Auteursrecht  

IEF 12438

Een opslag van 0,25%

Hof Arnhem 18 december 2012, LJN BZ4286 (Cozzmoss B.V. tegen Remie Consultants B.V.)

Auteursrechtinbreuk. Schadevergoeding, forfaitair bedrag.

De rechtbank heeft in haar tussenvonnis van 6 april 2011 Cozzmoss opgedragen te bewijzen dat de 43 door Remie Consultants op haar website geplaatste artikelen door medewerkers van Sdu/Cobouw zijn gemaakt en dat deze artikelen hebben te gelden als een (oorspronkelijk) werk in de zin van de Auteurswet. In het eindvonnis van 15 juni 2011 heeft de rechtbank geoordeeld dat Cozzmoss niet is geslaagd in het opgedragen bewijs.

De artikelen zijn ongewijzigd en integraal geplaatst en er komt Remie Consultants geen succesvol beroep toe op artikel 15. Cozzmoss stelt en bewijst in dit hoger beroep dat de auteurs werknemer van Sdu waren.

De rechter begroot de schade op de wijze die het meest met de aard ervan in overeenstemming is (artikel 6:97 lid 1 BW). De gebruikelijke licentievergoeding van Cobouw voor hergebruik gaat uit van € 0,47 per woord en vanwege de gestelde 'uitgeholde exclusiviteit' is een gevorderde opslag van 0,25% als schade toewijsbaar tot een bedrag van €8.303,14 + administratiekosten van €1.128,50.

4.9  Naar het oordeel van het hof voldoen de onderhavige 43 artikelen, getoetst aan de hiervoor vermelde maatstaf, aan de eisen voor een auteursrechtelijk werk. Zoals Cozzmoss ook met voorbeelden ten aanzien van alle 43 artikelen genoegzaam heeft geadstrueerd, geven deze artikelen er voldoende blijk van dat de makers daarin creatieve keuzes hebben gemaakt met betrekking tot de woordkeus en (zins)opbouw. De rechtbank heeft verder in verband met het oorsponkelijkheidsvereiste miskend dat op Remie Consultants de stelplicht en bewijslast rusten dat de onderhavige artikelen (los van de nieuwsinhoud), waar het de auteursrechtelijk beschermde trekken ervan betreft, zijn ontleend aan eerdere werken van derden. Dat dit laatste het geval is, heeft Remie Consultants onvoldoende onderbouwd, zodat het ervoor moet worden gehouden dat de onderhavige bijdragen (oorspronkelijke) werken in de zin van de Auteurswet zijn.

4.10  Vast staat dat de desbetreffende artikelen ongewijzigd en integraal zijn geplaatst op de website van Remie Consultants. Daarmee staat vast dat – ook indien in dit geval sprake is van een meer geringe (zij het voldoende) mate van originaliteit – alle auteursrechtelijk beschermde elementen zijn overgenomen. Het aldus plaatsen van de auteursrechtelijk werken op een (voor het publiek toegankelijke) website vormt in beginsel een aan de auteursrechthebbende(n) voorbehouden openbaarmaking in de zin van de artikelen 1 en 12 van de Auteurswet (hierna: Aw).
Vast staat dat Remie Consultants hiertoe geen toestemming van de auteursrechthebbende heeft verkregen. Voor zover Remie Consultants zich in dit verband mocht hebben willen beroepen op het (enkele) feit dat zij is geabonneerd op Cobouw, heeft zij onvoldoende gesteld om daaruit (mede) de toestemming voor de onderhavige openbaarmaking te kunnen afleiden. Het beroep van Remie Consultants op uitputting van het auteursrecht, stuit erop af dat dit leerstuk slechts betrekking heeft op de verdere verspreiding van (met toestemming van de rechthebbende in het verkeer gebrachte) fysieke exemplaren van een auteursrechtelijk werk en niet op de verdere (immateriële) openbaarmaking door middel van een website.

4.11  Voor zover Remie Consultants zich nog heeft beroepen op de beperking van artikel 15 Aw – overname van nieuwsberichten door de pers – heeft zij, tegenover de gemotiveerde betwisting door Cozzmoss, onvoldoende gesteld om te kunnen oordelen dat het plaatsen van de artikelen op haar website onder deze beperking op het auteursrecht valt. Vast staat dat de onderneming van Remie Consultants is gericht op het plaatsen van personeel bij bedrijven die een personeelstekort hebben. Tegen die achtergrond heeft Remie Consultants de stelling van Cozzmoss, dat de website van Remie Consultants geen persorgaan is als bedoeld in artikel 15 lid 1 Aw, onvoldoende gemotiveerd weersproken. Bovendien is het hof van oordeel dat gelet op de integrale overname van de onderhavige artikelen, de digitale openbaarmaking daarvan, de plaatsing in een (digitaal) archief en de omvang van het aantal overgenomen artikelen, het gebruik door Remie Consultants in dit geval de normale exploitatie van het onderhavige materiaal door Sdu en daarmee de belangen van Sdu op onredelijke wijze schaadt.

4.18 Schadevergoeding op basis van de gebruikelijke licentievergoeding is derhalve in zaken als de onderhavige mogelijk en naar het oordeel van het hof leent zich het onderhavige daar ook voor.
In eerste aanleg heeft Cozzmoss de door haar gevorderde schade begroot op de “economische waarde” van de onderhavige artikelen, welke volgens haar bestaat in de kosten die Sdu voor de artikelen heeft gemaakt, vermenigvuldigd met een factor 2. Hierbij is Cozzmoss uitgegaan van het volgens haar in de branche gebruikelijke free lance tarief per woord. In hoger beroep heeft zij haar schadevordering verminderd tot de “economische waarde”, vermenigvuldigd met een factor 1,25. Zij heeft daarbij steeds gesteld (conclusie van repliek, onder 18 en memorie van grieven, onder 66) en met haar productie 10 in eerste aanleg onderbouwd, dat ook de gebruikelijke licentievergoeding van Cobouw voor hergebruik uitgaat van € 0,47 per woord. Remie Consultants heeft dit alles niet (voldoende) gemotiveerd betwist, zodat het hof ervan uitgaat dat de gebruikelijke licentievergoeding
€ 0,47 per woord is en dat dit voor de onderhavige 43 artikelen neerkomt op € 6.642,51 (factor 1). Mede in verband met het (onvoldoende weersproken) verlies aan misgelopen inkomsten van potentiële abonnees (de door Cozzmoss gestelde ‘uitgeholde exclusiviteit’) is in dit geval ook de gevorderde opslag van 0,25 % als schade toewijsbaar. Derhalve is als schadevergoeding toewijsbaar (1,25 x € 6.642,51 =) € 8.303,14.

4.19 Ook de vordering voor de administratiekosten – als redelijke kosten ter vaststelling van de aansprakelijkheid (kosten voor opsporing en onderzoek) – is gelet op het onder 4.17 overwogene – in beginsel toewijsbaar. Hoewel voor de hand ligt dat de administratiekosten (uiteindelijk) op Sdu drukken, is, anders dan Remie Consultants stelt, in dit geval voor toewijzing van deze kosten niet vereist dat Cozzmoss deze kosten aan Sdu doorberekent. Remie Consultants heeft de omvang van deze kosten – door Cozzmoss onderbouwd met haar productie 10 in eerste aanleg – onvoldoende gemotiveerd betwist en het hof acht de omvang van de gevorderde kosten niet onredelijk. De gevorderde administratiekosten ten bedrage van € 1.128,50 zullen derhalve eveneens worden toegewezen.

Op andere blogs:
MediaReport (Het Hof over hoogte schadevergoeding auteursrechtinbreuk: Opslag of boete?)
NVJ (De schade bij online auteursrechtinbreuk)

IEF 12436

De bescherming van IE-rechten op platforms voor user-generated content

J.G. Reus, De bescherming van IE-rechten op platforms voor user-generated content, IER afl. 5 - november 2012, p. 413 - 418.

