software, geen inbreuk oplevert. Het is dus niet vanzelfsprekend dat de handelwijze van ReDigi in Nederland ook als een ongeoorloofde verveelvoudiging zou worden gezien.

6.2. Uitputting
In de Europese Auteursrechtrichtlijn en in de Nederlandse Auteurswet zijn bepalingen opgenomen over de uitputtingsleer. Deze leer is vergelijkbaar met de first sale doctrine. Op sommige punten verschilt de Europese regeling van de Amerikaanse. In Europa is niet vereist dat het exemplaar legaal gemaakt is, maar wel dat het exemplaar met toestemming van de rechthebbende voor het eerst in de Europese Unie op de markt is gebracht. De Europese uitputting is dus wel territoriaal beperkt, terwijl de Amerikaanse dat niet is.

Waar de Amerikaanse rechter duidelijk heeft gemaakt dat uitputting alleen kan gelden voor fysieke exemplaren, bestaat daarover in Europa nog discussie. Afgelopen zomer nog heeft het Europese Hof een belangrijk arrest gewezen over de toepassing van uitputting op digitale werken, het UsedSoft arrest. Het Hof oordeelde dat er sprake kan zijn van uitputting ten aanzien van software, ook wanneer het niet-fysieke exemplaren betreft. Dat is het geval wanneer er tegen betaling een eeuwigdurend gebruiksrecht is verkregen.

Het Hof komt tot die conclusie omdat er dan functioneel en economisch geen verschil is met de situatie dat je een fysiek exemplaar koopt. Dat geldt ook voor digitale muziekbestanden. Ook bij iTunes krijg je tegen eenmalige betaling een eeuwigdurend gebruiksrecht. Voor de gebruiker voelt het aanschaffen van een iTunes liedje als het ‘kopen’ daarvan. Het Europese Hof zal dat dan ook waarschijnlijk als een koop aanmerken, waarop uitputting van toepassing kan zijn. De Amerikaanse rechter komt echter niet eens toe aan de vraag of er sprake is van ‘sale’, omdat het beroep op de first sale doctrine al vastloopt op het feit dat sprake is van een (ongeoorloofde) verveelvoudiging.

Het Hof vindt het, net als de Amerikaanse rechter, wel van belang dat er evenveel exemplaren blijven bestaan. Er mag dus geen sprake zijn van een verveelvoudiging van het werk, maar het moet gaan om distributie. Dat brengt mee dat de persoon die de software doorverkoopt zijn eigen exemplaar moet verwijderen.

De redenering in het UsedSoft arrest geldt in beginsel alleen voor software. Het Hof oordeelt immers specifiek ten aanzien van de Softwarerichtlijn dat de wetgever van de EU immateriële en materiële exemplaren heeft willen gelijkstellen. Muziekbestanden vallen niet onder de bescherming van de Softwarerichtlijn. Het is dus de vraag of de redenering van het arrest ook op andere auteursrechtelijk beschermde werken dan computerprogramma’s kan worden toegepast. Een hobbel voor toepasselijkheid op werken anders dan software is overweging 29 van de Auteursrechtrichtlijn, die uitputting ten aanzien van niet fysieke exemplaren lijkt uit te sluiten.

Omdat het Hof een sterke nadruk legt op de ratio van het auteursrecht en de uitputtingsleer lijkt het me niet ondenkbaar dat het Europese Hof in deze zelfde zaak tot een ander oordeel zou komen. De bedoeling is immers dat de rechthebbende een passende vergoeding kan vragen voor het eerste vermarkten van zijn werk. Wanneer hij die vergoeding al heeft gehad, is het niet meer wenselijk om de rechthebbende ook bij iedere wederverkoop de mogelijkheid te bieden om een vergoeding te vragen. Economisch gezien maakt het hiervoor niet uit of de eerste verkoop of de wederverkoop via een fysiek exemplaar of via een download geschiedt.


