DOSSIERS
Alle dossiers

Rechtspraak  

IEF 4584

instandhouding

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 16 augustus 2007, LJN: BB2029, Nederlandse Algemene Kwaliteitsdienst Tuinbouw en De Staat der Nederlanden tegen [De Besloten Vennootschap].

Onrechtmatige overheidsdaad. Besluit tot schrappen van teeltmateriaal van de B-lijst (bijlage bij de Regeling toelating groentenrassen 1973) is geen beschikking in de zin van de Awb. Onzorgvuldig advies en besluit

De Besloten Vennootschap handelt in tuinbouwzaden. Zij is (onder andere) eigenares van het oudermateriaal van de komkommer Toro F1. Art. 82 van de oude Zaaizaad en plantgoedwet regelde dat de Minister van LNV kon bepalen dat teeltmateriaal afkomstig van door hem aan te wiizen groepen van planten, welke niet zijn ingeschreven in het rassenregister,in het verkeer mochten worden gebracht.Via deze weg werd Toro op 28 oktober 1992 opgenomen op deze zogenaamde  B lijst en op de EU rassenlijst. Na ontvangst van een brief van Zezaim (de toenmalige instandhouder van Toro) op 11 december 1997, waarin Zezaim aangaf Toro niet meer te produceren en geen zaden meer te hebben, concludeerde NAKT dat Toro niet meer systematisch in stand werd gehouden. Vervolgens werden in 2000 door de spaanse autoriteiten een partij zaden Toro bij de spaanse afnemer van de BV in beslag genomen. Hierna wees de BV NAKT erop dat Toro nog wel in stand werd gehouden. NAKT spande zich in om Toro zo snel mogelijk weer in de B lijst te krijgen. Op 4 april 2001 werd Toro opnieuw in de B lijst en de EU rassenlijst opgenomen. In dit geding vordert de BV schade doordat Toro ten onrechte van de B lijst en de EU rassenlijst was afgehaald.


NAKT en de Staat beriepen zich op de formele rechtskracht van het besluit van 8 juni 1999 tot schrapping van Toro van de B lijst. Op 16 maart 2005 overwoog de rechtbank dat zij geen uitsluitsel hoeft te geven over de vraag of tegen het Besluit bezwaar en beroep heeft opengestaan (in welk geval het Besluit formele rechtskracht zou hebben als er geen uitzondering zou zijn), omdat zij van oordeel is dat, als dit zo is, een uitzondering op het beginsel van formele rechtskracht gerechtvaardigd is. De rechtbank heeft vervolgens overwogen dat NAKT onrechtmatig heeft gehandeld door te adviseren om Toro van de B-lijst te schrappen en dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld door dit advies zonder meer op te volgen. De rechtbank heeft de vorderingen tot verklaring voor recht en betaling van schadevergoeding nader op te maken bij staat, toegewezen. De vordering tot betaling van een voorschot heeft zij afgewezen bij gebrek aan spoedeisend belang. (zie 2.2)

NAKT en de Staat hebben beroep ingesteld tegen de overwegingen van de rechtbank inhoudend kort gezegd dat NAKT onrechtmatig heeft gehandeld door haar onderzoek naar de instandhouding van Toro te beperken tot de briefwisseling met Zeraim in plaats van tevens bij de BV  te informeren alvorens een advies tot schrapping van Toro te (laten) geven en dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld door het onzorgvuldig tot stand gekomen advies te volgen.

Het Hof oordeelt dat het besluit tot schrappen van teeltmateriaal van de B-lijst geen beschikking is in de zin van de Awb. Voor zover de rechtbank in haar overwegingen uitgaat van de mogelijkheid dat het Besluit wel een beschikking is, kunnen deze overwegingen niet als dragend voor de beslissing worden beschouwd.