Bijdrage van Jurre Reus, met deze bijdrage in IER (gedeelde) winnaar VIE-Prijs 2013.

Platforms voor user-generated content zijn in toenemende mate succesvol op internet. Deze diensten weten door opbrengsten uit advertenties almaar meer lucratieve diensten neer te zetten. De term user-generated content (UGC) slaat op allerhande informatie die door individuele gebruikers via internetdiensten wordt verspreid. Deze informatie (content) kan door de gebruikers zelf zijn vervaardigd of door derden (in dat geval spreekt men ook wel van user-submitted content). Diensten als Marktplaats, eBay, YouTube en Flickr bestaan bij de gratie van de door hun gebruikers geüploade informatie. De toenemende populariteit heeft ook een keerzijde: steeds vaker zien rechthebbenden van intellectuele- eigendomsrechten (hierna: IE-rechten) dat er via UGC-platforms inbreuk wordt gemaakt op hun rechten. De wet is voor het adequaat voorkomen van dit soort inbreuken niet altijd even helder. Hoe ver moet de dienst gaan om inbreuken te voorkomen? Kan de dienst gehouden zijn om bepaalde informatie preventief te filteren? Deze aspecten hangen af van de aard van de dienst. 

Allereerst is de situatie denkbaar waarin een dienst zodanig actief en betrokken is bij de inhoud op haar website of platform, dat er sprake is van direct inbreukmakend handelen. De dienst functioneert in dat geval niet meer louter als een platform, maar veeleer als uitgever die (grotendeels) de inhoud bepaalt die via de dienst wordt aangeboden. Men spreekt ook wel van de term content provider. In een dergelijk geval is een maatregel tot preventief filteren altijd mogelijk. De inbreukmaker en de dienst vallen dan immers samen. In de tweede plaats kan een dienst onrechtmatig handelen door inbreuken structureel en stelselmatig te faciliteren. De dienst handelt dan in strijd met de zorgvuldigheidsnorm van artikel 6:162 lid 2 BW. Ten derde is het mogelijk dat een dienst überhaupt geen inbreuk maakt en ook niet onrechtmatig handelt (in strijd met de zorgvuldigheidsnorm), maar hem wel een specifieke maatregel of bevel kan worden opgelegd. Deze laatste situatie doet zich specifiek voor waar het gaat om inbreuken op IErechten op internet.

Leeswijzer:
1. Inleiding [red. zie hierboven]
2. Notice-and-take-down (NTD)
3. Geen onrechtmatig handelen, wel mogelijkheid tot een verbod of bevel
4. Preventief filteren in de rechtspraak
4.1 Techno Design
4.2 Mininova
4.3 L’Oréal/eBay
4.4 Stokke/Marktplaats
5. Toepassing van de Handhavingsrichtlijn
6. Voor- en nadelen van een maatregel bestaande uit een preventieve filterverplichting
7. Conclusie

IEF 12431

Strafrechtelijke veroordeling oprichters Pirate Bay voor de ondersteuning van auteursrechtinbreuk op het internet was gerechtvaardigd

EHRM 19 februari 2013, applicatienr. 40397/12 (Neij en Sunde Kolmisoppi tegen Zweden)

Uit 't persbericht: In its decision in the case of Neij and Sunde Kolmisoppi v. Sweden (application no. 40397/12) the European Court of Human Rights has unanimously declared the application inadmissible. The decision is final.

The case concerned the complaint by two of the co-founders of “The Pirate Bay”, one of the world’s largest websites for sharing torrent files, that their conviction for complicity to commit crimes in violation of the Copyright Act had breached their freedom of expression.

The Court held that sharing, or allowing others to share, files of this kind on the Internet, even copyright-protected material and for profit-making purposes, was covered by the right to “receive and impart information” under Article 10 (freedom of expression). However, the Court considered that the domestic courts had rightly balanced the competing interests at stake – i.e. the right of the applicants to receive and impart information and the necessity to protect copyright – when convicting the applicants and therefore rejected their application as manifestly ill-founded.

Principal facts
The first applicant, Fredrik Neij, is a Swedish national who was born in 1978 and lives in Bangkok. The second applicant, Peter Sunde Kolmisoppi, is a Finnish national who was born in 1978 and lives in Berlin.

During 2005 and 2006 they were both involved in the running of the website “The Pirate Bay” (TBP), one of the world’s largest file sharing services on the Internet, which allows users to exchange digital material such as music, films and computer games. In January 2008, Mr Neij and Mr Sunde Kolmisoppi were charged with complicity to commit crimes in violation of the Copyright Act. Subsequently, several entertainment companies brought private claims within the proceedings. In April 2009, the Stockholm District Court sentenced Mr Neij and Mr Sunde Kolmisoppi to one year’s imprisonment and held them, together with the other defendants, jointly liable for damages of approximately 3.3 million euros. In November 2010, the Svea Court of Appeal reduced their prison sentences but increased the joint liability for damages to approximately 5 million euros. Ultimately, the Supreme Court refused leave to appeal in February 2012.

Complaints, procedure and composition of the Court
The application was lodged with the European Court of Human Rights on 20 June 2012.

Mr Neij and Mr Kolmisoppi alleged that they could not be held responsible for other people’s use of TPB, the initial purpose of which was merely to facilitate the exchange of data on the Internet. According to them, only those users who had exchanged illegal information on copyright-protected material had committed an offence. Therefore, relying on Article 10, they complained that their conviction for complicity to commit crimes in breach of the Copyright Act had violated their right to freedom of expression.

Decision of the Court
Article 10
The Court reiterated that Article 10 guaranteed the right for everyone to receive and disseminate information on the Internet. Although the aim pursued by Mr Neij and Mr Sunde Kolmisoppi was profit-making, their involvement in a website facilitating the exchange of copyright-protected material was covered by the right under Article 10 to “receive and impart information”. As a result, their conviction had interfered with their right to freedom of expression.

However, since the shared material in respect of which Mr Neij and Mr Sunde Kolmisoppi had been convicted was protected under the Copyright Act, the Court held that the interference of the Swedish authorities had been prescribed by law. It also considered that the conviction of Mr Neij and Mr Sunde Kolmisoppi had pursued the legitimate aim of protecting copyright. Finally, the Court had to balance two competing interests which were both protected by the Convention – i.e. the right of Mr Neij and Mr Sunde Kolmisoppi to facilitate the exchange of information on the Internet and that of the copyright-holders to be protected against copyright infringement.

The Court reiterated that the Swedish authorities had a wide margin of appreciation to decide on such matters – especially since the information at stake was not given the same level of protection as political expression and debate – and that their obligation to protect copyright under both the Copyright Act and the Convention had constituted a weighty reason for the restriction of the applicants’ freedom of expression. Moreover, considering that Mr Neij and Mr Sunde Kolmisoppi had not removed the copyrightprotected material from their website despite having been requested to do so, the prison sentence and award of damages could not be regarded as disproportionate.

Therefore, the Court concluded that the interference with the right to freedom of expression of Mr Neij and Mr Sunde Kolmisoppi had been necessary in a democratic society and that their application had therefore to be rejected as manifestly ill-founded.

Op andere blogs:
KluwerCopyrightBlog (ECHR: Copyright vs. Freedom of Expression II (The Pirate Bay))

IEF 12426

Verschillende bekende elementen uit het Umfeld samengevoegd in fietsmanden

Vzr. Rechtbank Den Haag 12 maart 2013 C/09/433647 / KG ZA 12-1438 Basil B.V. tegen Burgers Lederwarenfabriek Wijchen B.V.)

Uitspraak ingezonden door Thera Adam-van Straaten, Kneppelhout & Korthals N.V..