Anke Verhoeven en Bindu De Knock

Op andere blogs:
De Vos - blog (Wonkavision – geen uitputting voor digitale muziekbestanden)

IEF 12520

Topstukken niet ter beschikking gesteld

Vzr. Rechtbank Oost-Nederland 22 maart 2013, KG ZA 13-38, (Eiser tegen Alexander Stichting Voor Russisch-Orthodoxe Kunst)

Uitspraak ingezonden door Steffen Hagen en Ewoud Swart, CMS Derks Star Busmann.

Auteursrecht. De zaak betreft een geclaimd auteursrecht op een expositie en bijbehorende catalogus. Betreft een samenwerkingsverband tussen Museum Schweinfurt (Duitsland) en Ikonenmuseum Kampen voor een gezamelijke expositie van Russische iconen, die eerst in Schweinfurt en later in Kampen zou plaatsvinden. Eiser was als gastcurator door Schweinfurt ingeschakeld om de expositie te coördineren. Als gevolg van nalatigheid aan de zijde van eiser worden de topstukken van de expositie in Schweinfurt door de bruikleners ervan uiteindelijk niet ter beschikking gesteld, dit geldt ook voor de expositie in Kampen. Museum Kampen dient vervolgens een andere expositie (onder een andere naam) op te tuigen (met 85 iconen die ook in Duitsland te zien waren, en 62 andere iconen).

Eiser stelt maker/auteursrechthebbende te zijn ten aanzien van de expositie en de bijbehorende catalogus, en vordert onder meer dat het Ikonenmuseum Kampen de expositie slechts mag houden onder de oorspronkelijke naam, met zo min mogelijk wijzigingen ten opzichte van de expositie in Schweinfurt, en met naamsvermelding op alle aankondigingen en dergelijke van eiser als maker. Tevens vordert eiser een verbod om de catalogus (met dezelfde titel als de expositie in Duitsland) te verkopen in samenhang met een tentoonstelling met een andere naam.

De voorzieningenrechter wijst alle vorderingen van eiser af.

De voorzieningenrechter overweegt daartoe dat de tentoonstelling in Kampen een hele andere is dan die in Duitsland, en dat dit bovendien het gevolg is van de (onvoldoende bestreden) nalatigheid van eiser. De tentoonstelling in Kampen is daarmee een eigen werk, zodat eiser ook geen naamsvermelding kan claimen (noch van de oorspronkelijke expositie-naam, noch van zijn eigen naam als maker).

Ten aanzien van de catalogus oordeelt de rechter dat, nu het colofon ervan niet eenduidig één maker aangeeft, er (zonder nadere uitleg) niet van kan worden uitgegaan dat eiser de maker is.

Ten slotte, veroordeelt de voorzieningenrechter eiser in de proceskosten van Museum Kampen ex art. 1019h RV, daarbij evenwel (zonder nadere motivering) aanhakend bij de Indicatietarieven in IE zaken (in plaats van volledige toewijzing van de daadwerkelijk gemaakte en gevorderde kosten, waarvan de hoogte als zodanig niet door eiser werd betwist).