Artikel 14, eerste lid van Richtlijn 70/458/EG (inmiddels vervangen door Richtlijn 2002/55/EG) bepaalde dat de toelating van een ras wordt ingetrokken door de Lid Staten a) indien bij het onderzoek is aangetoond dat een ras niet meer onderscheidbaar, bestendig of voldoende homogeen is en b) op verzoek van de voor het ras verantwoordelijke persoon of personen, tenzij een instandhouding verzekerd blijft. Artikel 14, tweede lid, bepaalde dat de Lid-Staten de toelating van een ras kunnen intrekken: a) wanneer de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die uit hoofde van deze richtlijn zijn vastgesteld, niet worden nagekomen, en b) wanneer bij de aanvraag tot toelating of bij het onderzoek onjuiste of misleidende inlichtingen zijn verstrekt ten aanzien van feiten waarvan de toelating afhankelijk is gesteld.

Het Hof stelt vast dat artikel 14, tweede lid en artikel 14, eerste lid onder b geen grond voor de intrekking boden. Met bertekking tot artikel 14, eerste lid overweegt het hof dat NAKT uit het onderzoek bij de instandhouder niet kon afleiden dat Toro in stand gehouden was. "Dit leidt echter niet automatisch tot de conclusie dat door het onderzoek voldoende was aangetoond dat Toro niet in stand gehouden was. Alleen dit laatste – bij onderzoek is het niet in standgehouden zijn van het ras aangetoond – moet ingevolge artikel 14, eerste lid, tot intrekking leiden." het Hof is van mening dat NAKT onzorgvuldig is geweest en de conclusie dat Toro niet meer in stand werd gehouden te snel heeft getrokken. Hierbij neemt het hof de volgende omstandigheden in aanmerking:

- Het door NAKT gedane onderzoek had alleen de melding opgeleverd dat Zeraim geen Toro meer in voorraad had of produceerde. Zeraim heeft zich niet expliciet uitgelaten over het niet meer bestaan van Toro. Zeraim heeft ook niets over de wenselijkheid van schrapping van Toro van lijsten gemeld, waar zij dit wel had gedaan met betrekking tot twee andere rassen. NAKT heeft hiernaar ook op geen enkele wijze bij Zeraim geïnformeerd. Het was eenvoudig mogelijk om Zeraim aan te schrijven met de vraag of (ook) Toro volgens Zeraim moest worden geschrapt of dat de productie en/of de instandhouding van Toro aan een ander was overgedragen.

- Toro is een hybride en het ligt voor de hand dat bij het in het verkeer brengen daarvan niet alleen de vermeerderaar betrokken is. NAKT had door eenvoudig informeren bij Zeraim en ook door het raadplegen van haar eigen administratie kunnen traceren dat [de bv] in Nederland bemoeienis met dit ras heeft of heeft gehad en ook de eerdere wijzigingen van instandhouder bij NAKT had opgegeven. [de bv] was bij NAKT aangesloten en haar adres was bij NAKT bekend.

- In de periode rond het advies tot schrapping van Toro werd Toro door NAKT onderzocht in een proeftuinonderzoek. Het doen van onderzoek op (forse) partijen Toro door NAKT ook al zou dit privaatrechtelijk zijn rijmt niet met de conclusie van NAKT dat Toro niet meer bestaat.

Met het advies van NAKT om Toro van de B lijst te schrappen, heeft NAKT onrechtmatig gehandeld.

Lees het vonnis hier.

IEF 4564

Voor de liefhebber

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 16 augustus 2007, LJN: BB2029, Nederlandse Algemene Kwaliteitsdienst Tuinbouw en De Staat der Nederlanden tegen [De Besloten Vennootschap].

Kwekersrecht, althans Zaaizaad- en plantgoedrecht. Onrechtmatige overheidsdaad. Besluit tot schrappen van teeltmateriaal van de B-lijst (bijlage bij de Regeling toelating groentenrassen 1973) is geen beschikking in de zin van de Awb. Onzorgvuldig advies en besluit.

Lees het vonnis hier.

IEF 3746

Bolroyalty

glady.gifRechtbank ’s-Gravenhage,  28 maart 2007, LJN: BA1817, Holland Bolroy Markt B.V. tegen Novacap Agricola B.V.