Auteursrechten. Niet-ingeschreven gemeenschapsmodelrechten, slaafse nabootsing. Beslagrecht (beperkt).

Basil ontwikkelt en verkoopt fietsmanden onder het merk BASIL (Denton, Dorset, Dalton-fietsmandenserie). Burgers is eveneens actief in de handel in artikelen voor rijwielbranche, waaronder fietsmanden (Java, Sabah en Bali- de New Looxs fietsmandenserie). Naar aanleiding van een emailcorrespondentie heeft Basil de Douane verzocht op de treden in de zin van art. 5 Anti-Piraterij Verordening.

Burgers wordt niet gevolgd in haar betoog dat Basil slechts uit het Umfeld reeds verschillende bekende elementen heeft samengevoegd en dat daardoor de Denton te weinig oorspronkelijk zou zijn. Keuzes kunnen ook bestaan in het op een bepaalde manier combineren van (deels) al bekende elementen. De conclusie luidt dat naar voorlopig oordeel de (relatief lage) drempel voor auteursrechtelijke bescherming (net) wordt gehaald. Van een inbreuk door New Looxs' Java op de Basil Denton is sprake in het geval (zie r.o. 4.14 e.v.). Er is geen inbreuk door de Sabah en Bali met respectievelijk de Denton en Dalton (4.15, 4.16).

De overige aangedragen grondslagen te weten het niet-ingeschreven gemeenschapsmodelrecht en slaafse nabootsing, bieden Basil slechts bescherming tegen namaak / één-op-één kopie, maar daarvan is geen sprake.

Er is onduidelijkheid over de precieze inhoud van de container met de beslagen zaken, waarin zich mogelijk een nieuw, enigszins gewijzigde uitvoering van de Java bevindt, en Basil heeft voldoende belang bij afgifte van de zaken. Dit wordt beperkt tot maximaal drie exemplaren van ieder daarin voorkomend model New Looxs Java. Een verschillende kleur wordt tevens als een ander model aangemerkt. De voorzieningenrechter gebiedt de staking van inbreuk in de EER en recall-actie en plaatsing van dat bericht op haar website gedurende 4 weken.

4.14. Voorshands oordelend is daarvan sprake. Ook de New Looxs Java bezit twee lederen banden die het deksel aan de achterzijde met de rieten mand verbinden en kennen een vormgeving die overeenstemt met die van de Basil Denton; zij zijn immers voorzien van, per band, twee opvallende kruissteken. Ook de lederen band die is bevestigd aan de voorkant van het deksel en die doorloopt naar de voorzijde van de mand, kent een dergelijke kruissteek. Op de plaats waar het oog van de verticale band samenvalt met het op de voorzijde van de mand aangebrachte kruisslotje, loopt, net als bij de Basil Denton, een horizontale band, waarop, aan weerszijden van de verticale band, twee kruissteken zijn aangebracht. De mand van Burgers verschilt alleen hierin dat de beide zijkanten van de mand geen handvat kennen dat van een (PU-)lederen omhulsel is voorzien, terwijl de onderzijde van het handvat niet recht maar iets rond loopt. Deze verschillen zijn evenwel niet zodanig dat zij zorgen voor een afwijkende, niet met Basil Denton overeenstemmende, totaalindruk. Dat New Looxs Java slechts zes staanders telt, zoals Burgers nog heeft aangevoerd, maakt dit niet anders. Hetzelfde geldt voor het gebruik van echt leer ten opzichte van PU. De conclusie is dan ook de New Looxs Java inbreuk maakt op het auteursrecht ten aanzien van de Basil Denton.

4.19. Nu hiervoor de New Looxs Java voorshands inbreukmakend is geoordeeld en derhalve van de vereiste rechtsbetrekking kan worden uitgegaan, heeft Basil op zich rechtmatig belang bij afgifte voor zover dit kan dienen tot staving van de gestelde inbreuk. De vraag kan echter worden gesteld welk belang Basil daarbij nog heeft nu zij die inbreuk in dit geding, mede aan de hand van een model van het inbreukmakende product, al genoegzaam heeft onderbouwd. Ter zitting is echter verwarring ontstaan over de precieze inhoud van de container met de beslagen zaken. Burgers heeft bij monde van haar statutair directeur Z aanvankelijk verklaard dat zich in de container slechts modellen bevinden van de New Looxs Java en de New Looxs Sabah in een ‘black-wash’ uitvoering, terwijl Basil aan de hand van de foto’s van de douane in de veronderstelling verkeert dat het om alleen bruine modellen zou gaan. Bij dit alles komt dat Burgers ter zitting ook nog een nieuwe, enigszins gewijzigde uitvoering van de New Looxs Java in een zwarte kleurstelling heeft laten zien, die Basil nog niet eerder had gezien en waarvan onduidelijk is of dit model zich ook in de beslagen partij bevindt. Onder die omstandigheden heeft Basil naar voorlopig oordeel voldoende belang bij afgifte, zij het dat afgifte van alle zaken uit de container niet proportioneel wordt geacht voor het te bereiken doel, zodat zij wordt beperkt tot maximaal drie exemplaren van ieder daarin voorkomend model New Looxs Java (een verschillende kleur tevens als een ander model aanmerkend), zoals in het dictum te bepalen. Het kennelijke argument van Basil dat (volledige) afgifte ook dient ter vaststelling van de omvang van de inbreuk en de geleden schade, maakt het vorenstaande niet anders nu daarbij het spoedeisend belang niet kan worden ingezien: zulks kan immers eerst in de hoofdzaak in het kader van de begroting van de schade aan de orde komen indien definitief is vastgesteld dat inbreuk heeft plaatsgevonden.

4.20. De gevorderde afgifte wordt geweigerd ten aanzien van de New Looxs Sabah en Bali. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over de overeenstemmingsvraag (Denton - Sabah) respectievelijk trivialiteit van het ontwerp (Dalton – Bali) wordt voorshands niet ingezien dat een inbreukvordering ter zake enige kans van slagen heeft zodat ook niet van de bij een inzagevordering aan te leggen (minder zware) maatstaf van een redelijk vermoeden van inbreuk is uit te gaan.

Op andere blogs:
DirkzwagerIEIT (Piraterij en fietsmanden)

IEF 12419

Geschriftenjurisprudentie hitlijsten Nederlandse Top 40

In aanloop naar de bijeenkomst 'Dansen op het graf van de geschriftenbescherming' van 3 april a.s. herinneren we u graag aan de geschriftenbeschermingsjurisprudentie uit vervlogen tijden.

Hof Arnhem 17 september 1979, BIE 1980, nr. 9 (Stichting Nederlandse Top 40/Kluwer)

Top 40 heeft geen onderscheidende kracht als merk voor hitlijsten; gebruik door een licentiehouder handhaaft overigens het recht op een merk niet alleen ingeval de licentie is geregistreerd.

Art. 10, lid 1, aanhef en sub Ie Auteurswet. Hof: Van inbreuk op het aan de Stichting toekomende auteursrecht zou alleen sprake kunnen zijn ingeval van door ontlening aan de lijsten van de Stichting zelf overnemen van de inhoud daarvan. Dit geval doet zich hier evenwel niet voor, daar Kluwer — daargelaten of Kluwer de bedoelde nummers ontleent aan deze lijsten zelf dan welaan de Telegraaf of aan een Veronica uitzending — alleen de nummers die door haar op haar lijst opgevoerde platen op de lijst van de Stichting hebben — indien tenminste die platen ook op die lijst voorkomen — in de daarvoor bestemde kolom opneemt.