4.6. Uit de door partijen verstrekte informatie kan worden opgemaakt dat de tentoonstelling in Schweinfurt uit 90 ikonen bestond, waarvan 32 ikonen afkomstig waren uit Kampen, 11 uit de eigen collectie van Kunsthalle Schweinfurt en 47 uit andere collecties. ln Kampen zal de tentoonstelling uit 147 ikonen bestaan. Van deze 147 ikonen waren 85 te bezichtigen in Schweinfurt, zijn 49 afkomstig uit andere collecties en 13 uit de eigen collectie van Alexander Stichting. Hieruit volgt dat de tentoonstellingin Kampen 85 ikonen omvat die te bezichtigen waren in Schweinfurt en 62 ikonen die daar geen onderdeel van uitmaakten. De voorzieningenrechter is dan ook voorshands van oordeel dat de tentoonstelling in Kampen gezien de samenstelling van de collectie significant afwijkt van de tentoonstelling in Schweinfurt. Ook is de indeling, opzet en uitwerking van de tentoonstelling in Kampen wezenlijk anders dan die in Schweinfurt, zoals door Alexander Stichting onweersproken is gesteld. Zo zijn in Kampen een ikonostasewande, en Russische Datsja en een 'plaatselijke rij' nagebouwd. Het staat Alexander Stichting dan ook vrij om haar eigen werk, zijnde de tentoonstelling "Russische lkonostase", te openbaren, juist omdat dat geen inbreuk maakt op door [eiser] gestelde auteursrechtenS. [Eiser], wiens vorderingen sub l, 2 en 4 zijn gegrond op de stelling dat de tentoonstelling in Kampen (vrijwel) identiek is aan de tentoonstelling in Schweinfurt, kan dan ook niet verlangen dat Alexander Stichting op al het materiaal van en over de tentoonstelling in Kampen de naam "Ikonostase - beeld en geloof' alsmede de naam van [eiser] als maker vermeldt, noch dat het Alexander Stichting wordt verboden de tentoonstellingm et andere ikonen aan te vullen voorzover deze niet nodig zijn de
ontbrekende ikonen aan te wllen. De vorderingen sub 1,2 en 4 zullen dan ook worden afgewezen.

Ten aanzien van de catalogus
4.7. Ten aanzien van de vordering sub 3 wordt het volgende overwogen. [Eiser] heeft, gezien het verweer van Alexander Stichting, niet voldoende aannemelijk gemaakt dat hij auteursrechthebbende ten aanzien van de catalogus is. Beide partijen hebbent er onderbouwing van hun stelling verwezen naar het colofon op pagina 4 van de catalogus. Aan de linkerzijde van het colofon staat vermeld: "@ 2072 Stadt Schweinfurt, Museen und
Galerien, Autoren und Leihgeber" met daaronder "Konzeption, Kuratierung, Management von Ausstellung und Katalog: [eiser]". Aan de rechterzijde, op dezelfde hoogte, staat vermeld: "@ 2012Ikonenmuseum Kampen".
De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat uit het colofon niet exact kan worden opgemaakt wie auteursrechthebbende ten aanzien van de catalogus is, aangezien het colofon op dat punt niet eenduidig is. Er staan immers diverse entiteiten genoemd zonder dat daarbij is vermeld welke entiteit waartoe rechthebbende is. Anders dan [eiser] kennelijk voorstaat kan zonder nadere uitleg, die ontbreekt, uit de aanduiding "Kurator der Ausstellung" bij de naam van [eiser] niet per definitie worden opgemaakt dat [eiser] auteursrechthebbendise. Ook de vordering sub 3 zal worden afgewezen.

Proceskosten

4.8. (...) Een veroordeling krachtens artikel 1019h ligt op grond van de billijkheid meer voor de hand bij grootschalige namaak of piraterij met grote economische gevolgen, aldus [eiser]. Anders dan [eiser] is de voorzieningenrechter van oordeel dat op de onderhavige procedure artikel 1019h Rv van toepassing is. [Eiser] heeft zijn vorderingen gegrond op de Auteurswet, zodat ingevolge artikel l0l9 Rv de vijftiende Titel van Boek 3 Rv (in welke titel artikel 1019h Rv is opgenomen) van toepassing is. "De Richtlijn lndicatietarieven in lE-zaken" dient in deze zaak als uitgangspunt bij de bepaling van de proceskosten te worden genomen. Het bij deze kortgedingprocedure behorende indicatietarief is maximaal € 6.000,= (eenvoudig kort geding). De voorzieningenrechter zal derhalve een gemaximeerd bedrag van € 6.000,= voor werkzaamheden van de advocaat van Alexander Stichting toewijzen. (...)

IEF 12517

Muzikanten mogen op een houtje bijten, muzikantengages bereiken historisch dieptepunt

Erik Thijssen, 'Muzikanten mogen op een houtje bijten', SENA Performers Magazine 2013-2.

Erich at Artscape

Muzikantengages dreigen inmiddels een historisch dieptepunt te bereiken. Hoe valt hierin verandering te brengen? En kan Sena een bijdrage leveren? (...)