Kwekersrecht, merkenrecht. Geschil over door Novacap aan HBM verschuldigde royalty's die betrekking hebben op kwekers- en/of merkenrechtelijk beschermde cultivars van HBM. Alleen de vordering inzake door NovaCap verschuldigde royalties is voor een deel toewijsbaar. De vordering inzake de areaalopgave, de in een teeltjaar beplante oppervlakte, wordt niet toegewezen.

HBM is kwekersrecht- en/of merkrechthoudster van tulpencultivars en handelt in teeltmateriaal, NovaCap maakte haar bedrijf van het verrichten van aan- en verkoop(termijn)transacties in partijen tulpenbollen (cultivars) van nieuwe rassen. De vorderingen uit deze termijntransacties vormden een beleggingsobject.

Novacap betwist enkele van de ingeroepen kwekers- en merkrechten. “Voorts - zo voert NovaCap aan - is HBM onduidelijk ten aanzien van de rechtsgevolgen die zij inroept: als een tulpenras kwekersrechtelijk is beschermd, mag men die tulp niet vermeerderen; is het ras (enkel) merkenrechtelijk beschermd, dan mag men die tulp wel vermeerderen, maar niet verhandelen, terwijl ook de vraag rijst of het merk niet beschrijvend is, zoals - in nader verband - bijvoorbeeld Bintje voor de betreffende aardappel.” (4.1)

De rechtbank volgt dit ontvankelijkheidsverweer niet “Het is echter ongegrond op grond van het volgende. Bedoelde lijst vermeldt 131 bolsoorten. Met betrekking tot alle niet door NovaCap genoemde soorten heeft zij kennelijk geen tekortkomingen of beperkingen ten aanzien van het kwekersrecht of het merkrecht kunnen ontdekken. Bij die stand van zaken kunnen de door NovaCap gesignaleerde bevindingen niet tot de conclusie leiden dat de basis van HBM's vorderingen zo gebrekkig of ondoorzichtig is dat die vorderingen niet voor een inhoudelijke beoordeling in aanmerking zouden komen. Ook ten aanzien van die vorderingen zelf - de door HBM ingeroepen rechten - is ongegrond de stelling van NovaCap dat deze rechten onvoldoende zouden zijn gespecificeerd, terwijl de rechtbank in de lijst met 131 namen van tulpencultivars geen enkele naam is tegengekomen die kan worden gezien als beschrijvend voor een bepaalde tulp of tulpenbol. (4.2)

Omdat maar een deel van de bollen verkocht is, is ook maar een deel van de vordering opeisbaar:

“Artikel 5.a. [algemene voorwaarden] houdt in dat de gerechtigde als "verkoper" gehouden is om een Bolroyalty te betalen aan kweker groot 3% van "de verkoopwaarde (=stuks x prijs) van de (lees: het) bij de transactie betrokken plantgoed en/of leverbare bollen". Door HBM is uitvoerig aangetoond dat NovaCap in de problemen is gekomen, doordat zij voor hoge prijzen bollen aankocht en er zeer moeizaam in slaagde deze weer door te verkopen. In HBM's rapportage wordt vermeld dat NovaCap op 15 juli 2003 al voor € 67,8 miljoen bollen had aangekocht en op die datum nog slechts voor € 6 miljoen had verkocht. Zoals ook door beide partijen wordt aangevoerd, zijn er - met name nadien - verkopen door SBC gefingeerd. De rechtbank houdt het ervoor dat dit met name is geschied ten aanzien van verkopen op naam van NovaCap. Zij schat dat NovaCap, die voorafgaand aan het faillissement van SBC voor ruim € 73 miljoen aan bollen had gekocht (r.o. 2.1.), daarvan in oktober/november 2003 daadwerkelijk voor ruim € 18 miljoen (25%) bollen had verkocht. Aldus komt de rechtbank in goede justitie tot de conclusie dat HBM's subsidiaire vordering b.1. inzake de royalties toewijsbaar is voor € 381.916,72 (25% van € 1.527.666,94).” (4.16)

“Zowel de primaire vordering als de subsidiaire  inzake de areaalopgave is strak gekoppeld aan een boetebedrag per verkochte cultivar. Hoewel op zich zelf wel vaststaat dat NovaCap de areaalopgave-verplichting gedurende drie seizoenen niet is nagekomen, staat - zo volgt uit het voorgaande - die strakke koppeling aan toewijzing van beide vorderingen in de weg: een boete per verkochte cultivar is hoe dan ook niet aan de orde en kan derhalve hoe dan ook niet worden toegewezen.” 4.22.