De Stichting verspreidt wekelijks een drukwerk onder grammofoonplaten-detaillisten ter gratis verspreiding door dezen onder het publiek, waarin onder meer opgenomen de Nederlandse Top 40, een lijst van de 40 in de aangegeven rangorde volgens de Stichting meest verkochte grammofoonplaten. Dit drukwerk verschijnt iedere woensdag. De Stichting is auteursrechthebbende met betrekking tot deze lijst, die behoort tot de categorie 'alle andere geschriften' als bedoeld in art. 10 sub 1° Auteurswet 1912. Op dinsdag wordt een soortgelijke lijst in andere opmaak en met minder uitvoerige gegevens betreffende iedere plaat gepubliceerd in het dagblad het Algemeen Dagblad waarbij is vermeld 'Publicatie in samenwerking met de Stichting Nederlandse Top 40', doch waarbij het auteursrecht met betrekkingtot deze publicatie niet uitdrukkelijk is voorbehouden. Op vrijdagavond wordt door de radioomroep Veronica met toestemming van de Stichting gebruik gemaakt van de op de lijst Nederlandse Top 40 voorkomende gegevens voor de samenstelling van een muziekprogramma getiteld Nederlandse Top 40

Kluwer geeft een weekblad uit onder de naam Billboard Benelux, dat op maandag wordt gedrukt. Zij is geabonneerd op ontvangst per telex van de gegevens betreffende de lijst van Nederlandse Top 40 voor de komende week, die op maandag wordt ontvangen.

Kluwer gebruikt de gegevens van deze telex, waarop is vermeld 'publicatie alleen met toestemming' voor het wekelijks door haar ingesteld onderzoek onder platenhandelaren teneinde te komen tot een door haar samengestelde lijst van de 50 best verkochte platen, die zij in Billboard Benelux afdrukt onder de benaming 'Hot 50 Holland'. Ter vergelijking worden achter de titels van" de platen, die op de door haar samengestelde lijst zijn vermeld, opgenomen de nummers van de rangorde waarin deze platen ook voorkomen op de lijsten van Tros Top 50 en Nationale Hitparade van dezelfde week en van Top Pop en de Stichting van de vorige week, dit laatste zonder dat de Stichting daartoe toestemming heeft gegeven. Boven de lijst van de nummers corresponderend met die van de Nederlandse Top 40 van de Stichting van de vorige week is vermeld 'Stichting Nederlandse Top 40', terwijl naast deze lijst is vermeld 'Nederlandse Top 40 op radio: vrijdag Hilversum III 19.02 - 0.00 uur'.

Het hof:
Overwegende dat de Stichting blijkens haar eerste grief van oordeel is dat Kluwer op die wijze inbreuk maakt op het haar toekomende auteursrecht op vorenbedoelde lijsten van de Stichting;

Overwegende dat de Stichting, ingevolge de artikelen 7 en 8 van de Auteurswet 1912, is te beschouwen als de maker van vorenbedoelde, door haar openbaar gemaakte, lijsten, aan wie krachtens artikel 10 het auteursrecht op die lijsten toekomt, vallende deze lijsten, ook volgens partijen, onder 'alle andere geschriften' als bedoeld in dat artikel; dat niet is gebleken dat deze lijsten zijn te beschouwen als iets anders dan geschriften zonder eigen of persoonlijk karakter;
dat van inbreuk op vorenbedoeld auteursrecht alleen dan sprake zou kunnen zijn ingeval van door ontlening aan de lijsten van de Stichting zelf overnemen van de inhoud daarvan;
dat dit geval zich evenwel te dezen niet voordoet, daar Kluwer — daargelaten de vraag of Kluwer na te melden nummers ontleent aan deze lijst zelf dan wel aan de Telegraaf of aan een Veronica uitzending — alleen de nummers die door haar op haar lijst opgevoerde platen op de lijst van de Stichting hebben — indien tenminste de betreffende plaat ook op die lijst voorkomt — in de betreffende kolom opneemt;
dat de eerste grief dan ook geen doel treft;

IEF 12416

Portretrecht en het zelfbeschikkingsrecht van voetballer Johan Cruijff

Conclusie A-G HR 8 maart 2013, nr. 12/01825 (Johan Cruijff tegen Uitgeverij Tirion BV en Guus de Jong)

Conclusie is ingezonden door Kitty van Boven, I-ee. en Thijs van Aerde, Houthoff Buruma.

In navolging van Hof IEF 10733 en Rb Amsterdam IEF 8761. Portretrecht. Publiek figuur voetballer Johan Cruijff. Privacy. artikel 8 en 10 EVRM. Procureur-generaal Verkade concludeert tot verwerping van het beroep.

Het gaat in deze zaak - zeer kort gezegd - over een rijk geïllustreerd aan voetballer Johan Cruijff gewijd fotoboek, dat is uitgegeven zonder zijn toestemming. Tirion heeft Cruijff wél een (aan de verkoop van het boek gerelateerde) vergoeding aangeboden.

De inzet van het principieel getoonzette cassatiemiddel is dat zo'n boek aan toestemming is onderworpen. Aan Cruijff zou (op basis van het privacyrecht van art. 8 EVRM) een 'zelfbeschikkingsrecht' over publicatie van foto's van hem en over gebruik van zijn naam in publicaties als onderhavige toekomen. Daaraan zou het informatievrijheidsrecht van art. 10 EVRM niet kunnen afdoen.

Cruijffs 'grensverleggende' opstelling is volgens de Procureur-Generaal Verkade niet in overeenstemming met de jurisprudentie van de Hoge Raad over het 'portretrecht'-artikel 21 Auteurswet (Aw) en evenmin in overeenstemming met de jurisprudentie van het EHRM. Het EHRM kent geen voorrang toe aan art. 8 EVRM boven art. 10 EVRM of omgekeerd en gaat uit van de noodzaak van afweging van belangen.

Leeswijzer:
1. Inleiding
2. Feiten
3. Procesverloop
4. Inleidende beschouwingen
4.A. Portretrecht
4.B. Beoordelingskader in cassatie
5. Bespreking van het cassatiemiddel
- foto's gemaakt in de openbare sfeer hebben geen betrekking op de persoonlijke levenssfeer

Terzijde wijst Verkade nog op de regeling recht op de naam in artikel 1:8 BW, waar geen uitspraken of commentaren bekend zijn waarin de Nederlandse vormgeving van het naamrecht in strijd met artikel 8 EVRM geoordeeld is.

5.1.1. (...) Onderdeel 1.a. is gericht tegen 's hofs oordeel in rov 3.4, dat publicatie van foto's van Johan Cruijff, gemaakt in de openbare sfeer, althans betrekking hebbende op zijn functioneren als voetballer met, althans niet in relevante mate, zijn persoonlijke levenssfeer betreft en geen situatie betreft waarmee het door art. 8 EVRM gewaarborgde recht op bescherming van het privéleven is geschonden en/of zou moeten prevaleren boven de door art. 10 EVRII gewaarborgde uitingsvrijheid. ^

5.1.2. Volgens de rechtsklacht zou het hof hiermee miskennen dat he, begrip 'private life' (...) van iemands persoonlijke identiteit, waaronder diens naam of portret, en dat daarvan evenzeer sprake is als (…) belangen, alsmede dat een dergelijke bescherming „ook toekomt aan een 'publiek' figuur. Het onderdeel verwijst hiertoe naar diverse arresten van het EHRM.^^

5.6.1. Onderdeel 2.a gaat uit van een lezing van rov. 3.4 dat daarin het oordeel besloten ligt dat de omstandigheid dat (een deel van) de foto's uit het boek ooit zijn gemaakt in het kader van de vrije nieuwsgaring meebrengt dat deze foto's thans - vele jaren later - zonder toestemming van de geportretteerde (opnieuw) mogen worden gepubliceerd. Dat oordeel zou blijk geven van een onjuiste rechtsopvatting, omdat - kort samengevat - een (nieuwe) open-barmaking van een portret opnieuw dient te worden beoordeeld in de context van een (nieuwe) belangenafweging op het moment van de (nieuwe) publicatie.