Anita Verheggen, lid van de Raad van Aangeslotenen , sectieafgevaardigde van de sectie uitvoerende kunstenaars: ‘Het kan niet zo zijn dat met dat geld louter technici en organisatoren volgens cao-schalen worden ingehuurd, terwijl musici voor minder dan de gangbare onkostenvergoeding staan te spelen. Maar dat is in de praktijk toch steeds meer de situatie waar musici mee geconfronteerd worden.´ (...) - ‘We denken aan gedifferentieerde minimumgages en willen daarnaast overleg gaan voeren met collega-CBO’s als Buma/Stemra en Norma. Zij spelen op eenzelfde manier een belangrijke rol om, juist nu de overheid zich als subsidiegever terugtrekt, een levend en innoverend live-circuit mogelijk te maken.’

Dat is misschien niet de primaire taak van een rechtenorganisatie, maar wel een belangrijke. Dankzij onder meer Sena en Buma/Stemra kunnen evenementen als Eurosonic Noorderslag, de Jazzdag, het Amsterdam Dance Event en veel kleinere festivals blijven bestaan. Dat is voor de ontwikkeling van de Nederlandse muziek en de Nederlandse muziekcultuur van enorm belang.

Dit is een bewerking van het volledige artikel van Anita Verheggen, 'Dure hobby? Muzikantengages bereiken historisch dieptepunt', in: Ntb - Muziekwereld 2012-4, via www.ntb.nl.

Als de huidige muzikantengages een graadmeter zijn voor de toekomst van het vak, moeten we professionele performers straks met een lantarentje zoeken. De gages zakken naarmate het economische klimaat verder verslechtert. Maar wat is eigenlijk een redelijke gage? En is dat in deze tijden nog haalbaar? Zijn musici vooral bezig met een dure hobby of zit er nog muziek in een professionele toekomst?
IEF 12516

Listig behoud van ‘Het Achterhuis’

Bas Kist, 'Listig behoud van 'Het Achterhuis', NRC 29 maart 2013.

anne frank (2)

Kun je van een boektitel een merk maken? Het fonds dat de rechten op het dagboek van Anne Frank bezit, probeert het.

Het duurt niet zo heel lang meer en dan is het gedaan met de auteursrechten op Het Achterhuis, het dagboek van Anne Frank. Volgens de Nederlandse Auteurswet eindigen auteursrechten op de eerste januari na de 70ste sterfdag van de maker. Voor Het Achterhuis betekent dit dat de rechten op 1 januari 2016 aflopen. Vanaf die dag staat het iedereen vrij het werk op welke manier dan ook openbaar te maken of te publiceren.

Dat gaat ons niet gebeuren, moet het in Zwitserland gevestigde Anne Frank Fonds gedacht hebben. Het fonds, dat de rechten op Het Achterhuis bezit, ligt al jaren in de clinch met de Anne Frank Stichting, de Nederlandse beheerder van het Anne Frank Huis. De partijen ruziën voornamelijk over de Anne Frank-archieven en -rechten. Het moet voor de Zwitsers geen prettig idee zijn dat de Nederlandse tegenspeler straks ook Het Achterhuis kan exploiteren.

En dus verzon het fonds een list. Vooruitlopend op de dag dat Het Achterhuis definitief in het publieke domein zal vallen, deponeerde het fonds de naam ‘Het Achterhuis’ in juli 2011 als merk in het Benelux Merkenregister voor onder andere boeken, films en dvd’s. Een interessante zet, want anders dan het auteursrecht is een recht op een merk niet eindig. Wie zijn merkrechten elke 10 jaar netjes verlengt, heeft in principe een eeuwigdurend recht.