Lees het vonnis hier.

IEF 3625

Gecertificeerd pootgoed

exq.bmpRechtbank ’s-Gravenhage, 7 maart 2007, rolnummer 27052 / HA ZA 06-2617. Saatzucht Firlbeck GmbH & Co KG tegen Stet Holland B.V. (met dank aan Tjeerd Overdijk, Steinhauser Hoogenraad).

Bevoegdheidsincident in een kwekersrechtelijke zaak over aardappelsoort Exquisa. Het geschil spitst zich toe op de vraag of het arbitragebeding in de licentieovereenkomst geschillen, welke zijn ontstaan na ontbinding van de overeenkomst, aan de competentie van de rechter onttrekt. De rechter oordeelt dat dat niet het geval is. Reden daarvoor is de ongeldigheid van het arbitragebeding.

Firlbeck is houdster van het communautaire kwekersrecht dat is verleend voor het door haar ontwikkelde aardappelras Exquisa. In 1998 hebben Firlbeck en Stet een licentieovereenkomst gesloten, waarbij Firlbeck aan Stet een exclusief licentierecht heeft verleend om gecertificeerd pootgoed van het ras Exquisa te (laten) vermeerderen en in het verkeer te brengen (eerder bericht hier) Deze overeenkomst wordt beheerst door Duits recht. Firlbeck heeft de overeenkomst bij brief van 15 juni 2005 tegen 1  augustus 2006 opgezegd. Omdat Stet na 1 januari 2006 is doorgegaan met het verrichten van vermeerderingshandelingen, maakt Stet volgens Firlbeck inbreuk op haar communautaire kwekersrecht.

Stet beroept zich op  de onbevoegdheid van de rechtbank. Het geschil zou beslecht dienen te worden door de RUCIP arbitrage commissie. In de licentieovereenkomst wordt in art. 9 verwezen naar arbitrage en in art.  3.4 is een verwijzing opgenomen naar de RUCIP voorwaarden (Für alle Lieferungen gelten die RUCIP Bedingungen).

Partijen verschillen van mening over de reikwijdte van het RUCIP arbitragebeding: Stet stelt dat dit ziet op alle geschillen voortvloeiend uit de overeenkomst, Firlbeck stelt dat dit alleen ziet op geschillen met betrekking tot de levering van pootaardappelen.

De rechtbank stelt vast dat de licentieovereenkomst niet alleen een licentie omvat. Er zijn ook elementen die behoren bij een exclusieve distributieovereenkomst. Tevens is in art. 3.4 is een regeling opgenomen voor leveringen van uitgangsmateriaal, welke leveringen vallen onder de RUCIP voorwaarden en het daarin opgenomen arbitragebeding.

De poging van Stet om het arbitragebeding van art.3.4  op te rekken tot de hele overeenkomst mislukt. Voor de overeenkomst als geheel zijn partijen in art. 9 een afzonderlijke geschillenregeling overeengekomen. Art. 9 is echter niet van toepassing nu partijen hieraan geen uitvoering hebben gegeven doordat zij anders dan voorzien in de overeenkomst geen arbitraal forum en reglement hebben aangewezen.

Gegeven de betwisting van de arbitrale bevoegdheid door Firlbeck is onaannemelijk dat RUCIP arbiters zich bevoegd zullen achten de overeenkomst als geheel te beoordelen. De rechtbank blijft bevoegd op grond van art. 101 Verordening inzake het communautaire kwekersrecht. 

Lees het vonnis hier.