5.6 2. Hoewel de klacht uitgaat van een juiste rechtsopvatting, kan zij niet tot cassatie leiden omdat het hof geen blijk geeft van miskenning van deze rechtsopvatting.

5.7.1. Onderdeel 2.b begint met de rechtsklacht dat het hof in rov. 3.4 en 3.5 miskend zou hebben dat de bescherming die onder artikel 10 EVRM aan een historische (biografische) publicatie toekomt, van een andere rangorde is dan de bescherming van nieuwsfeiten. Het onderdeel verwijst naar EHRM 10 maart 2009, nr. 23676/03, NJ 2010, 109 (Times/UK).

5.7.3. De klacht faalt omdat
(i) zij niet aangeeft dat en waar in de feitelijke instanties een beroep gedaan is op toepasselijkheid van (een uit) het arrest Times/UK (voortvloeiende regel) en waarom (die regel uit) dat arrest geschonden zou zijn;
(ii) de omstandigheid dat aan lidstaten een ruimer beoordelingsvrijheid toekomt ten aanzien van regels m verband met opneming in een archief toekomt dan ten aanzien van opneming in het oorspronkelijke medium zelf, niet meebrengt dat de lidstaten ten deze ook strenger zouden woe^e« zijn.

5.10.2. Cruijff heeft-zie hierboven m-. 5.9.5 - het door hem bedoelde 'zelfbeschikkingsrecht' gedefinieerd als (voor zover hier van belang, en met door mij toegevoegde cursivering): een 'beslissingsmacht [...] [waarmee] hij de publicatie van zijn portret [ ] [kan] verbieden, indien een afweging van de betrokken (botsende) belangen daartoe aanleiding geeft.

In dezelfde zin luidt het slot van het onderdeel, zie hierboven nr. 5.9.7. Daar luidt de omschrijving (voor zover hier van belang, met door mij toegevoegde cursivering) dat 'een zonder opdracht geportretteerde zich (eveneens) op grond van art. 8 EVRM kan verzetten tegen het zonder toestemming openbaar maken van zijn portret als hij daar in de gegeven omstandigheden van het geval (een door het privacyrecht bepaald) redelijk belang bij heeft\

5.10.3. Overigens bleek bij de bespreking van onderdeel 1 al dat art. 8 lid 2 EVRM - en het met art. 8 'concurrerende' art. 10 EVRM - grenzen stellen aan het in art. 8 lid 1 EVRM bedoelde recht.

5.11. Op basis van het bovenstaande meen ik dat onderdeel 3.a faalt. Het door Cruijff bedoel de 'zelfbeschikkingsrecht' kent - door Cioiijff zelf onderkende, in de cursiveringen hierboven geaccentueerde - grenzen die bepaald worden door belangenafweging.

5.19.1. Volgens onderdeel S.a, naar de kem weergegeven, heeft het hof verzuimd Cruijffs commerciële belang mee te nemen in de beoordeling van de vraag of een redelijk belang van Cruijff in de zin van art. 21 Aw zich tegen openbaarmaking van diens portret verzet. Volgens de klacht beoordeeld het hof slechts of Cruijff zich tegen publicatie van het boek kan verzetten op basis van schending van zijn persoonlijke levenssfeer in (te) enge zin, en betrekt het daarbij niet Cruijffs commerciële belang in verband met diens verzilverbare populariteit.

5.19.2. Onderdeel 5.a mist feitelijke grondslag.

5.22.1. Onderdeel 6.a gaat uit van de lezing van rov. 3.7 dat het hof daarin oordeel dat het portretrecht geen aanspraak geeft op een exclusief exploitatierecht, maar moet worden gezien als een beperking van de uh het auteursrecht voorvloeiende exploitatierechten van de maker van het portret met het oog op de redelijke belangen van de geportretteerde, 's Hofs oordeel komt erop neer dat aan een geportretteerde geen verbodsrecht toekomt ter zake de openbaarmaking van zijn portet, maar slechts een vergoedingsaanspraak, zo vervolgt het onderdeel

Volgens het onderdeel miskent het hof hiermee dat art. 21 Aw een verbodsrecht bevat althans kan bevatten, inhoudende dat de zonder opdracht geportretteerde zich op grond van een redelijk belang, althans na belangenafweging, kan verzetten tegen publicatie van zijn portret.

5.22.2. Voor zover het onderdeel (in de eerste volzin) uitgaat van een 'exclusief exploitatierecht' dat op basis van art. 21 Aw aan de geportretteerde zou toekomen, en dat vergelijkbaar zou Zljn met een (intellectueel) eigendomsrecht of een in beginsel absoluut verbodsrecht gaat het - zoals uit de bespreking van andere onderdelen van het cassatiemiddel al bleek - uit van een onjuiste rechtsopvatting.

5.25.1. Onderdeel 5.gaat uh van een lezing van rov. 3.6 en 3.7 waarin het hof zou hebben bedoeld dat Cruijff in casu geen verbodsrecht toekomt, maar slechts een vergoedingsaanspraak, aangezien hij enkel een commercieel belang heeft bij zijn verzet tegen de openbaarmaking van zijn portretten in het boek. Volgens het onderdeel is zo'n oordeel onjuist, omdat een onderscheid naar de aard van het redelijk belang dat door art. 21 Aw wordt beschermd geen steun vindt in het recht.

5.25.2. Ook dh onderdeel gaat uh van een onjuiste lezing van 's hofs arrest. Ik kan volstaan met een verwijzing naar m-s. 5.17.2 en 5.22.4; het onderdeel behoeft voor het overige geen bespreking.^^

5.29. Onderdeel 9 geeft 's hofs oordeel in rov. 3.8 als volgt verkort weer: 'dat indien sprake IS van verzilverbare populariteit, het redelijk belang van een geportretteerde zich er tegen kan verzetten dat tot publicatie van foto's wordt overgegaan zonder dat hem een passende vergoeding wordt aangeboden.'

IEF 12413

Consequenties voor huidige praktijk beperkt

De invloed van College van Toezicht, Geschillencommissie en nadere regelgeving ongewis.

 Een redactionele bijdrage ingezonden door Michel Frequin, Directeur VOI©E.

Bijna alle wettelijke voorwaarden zijn via zelfregulering (het CBO-Keurmerk) reeds geregeld, waardoor er voor de huidige praktijk van cbo’s per 1 juli niet veel verandert. De invloed van het ex ante toezicht door het College van Toezicht, de Geschillencommissie en nadere regelgeving is ongewis.

VOI©E-leden hebben meeste al geregeld in keurmerk
Nieuw: ex ante toezicht door het College
Transparantie algemene en financiële beleid reeds gerealiseerd
Financiering en sanctiemogelijkheden van het College
Normering topinkomens
Geschillencommissie gaat over billijkheid van tarieven oordelen
Nadere regelgeving mogelijk
Volledig overzicht

VOI©E-leden hebben meeste al geregeld in keurmerk
De wet toezicht van 6 maart 2003 structureerde het tot dan toe versnipperde toezicht op de organisaties met een wettelijke monopoliepositie: Buma, Sena, Reprorecht, Thuiskopie en Leenrecht. Na de wetswijziging van 1 juli 2013 vallen ook de collectieve beheersorganisaties (cbo’s) zonder aan de wet ontleend mandaat (de zogenaamde ‘vrijwillige cbo’s) onder het toezicht van het College. Welke dat zijn, hangt af van de wettelijke aanwijzing bij AMvB die op advies van het College van Toezicht tot stand komt. Voor de aanwijzing geldt een drempel van een incassoniveau van 1 miljoen euro, over twee opeenvolgende jaren gemeten. De twaalf vrijwillige cbo’s die lid zijn van VOI©E voldoen – evenals de vijf ‘monopolisten’ – als gevolg van het CBO-Keurmerk reeds aan alle eisen met betrekking tot transparantie en governance, keren binnen drie jaar uit, geven sinds 2011 vier keer per jaar alle door het College verlangde financiële informatie en hebben de richtlijnen voor integer bestuur, die ook onder toezicht van het College staan, geïmplementeerd. Ook voor deze twaalf cbo’s is de invloed van de wetswijziging op de huidige praktijk beperkt.