Het Anne Frank Fonds is niet de bedenker van deze kunstgreep. Dat is vermoedelijk uitgeverij Kluitman uit Alkmaar. Kluitman was jarenlang de uitgever van de kinderboekenserie Dik Trom van schrijver C. Joh. Kieviet. Toen de rechten op Dik Trom in 1982 na veel succesvolle jaren in het publieke domein vielen, begon Kluitman wild omzich heen te slaan en voerde hij verschillende juridische procedures [red. Arr. Rb. Haarlem 25 januari 1983] tegen de ‘nieuwe’ uitgevers van Dik Trom. Na een verloren zaak in maart 1982, maakte Kluitman zijn laatste troef bekend: hij had – al in 1978 – de naam Dik Trom als merk [red. voorbeeld] geregistreerd en liet nu onderzoeken of hij daarmee nieuwe Dik Trom-boeken kon verbieden.

Na berichten in de media ging de Tweede Kamer zich ermee bemoeien. Kamerleden vroegen of op deze manier niet een belangrijk kenmerk van het auteursrecht – de tijdelijkheid – werd gefrustreerd. En kan je überhaupt merkrechten krijgen op titels van boeken of namen van hoofdpersonen van werken die in het publieke domein zijn gevallen? Het antwoord van de verantwoordelijke minister in 1982 kwam erop neer dat dit aan een rechter voorgelegd moest worden [red. Aanhangsel van de Handelingen II, 1981/82, nr. 198, p. 391-392.]. Omdat Kluitman de zaak niet verder op de spits dreef, bleven de vragen onbeantwoord.

Maar misschien komt er binnenkort duidelijkheid over dit soort pogingen tot kunstmatige verlenging van rechten op boektitels. Het blijkt namelijk dat de merkregistratie van Het Achterhuis onlangs is geweigerd. Volgens het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom BBIE kan de titel van een boek geen merk zijn en dat geldt zeker voor zo’n wereldberoemde titel als Het Achterhuis.

De titel is niet meer dan een beschrijving van de inhoud van het boek en heeft geen onderscheidend vermogen, aldus het BBIE.Het Zwitserse fonds legt zich hier niet bij neer en is in beroep gegaan bij het Gerechtshof in Brussel. Daar wordt de zaak half mei behandeld.

IEF 12512

Opinie naar aanleiding van gestelde vragen in Svensson v Retriever

Charlie Engels en Anja Kroeze, 'Opinion regarding the questions in the preliminary ruling case of Svensson/Retriever', IE-Forum.nl IEF 12512.

Redactionele bijdrage ingezonden door Charlie Engels en Anja Kroeze, Buma/Stemra.

Een opinie naar aanleiding van gestelde prejudiciële vragen [IEF 12057]. This article aimed to provide an insight with regard to the issues that surround linking in the music industry. Obviously the questions that were posed to the Court resulted from a very different factual background. But the decision of the Court in this case will probably have important implications that will reach far beyond this particular background. A lot of different industries will be affected.

Needless to say, it will not be easy for the Court to provide answers which will easily fit the different appearances of linking and all the different types of business models that are out there. Therefore the Court should apply a great deal of caution when answering the questions and keep in mind the far reaching effects that its judgment will have.

The technique of (normal) hyperlinking forms an essential part of the way internet functions and there are probably very few parties that would wish the Court to state that this form of hyperlinking is always a communication to the public. This would indeed lead to undesirable situations. However, as has been described above, not every type of link results in the same effect, and the situations in which links are used often also differ considerably. Especially when it comes to embedding and framing, it is clear that this encompasses more than mere referencing.

The Court may have concerns with regard to the impact its decision could have on the free flow of information and certain fundamental rights, if it were to decide that some forms of hyperlinking constitute a copyright infringement. In this regard it is probably important to keep in mind that, as the Court has pointed out in its judgment in the case of Scarlet/Sabam, the national courts will always have to strike a fair balance between the protection of intellectual property rights on the one hand and other fundamental rights such as the freedom to receive or impart information and the freedom to conduct business on the other hand.38 In the event that the Court were to come to the conclusion that certain types of links are to be regarded as a communication to the public (in particular situations), the judgment of the Court in the aforementioned case would probably prevent any excessive enforcement of intellectual property rights in this regard.