 

IEF 3604

Eerst even voor jezelf lezen

tsh1st.gif- Rechtbank ’s-Gravenhage, 7 maart 2007, HA ZA 06-2617, Saatzucht Firlbeck GmbH & Co tegen Stet Holland B.V. (met dank aan Tjeerd Overdfijk, Steinhauser Hoogenraad)

Bevoegdheidsincident in een kwekersrechtelijke zaak over aardappelsoort Exquisa. Het geschil spitst zich toe op de vraag of het arbitragebeding in de licentieovereenkomst geschillen, welke zijn ontstaan na ontbinding van de overeenkomst, aan de competentie van de rechter onttrekt. De rechter oordeelt uiteindelijk dat dat niet het geval is. Reden daarvoor is de ongeldigheid van het arbitragebeding.

Lees het vonnis hier.

- HvJ EG, 8 maart 2007, conclusie A-G Juliane Kokott, zaak  C-334/05 P, OHIM tegen Shaker di L. Laudato & C. Sas. (Nederlandse versie nog niet beschikbaar)

Conclusie in de Limonchello-zaak. „Wenn man die Ausgangsprämisse in dieser Weise auf die Fälle einschränkt, in der komplexe Marken ausschließlich durch einen dominierenden Bestandteil unter Verdrängung aller anderen Bestandteile geprägt werden, so widerspricht sie nicht dem nachfolgend ergangenen Urteil des Gerichtshofs in der Sache Medion. Dort hat der Gerichtshof eine Verwechslungsgefahr aus einem nicht dominierenden Bestandteil abgeleitet.“

Lees de conclusie hier.

IEF 3287

Bloementapijtje

Rechtbank ‘s-Gravenhage,17 januari 2007, HA ZA 05-3368. Baum- Und Rosenschule Reinhard Noack tegen Radder Van Der Stam V.O.F. c.s. (met dank aan Leo Kooy, Vriesendorp & Gaade / Rechtbank Den Haag)

Kwekersrecht, althans licentierecht met wat kwekersrecht. Noack  - houdster van Europese en Nederlandse kwekersrechten en Europese en internationale merkrechten met betrekking tot rozenrassen die gezamenlijk worden verhandeld onder de naam Flower Carpet- Noack  vordert succesvol een verbod tot verdere inbreuk op haar kwekers- en merkrechten terzake de Flower Carpet rozen.

Partijen sloten in 1994 een exclusieve licentieovereenkomst. De overeenkomst is door Noack bij brief van 26 juni 2000 opgezegd tegen 30 juni 2001. Tussen partijen is daarna overleg gevoerd omtrent voortzetting van de licentie. De vraag in dit geding is of  de licentieverhouding uitdrukkelijk of stilzwijgend zou zijn voortgezet na de opzegging en of Noack de vermeerdering en verhandeling van de rozen zou hebben gedoogd. 


De rechter oordeelt dat contractvrijheid geldt als het uitgangspunt.  De wens van Noack om haar licentievergoedingen op te rekken naar het niveau dat zij in Duitsland hanteert, is niet ongerechtvaardigd.  Tijdens de onderhandelingen heeft Noack zich niet op een onredelijke wijze tegenover Radder cs opgesteld, zodat ook om die reden niet kan worden geconcludeerd tot een verplichting tot voortzetting van de licentieverhouding noch van de onderhandelingen daarvoor.


Ook het betoog van Radder cs dat Noack vermeerdering en verkoop in de tussenliggende periode zou hebben gedoogt faalt.  Omdat de verplichting tot betaling van vergoeding gerelateerd was aan de verkochte plant, waarvan het groeiproces ongeveer 2 jaar in beslag kan nemen na de vermeerderingshandeling, is het mogelijk dat Radder cs opgaven deden van verkopen daterend na de opzeggingsdatum van 30 juni 2001. Daar de vermeerdering mocht worden uitgevoerd tot 30 juni 2001, hoefde Noack in beginsel geen argwaan te koesteren tot juni 2003. De stelling van Radder dat zij een sneller vermeerderings- en groeiproces hanteerden maakt dit oordeel niet anders nu niet voldoende gesteld noch gebleken is dat Noack hiervan op de hoogte was. De enkele wetenschap bij Noack dat die snellere methode bestaat is onvoldoende.