Nieuw: ex ante toezicht door het College
De aangewezen vrijwillige cbo’s zullen er voortaan aan moeten denken besluiten tot statutenwijzigingen of nieuwe of gewijzigde reglementen voor rechthebbenden voor de invoering eerst schriftelijk te laten goedkeuren door het College. De vijf reeds onder toezicht staande organisaties zijn hier al aan gewend.

Nieuw voor alle cbo’s die in de markt incasseren, is dat voortaan ook voor model(licentie)overeenkomsten voorafgaand aan de invoering schriftelijke toestemming van het College is vereist. Dat geldt ook voor besluiten tot eenzijdige tariefsverhoging (verhoging boven de bij AMvB vastgestelde indexering die niet is overeengekomen met een representatieve organisatie van betalingsplichtigen) die niet zijn gebaseerd op toegenomen gebruik. Die eenzijdige tariefsverhogingen worden door het College getoetst op buitensporigheid.

Het College krijgt acht weken de tijd om over de voornoemde toestemmingsverzoeken advies uit te brengen, gebeurt dat niet (op tijd) dan wordt het betreffende besluit geacht te zijn goedgekeurd. Welke invloed dit verbrede ex ante toezicht op de praktijk gaat krijgen, is nog ongewis. Het College heeft hierbij een grote beleidsvrijheid en zal hier ongetwijfeld prudent en verstandig mee omgaan. VOI©E heeft veel vertrouwen in het College.

Nieuw voor de vrijwillige cbo’s is nog dat ook zij bezoek van het College kunnen krijgen als het gaat om leden-, aangeslotenen- of bestuursvergaderingen of gewoon bezoek op kantoor en dat ook zij het College schriftelijk moeten informeren over substantiële investeringen (gebeurt ook al sinds 2011) en het (mede) oprichten van of deelnemen in een andere rechtspersoon. Dat laatste moest overigens ook al aan het Keurmerkinstituut worden gemeld, omdat dit consequenties kan hebben voor het verleende keurmerk.

Transparantie algemene en financiële beleid reeds gerealiseerd
Zoals gezegd voldoen alle VOI©E-leden al aan de uitgebreide eisen met betrekking tot het financiële en algemene beleid die staan opgenomen in artikel 2 van de wet.

Deze eisen zijn sinds 2011 onderdeel van de CBO-Keurmerkcriteria en worden jaarlijks getoetst door een onafhankelijke auditor van het Keurmerkinstituut. Als een cbo niet aan een van deze eisen voldoet, wordt geen CBO-Keurmerk verleend. In 2011 en 2012 hebben alle VOI©E-leden het keurmerkcertificaat verdiend.

De verplichting om een jaarrekening op te stellen overeenkomstig Titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek zal consequenties hebben voor de opstelling van jaarrekeningen die nu “gelijkwaardig” aan Titel 9 zijn opgesteld. Na overleg met het College heeft VOI©E daartoe reeds in 2012 een project harmonisering financiële verslaglegging opgezet, zodat alle jaarrekeningen vanaf het verslagjaar 2013 aan deze wettelijk eis voldoen en dan ook nog op een zo eenduidig mogelijke wijze.

Financiering en sanctiemogelijkheden van het College
Het College van Toezicht werd voor het grootste deel gefinancierd door de vijf onder toezicht staande cbo’s. Met ingang van 1 juli 2013 worden de kosten van het College volledig door het ministerie van Veiligheid en Justitie vergoed.

Het College krijgt echter vanaf 1 juli de sanctiemogelijkheid om een forse boete aan een cbo op te leggen, waarvan de opbrengst kan worden aangewend ter financiering van de kosten van het College.

Naar verwachting zal dat niet zo’n vaart lopen, omdat het College eerst informeel overlegt, vaak ook met VOI©E als het advies meer cbo’s aangaat, daarna een advies geeft en pas als dat advies niet wordt opgevolgd tot een aanwijzing overgaat. Aan die aanwijzing kan een dwangsom worden verbonden en als dat ook niet helpt, kan een boete worden opgelegd. De ervaring met de adviesbevoegdheid van het College sinds 2003 is, dat alle adviezen in goed overleg zijn opgevolgd en dat het nooit tot sancties hoefde te komen.

Normering topinkomens
De Wet Normering Topinkomens wordt per 1 juli 2013 analoog van toepassing verklaard op de bezoldiging van “de leden van de uitvoerende, adviserende en toezichthoudende organen van een collectieve beheersorganisatie alsmede de hoogste ondergeschikte of de leden van de groep hoogste ondergeschikten aan dat orgaan en degene of degenen die is of zijn belast met de dagelijkse leiding van een collectieve beheersorganisatie.”

Voor topfunctionarissen geldt in 2013 een maximale bezoldiging van 228.599 euro per jaar (gebaseerd op 130 procent van het brutosalaris van een minister, vermeerderd met componenten voor onkostenvergoeding en het werkgeversdeel van het pensioen).

Voor “leden, onderscheidenlijk voorzitters, van de hoogste toezichthoudende organen van een rechtspersoon geldt een bezoldiging van maximaal 5% van de maximale bezoldiging voor de leden (11.430 euro per jaar) en 7,5% (17.145 euro per jaar) voor de voorzitter.

Er geldt een overgangsregeling voor bestaande afspraken over de bezoldiging voor de duur van vier jaar; in de daaropvolgende drie jaren moet de hogere bezoldiging worden afgebouwd in een bij wet aangegeven tempo, zodat het maximum in werking treedt per 1 januari of 1 juli 2020. De overgangsregeling geldt niet voor wijzigingen van de bezoldiging die op of na 18 januari 2012 (de datum waarop dit voorstel bij de Tweede Kamer werd ingediend) zijn afgesproken.

De normering zal slechts op enkele personen betrekking hebben.

Geschillencommissie gaat over billijkheid van tarieven oordelen
Per 1 juli zal een geschillencommissie worden aangewezen voor de beslechting van geschillen over de billijkheid van de hoogte van door cbo’s in rekening gebrachte vergoedingen. Dit zal ongetwijfeld de Geschillencommissie Auteursrechten worden die sinds 1 oktober 2011 door VOI©E en VNO-NCW / MKB Nederland bij de stichting Geschillencommissies is ondergebracht voor de beslechting van geschillen over de toepassing van tarieven. De projectkosten voor de start van deze geschillencommissie zijn al door het ministerie van Veiligheid & Justitie als opdrachtgever gefinancierd.

Over het aantal geschillen en de impact die uitspraken zullen hebben op de praktijk tasten alle betrokkenen nog in het duister.

De staatssecretaris moet bij de aanwijzing nog een beslissing nemen over de financiële bijdrage van betrokken partijen aan de zogenaamde zaaksgerelateerde kosten van de geschillen.

Nadere regelgeving mogelijk
De Wet toezicht bevat een aantal zogenaamde delegatiebepalingen volgens welke nadere regels kunnen worden getroffen bij algemene maatregel van bestuur. AMvB’s zijn mogelijk over het brede scala van regels voor het algemene en financiële beleid, indexering, en de eerder genoemde aanwijzing van cbo’s en aanwijzing van de Geschillencommissie.