De inbreukvorderingen zijn toewijsbaar. Nu gesteld noch gebleken is dar Radder cs tevens buiten de Benelux handel hebben gedreven, strekt het verbod zich wat betreft de internationale merkinschrijvingen niet uit buiten dat territoir. De verboden op basis van de nationale kwekersrechten zijn beperkt tot Nederland, die voor het Gemeenschapsmerk en de gemeenschapskwekersrechten gelden voor de gehele Gemeenschap.


Lees het vonnis hier.

IEF 3273

Eerst even voor jezelf lezen

- Rechtbank ’s-Gravenhage, 17 januari 2007 (bij vervroeging), KG ZA 06-1557. Intertoys Holland B.V. tegen Lucy Locket Ltd.

Executiegeschil: “Voorshands dienen ook de proceskosten gerezen in verband met de executie van een vonnis dat als voorwerp heeft de handhaving van  rechten van intellectuele eigendom conform artikel 14 Handhavingsrichtlijn te worden vastgesteld, nu de executie is te beschouwen als een verlengstuk van deze handhaving.”

Lees het vonnis hier.

- Rechtbank ‘s-Gravenhage,17 januari 2007, HA ZA 05-3368. Baum- Und Rosenschule Reinhard Noack tegen Radder Van Der Stam V.O.F. c.s. (met dank aan Leo Kooy, Vriesendorp & Gaade B.V.) 

Kwekersrecht / licentiegeschil. “Noack vordert - samengevat - een verbod tot verdere inbreuk op haar kwekers- en merkrechten terzake de Flower Carpet rozen met diverse nevenvorderingen alsmede schadevergoeding op te maken bij staat, met kosten.”

Lees het vonnis hier.

- GvEA 16 januari 2007 zaak T-53/5, Calavo Growers, Inc. tegen OHIM

„Gemeenschapsmerk – Oppositieprocedure – Merkaanvraag voor beeld CALVO – Ouder communautair woordmerk CALAVO – Ontvankelijkheid van oppositie – Motivering van oppositie in andere taal dan proceduretaal ingediend – Artikel 74, lid 1, van verordening (EG) nr. 40/94 – Regel 20, lid 3, van verordening (EG) nr. 2868/95”

Lees het arrest hier.

 - GvEA 16 januari 2007 zaak T-283/04, Georgia-Pacific tegen OHMI (Motif gaufré)

« Marque communautaire – Marque tridimensionnelle – Motif gaufré – Refus d’enregistrement – Caractère distinctif – Article 7, paragraphe 1, sous b), du règlement (CE) n° 40/94 »

Lees het arrest hier (alleen beschikbaar in het frans)

IEF 2806

Te koop aangeboden

elsnt.gifRechtbank  ’s-Gravenhage, 26 oktober 2006, KG ZA 06-1100. Plant Research International B.V. tegen Europe Fruit Trade B.V.

Plant Research International B.V (PRI), sinds 1983 houdster van een Nederlands kwekersrecht voor het aardbeienras ELSANTA, stelt dat Europe Fruit Trade B.V. (EFT) inbreuk heeft gemaakt op haar kwekersrecht per brief aanbieden en het vervolgens leveren van ELSANTA aan een onderneming in het Verenigd Koninkrijk en aan twee in Nederland gevestigde bedrijven.

PRI heeft op 2 december 2005 aan Fresh Forward een exclusieve licentie verleend voor onder meer ELSANTA. PRI stelt dat bij de verkoop van plantenmateriaal van het aardbeienras ELSANTA door Fresh Forward en bij de (sub) licentieovereenkomsten met derden is bedongen "dat de betreffende licentiehouder de platen van het ras uitsluitend mag verkopen en leveren aan andere licentiehouders, dan wel aan bedrijven en/of personen, die de planten gebruiken voor de teelt van fruit". De rechtbank oordeelt dat nu EFT de stelling niet heeft betwist, van de juistheid van de stelling dient uit te worden gegaan en dat een bedrijf, dat niet zelf aardbeien teelt en evenmin een licentienemer is, inbreuk maakt op het kwekersrecht van PRI indien het een aan de kwekersrechthouder voorbehouden handeling verricht.

Het verweer van EFT dat zij niet namens haarzelf maar namens verschillende zogenaamde "Van Gennip-ondernemingen" zou handelen (als gevolmachtigde dan wel als tussenpersoon) wordt afgewezen omdat EFT in haar communicatie met de afnemers op geen enkele wijze de "Van Gennip" constructie heeft vermeld terwijl verwacht mag worden dat een dergelijke constructie aan de handelspartners wordt gecommuniceerd. Tevens is onvoldoende aannemelijk geworden uit het door EFT overgelegde materiaal dat alle de afnemers volledig op de hoogte waren dat levering uiteindelijk door een "Van Gennip-onderneming" zou geschieden. Ten slotte is ook van belang dat ook namens de beweerdelijke volmachtgevers niet voldoende duidelijk is verklaard dat zij EFT daadwerkelijk gevolmachtigd hadden.

Hoewel de rechtbank de vraag open laat of enkel het "aanbieden" door EFT voldoende zou zijn voor een verbod, wordt ten overvloede overwogen:

"Weliswaar wordt het aanbieden niet als een voorbehouden handeling genoemd in art 40 ZPW (oud)/art 57 ZPW 2005, maar een aanbod kan niettemin een voldoende serieuze bedreiging vormen dat een voorbehouden handeling zal worden verricht om een eventueel op te leggen verbod te rechtvaardigen. Een aanbod is immers te beschouwen als een onmiskenbare voorbode voor daadwerkelijk in het verkeer brengen, verdere verhandeling of uitvoer".

De rechtbank ziet hier over het hoofd dat het "te koop aanbieden" zowel onder de oude ZPW als onder de nieuwe ZPW niet toegestaan is op grond van het begrip oude begrip "verder verhandelen" (art 40 jo 2 ZPW oud) resp. op grond van het nieuwe begrip "in de handel brengen" (art 57 jo 1 sub g ZPW 2005)

Er is er geen sprake van uitputting van het kwekersrecht.

Lees het vonnis hier

IEF 2532

Geen Kwekersrecht (3)

fdgl.bmpVoorzieningenrechter Rechtbank Amsterdam, 24 augustus 2006,  KGO6-1177 OdC. Endless Webdesign v.o.f, handelend onder de naam Farm Date tegen  Google Netherlands B.V. (Met dank aan Madeleine De Cock Buning, De Brauw Blackstone Westbroek).

Adwords..hoeveel scripties zouden daar inmiddels al over geschreven zijn? Google wint,  omdat het niet redelijk zou zijn als zij niet zou winnen.

Endless Webdesign handelt onder de handelsnaam “Farm Date” en heeft een aantal domeinnamen, waaronder www.farmdate.nl. Endless vordert een verbod voor Google om via de zoekmachine Google zoekresultaten te tonen in de vorm van gesponsorde koppelingen, meer in het bijzonder porno websites, op basis van de zoekterm ‘farm date’ of ‘farm-date’ dan wel een hierop gelijkende combinatie.

Aan haar vordering legt Endless Webdesign ten grondslag dat Google onrechtmatig handelt jegens haar en dat zij op grond van haar exclusieve merk- en handelsnaamrechten Google kan verbieden haar merk- en handelsnaam en daarop gelijkende tekens te gebruiken. Zij stelt hiertoe, samengevat, dat door  de inrichting van de zoekmachine, Google het mogelijk maakt dat derden inbreuk maken op merkenrechten en handelsnaamrechten van Endless. Gebruik van de zoekrermen ‘farm date’ of ‘farm-date’ in de zoekmachine levert als zoekresultaten diverse gesponsorde links op naar onder meer andere datingsites en porno sites. Hierdoor zou afbreuk worden gedaan aan de reputatie. van het merk en de onderneming van Endless. Endless heeft het woordmerk “Farm Date” en een beeldmerk waarvan deze woordcombinatie deel uitmaakt, gedeponeerd.