Wat dit voor de praktijk gaat betekenen valt dus niet met zekerheid te zeggen. VOI©E rekent erop dat de staatssecretaris bij reeds noodzakelijk geachte AMvB’s nauw aansluit op wat reeds via zelfregulering tot stand is gekomen en voor het overige de bereikte resultaten van zelfregulering eerst evalueert over drie jaar, voordat extra eisen worden gesteld.

Volledig overzicht
Voor een overzicht van alle wetswijzigingen, waarin ook de aanpassingen gedurende het vijfjarige wetgevingstraject zijn gemarkeerd, hierbij een ongeautoriseerde geconsolideerde versie van de Wet Toezicht tot en met de aanvaarding door de Eerste Kamer op 5 maart jongstleden.

Meer lezen hierover? Fundamenteel debat in de Eerste Kamer: een beschouwing

IEF 12409

HvJ EU ITV: wederdoorgifte via internet onder omstandigheden ´mededeling aan het publiek´

HvJ EU 7 maart 2013, zaak C-607/11 (ITV Broadcasting tegen TV Catch Up Ltd) - dossier - persbericht

Prejudiciële vragen gesteld door de High Court of Justice, Chancery Division, Verenigd Koninkrijk.

Over 'communication to the public', free-to-air en derde partijen die achter een inlog werken aanbieden.

Enkel nog uit 't persbericht (update volgt snel): Television broadcasters may prohibit the retransmission of their programmes by another company via the internet. That retransmission constitutes, under certain conditions, ‘a communication to the public’ of works which must be authorised by their author. (...)

Het Hof (Vierde kamer) verklaart voor recht:

1) Het begrip „mededeling aan het publiek” in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij moet aldus worden uitgelegd dat het betrekking heeft op een wederdoorgifte van de werken die zijn opgenomen in een via zendmasten uitgezonden televisie-uitzending
– door een andere organisatie dan de oorspronkelijke omroeporganisatie,
– door middel van een internetstream die ter beschikking wordt gesteld van de abonnees van deze organisatie, die deze wederdoorgifte kunnen ontvangen door op de server van deze organisatie in te loggen,
– hoewel deze abonnees zich in het ontvangstgebied van deze via zendmasten uitgezonden televisie-uitzending bevinden en gerechtigd zijn om deze uitzending op een televisieontvanger te ontvangen.
2) Voor het antwoord op de eerste vraag is het niet van belang dat een wederdoorgifte als in het hoofdgeding door reclame wordt gefinancierd en dus een winstoogmerk heeft.
3) Voor het antwoord op de eerste vraag is het niet van belang dat een wederdoorgifte als in het hoofdgeding gebeurt door een organisatie die rechtstreeks concurreert met de oorspronkelijke omroeporganisatie.

Verder uit het persbericht:

The Court points out that the cumulative effect of making the works available to potential recipients should be taken into account and that, in that connection, it is in particular relevant to ascertain the number of persons who have access to the same work at the same time and successively.

The Court finds that, in the present case, the retransmission of the works over the internet is aimed at all persons resident in the United Kingdom who have an internet connection and who claim to hold a television licence in that State. Those persons may access the protected works at the same time, in the context of the ‘live streaming’ of television programmes over the internet. Thus, that retransmission is aimed at an indeterminate number of potential recipients and implies a large number of persons. Consequently, the Court holds that, by the retransmission in question, the protected works are indeed communicated to a public within the meaning of Directive 2001/29.

Accordingly, the Court answers that the concept of ‘communication to the public’, within the meaning of Directive 2001/29, must be interpreted as covering a retransmission of the works included in a terrestrial television broadcast, where the retransmission is made by an organisation other than the original broadcaster, by means of an internet stream made available to the subscribers of that other organisation who may receive that retransmission by logging on to its server, even though those subscribers are within the area of reception of that terrestrial television broadcast and may lawfully receive the broadcast on a television receiver.

Gestelde vragen:

1. Is het in artikel 3, lid 1, van de richtlijn bedoelde recht om de "mededeling van hun werken aan het publiek, per draad of draadloos" toe te staan of te verbieden ook van toepassing op een geval waarin:
(i) auteurs toestaan dat hun werken worden opgenomen in een televisie-uitzending die via zendmasten op de grond wordt uitgezonden, vrij te ontvangen is en bedoeld is om op het gehele grondgebied van een lidstaat, dan wel in een deel daarvan te worden ontvangen;
(ii) een derde (dat wil zeggen een andere organisatie dan de oorspronkelijke omroeporganisatie) een dienst aanbiedt waarbij individuele abonnees die zich in het bedoelde ontvangstgebied van de uitzending bevinden en gerechtigd zijn om de uitzending thuis op een televisieontvanger te ontvangen, op de server van de derde kunnen inloggen en de inhoud van de uitzending door middel van een internetstream kunnen ontvangen?
Maakt het voor de beantwoording van deze vraag verschil of:
(a) de server van de derde voor elke abonnee slechts een "een-op-een"-verbinding toestaat, waarbij elke individuele abonnee zijn eigen internetverbinding met de server maakt en elk gegevenspakket dat door de server via het internet wordt verzonden aan slechts één individuele abonnee is gericht?
(b) de dienst van de derde wordt gefinancierd door middel van reclame die "pre-roll" (dat wil zeggen nadat de abonnee heeft ingelogd, maar voordat hij de inhoud van de uitzending begint te ontvangen) of "in-skin" (dat wil zeggen binnen het venster van de viewing-software waarin het ontvangen programma wordt getoond op het toestel waarmee de abonnee kijkt, maar buiten het beeld van het programma zelf) wordt getoond, maar de abonnee de oorspronkelijke reclameboodschappen uit de uitzending wel te zien krijgt op het punt waarop zij door de omroeporganisatie in het programma waren ingelast?
(c) de tussenkomende organisatie:
(i) een dienst aanbiedt die een alternatief vormt voor de dienst van de oorspronkelijke omroeporganisatie en dus met deze omroeporganisatie rechtstreeks wedijvert om kijkers; of
(ii) met de oorspronkelijke omroeporganisatie rechtstreeks wedijvert om reclame-inkomsten?

Op andere blogs:
1709blog (TV Catchup: landmark or mere technicality? Either way, we have a ruling)
IPKat (Playing Catchup - CJEU clarifies that streaming is "communication to the public")
OutLaw (Online retransmission of TV programmes protected by copyright, rules CJEU)
SOLV (HvJ wijst fundamenteel arrest over openbaarmaking via internet)
Vlaamse Nieuwsmedia (Hof van Justitie: streaming televisiezenders behoeft toestemming)

IEF 12408

Conclusie Amazon: billijke vergoeding thuiskopie, mits aantoonbaar gebruikt voor andere handeling

Conclusie A-G HvJ EU 7 maart 2013, zaak C-521/11 (Amazon.com tegen Austro-Mechana Gesellschaft zur Wahrnehmung mechanisch-musikalischer Urheberrechte Gesellschaft mbH) - dossier

Prejudiciële vragen gesteld door het Oberste Gerichtshof, Oostenrijk.

In steekwoorden: billijke vergoeding. Een uitsluitend door een collectieve beheersorganisatie geldend te maken recht. Passende vergoeding van degene die als eerste bedrijfsmatig dragers verhandeld. Recht niet afhankelijk van (tussen)handelaren en type (privé- / niet-privé-) gebruik. Recht op terugbetaling van de vergoeding tegenover de collectieve beheersorganisatie.

Van een billijke vergoeding is sprake indien de CBO representatief is en de nationale regeling voorziet in een vrijstellingsregeling van de betalingsplicht als duidelijk is dat de drager tot andere doelen wordt gebruikt dan waartoe een betalingsplicht is. De algemene mogelijkheid kent om de billijke compensatie achteraf terug te vorderen in alle gevallen waarin wordt aangetoond dat het gebruik van de drager de auteur geen nadeel heeft kunnen berokkenen.

Conclusie A-G:

1) Er is sprake van een billijke compensatie in de zin van richtlijn 2001/29 indien:
(a) de rechthebbenden in de zin van artikel 2 van richtlijn 2001/29 zonder onderscheid recht hebben op een billijke vergoeding, welk recht uitsluitend kan worden uitgeoefend door een auteursrechtenorganisatie die de verschillende rechthebbenden vertegenwoordigt, jegens degene die als eerste dragers die geschikt zijn voor de reproductie van hun werken, bedrijfsmatig onder bezwarende titel in het binnenland in het verkeer brengt, en
(b) de nationale regeling enerzijds de mogelijkheid biedt vooraf vrijstelling te verlenen van de betaling van de billijke compensatie aan natuurlijke en rechtspersonen die op grond van objectieve gegevens, ook al betreft het slechts aanwijzingen, redelijkerwijs kunnen worden geacht de dragers te verkrijgen voor duidelijk andere doeleinden dan die waarvoor de billijke compensatie moet worden betaald, en anderzijds de algemene mogelijkheid kent om de billijke compensatie achteraf terug te vorderen in alle gevallen waarin wordt aangetoond dat het gebruik van de drager de auteur geen nadeel heeft kunnen berokkenen.

2) Gezien het antwoord op de eerste vraag is het mijns inziens niet nodig om de tweede prejudiciële vraag te beantwoorden. Indien de vraag volgens het Hof wel moet worden beantwoord, geef ik in overweging om als volgt te antwoorden:

2.1) er is sprake van een „billijke compensatie” in de zin van richtlijn 2001/29 wanneer het recht op een billijke vergoeding uitsluitend bestaat bij het in het verkeer brengen door levering aan natuurlijke personen die de dragers gebruiken voor het reproduceren voor privégebruik, en

2.2) bij het in het verkeer brengen door levering aan natuurlijke personen moet, tot het tegendeel wordt bewezen, worden aangenomen dat zij de dragers gebruiken voor het reproduceren voor privégebruik. De mogelijkheid dient te bestaan om voor een eventuele vrijstelling vooraf van de betaling van de billijke compensatie of een eventuele terugvordering daarvan, aan te tonen dat de natuurlijke persoon de drager heeft aangeschaft voor duidelijk andere doeleinden dan het maken van kopieën voor privégebruik of voor gebruik voor andere doeleinden waarvoor de billijke compensatie moet worden betaald.

3) Uit richtlijn 2001/29 kan niet worden afgeleid dat het recht op een billijke compensatie niet bestaat indien een nationale regeling bepaalt dat alle opbrengsten uit de betaling daarvan bestemd zijn voor uitkering aan de auteurs, en wel voor de helft in de vorm van een rechtstreekse compensatie en voor de andere helft in de vorm van een indirecte compensatie. De verwijzende rechter dient evenwel te beoordelen of en in hoeverre de toepassing van de nationale regeling in concreto vormen van indirecte compensatie inhoudt en niet discrimineert tussen de verschillende categorieën auteurs.

4) Indien het te vergoeden nadeel is ontstaan op het grondgebied van een lidstaat, dan staan de bepalingen van richtlijn 2001/29 niet in de weg aan het recht op een billijke compensatie in deze lidstaat, indien in een andere lidstaat reeds een vergelijkbare vergoeding is betaald voor het in het verkeer brengen van de dragers. De lidstaat waarin de niet-verschuldigde betaling is gedaan, dient evenwel degenen die de billijke compensatie hebben betaald zonder verplichting daartoe, een passende mogelijkheid te garanderen om terugbetaling te verkrijgen van de bedragen die onverschuldigd als billijke compensatie zijn betaald, zonodig door het instellen van een vordering bij de nationale rechter.

Gestelde vragen:

1. Is er sprake van een "billijke compensatie" in de zin van artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29/EG, wanneer:
de rechthebbenden als bedoeld in artikel 2 van richtlijn 2001/29/EG een uitsluitend door een collectieve beheersorganisatie geldend te maken recht hebben op een passende vergoeding van degene die als eerste bedrijfsmatig dragers die geschikt zijn voor de reproductie van hun werken, onder bezwarende titel in het binnenland in het verkeer brengt,
dit recht niet afhankelijk is van de vraag of de dragers in het verkeer worden gebracht door levering aan tussenhandelaren, aan natuurlijke of rechtspersonen voor niet-privé-gebruik, dan wel aan natuurlijke personen voor privé-gebruik,
echter degene die de dragers met toestemming van de rechthebbende gebruikt voor reproductie, of vóór vervreemding aan eindverbruikers wederuitvoert, wel een recht op terugbetaling van de vergoeding heeft tegenover de collectieve beheersorganisatie?

Indien vraag 1 ontkennend wordt beantwoord:
2.1.    Is dan sprake van een "billijke compensatie" in de zin van artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29/EG, wanneer het in vraag 1 (a) beschreven recht enkel bestaat bij het in het verkeer brengen door levering aan natuurlijke personen die de dragers gebruiken voor het reproduceren voor privé-gebruik?
2.2.    Indien vraag 2.1 bevestigend wordt beantwoord:
Moet dan bij het in het verkeer brengen door levering aan natuurlijke personen, tot het tegendeel wordt bewezen, worden aangenomen dat de dragers worden gebruikt voor het reproduceren voor privé-gebruik?

Indien vraag 1 of vraag 2.1 bevestigend wordt beantwoord:
Volgt dan uit artikel 5 van richtlijn 2001/29/EG of andere bepalingen van Unierecht, dat het door een collectieve beheersorganisatie geldend te maken recht op uitkering van een billijke compensatie niet bestaat wanneer de collectieve beheersorganisatie wettelijk verplicht is om de helft van de opbrengst niet aan de rechthebbende uit te keren, maar dient te besteden aan sociale en culturele organisaties?

Indien vraag 1 of vraag 2.1 bevestigend wordt beantwoord:
Staat dan artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29/EG, of een andere bepaling van Unierecht, in de weg aan een door een collectieve beheersorganisatie geldend te maken recht op uitkering van een billijke compensatie, wanneer reeds in een andere lidstaat - zij het wellicht op een met het Unierecht strijdige grondslag - een passende vergoeding voor het in het verkeer brengen van de dragers is betaald?

 

IEF 12405

Eerste Kamer neemt toezicht collectief beheer zonder stemmen aan

Wijziging van de Wet van 6 maart 2003, houdende bepalingen met betrekking tot het toezicht op collectieve beheersorganisaties voor auteurs- en naburige rechten, Kamerstukken I, 2011/12, 31 766, A. - dossier

De Eerste Kamer heeft het voorstel Toezicht op collectieve beheersorganisaties voor auteurs- en naburige rechten op 5 maart 2013 zonder stemming aangenomen. Het voorstel (EK 31.766, A) werd eerder op 13 maart 2012 met algemene stemmen aangenomen door de Tweede Kamer.

Het toezicht kan als volgt worden samengevat:

- ook Buma komt onder het preventieve toezicht te vallen,
- ook organisaties van vrijwillig collectief beheer gaan onder het toezicht vallen,
- collectieve beheersorganisaties moeten voldoen aan eisen ten aanzien van transparantie en beheerskosten,
- informatieplicht, op grond waarvan in Nederland gevestigde derden waarmee de onder het toezicht vallende organisaties bij de inning of verdeling van gelden samenwerken het College van Toezicht de gevraagde inlichtingen moeten verschaffen,
- het toezicht op de tariefontwikkeling loopt via de vereiste instemming vooraf van het College bij eenzijdig voorgenomen verhogingen van de standaardtarieven en
- het College van Toezicht krijgt de bevoegdheid om bestuurlijke boeten en een last onder dwangsom op te leggen.