Echter, voldoende aannemelijk is dat een groot aantal zoekresultaten.van de zoekterm. ‘farm date’ of ‘farni-date’ advertenties betreft waarin de adverteerder gebruik maakt van het adword ‘date’. Ook is voldoende aannemelijk dat daarbij zoekresultaten verschijnen van advertenties waarin noch ‘farm date’ als combinatie noch ‘farm’ of ‘date’ afzonderlijk worden gebruikt als adwords, maar die wel relevant zijn voor de zoekterm ‘farm date’ of ‘farm-date’. Voorshands wordt geoordeeld dat het woord ‘date’ als onderdeel van het woordmerk “farm date”, beschrijvend van aard is en dat het onvoldoende onderscheidend vermogen heeft om onder de bescherming van artikel 13, eerste lid van de BWM te vallen De voorzieningenrechter acht het dan ook onvoldoende aannemelijk dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat het gebruik van de term ‘date’ als adword een inbreuk op het merkenrecht Endless oplevert, noch door de adverteerders noch door Google.

Ten aanzien van het gebruik van ‘farm date’, farmdate’ als adword geldt dat twijfel mogelijk is omtrent de vraag of het gebruik van deze adwords een inbreuk op de merkenrechten van Endless oplevert. Dit brengt mee dat van Google in de gegeven omstandigheden niet kan worden verlangd, dat zij optreedt tegen dit gebruik, in het bijzonder valt niet in te zien dat het voor Endless onmogeljk is zelf de desbetreffende adverteerders op de gestelde inbreuk aan te spreken.

Ten overvloede wordt nog overwogen dat het systeem van adwords, zoals onweersproken uiteengezet door Google, impliceert dat ook in het geval dat geen enkele adverteerder de term ‘farm date’ of ‘farm-date’ als adword zou gebruiken het door Endless gewenste resultaat niet zou worden behaald. Om dat resultaat te behalen zou ook het gebruik van de adwords ‘farm’ en ‘date’ afzonderlijk moeten worden gestaakt, hetgeen rechtens en praktisch niet van adverteerders kan worden gevergd. Google kan niet het recht worden ontzegd gebruik te maken van haar methode van broadmatching.

Onrechtmatig handelen levert het gebruik van dit systeem niet op. Het is alleszins gebruikelijk, bijvoorbeeld in advertentiepagina’s van dagbladen en van gidsen zoals ‘De Gouden Gids’, om advertenties, die globaal dezelfde goederen of diensten aanbieden, in één rubriek onder te brengen. De lezer wordt, evenals de internetgebruiker, geacht daaruit zelf te kiezen wat hij al dan niet van belang acht. Van Google kan niet worden verlangd daarin een beperkende rol te spelen door, zoals Endless voorstelt, een filter te plaatsen, zulks behoudens bijzondere omstandigheden, die zich hier niet voordoen.

Ten aanzien van de stelling dat Google in strijd handelt met artikel 5 van de Handelsnaamwet wordt overwogen dat geen sprake is van gebruik door de adverteerders dan wel door Google van een handelsnaam die ingevolge deze bepaling inbreuk maakt op de handelsnaam ‘Farm Date’ van Webdesign, zodat deze bepaling geen grondslag voor de vordering kan bieden.

Lees het vonnis hier.

IEF 2529

Geen kwekersrecht

De boeren die bij het zoeken naar een date op internet via farmdate.nl op sexadvertenties stuitten zullen deze maar weg moeten klikken volgens de rechter. Nu.nl bericht dat de rechtbank Amsterdam heeft bepaald dat Google de advertenties niet hoeft te verwijderen. "Volgens de rechter is het op advertentiepagina's van bijvoorbeeld dagbladen  gebruikelijk 'om advertenties die globaal dezelfde goederen of diensten aanbieden, in één rubriek onder te brengen'".


Wie het vonnis heeft mag het mailen. Lees hier meer. Eerder bericht  hier.